Qoot3 de ||eagd.
De Logé.
Naar het Engelsch van
GERALDINE MOCKLER.
Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK Dl.
(Slot).
Nel raadtwaar Joop
gebleven is.
KI Heel gauw nadat Joop naar de wei van
Parker was gegaan, werd Nel wakker.
„Liesje, Lies", riep zij, terwijl zij overeind
lat in haar bed, „heb je vergeten, wat voor
idag het vandaag is? Dot is jarig. Sta je niet
*>p?"
Een half uurtje later waren de drie kinde
ren in den tuin en het eerste wat Nel deed,
was naar Dots hok gaan om haar geluk te
wenschen. Toen nam zij haar in haar armen
en gevolgd door Liesje en Tip, ging zij naar
haar eigen tuintje om haar lieveling haar
geschenk aan te bieden. Maar o, wat een
teleurstelling, de paardenbloem was weg! Zij
kon haar oogen niet gelooven. Een oogen-
blik bleef zij staren naar de leege plek op
den grond, toen zei zij tegen Liesje:
„Een wild konijn heeft vannacht zeker de
paardenbloem opgegeten. O Lies, wat zullen
we nu doen? Zoo n gulzig wild konijn om
Dots verjaarsgeschenk op te eten."
„Ik denk niet, dat het zoo gebeurd is",
antwoordde Liesje. „Wilde konijnen hebben
veel lekkerder dingen in hun eigen velden.
Kijk Nel, hier is jepaardenbloem. Ze is
bijna dood."
En Liesje, wier scherpe oogen de arme
bloem plotseling ontdekten, nam haar van
den tak, waaraan zij nog bengelde. Nu be
grepen beiden onmiddellijk, wie hun die
poets gespeeld had.
„Ik vind Joop den naarsten, valschten jon
gen, die er bestaat", zei Liesje boos.
„Het zou me niets kunnen schelen, wan
neer hij alle bloemen uit mijn tuintje ge
haald had", zei Nel bedroefd, „als hij mijn
paardenbloem maar had laten staan."
„Joop was gistermiddag boos", ging
Liesje voort, ,..en toen heeft hij het zeker
gedaan. Huil maar niet, Nel. Dot mag alle
bloemen uit mijn tuintje hebben. O, dat is
waar ook! 'k Heb het pas netjes gemaakt
en alle bloemen afgesneden. Nou, geef haar
dan maar een koolblad, daar is ze dol op."
Doch Nel vond een koolblad al een heel
armzalig verjaarsgeschenk voor haar lieve
ling. Zij haalde daarom een mooie bloem
kool uit den moestuin, keerde een leegen
bloempot op, ging er op zitten en keek even
als Liesje en Tip toe, hoe Dot op haar
achterpootjes zittend smakelijk ontbeet.
De tuinman was heel boos, toen hij later
zag, dat de mooie bloemkool weg was, maar
kon onmogelijk raden, wie het gedaan had.
Nel, Liesje en Tip gingen nu naar huis
om zelf te ontbijten en daar hoorden rij voor
het eerst, dat Joop niet thuis was en al heel
vroeg zijn kamer was uitgegaan. Daar
Joop erg veel van zijn bed hield, begrepen
zij onmiddellijk, dat iets heel bijzonders hem
er zoo vroeg had uitgejaagd.
„Hij zal wel gauw terug komen"r zei
Liesje, „en dan moet je maar eens flink op
hem brommen, Nel."
Maar Joop kwam niet terug, zoodat zij
zonder hem ontbeten en daarna weer naar
den tuin gingen om te kijken, of ze ook
een spoor van hem ontdekken konden. Nel
raadde het eerst, waar hij gebleven was, hoe
wel Liesje er ook het hare toe bijdroeg
Zij was het namelijk, die tot de ontdekking
kwam, dat haar schop uit Je schuur verdwe
nen was, waarop Nel begreep, waarom die
weg was.
„Hij is zeker een nieuwe paardenbloem
voor Dot gaan halen," riep zij plotseling uit.
„Ja, dat geloof ik vast."
„Maar dan had h.j toch al lang terug moe
ten zijn", bracht Liesje in het midden. „Er
zün er massa's in de buurt."
„Ja, maar Joop zal niet de eerste de beste
genomen hebben", zei Nel. „Hij. wilde na
tuurlijk de allermooiste meebrengen. Hij zei
een paar dagen geleden nog, dat de
mooisten in Parkers wei groeiden en lechte
ons uit, omdat wij die niet durfden plukken.
