Haar liet land van belofte! Donderdag 28 October 1915. BUITENLAND. FEUILLETON. N° 103 w Jaarrang Nabetrachting over den Gemeenteraad. ABONNEMENTSPRIJ 3: P., 8 mnanden voor Am.rsfoort t J*®®. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Pet week (met grati» verzekering tegen ongelukken] - Afzonderlijke nummera Wekelijks bijvoegsel .dt Hollandtchi Hutscrouuf (onder redactie Tan Thérèse van Hoven) per 8 mnd. 50 ets. Advertentiên gelieve men liefst vóór 11 uur, familie- advertenties en berichten vóór 2 uur in te zendeu. Dienstaanbiedingen 25 ceulü bfl vooruitbetaling. Groote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan teer voordeelige bepalingen tot het herhaald adverteeren in dit Blad, bij abonnement. Eene circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 1. Intercomm. Telefoonnummer 66. Kennisgeving. RAADSVERGADERING. De Burgemeester van Amersfoort, Gezien art. 41 der Gemeentewet, Brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de Raad dezer gemeente zal vergaderen op Vrijdag, den 29. October aanstaande, des namiddags ten 1 ure. Amersfoort, 27 October 1915. De Burgemeester voornoemd, VAN RAND WIJCK. De begrootingsdebatten waren dit jaar, we zouden haast zeggen ouderwetsch-kalm. I\a de veelbewogen zittingen der laatste nvaanden, was het Dinsdag bijna op het ver velende af. Het publiek, dat slechts de avond vergaderingen bijwoont, heeft dus s mid dags niet veel gemist. Slechts in den beginne gaf de heer Joris- sen 'n beetje kleur. Hij rakelde de quaestie- Kroes weer op doch deed dat op zoo'n on beholpen manier als wij van 'n ouden rot gelijk hij is, nooit verwacht zouden hebben. Zn speech kwam eigenlijk hierop neer, dat de heer Kroes zelfs nog één zonde meer op z'n register had. Hij was n.L voorzitter van een der stichtingen, welke betrokken waren bij de transactie met het Rijk, waartoe on langs door den Raad besloten was in ver band met den bouw van 'n nieuwe kazerne. Ook de heeren Tromp en de Burgemeester waren voorzitter van twee andere daarbij betrokken stichtingen. Toch hadden deze 3 heeren destijds deelgenomen aan de be sprekingen in de afdeelingen en aan de be handeling in den Raad. Waarom mocht dat wel en is over die andere zaak van den heer Kroes zoo n drukte gemaakt De heer Jorissen heeft dus aangetoond dat de heer Kroes nog meer op z'n kerfstok had dan men wel wist. Maar deze laatste zonde is toch wel de geringste. Slechts 'n droppel in de reeds ten boorde volle emmer van het raadslid Kroes. Waarlijk, dit kleine spatje zou hem nog wel te vergeven zijn. In de leege emmers van de andere heeren heeft het hec-lemaal niet te beduiden. En als men het vergelijkt met die andere daad van het raadslid Kroes blijft er van dat spatje heelemaal niets meer over. Wanneer de heer Jorissen de vorige maal met deze vergelijking aangekomen was, zou het er misschien mee door gekund hebben als 'n argumentje voor-de-vaak, gelijk er zoo vele in zwakke pleidooien aangevoerd wor den en welke niet zoozeer door hun gewicht als wel door hun aantal den tegenstander 'n oogenblik beduusd maken kunnen. Maar dat de heer Jorissen nu expres vóór de behandeling der agenda als gold het 'n hoogst bijzondere trouvaille, 'n novum dat de zaak 'n geheel ander aanzien gaf het woord vroeg om zoo'n onbenulligheidje te debiteeren, neen dat was 'n misse zet. En de heer Jorissen is uitgeslapen genoeg om te snappen dat het sloeg als 'n tang op 'n varken. Laat ons nu gezwind overgaan tot de be grootingsdebatten zelve. Och, veel