(Jool3 de dJeagd. Hoe Wim zijn schip verdiende. Naar het Engelsch van A. B. Romney. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK m. Eerste kennismaking met hetschip. De eerste dagen nadat Wim in Varen- teek gekomen was, hoefde hij nog niet naar j fchool. Tante Anna vond, dat hij eerst wat aan zijn nieuwe omgeving wennen moest, maar Zondag vertelde zij hem, dot hij den yolgenden dag naar school zou gaan. Wim was over 't geheel nogal in zijn nopjes met die mededeeling, want hij wilde graag zijn nieuwe kameraden leeren ken- j nen. De gezonde" buitenlucht had hem reeds wat meer kleur gegeven en hij voelde zich al weer even sterk als vóór zijn ziekte. T T»j j had namelijk geruimen tijd kinkhoest gehad, j Tom daarentegen schee x dien morgen met fijn verkeerde been uit bed te zijn gestapt. „Be wou, dat er geen school bestond!" mopperde hij, terwijl hij met een geeuw zijn koekentasch opnam. De straat was als bezaaid met allerlei tfachende en gillende meisjes en jongens, "^e meesten liepen in troepjes. Nu eens bleven *e even staan, dan weer liepen ze hard, tot* dat ze bijna buiten adem waren. Aan het eene einde van de straat stond ^en oude pomp en aan het andere een reldwachter. Deze heette Smith en was een f>ersoon van gewicht in Varenbeek; want zoo ang als de jongens en meisjes in het dorp zich konden herinneren, hed Smith daar ge staan en de eenige verandering, die iemand aan hem kon waarnemen, was, dat er een paar jaar geleden vier gaatjes in zijn riem over waren en deze nu op het laatste dicht «vas. Wat er gebeuren zou, als ook dat gaatje te nauw werd, kon niemand zeggen, maar juffrouw Musch van het Postkantoor dacht, dat hij dan zijn ontslag zou moeten aanvra gen. Terwijl Wim door de straat liep, kon hij niet nalaten even te blijven stilstaan voor -het winkelraam van Ben den Zeeman. Wat daar zoo zijn aandacht trok? Een prachtig, groot schip, dat tot in de kleinste onderdeo- «len nauwkeurig verzorgd was. Op een kaartje, dat aan den boeg hing, ftond: Modeljacht. P r ij s 10 g 1 d. Het schip had echter reeds zóó lang voor het raam van Ben den Zeeman gestaan, dat het oud en jong voorkwam, dat het daar hoorde en niets zou meer verwondering heb ben gewekt dan dat het op een goeden dag verkocht en dus verdwenen zou zijn. „O, als ik dat schip eens had!" dacht Wim, „wat zou ik daarmee in mijn nopjes rijn. Nog nooit van mijn leven heb ik zoo iets moois gezien." Hij bleef geruimen tijd staan kijken en hoe meer hij het schip in zich opnam, hoe vunger hii naar het bezit er van verlangde. Eindelijk keerde hij zich met een zucht om en liep hard tegen iemand aan. Toen hij opkeek, zag hij, dat het boer Japiks was, die er boozer dan ooit uitzag. „Kijk uit ie oo°"en, iongenl Wat voer je Eigenlijk uit?" vroeg hij. „ïk keek verlangend naar dat prachtige schip, maar ik zal het wel nooit krijgen", luidde het antwoord. „Ga aan het werk en je zult bereiken wat je wilt", zei boer Japiks, die daarna door- lieo. Wim liep nu ook door en dacht over de zoo even gehoorde woorden na. Wat bedoelde boer Janiks er mee? Toch niet, dat hij dat schip ooit zou kunnen krij gen? De gedachte er nan alleen mankte reeds, dat zijn hart onstuimig klopte. Wat voor werk kon hij doen en hoe zou hij ooit tien heele mild ens kunnen verdienen? Nu zag hij de school. Het was een laag gebouw met ronde pannen, dat midden in een veld stond. Het eene gedeelte was het huis van den meester, in het andere gingen de kinderen binnen. Toen de meester Wim zag, riep hij hem en na hem eenirre vragen gedaan te neb ben, liet hii hem zitten in de bank vóór die, waarin Tom zat. Om