En nu begrijp ik heel goed, wat er verder
gebeurd is. Parker heeft hem natuurlijk ge
pakt en houdt hem nu gevangen. O Lies,
v/at moeten we toch doen? Hij is onze logé
en dus moeten we hem bevrijden."
„Ja, maar wij kunnen het niet helpen
antwoordde Liesje. „En ik denk niet, dat
Parker hem naar de gevangenis gebracht
heeft. Hij zal hem wel ergens hebben opge
sloten en hem door dien akeligen, valschen
Nero laten bewaken."
„Dat is al even erg", zei Nel met een ge
zicht, alsof zij zoo zou beginnen te huilen.
„Weet je wel, Lies, dat Parker eens een
jongen, die aardappelen bij hem stal, een
heelen dag in de Schuur naast het hooiland
heeft opgesloten, met Nero om hem te be- I
waken? Dat "heeft hij stellig ook met onzen!
armen Joop gedaan."
„Dan moeten we hem bevrijden", zei
Liesje kordaat.
Dit was echter gemakkelijker gezegd dan
gedaan en het was dan ook niet dan na 1
veel gepeins en over en weer gepraat, dat
zij een plannetje gevormd hadden, waardoor
ze hem hoopten te verlossen. Zij namen een
lang en dun, maar sterk touw mee, kropen
door de haag bij de schuur en liepep vlug
naar Parkers veld.
Intusschen begon het Joop hard te ver
celen, opgesloten te zijn en peinsde hij ook
over een middel om te vluchten. Hij was
daarin tot nu toe echter nog niet geslaagd.
Eerst had hij geprobeerd vriendschap met
Nero te sluiten, door hem te roepen en aller
lei lieve namen te geven, maar de hond
deed, alsof hij niets hoorde; daarna bewaak
te hij zijn gevangene nog strenger.
De schuur bevond zich in een hoek van
het veld en aan den anderen kant van de
haag stonden een paar boomen, waarvan de
takken over het dak der schuur hingen.
Meermalen had Joop naar den grootsten tak
gekeken. Hij wist, dat als hij maar eenmaal
op het dak van de schuur kon klimmen, hij
gemakkelijk langs dezen tak in den boom
kon komen en zoo op den beganen grond
aan den anderen kant van de haag en dus
ver buiten het bereik van Nero. Maar daar
hij het dak niet kon bereiken, zonder de
schuur te verlaten, moest hij ook dit plan
opgeven, te meer daar Nero, als hij maar
even met zijn voet buiten de deur van zijn
gevangenis kwam, uit alle macht gromde en
zijn tanden liet zien.
Er bleef hem niet anders over dan maar
rustig te wachten, totdat Parker hem kwam
bevrijden; meermalen wenschte hij echter,
dat hij Nels raad toch maar opgevolgd had
en niet op zijn hooiland was gegaan. De
zon stond nu al hoog aan den hemel en het
werd heel worm. Joop, die zag, dat Nero
in de schaduw der takken lag, wenschte
niets vuriger dan dat hij in slaap zou vallen.
Maar hoewel dit er dikwijls op geleek, bleef
hij toch altijd één oog open houden en sper
de hij bij de minste beweging van Joop het
andere ook wijd open.
Eindelijk begon Joop zelf ook slaperig te
worden. Hij zat nu op den grond en leunde
met zijn rug tegen de deur. Juist was hij op
het punt zijn oogen te sluiten, toen hij
zachtjes boven zijn hoofd hoorde fluiten en
opkijkende Nel, Liesje en Tip op een rijtje
zag zitten op den tak juist boven hem.
Nero zag en hoorde hen op hetzelfde
oogenblik en terwijl hij onmiddellijk over
eind was, keek hij woedend naar boven.
Hij scheen te begrijpen, dat zij Joop uit
zijn benarden toestand wilden verlossen. Hij
kwam daarom wat dichter bij hem als om
hem te beduiden, dat hij toch niets beginnen
kon.
„Hallo", riep Joop, terwijl hij naar de an
deren keek. „Zijn jullie het? Daar ben ik
blij om. Maar pas op, dat je niet naar be
neden tuimelt, want dan zou Nero je leelijk
toetakelen."