hadden ze niet om 't lijf. Zelfs de gebruikelijke hulde betooging van den heer Gerritsen aan B. en W. bleef ditmaal achterwege. De heer v. d. Wal deed het nu dunnetjes voor hem en misplaatst was dat zeker niet. Want het be leid van het Dag. Bestuur is frisch en de begrooting 'n mooi stuk werk. De heer Hofland hield 'n lange rede* maar tam, tam, tam en bezadigd. Zoo is hij wel op z'n best. Slechts eens verloor hij z'n even wicht en was hij al te hard tegen B. en W., toen hij sprak over het ontbreken van 'n post voor 'n volksbad en hij B. en W. eigenlijk aansprakelijk stelde voor het verdrinken van jongens, die op gevaarlijke of verboden plaatsen waren gaan zwemmen. Ook wij hebben jarenlang op de stichting van 'n bad en zweminrichting aangedrongen maar we maken ons niet de illusie van den heer Hof land, die schijnt te meenen, dat, als het volksbad er eenmaal is, niemand meer el ders zal gaan zwemmenof verdrinken. Ook over de binnenstad is in afdeeling en openbare vergadering veel gesproken. We hebben alle reden te gelooven dat B. en W. ernstig hun aandacht hieraan zullen wij den, echter zullen de straten eerst nog wel eenige malen opengebroken moeten worden. En die Kamperbinnenpoort! Wanneer ontfermt men zich daar nu eindelijk eens over Dat stadsdeel heeft 'n zekere ver maardheid gekregen in het land. Iedereen, die dezen zomer Amersfoort bezocht, wilde daar gaan kijken, maar wij schaamden ons inderdaad voor den allerpoversten toestand van dit schilderachtig hoekje. En hoe mooi zou het kunnen zijn! De heer Hofland nam het ook weer op voor de muntgasverbruikers. Men zal daar over voorloopig nog wel niet uitgepraat zijn en ons dunkt het moet ten slotte weL den kant uitgaan dien de heer Hofland wil. Verder werd er nog al veel geredeneerd over de salarisverhooging der ambtenaien, onderwerp dat meer interessant is voor de betrokkenen dan voor het publiek. Het debat in de avondvergadering werd in hoofdzaak door den heer Hofland beheerscht In de eerste plaats kwam hij met zijn voor stel om den agenten van politie 4 tweejaarl. verhoogingen van 25 toe te kennen. B. en W. hadden voorgesteld 5-jaarl. verh., terwijl de hoofdagent en de agenten le klas er maar 2 zouden ontvangen. De Voorzitter bestreed het voorstel feite lijk niet, waarna het met de stemmen der wethouders tegen werd aangenomen. Het voorstel om 1000 toe te staan voor het bestudeeren eener reorganisatie der Gem.-ieiniging juichte de heer Hofland toe. Alle takken van dienst zijn met hun tijd meegegaan, zeide hij, maar deze niet. Het kan dus wel niet anders of met de ster ke uitbreiding onzer stad moet er in dezen dienst wat haperen. Ei is te weinig materieel en te weinig personeel. Wethouder Veis Heyn gaf dit grif toe. Ook B. en W. zijn er van overtuigd, dat de Gem.-reiniging beter moet worden ingericht waarom zij hun voorstel indienden, dat zon der hoofdelijke stemming werd aangenomen. Ook waagde de heer Hofland nog een po ging een post voor schoolartserV op de be grooting te krijgen. De heer Jorissen ging hem nog al scherp te lijf, daar uit zijn woorden op te maken viel dat de heer Hofland slechts een vaag idee heeft van het instituut schoolartsen. Daarom gaf hij hem den vriendelijken raad, eerst dit punt eens in studie te nemen. We zijn allen van het nut overtuigd, zei de dokter, maar er is force majeure, de tijdsomstandigheden, dus we kunnen het nu niet doen. De heer Hofland kon dit niet inzien en deed toch zijn voorstel, maar hij vond geen steun. Tot slot