twaalf uur ging de school uit en ren den weldra de jongens en meisjes door elkaar naar huis. Wim liep met Tom in een soepje mee, dat luid babbelde. H i voelde eirh al niet meer een vreemdeling tusschen eiin nieuwe kameraden en was er trotsch op, dat hij den anderen kon vertellen van de groote stad, waarin hij de laatste iarèn ge woond had. Toen zit weer voorbiï Ren den Zeeman kwamen, trok het modeliacht op nieuw zijn aandacht. Nooit zou h:i voorbij het winkelraam kunnen komen zonder er een blik op te werpen. f.O, als ik dot schip toch eens had!" zucht te hij. „Zeg Tom. wat zou jij wel willen mis sen voor dat schip?" Tom keek er nu eveneens naar. Ook hij Aed er al dikwijls naar verlangd. „Je zult het torh nooit krijgen", zei Tom. „De oude Ben verkoopt het geen stuiver on der de tien gulden." ,.fk wou begon Wim weer, „dat wil op de een of andere manier geld konden verdie nen." „Onzin! Hoe kunnen wij nou geld verdie ner»? Dat zou ik wel eens willen weten." „Boer Japiks zei: „Ga aan het werk en je zult bereiken wat je wilt", zei Wim ernstig. „Boer Japiks is een oude dwaas!" ant woordde Tom ruw. „Kom maar mee!" Wim keerde zich langzaam om en ging met Tom naar huis, maar Tom kon hem niei verhinderen te denken, dat boer 'auiks no« wel eens creliik zou kunnen hehhen HOOFDSTUK fV. Hoe Wim geld verdiende. Toen Wim ongeveer een week in Varen beek op school ging, kwamen hij en Tom opia]-er4 een morgen twee meisjes tegen, die op weg 1 naar de naburige stad waren, kan in de hand, die voor de met champignons. i Hongerlijders. „Waar is dat?" „Gaat maar mee; 't is niet zoo heel ver" door F. J. HOFFMAN. jriep Mees. O, het was zoon mooi gezicht! De grond "ij vloog op en de drie vrindjes volgden was overal bedekt als met een helder wit hem. Ze vlogen over het hu.s, over de school en de takken an de boomen waren °ver een breed water' «eer over een wit huis, en toen kwamen ze in den luin, dien een leven.als een gesjilp, een T .v/. j ten. Ze waren goed gevoed en gekleed, dus{'av\?a* von helangl „O Tom! nep W.m u.t, „waarom doen koud„ hbad<Jen ze weinig last. Op een groote, vierkante plek log geen wij niet als the meisjes en zoeken cham-1 t„;„ trippeiden vier vogeltjes op sneeuw en keek Je manr 200 °P het Srus' .1 u„. Mees,i stond een tatel °P é6n P00i ui'- -vc0 i nuib, en toen Kwunien ze in c 7 u-ï-i zorgvuldig meepakt in een omhulsel van ijs.' t j n l Zn hadden een. H 1 .Mees bedoehjg. Daar was het i i n..DJ De menschen gingen een wandeling ma- tl helft gevuld wasr een oordeel. Een gepiep, eer kii om van het mooi© natuurtafereel te gerue- 1 ournoi ufin hz* onrfl pignons om ze te verkoopen? We zouden het11 ccn .de sneeuw rond. Het waren Musch, „Al schip dan toch kunnen verdienenl „Onzin!" antwoordde Tom brommig. l eiken dag, dus ze waren oude kennissen zou je oen geheelen dag champignons zoe- Haar - 00£renblik schenen ze elkaar ken, dan zou je nog maar een kwartje op een dag verdienen misschien." „Nou", ging Wim voort, „als we een ge- van jVink en Roodborst. Ze zagen elkaar bijna I 'g. d op I niet veel te vertellen te hebben, want soms i zaien ze geruimen tijd droefgeestig rond te kwartje op een dag verdienen, hebben we in j ii «De koude was wel voor hen uit te hou- veertig dagen tien gulden bi, elkaar. O Tom, dg er w ^nd en het zonnetje laten we morgenochtend dadel,,k beginnen. scheen hadden z00-n ho£ Wim s geestdrift scheen Tom aan te ste- en da( wag ,ee|ijker. ken. Hij gaf met dadelijk antwoord, doch £en vreese,ijke toestand»( zuchtte ze. na een poosje. z Roodborst. „Maar ik vind het vreeseh.k om vroeg op Kom( al|emaa, doof dfl( ake|i jj§ te staan. Ik weet zeker, dat ik me verslapen de boomen klaagde Mpes Jk heb van mor. z gen al gezocht en gezocht, maar alle reetjes O, ,k zal je wel wakker maken hernam I en ,eetjes van de stammen en de takken W.m juist op het oogenblik. dat zi, de schoo zi!