„Ja, we kennen Nero!" zei Liesje, terwijl
zij een takje afplukte en er den hond mee
gooide, waarop hij dadelijk zijn tanden liet
zien; „hij is de valschte hond van de heele
wereld. Wees maar gerust, we zullen je uit
je gevangenis verlossen."
„Mij uit mijn gevangenis verlossen!" riep
Joop verheugd uit", maar toen schudde hij
het hoofd en zuchtte diep.
„Dat kunnen jullie toch niet", zei hij.
„Parker heeft me in zijn hooiland gevonden
en me hierheen gebracht met Nero om mij
te bewaken. Bij de minste beweging, die ik
maak, laat hij de tanden zien."
„We dachten at, dat het zoo gegaan was",
zei Nel, „ik begreep, dat je een nieuwe paar
denbloem was gaan plukken, Joop, en dat
vind ik heel aardig van je.'
„Och, onzin!" mompelde Joop verlegen.
,,'t Speet me zoo, wat ik gedaan heb en ik
wilde het weer goed maken, maar juist toen
ik een bijzonder mooie had, pakte Parker
me bij mijn kraag."
„En als we niet gauw voort maken, zal hij
ons ook nog pakken", zei Liesje.
„Gaan jullie weer weg?" vroeg Joop te
leurgesteld.
„Niet voordat we je verlost hebben", ant
woordde Nel, en terwijl ze dit zei, wond ze
het lange touw af, dat zij meegebracht had
den en waaraan zij aan één einde een groote
lus hadden gemaakt. „We hebben een lasso
meegebracht voor Nero, je weet wel. Joop,
die gebruiken de Indianen ook. Kijk maar,
dan zul je eens wat zien."
Nel nam nu de lus en hield die juist boven
Nero's kop, en Liesje hield het andere eind
vast. Tenvijl de anderen nu in gespannen
verwachting toekeken, bukte zij zich voor
zichtig voorover en slingerde de lus om den
nek van den hond.
Nero sprong op eens naar de deur, iets
wat Nel juist wilde, dat hij doen zou, want
nu gingen de voorpooten ook door de lus en
hing zijn lichaam er dus heelemaal in.
„Trek hem op! Trek hem op!" riep Liesje
uit, terwijl ze bijna uit den boom viel van
plezier. rrJe hebt hem prachtig vast, Nel."'
Nel trok en niettegenstaande Nero zich
dapper verweerde, uit alle macht gromde
en zijn tanden liet zien, voelde hij zich van
den grond opheffen en bleef hij tusschen
den tak en het gras hangen.
„Nu is je kans schoon. Joop", riep Nel.
„Gauw, want hij is zóó zwaar, dat ik hem
niet lang kan vasthouden."
Joop liet zich dit geen tweemaal zegger..
Met één sprong was hij uit de schuur en in
het volgend oogenblik boven op het dak ge
klauterd en dus buiten het bereik van Nero.
Hij nam zijn pet en zwaaide er van blijd
schap mee in het rond, tenvijl hij luidkeels
begen te lachen om Nero, die al grommen
de in de lucht zweefde.
„Stil Joop, lach niet zoo hard!" zei Nel.
„Parker mocht je eens hooren en dan zou hij
onmiddellijk hier zijn. Maar wat zullen we
nu met Nero doen? Als we hem loslaten,
zit hij je dadelijk op de hielen en we kun
nen hem toch ook niet zoo laten hangen,
want dan gaat hij dóód.
„Pc weet wat!" riep Joop uit. „We zullen
hem in de schuur stoppen en als Parker
dan komt, vindt hij niemand, anders dan
Nero."
De anderen vonden dit een prachtig denk- j
beeld en Nero werd nu als de slinger van j
een klok heen cn weer bewogen; iedere j
slingering bracht hem dichter bij de deur der
schuur, welke door Joop, die nu plat op het j
dak lag, werd opgehouden om haar onmid- j
dellijk te sluiten, zoodra Nero er in was.
Nero scheen te begrijpen, wat ze met hem j
voor hadden, want hij gromde en blafte nogj
harder dan te voren. Hij kon echter niet ont- j
önappen en werd neties in de schuur geslin
gerd. Onmiddellijk sprong Joop van het dak
en sloot haastig de deur, terwijl Nel het
touw losliet en de hond dus op den grond
terecht kwam. Hij worstelde zich daarna uit
de lus. De hekken waren nu verhangen: Joop
was vrij en Nero gevangen.