kwam de heer Gerritsen met zijn voorstel inzake de salarissen van B. en W. en den Gemeente-secretaris. Des middags had de heer Jorissen al meegedeeld, dat hij heel toevallig had vernomen, dat de Koninklijke bewilliging zoolang op zich had laten wach ten. Maar het voorstel was aangenomen in Juni 1914 en nu moest het ook 1 Jan. 1915 ingaan, zooals oorspronkelijk was bepaald. De heer Hofland was'daar niet tegen, maar zooeven bij de schoolartsen kwamen de tijdsomstandigheden voor den dag en nu niet. Als ik boter op mijn hoofd had, als de heer Jorissen, had ik maar gezwegen, zei hij; maar de heer Jorissen achtte zijn hoofd bo- tervrij en trachtte het verschil uiteen te zet ten tusschen het voteeren van het bedrag voor schoolartsen en dit bedrag. Maar den heer Hofland was het toch niet erg duidelijk. Alleen de heer v. Duinen beriep zich op de tijdsomstandigheden en verklaarde er te gen te zijn. De overige heeren vonden het best. De rondvraag leverde ditmaal eens niets op, zoodat we al voor i»aif tien weer op straat stonden. Politiek Overzicht De wereldstrijd in den Balkan. Aan de Dardanellen, weleer het punt waar men dacht Turkije in het hart te tref- ren, is de groote strijd voorbij. Aan de stel lingen op Gallipoli heerscht een bijna vol maakte rust; de stilte wordt af en toe onder broken door artillerievuur en slechts bij uit zondering wordt van patrouillegevechten melding gemaakt. Men is cot do. overtuiging gekomen, dat de Dardanellen-expeditie eene mislukte onderneming is, die men beter had gedaan nooit te beginnen, en schijnt te overwegen de ge'neele onderneming te sta-' ken, omdat de daar verzamelde troepen macht elders beter zou zijn te gebruiken. Het is alleen maar jammer, dat er zooveel leergeld betaald is om tot die overtuiging te komen. In het Britsche lagerhuis heeft de regeering medegedeeld, dat de verliezen aan de Dardanellen 96.399 man hebben be dragen. Maar daarmee is men er nog niet. Dat cijfer geeft de verliezen aan van het landleger, met inbegrip vermoedelijk van de koloniale troepen, maar riet die van de vloot en van de Fransche troepen, welke onbekend zijn. En als men de verliezen, die leger en vloot geleden hebben aan mate rieel, tot ponden sterling herleidt, dan komt men tot een ontzettend cijfer. De oude ondervinding bevestigt zich ook ditmaal weder, dat als de zaken verkeerd loopen de kritiek het hoofd opsteekt. Wij zijn daarmee nog slechts in het allereerste begin, maar de tijd zal komen waarop men den vinger van den mond zal nemen en streng gerecht zal houden over hen, die de verantwoordelijkheid hebben te dragen voor het gevoerde beleid. Inmiddels is men bezig met het verzamelen van gegevens om het zondenregister op te stellen en de begane fouten aan te wijzen. Fouten zrjn overal be gaan; niemand van de deelnemers is daar van vrij. Eene bijdrage ten bewijze daarvan levert een medewerker van de Secoio, die in een uit Saloniki gedateerden brief eene opsomming geeft van de door de quadruple entente op den Balkan begane fouten. Hij schrijft: De eerste fout heeft de Engelsche admi raal begaan, die, toen de Göben en de Bres- lau naar Konstantinopel uitkwamen, niet waagde achter hen aan de Marmara-zee in te varen en de beide schepen daar te ver nietigen. Verder heeft men Turkije en Duitschland kalm hunne toebereidselen la ten maken, blijkbaar omdat men vreesde en aarzelde, de kwestie van Konstantinopel en van de zeeëngten te berde te brengen. Te genover de Balkanstaten had men van De cember 1914 tot