(en dirht en klInt en larve o( binnen gingen „Tk word altijd wakker op het insec(ene:t e ta kken ^jj en. Waar dat insecten, die de bloesems van de boomen .Tt.r 4. 1. ~^lf 1 1 1 J nnoien A n „„.„ktnr. daar overheen was een dak van riet maakt. En op de tafel lag overvloed eten. Onze vier hongerlijders schoten dadelijk toe, dat begrijp je. Er waren een massa vo gels, maar er was ook een massa eten, let terlijk van alles: gekookte aardapoels, brood kruimels, rijst, gerst, mais, notedoppen met vet er in, en aan de palen van het dak hin gen een paarf linke reepen spekzwoerd. Dat laatste was net iets voor Mees, want daar was hij dol op, tenminste als hij geen rup sen en larven en eitjes kon krijgen. In het witte huis woond" een vruchten- kweeker, die in zijn tuin zeker wel honderd vruchtboomen had staan. De man had in den zomer altijd veel last van de rupsen er» uur, dat ik zelf wil.' heen moet, a!s 't lang duurt, weet ik niet, opaten en de vruchten beschadigden. De vogeltjes waren zijn beste vrienden en trou we helpers, want zij aten de rupsen en in- Het laalsle woord, dut W.m dien avond ifc hQud he( piet ujt; tegen Tom zei, was, dat h,j probeeren moest En je m0(?st eens hooren> wat een ranr hebt te slapen en reeds lang nadat h,j Tom idee somm,:(fe menschen van zoo-n toestand secten °P- En danrom lokte hu de vogeltjes hard hoorde snurken, woelde hij nog onrus- hGj,i-en Ze begrijpen er niets van", beweer- naar zijn tlnn.' wat het beste kon doen' als tig in zijn bed heen en weer, terwijl hij nu en 1 j^usch dan even ging opzitten om eens te kijken naar de oude tinnen kon, die hij van zün tante geleend en maar vast mee naar boven „Hoezoo dan?" vroegen de anderen. „Wel", antwoordde Musch, „toen ik van alles met sneeuw en i; bedek* was en ze dus nergens wat te eten vonden. Drr maakte hii de tafel voor hen klaar, zoodat ze geen ge- genomen had om haar den volgenden mor- menschen ,an„s me heen, een Broote en een gen dadeh.k bij de hand te hebben. kleintje. De groote heette „pa", want het Eindelijk viel hij in slaap en hu werd met kleinlj„ 2ei. c> wat zijn de boomen nu wakker, voordat er een lichtstraal door het torh prach|i is ne, p[ ze beeIemaa, ven raam viel. Hij sprong uit zijn bed, liep naar zi,ver z|jn n. vinf, z0 mooi0r don -n den Tom en schudde hem heen en weer zomer me( de oene bIoedpren". En toen „Sta toch op! Sta to oP! De chamn.g- antwoordde de proote; -a_ ,ieve kind> -t is nons zullen allemaal weg zijn, als je n.et'een heerlijk schouwspei." En toen waren ze gauw opstaat! voorbij.' ,,'t Kan me niets schelen. Laat me toch morgen op een tuinhek zat, kwamen er twee brek hoefden te lijden. Maar zoo gauw als sneeuw en ijs verdwenen waren, voederde hij niet meer. liggen!" Wim trok en schudde net zoolang, totdat hij eindelijk het dek heelemaal weggetrok ken had en Tom opzat en luid gaapte. Sta toch op, luilak!" begon Wim weer. „Ik wou, dat je op de Mookerhei zal met je ajg „Heb jij niks gezegd?" vroeg Vink. „Ik riep: sj;ep, sjiep, sjiep! maar ze keken niet eens om." „ïk begrijp zoo iets niet", merkte Rood borst op, „want die menschen zullen nu toch ook geen larven en eitjes vinden, evenmin champignons", antwoordde Tom boos. „Sstf Maak niet zoo'n leven", fluisterde Wim, „anders wordt tante Anna nog wak-- ker." De jongens kleedden zich nu aan, gingen naar beneden en door de