„Dag Nero!" riep Joop blij. Maar Nero
antwoordde niet, behalve een luid geblaf,
dat zeker geen vriendelijk afscheid beduid
de.
De arme Nero was niet alleen veront
waardigd over de poets, die zij hem ge
speeld hadden, maar hij voelde zich erg be
schaamd, toen zijn baas een paar uur later
kwam om Joop uit de schuur te laten en tot
zijn niet geringe verbazing er Nero met zijn
staart tusschen de pooten zag uitsluipen.
Tot op dit oogenblik heeft Parker nooit
begrepen, hoe het kwam, dat zijn knappe
buldog zijn gevangene liet ontsnappen en in
zijn plaats opgesloten werd.
Wat Joop betrof, hij had een les ontvan
gen, die h*.i niet licht vergeten zou.
„Ik zal jullie nooit meer babies noemen",
2ei hij tegen Nel, want jij en Liesje hebben
me beter gered dan een jongen ooit had
kunnen doen."
En Dot kreeg een verjaarsgeschenk, waar
van alle andere konijnen jaloersch waren.
Oneerlijkheid gestraft.
De luitenant B. woonde bij een manden
maker op kamers. Reeds lang had hij ge
merkt, dat zijn boter, thee, suiker en andere
huishoudelijke artikelen verbazend gauw op
waren. Op 't laatst ging 't ook zoo met de
turf. Pas had hij wat opgedaan, of eenigen
tijd daarna was alles al weer verstookt.
Op een avond, dat hij een paar goede
vrienden bij zich had genoodigd, sprak hij
er met hen over en gaf zonder omwegen zijn
vermoeden te kennen, dat de mandenmaker
en zijn vrouw niet eerlijk waren. Maar hoe
dit te bewijzen
Eén der officieren zei
„Hoor eens jongens, ik weet een goed
plandat kan onder ons blijven en wij wor
den zeker van de zaak".
„Nu, kom dan maar eens voor den dag met
je raad", zei luitenant B.
„Laten we in een paar turven gaten boren,
die met kruid vullen en dan weer dicht ma
ken. Als het dienstmeisje je turfbak gevuld
heeft, moeten we morgenavond de hiryen
met kruid, die wij wel kenbaar kunnen ma
ken, vooraan bij je voorraad op zolder leg
gen. Als ze dan bij vergissing van je
turf hebben genomen, zal dit zich openbaren
door een lichte ontploffing".
Den volgenden avond zaten de vrienden
onder een glaasje wijn weer bij elkaar. Het
was reeds tien uur geworden, zonder dat de
ontploffing had plaats gehad. Ze begonnen
een partijtje te maken en dachten, dat ze
dien avond beneden zeker van hun eigen
turf hadden gebrand. Maar nauwelijks waren
ze met het spel begonnen, of paf I daar knap
te en knalde het zóó hard, dat ieder ging kij
ken, wat er wel gebeurd was.
Het zal den luitenant en zijn vrienden wel
moeite gekost hebben niet te lachen, toen
zij de jeremiaden van de mandenmakers
vrouw hoorden, want er hing juist een ketel
vol heerlijke chocola boven het vuur te ko
ken, toen de ontploffing plaats greep en nu
was al de chocola weg en was 't een knoei
boel van belang I
De vrienden achtten het oogenblik thans
veel te gunstig om dit zonder een geduchte
strafpredikatie voorbij te laten gaan. Het re
sultaat was, dat de mandenmaker en zijn
vrouw schuld bekenden. Zij smeekten den
luitenant er met niemand over te spreken en
de kamers niet te verlaten. Nooit zou hij meer
last van iets dergelijks hebben. Den volgen
den dag nam de luitenant zijn huisbaas nog
eens duchtig onder handen, maar beloofde
tevens er tegen niemand een woord over te
zullen reppen en de kamers te blijven bewo
nen.
Dit voorval is dan ook alleen onder de
drie vrienden gebleven. Doch toen na vele
jaren de mandenmaker en zijn vrouw over
leden waren, vertelde de luitenant B. de toe
dracht der zaak en maakte er de opmerking
bij, dat het soms beter is een misdaad te be
dekken dan openbaar te maken, „want", zei
hij, „als ik die zaak bekend had gemaakt, zou
ik zeker het ongeluk van die menschen be
werkt, of ten minste hun goeden naam ge
schandvlekt hebbenterwijl nu, door het ver
zwijgen en hen gewaarschuwd te hebben, de
menschen zich hebben gebeterd".