April 1915, zoolang het krijgsgeluk van de Russen duurde, gemak kelijk spel kunnen hebben, als men slechts -eensgezind en vastberaden was opgetreden. In plaats daarvan begunstigde Rusland de Serven, Engeland en Frankrijk de Bulgaren, Sir Edward Grey, die zich door het Lon- densche Balkancomité liet leiden, gaf den doorslag. Daardoor werd Bulgarije aange moedigd, Griekenland vervreemd. Grey wil de, gelijk voor hem Gladstone, tegenover een van Rusland afhankelijk Servië een En- gelsch gezind, van Rusland onafhankelijk Bulgarije kunnen plaatsen. Daarmee is de Duitsch-Oostenrijksche diplomatie in de hand gewerkt. Toen daarop de Russische ne derlagen volgden, is de diplomatie van de quadruple-entente wel wakker geworden. Maar toen is men eerst recht een druk gaan uitoefenen, om Bulgarije te bevredigen. Bul garije, dat den dadelijken afstand van het verlangde gebied eischte, won tijd om zijn oogst in de schuur te brengen en tijd om te onderhandelen. Maar zelfs toen Bulgarije reeds had gemobiliseerd, sprak Sir Edward Grey nog van de traditioneele Engelsche vriendschap voor het Bulgarenvolk, woorden die op Servië en Griekenland werkten als een koud stortbad. Zelfs bij het afbreken van de onderhandelingen werd niet een ge meenschappelijk ultimatum, maar werden drie verschillende nota's overhandigd, afwis* selend^van het Russische fortisjimo tot het volledige stilzwijgen van den Italiaanschen vertegenwoordiger, die zich eerst in de laat* ste minuut bij den stap van zijne ambtge- nooten aansloot. Wat Rumenië betreft, hebben de Russen, gierig tengevolge van hunne overwinningen, aan dit land niets willen toeslaan. Tusschen Italië en Rumenië bestond een zeer onbe stemd verdrag over een diplomatiek samen gaan in het geval van een gelijktijdig op treden tot verwezenlijking van nationale as- piratiën. Men meende van Rumenië zckei te zijn, omdat niemand de Mei-gebeurtenis sen in de Karpathen voorzag. Maar op het einde van de eerste Mei-week was de Rus sische nederlaag beslist, en heden is een ingrijpen van Rumenië hoogstens aan de zijde van de centrale mogendheden to ver wachten. Hier laat de schrijver zeer veel tusschen de regels lezen: dat de doorbraak in de Karpathen het beslissende moment in der oorlog was, dat door niemand was voorzien, in 't bijzonder niet door de Italiaansche re* geering, die acht dagen te vroeg haar ver bond met de triple-entente gesloten had, om dat zij Oostenrijk voor verloren hield. De Rumeensche regeering echter verklaarde, toen men haar het onnandig voorbarige ver drag met de triple-entente mededeelde, rich voor verraden. De Schr. gaat dan voert: De slecht gevoerde Balkan-politiek van de quadruple-entente kon niet slechter eindigen dan zij deed. Toen men Bulgarije voor de entente verloren zag, is besloten tot de lan ding in Saloniki. Maar hot begin is niet zeer troostwekkend. Tusschen den Engelschen en den Franschen generalen staf schijnt riet de noodige volkomen eensgezindheid te heerschen. Wanneer tot de landing besloten is, is niet met juistheid bekend. In den mor gen van 2 October verschenen zeven trans portschepen met Engelsche en Fransche troepen aan den haven-ingang. Tot den middag van den volgenden dag bievén zij voor Karaboeroem in zee. Toen lichtten zij het anker en voeren naar Moedros terug, waarom weet niemand. Den 5c-n October verschenen zij weer en brachten 6000 man aan land. Den 6en werden nog 14,000 man ontscheept. Den lOen bevonden 21'ch omstreeks 20,000 Franschen en 3000 En- gelschen op