keuken naar bui ten. wij. Musch en Vink begonnen te lachen. „Ze hebben geen larven en eitjes nocdig", riep Musch, „want de menschen eten heel andere dingen. Dat heb ik zelf gezien. Ik kom heel dikwijls in hun huizen en stallen." „Hoe durf je dat agen", zei Roodborst. „Ze zeggen, dat ik brutaal ben", antwoord- Het was een prachtige, frissche moreen en de MuscfC „en tlnir schijnen ze 'wel van te daar het nog vroeg was, waren alle huisjes nog gesloten. De jongens liepen hard en de heerlüke buVnlucht bracht Tom weer in zijn humeur Toen zij bij het veld kwomen, waar Tom gezegd had, dat veel champignons groeiden, bemerkten zij, dat ze de eersten waren. Het was werkelijk een aardige bezigheid en onoer bet uiten v8n allerlei kreten van houden, dus ik blijf nu maar brutaal." ,/t Is toch gewaagd", meende Mees. „Heelemaal niet", verzekerde Musch. „De menschen zijn zoo kwaad niet, maar «le meesten zijn vrees el ijk dom. Weten jullie nog wel, dat hier een paar dagen geleden al tijd overvloed van lekker eten lag?" „Ik niet, want toen lag er nog geen sneeuw en ijs en toen had ik het druk op de boo- verrassing ontdekten zij steeds nieuwe plan- men en in de struiken", riep Roodborst. ten Wim's kan was dan ook al een heel „Daar heb je "t", zei Musch. „Toen had ei-d gevuld, toen Tom plotseling uitriep; j je niets noodig, en daarom kwam je niet hier „Hè. wat vervelend! Daar komen een heele- en Mees ook niet. Maar Vink en ik wel, niet- boel meisies aenl" Wim keek nu ook op en Waar Vink?" ,Ze moeten nu larven en eitjes van In secten zoeken, want dat is hun werk en als ik ze nu voeder, dan houd ik ze van dat nut tige werk af", zei de vruchtenkweeker bij zichzelf. Intusschen hadden onze vier vriendjes hun buikjes rond gegeten. Ze voelden zich pret tig gestemd en kregen er weer pleiner hun veertjes wat uit te strijken en zich wat op te knappen. „Wil ik je eens wat zeggen?" vroeg Mees „Nou?" „Tic blijf hier voorgoed!" „Ik ook", zei Roodborst, die ol gezien had, dat er langs de anten zeer ges-hikte holletjps waren om een nestje te maken. „Ik blijf ook", zei Vink. Musch wist no^ niet, wat hij doen zou nrrar voorloopig bleef hij, want beter kon hii ^et nergens krijgen. De vogeltjes hadden het nu b-st en dc vruchtankweeker hed het ook naar 7:»n -? dus allen waren tevreden. Van alres wat. In het blad Onze Tuinen schrijft L. B. De Ooievaarsinval ï-» Musarie. (Oost-Pruisen). De Königsberger allgemeine Zeitung schrijft het volgendeMasurie, met zijn ve- zeer rijk aan ooievaars, die haJdzakcüjfc' van de kikkers en schaaldieren in de velden en plassen leefden. De verwoesting der dor pen in Oost-Pruisen door de Russen ge schiedde terwijl de ooievaars hun winter kwartieren in Afrika hadden opgezocht Bij hun terugkomst vonden zij hun oude woon plaatsen grootendeels verwoest. Vele van hen hebben toch hun oude woning weer in" orde gemaakt, of een nieuw nest gebouwd als het oude geheel verdwenen was. Men ziet in de grensplaatsen overal nesten op uitgebrande daken, op schoorsteenen en nog siaar.de gevels der ruines. Het is weel een bewijs dat de ooivaar een echt huisdier is en met voorliefde in de nabijheid der menschen zijn nest bouwt. Nergens hebben zij boomen daartoe gebruikt, wat in vele ge* vallen zeker gemakkelijker geweest was dan op bouwvallige huizen. Evenals in Frankrijk trekken zij ook hier zich terug achter de gevechtslijn. Zwermen ooievaars uit Polen hebben zich aan de me* ren en moerassen in Oost-Pruisen gevestigd en zijn in strijd geraakt met de zoogenaamd daar thuishoorende ooievaars. Waarschijn lijk zijn dit niet alleen Poolsche vluchtelin gen maar