Dierenverhaaltjes.
verzameld door
ALETTA HOOG.
Onze egel.
't Was een stille, mooie herfstavond. De
ondergaande zon lei een gouden glans over
alles. Bij de dichte heg, die neel onzen groo-
ten tuin omgaf, stond een hazelnotenboom.
Een mand vol glanzend bruine vruchten was
er afgekomen, en moeder had ze opgeborgen
voor den winter. Enkele nootjes waren in 't
gras blijven liggen. Wat ritselde daar tus
schen de dorre blaren op den grond Een
veldmuisje en tusschen de voorpootjes hield
het zoo'n nootje, net als eekhorentjes doen.
Z'n scherpe tandjes knaagden aan de harde
schaal. Maar telkens hield het even op, spit
ste de oortjes en keek met z n levendige oog
jes om zich heen. Merkte het diertje, dat er
gevaar dreigde Maar dan knaagde hij toch
weer door.
Uit de dichte heg kruipt een wonderlijk
dier, langzaam, heel langzaam, 't Muisje is
z'n doel. Behoedzaam sluipt hij door 't gras,
al maar dichter naar 't muisje toe. Dat heeft
nu de notenschil kapot gekregen, en genie
tend van de lekkere vrucht, hoort en ziet het
geen gevaar meer. Daar op eens is de groo-
tere vijand het muisje op t lijf gevallen.
laat een schel gepiep hooren, en dan is t
stil, en de vreemde roover verslindt
WelbehageÜjk likt hij nog eens z'n snoet af,
dan sluipt hij terug naar de h=»g. Daar kraakt
wat! 't is een slakkenhuis, v i. .1 hij den
inwoner nog gauwer \er0rD2rd heef; dan hij
't het muisje heeft gedaan.
Genoeg van de jacht heeft hij zeker nog
niet, want hij verlaat de heg en gaat den tuin
in. 't Is er doodstil, niemand stoort hem
Wat springt daar vlak vóór z'n neus weg?...
'n Kikvorschl Kikkertje heeft zich wat on
voorzichtig ver van 't water gewaagd, en ver
geefs probeert hij den vijver te bereiken eer
hij zoover al springend gekomen is, heeft de
egel hem ingehaald, en 't kikkertje gaat den
zelfden weg als 't muisje
Vruchten eet men toe dat denkt de egel
zeker ook, want hij gaat naar een pereboom,
waaronder verscheidene afgevallen peren lig
gen. Maar nu zullen we 2r toch eens een
stokje voor steken, en we komen te voor
schijn. Wat nou Zooeven zagen we daar
een dier, wel van een voet lang, en dat zich
op vlugge pootjes voortbewoog, en nu ligt
daar 'n kogel, rondom vol stekels, zoodat we
gauw de hand terugtrekken, waarmee we hem
hadden willen grijpen Ja, nu zien we, dat we
met 'n echten egel te doen hebben, die ons
door al die opgezette stekels toeroept„Pas
op f weet met wie je te doen hebt 1"
Hij voelt zich zoo zeker als iets, zelfs te
genover onzen blaffenden en brommenden
Fox, die ratten durft vangen en doodbijten,
maar die tegen zoo'n rond, scherp ding niets
kan uitrichten. Eens heeft hij een aanval ge
waagd, toen de egel, zelf op jacht zijnde, Fox
niet bemerkt had. Maar o! wat is dat Fox
slecht bekomen I Met 'n bebloeden bek is hij
thuis gekomen. En toen Pox goed en wel in
huis was, en de egel dus geen gevaar meer
speurde, heeft hij zich voorzichtig uitgerold
en is toen naar zijn nest gegaan, dat hij ge
maakt heeft van gras en dorre blaren, diep
onder de dichte doornheg. Dat zagen we hem
nu ook doen, toen we 'n heel eind weg wa
ren. Maar eerst pakte hij toch 'n peer beet.
Zeker voor z'n jongen.
Eigenlijk gunnen we hem zoo'n peertje van
harte. Want hij doet veel nut in onzen tuin
hij houdt hem zuiver van allerle' schadelijk
ongedierte, zooals muizen, slokken, wormen
en insecten. De egel is een zoolganger net
als de beerhij sluipt niet op 7 n teenen rond
maar zet heel z'n voetzool op den grond. Dat
merkten we goed, toen we eens een egel ge
vangen hadden en voor een nacht op zolder
brachten, om daar muizen te vengen. Toen
was 't net of daar boven al maar kaboutertjes
aan t loopen waren met zwaren tred.