Griekschen grond, waaronder verscheidene generaals en admiraals. In de haven lagen oorlogsschepen. Maar tot den avond van II October was geen man naar Servië opgebroken. Op denzelfden sleependen voet is het verder gegaan. Eene gisteren vermelde op gave gewaagde van 58.000 man, die waren aangevoerd, en van 20.000 man, die uit Sa loniki noordwaarts zijn gegaan. De Schr. ein digt met de opmerking: „Naar de meening van de Servische officieren had het aan land brengen van 150.000 man in de eerste dagen hen kunnen helpen. Maar na een dergelijk dralen zou het nu voor hulp te laat kunnen zijn." Uit de eergisteren door lord Lansdowne in het Britsche hoogerhuis af- Wacht u voor de bekentenissen van hen die vreezen te worden doorzien. Roman van IS. TEIRLINCK. Het vlas die zee van prasemkleur met blauwe starren is uitgetrokken, het hooi binnen of onder het mijtendak; de ruischen- de koolzaadstengels liggen op het wijde dorsch)-lQed en de vleugels slaan op trippe lende maat het zwartblauwe oliezaad uit de licht springende hauwen. Het is Donderdag en drie uren. Men heeft te Oudenaarde den wekelijk- schen marktdag, de welbekende botermarkt gehouden, en de meeste boeren en boerin nen, om wille van het drukke zomerwerk, zijn heden vroeg, sommigen per rijtuig, velen te voet, naar huis getrokken. Een enkel paar is wat later op de baan ge bleven en begeeft zich van Oudenaarde naar Walmaarde Emiel en Manda. Beiden zijn op hun Zondags uitgedost: Hij, met den ronden, bruinen hoed, den korten „veston" en het witte, stijf gestreken onder vest, ziet er bijzonder wèl uit; zij draagt een ©ffen donkerblauw kleed, een zwart jakje met tullen onderzoom, een hoofddeksel, dat nog niet den steedschen pluimenhoed, niet meer de boersche kap mag genoemd worden. In den vroegen morgen van dezen zomer- schen dag reden zij samen, in Emiel's rij tuig, door eenen knecht van de Moereels' gevoerd, naar de stad; maar, na de markt stuurde Emiel den dienstbode met paard, voituur en botermanden naar huis. De jonge lieden kwamen overeen de zeven kilometers, die Walmaarde van de kleine provinciestad scneiden, te voet af te leggen. Het weder lokte hen aan ofschoon de lucht wat laf en zoel was en zij hadden elkander toch zooveel te zeggen! Samen middagmaalden zij in de stad en het was omtrent drie uren, toen zij zich op den weg naar huis zetten. Zij keuvelden en praatten, en hun hart ge- noo* de reinste lust. Zij spraken over land bouw, over marktgevallen, over de laatste ge- beurteniczen, over hunne toekomst, over hunne liefde vooral en veel over hunne liefde! Zelfs als zij over schijnbaar onbedui dende zaken handelden, murmelde of juichte, ruischte of jubelde, door en boven hun nie tig gesnater, en in hun jong en blijgemoed hart, het eeuwig blijvende, onsterfelijke liefdelied! Zoo gaan zij nevens elkander op den bree- den landweg. Het wordt zoeler, warmer. De zwaluwen strijken nevens den grond. Dazen en vliegen, duizenden donderbeestjes zwemden rond, steken de huid en zuigen het bloed. Langs den Scheldekant rijst een zwart, onheilspel lend punt, dat snel breeder, hooper en groo- ter wordt. Hun aangezicht gloeit, hun voor hoofd toont reeds eenige zweetdruppels, hun adem begint te hijgen. Zij zien, voelen niet. Hunne plannen voor de toekomst houden hen bezig. Wat geeft hun de rest? Zij ge nieten! In eens komt de wind op; bij stooten schudt hij de boomen, in wolken heft hij het stof der baan in de hoogte, in breede baren golft hij over klaver en koren, met éénen schok