ook Fransche. Door het instorten van een gevel werd een ooievaar gedood die een ring om den poot had met een Fransch opschrift. Het is dus mogelijk dat er zich nog meer Fransche vogels aan de me ren in Masurie ophouden. Behalve ooievaars zijn er ook reigers en kraanvogels uit Polen aan de Duitsche grens aangekomen. De groote ooievoarsinval heeft het aantal kikkers aldaar zeer doen vermin deren, wat weer tengevolge heeft dat de vliegen en muggen er in groote zwermen rondvliegen. De tiid zal leeren of deze ooie vaars voortaan hierheen zullen terugkee- ren. Zooals men ons meldt hebben zij zich reeds geschikt in den toestand van krap of verminderd voedsel, want in vele nesten wordt maar één jong grootgebracht, terwijl bij enkele Russische ooievaars in het geheel geen jongen zijn. Een mond vol mosterd. Sommigen beweren, dat de Roodhuiden niet veel gevoel voor humor hebben. Toch is dit niet volkomen waar. Op zekeien dag waren twee opperhoof den van een Canodeeschen stam der Rood huiden door een Engelschman uitgenoodigd orn bij hem te komen eten. Een van hen zat voortduiend naar het mosterdvaatje te kij ken en wilde dolgraag proefondervindelijk kennis maken met dat gele goedje. Eindelijk kon hij zich niet langer bedwingen, nam een flinken eetlepel er van en slikte dien ineens door. Zijn kameraad zag, dat hem de tranen in de oogen kwamen en vroeg daarvan de reden. Och, antwoordde zijn vriend treurig, ik dacht aan mijn zoon, die in den slag gestor ven is. Ook de tweede Roodhuid wilde dolgraag de mosterd proeven en nam er ook een lepel vol van, mei hetzelfde gevolg. Waarom ben jij bedroefd?" vroeg de eerste Roodhuid. Ik ben bedroefd, omdat het mij spijt, dat Ie moerassen, was in tijd van vrede steeds jij niet tegelijk met je zoon gestorven bent. zap, det dit werkelijk het reval was. Het veld werd nu spoedig geheel genlun- derd, maar juist, toen er nereer»»; maer cham- Vink knikte. „Wij zoeken de boomen en struiken niet af, als hier eten genoeg klaar li<rt, maar wat pignons te vinden waren, was Wim s kan zoo ft rnaar zeggen wil, is dit, dat de menschen goed als gevuld. Hm keek er met groote vol- eten voor ons strooien, als we er geen be doening naar. Nu moest hij ze nog zien te hoefte aan hebben, en als alles, wat we ge- verkoopen. j woonlijk eten door sneeuw en iis bedekt is. Tom dacht, dat het 't beste was er mee zoonis nu. dan honden de menschen hun ra- na.ar de naburige stad te gaan en d«ar aan men en deuren dicht." de verschillende huizen aan te bellen j ga eens ergens anders kijken", zei „Hoeveel moeten we er voor vragen?' i Mees. vroeg Wim, toen bii het eerste huis nader- f)e anderen vloden mee, maar het was in den. den volgenden tuin precies 't zelfde. Alles „Vraag een gulden, dan krijg je misschien bedekt met sneeuw en iis en de ramen en vijftig cent." antwoordde Tom. deuren van het buis stijf dicht. „Nee. dat is niet eerlijk, zooveel ziin ze j Mees en Roodborst maakten een uitstap- niet waard." „Ja, maar we weten heelemaal geen prijs" bracht Tom in bet midden, „we moeten er dus maar een slag in slaan." Nu bevonden zii zich voor de deur van een groot huis. fn d^ sterre stond een dame „Mijnheer, ik kom wat bij u koopen, Manr iets bijzonders moet het zijn". je naar een groote sering, maar ze waren gauw terug. „ABemanl iis", zei Mees. „Als dat nu een heerliik schouwspel moet Met deze woorden komt Lies binnen hee*en, weet ik het niet", riep Roodborst. Ir. broertje Antons magazijn. Musch be^on eens in de sneeuw te schar-1 met een lorgnet op haar neus en een gieter reien en Vink hielp hem daarbii, zoo goed Lies ziet er net