En evenals de beer zich, wanneer de
sneeuwvlokken in rijn pels vaden, verdrietig
in zijn hol terugtrjkt, en er zijrv winterslaap
doet, zoo doet de egel 't ook. Én dat is maar
goed ook, want anders zou z n leege maag
hem te veel plagen, want yeel is er dan voor
hem niet te bikkenMaar als de lieve voor
jaarszon gaat schimen, en er overal leven en
beweging komt, den rekt de egel zich ook
eens uit, schudt mos gros en blaren, die hem
warm toegedekt hebben, van zich af, knipt
met de oogen tegen 't schelle licht, dat hem
pijn doet na zoo lang in donker te hebben ge
legen, en gaat tegen den avond op jacht.
Want ode honger is groot, en hij moet z'n
scha inhalen.
En nu k o n 't verhaaltje uit zijn, maar 't is
nog niet werkelijk uit. omdat de geschiedenis
van onzen egel nog 'n eind heeft, dat ik
je ook nog vertellen wil.
Op zekeren dag komt er een troep Zigeu
ners in onze streek, en daar we 'n eind bui
ten het dorp wonen, slaan ze hun tenten op,
niet ver van onzen tuin. Weldra brandt er
een vuurtje van hout, dat zeker niet door hen
gekocht en betaald is. En 't ruikt naar ge
braad. Waar hebben ze dhi vandaan „Als
ze onzen egel maar niet gedood hebben?"
zegt vader. „Ze zullen toch geen egels eten?"
vraagt moeder verwonderd. „Daar ben ik nog
zoo zeker niet van", zegt vader weer, „laten
we eens gaan kijken". En met vader gaan wij
er op af.
Aan den buitenkant van on7e heg zitten
twee Zigeunerjongens, haveloos en met ver
ward, lang haar. Ze zijn aan 't kluiven van
boutjes vleesch, die boven 't open vuur ge
braden zijn. 't Lijken wel kippeboutjes. Maar
een stuk huid met lange stekels, dat een er
afgetrokken heeft, toont ons, dat 't dier, waar
van die boutjes afkomstig zijn, geen veeren
had. We gaan 'n eindje verder, en daar zien
we nog twee egelhuiden liggen. Onzen
egel met z'n twee jongen zijn door hen ge
dood. Maar hoe hoe hebben ze dat klaar ge
speeld bij 't dier, dat zich zoo mooi weet te
verweren met z'n scherpe stekels? Tegen 'n
flinken steenworp is een ejnl niet bestand,
en bieden zelfs rijn stekels geen beschutting.1'
Kort daarop r.crd den Zigeunerfroep door
den veldwachter aangezegd, dat ze verder-
moesten trekken. .Maar bij hun kort verblijf-
hadden ze ons ein dier ontnomen, dat ons
lief en nuttig was de roover was zelf «ge
roofd f
Eigenaardigheden op peis,
door E. H.
De Engelschman Die wijkt niet gaarne
af, van zijn gewone levenswijze, het is hem
onverschillig, hoe ver en hoe lang hij reist,
mits hij maar alles meeneemt, waaraan hij
gewoon is: kussens, dekens, manden, tos-
schen; door alles vindt men hem omringd
en niet ten onrechte wordt hij door andere
reizigers geschuwd, in ewlk land men ook
komt, onmiddellijk herkent men den En
gelschman
En eerlijk gezegdde Hollanders hebben
van alle andere naties met hem overeen
komst op reisalleen zij drijven het minder
verHoewel de hotelhouders hen gaarne
mogen lijden, zien zij ze toch niet half zoo
graag komen als de Engelschen. Een hunner
voornaamste eigenaardigheden is het be
zwaar tegen trappen klimmen, iets wat in
den loatsten tijd wel veel overwonnen is door
de liften.
De Franschman, met zijn diepe minach
ting voor geografische kennis, haalt in zijn
gesprekkenlanden, steden, bergen, zeeën
en rivieren door elkaar; weet zelden, wóór
hij zich bevindt en misschien nog minder
waarheen hij gaat I Hij is altijd vroolijk ge
stemd en zoekt dan ook steeds vroolijk ge
zelschap: Door zijn onbezorgde levensopvat
ting weet hij zich uit allerlei moeilijkheden
met de een of andere grap te reddenkort
om hij heeft met recht pleizier in zijn leven.