neemt hij Emiels hoed af en smijt hem in de gracht. Dat eenvoudig voor val brengt plots de beide geliefden tot de werkelijkheid terug. Haastig vangt de jongen zijn hoofddeksel, riet rond, bespeurt, aan den westkant, de donkere streep, die zwarter wordt, hooger klimt en reeds een vierde van den hemel bedekt. „Vóór een half uur storm!" besluit hij. „Ik heb het warm!" blaast Manda, terwijl zij de strikken van haar kapsel losrukt en achter den rug werpt, hetgene haren mal- schen vollen hals laat zien. Een dof gerommel dreunt in de verte. „Is dat donderen?" vraagt de deerne. „Laat ons rapper g?an," antwoordt Emiel; „vóór den regen geraken we misschien nog in de Klok Wilder komt de wind op; hij buigt de twij gen der olmen langs den weg, rukt de bla deren af en holt er mede verder, schudt de distels in de gracht en verstuift de zilver achtige kuifjes De wolken klimmen, klim men, omvangen hemel en aarde; het zonne licht verdwij'nt! In het onstuimig drijvende zwerk schiet een blimsemstraal, kronkelach tig, blauw; een tweede, een derde volgen De donder bromt en grolt. Het on weder naakt. Daar vallen de eerste regendruppels; ze zijn zeer groot en platsen het mullige zand der baan open, of verspringen op de kassei- steenen, of trippelen op het olmeloover. Ginder staat de Klok. De twee jonge lie den verhaasten den stap, bereiken de her berg, loopen binnen. GelukkigI Achter hen valt de bliksem. Krak! de he mel schijnt te barsten. In dichte stralen kletst de regen neder. Het stormt geweldig buiten! Binnen zit de jonge Desmet, halfzat zooals altijd, en hij jokt met de herbergdochter Lize. Een paar boeren van den omtrek schuilen er ook en drinken, stil pratend, een glas bier. „Elk 'nen goeden dag!' Zóó groeten Emiel en Manda, en ze zet ten zich in eenen hoek. Krakkrak I bombom Schrikkelijk dreunt het buiten én over de herberg. De ruiten rammelen in de ramen. Eene staldeur vliegt open en toe. De v.ind loeit in den schoorsieen. In de gelagkamer is het schier donker. Het weerlicht verklaart soms spookachtig de plaats en glanst in Desmet's oogen, welke nijdig naar de twee geliefden gericht zijn. De zuiplap dringt in eens zijn glas uit, be stelt een ander, murmelt onverstaanbare woorden, rookt en spuwt dapper door. Emiel en Manda praten stil voort, slaan weinig acht op het onweer en letten in gee- nen deele op de handeling van den afgun stigen Desmet. Liefde smelt alle gevoelens samen, richt alle zielskrachten naar een en kel doel, dat, helaas! zoo weinigen bereiken. eensklaps hoort men een zonderling ge* klétter op het vensterglas. „Wat is dat?" roept een der twee boerer en heiden springen recht. „Hagel!zegt wéemoedig de andere. „Dat ontbrak er nogroept de eerste. „Ja, dat ontbrak ons nog!" bevestigt dtf tweede. „Alle koren moet er aan „En de rijpe schokkeloen!" „En de slooren, die nog buiten zijn!" „Welke scha, welke scha!" jammeren zij. Zelfs Emiel en Manda zijn aan het venster gekomen en staren droef te moede naar buiten. Enkel Desmet blijft zitten en brabbelt: „Het hagelt Laat het maar hogelenP Hij neemt zijn glas en drinkt het uit. „Vul nog eens, LizeWat kan ons den hagel schelen En hij vloekt, „Ba ba IDe wereld mag invallen, als 't maar op ons nief is, niet waar, Lize Met grammen blik bezien hem de terneer geslagen, bedrukte boeren. WatI die kerel lacht en spot, als de vruchten van een jaai slavens tn zwoegens vernield en verbrijzeld worden! i is een schande! Wordi .crvolyd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 1