Een Amerikaan op reis zonder een aan-
teekenboekje is iets ondenkbaars! Hij schrijft
alles op en wil alles tot cijfer^ terugbrengen.
Hij wil ook precies alles weten en vraagt
naar alles maar.doet gewoonlijk precies
het omgekeerde van hetgeen men hem raadt!
Hij gooit met zijn geld; maar heeft hij eens
een geringe som kunnen uitsparen, op de
een of andere slimme manier, dan is hij blij
als een kind en beroemt er zich voortdurend
op. Dat een Amerikaan te laat aan den trein
zou komen, is eigenlijk ondenkbaar, want hij
informeert al naar het uur van zijn vertrek,
vóórdat hij nog aangekomen is
De Italiaan is op reis kalm en vergenoegd.
Met de Franschen heeft hij weinig overeen
komst, hoewel men dit onwillekeurig zou
denken. Hij hoort graag naar goeden raad en
volgt dien stipt, want veel zelfvertrouwen be
zit hij niet.
De Rus reist liefst met zijn heele gezin,
maar nooit haastig. Er zijn er, die zeer goed,
en anderen, die zij het dan ook niet be
paald slecht, toch beneden het middelmatige
betalen. En de slechtbetelenden hebben in
den regel nog allerwonderlijkste begrippen
omtrent orde en reinheid. Ze zijn n.l. dikwijls
een ware „bezoeking" voor de hotels, maar
de stoffeerders zien ze graag komen, wart
na het Russisch vertrek kunnen ze er zeker
van zijn in het hotel aan het werk te moeten!
En nu de Duitscher? Hij reist regelrecht
op zijn doel ofolies, wat er op de plaats te
zien is, wil hij zien, al heeft hij er dan ook
niet het minste verstand van. Hij is dikwijs
besluiteloos en vraagt zéér veel, aan ied
dien hij maar te pakken krijgt.. Hij klampt
zich dan vast met een taaiheid, dat men hem
letterlijk niet kan kwijtraken I Maar over het
algemeen is hij „gemiithlich" op reis, en zon-
der uitzondering dorstig!
*-
Eetlust vsn vogel®.
Als men van een mensch zegt, dat hij ol
zij zooveel eet als een vogeltje, dan meent
men daar meestal mee, dat zij of hij weinig
eet. Maar vogels eten, naar verhouding tot
hun groote, geweldig veel. In de maag van
een sperwer vond men overblijfselen van 79
rupsen, 24 kevers, een veldmuis en een
bloedzuiger. De sperwer, die gewoonlijk zich
met muizen voedt, kan er in een maand on
geveer 1000 stuks verteren. Een tamme
steenuil verslond zeven muizen achtereen.
Drie uur daarna had hij alweer honger en
verslond nog meer grauwtjes. Den meesten
arbeid schijnt echter het roodborstje op dat
gebied te kunnen verrichten. Men heeft dat
fraaie beestje op één dag regenwormen zien
eten, tot een gezamenlijke lengte van 14
voet, samen ongeveer 80 gram wegende, ter
wijl het vogeltje zelfs nauwelijks de helft
weegt.
De schilder heeft het huis geverfd;
een potje rood bleef staan
daarmee zijn Lien en Henk direct
aan 't schilderen gegaan.
Roode wang«n.
Toen hadden Lien en Henk veel pret,
ze sprongen in het rond
en riepen: „moeder, doe Het maar
„al zijn we ook gezond!"
De pop zag bleek, zoo vonden zij;
en knapten haar nu op
de wangen werden blozend, 0,
wat een gezonde popi
„Wel, wel", zei moeder, „dót Helpt gauw!
,,'t lijkt wel een tooverkuurl
„zijn jullie bleek, 'k geloof dal 't ook
„eens om den achikkr
Maar moeder keek hen lachend aan;
„neen, neen", zei moeder toen,
„vooreerst berg ik de verf maar
„ik laat het nóg niet doenl
„Je wangen zijn mij rood genoeg,
„ik ben zóó best tevreêi
„daar hoeft gerust geen verfkwast bij
«hooi bezels, aye
- - HEBMANnjti