uit als een dame, in de hand. hii kon. Het gelukte bem echter niet. tot den Een groote doek dient haar tot hoed Toen zii de jongens gewaar werd. vroeg grond door te dringen, dus ze vonden ook Een mooie veer, er op gestoken. Maar stad geweest. door C. H. zij, w«t zij verlangden. niets, wat hun honger stillen kon. 1 „Wilt u alsieUWt chamuiernons vsn ons ,/t Is net of ik veel te veel veeren heb, koonen, mevrouw?" vroeg Wim verlegen, ter- want ik word hoe langer hoe magerder", wiil hij ziin kan liet zien. zuchtte Vink. I „Ze zün moni groot", antwoordde de „En ik hoor zulke rare geluiden in mijn dame. „Hoeveel kosten ze?" ingewanden, dat ik er zelf van schrik", riep „Ik heh ze nog nooit verkocht, mevrouw",1 Musch. antwoordde Wim. „er» ik weet dus niet, hoe- j „En ik ben nooit zwaar geweest, maar nu veel ze waard ziin. Zegt u maar, wat u er ben ik zoo licht, dat ik me bij het minste voor geven wilt." windje goed vast moet houden, anders val ik De dame keek Wim onderzoekend 8an om", beweerde Roodborst. door baar lorgnet en zei toen: „Ja, de vorige j Mees zei niets, want hii zat te denken. Ver- week heb ik dertig cent betaald voor een leden jaar was 't ook eens verscheidene da- gen lang zulk weer geweest. Overal had hii i gezocht naar eten en eindelijk was hij geko- men op een plek, waar het net zomer leek. I maar Staat daarbij sierlijk, vlug en goed. Het tafelkleed, dot ^oet haar sleep zijn, En met een mandje aan der arm Is zij nu deftig naar de stad toe. Wat fijn gekL en lekker warm. Baas Anton, uit den grooten winkel. Laat het allernieuwste zien; Wacht, plots'ling heeft hij iets bijzoii „Een tijger soms? bedoelt u dien? Het dier kijkt naar de groote dame, Die vindt hem mooi; een tijgervell Ja, Lies moet eerlijk zelf bekennen Dat dier bevalt haar wonderwe De koop is dan ook gauw gesloter Lies zegt: „De reek'ning stuurt u v 1. Parmantig stapt zij nu naar huis heen Met 't ingepakte, mooie vel. kleineren voorraad, ik zal je dus veertig cent geven." W'm vond dit best en de dame gaf bem een kwartïe, een dubheltïe en viif cent. Zeer Er lag geen sneeuw op den grond, volden keerden d<* jongens met hun eerste eten, zooveel els je maar lustte. En vogels, zeker wel honderd. Eerst had Mees er over J gedacht, om daar voor goed te blijven, het j heele jaar door. Doch zoools het wel meer gaat, je bent iets van plan en later hoe je het j toch weer anders. Maar, wat drommel, waar was dat toch ook weer geweest? „Zit je te slopen. Mees?" vroeg Musch'. „Nee, ik zit te denken!" „Heb ie al wat uitgedacht?" Ja, ik ben er net mee klaar", antwoord- verd'"enste naar huis. „Dat is twintig cent voor jou en twintig cent voer mii", rien Tom uit, toen zii weer in hun dorp terug kwamen. „Bewaar nj het maar, Wim, ik heb nou een stuiver, dien zal i ik je ook geven, zoodat mijn aandeel dan een k war tie is. „Viif-en-twinrig ma»I veertig cent en het schip is van ors!" juichte Wim. „We moe ten reen woord van ons geheim aan tante vertellen; 't moet heelemaal een verrassing de Mees opgewekt. „Het is echter dat witte huis in dien tuin, waar al die kleine boompjes voor haar blijven!" (Wordt vervolgd). staan." .jWat is daar te doen?" vroeg Vinlt. „Daar is het net zomer en er ligt volop eten." Vlug loopt zij naar de kinderkamer; Marie het meisje past' op Roos, Ttn ijl haar moedertje naar stad was, Vertelde uit de Oude Doos. Roos ligt al in haar wieg te peinzen. Wat Moeder wel heeft meegebracht. Want altijd als hear Moes naar stad gaat, Heeft z'aan haar poppekind gedacht, Een tijgervell Dat vindt zij grie/lig, Maar Popperoos is niet gauw bang. Als Moeder 't meebrengt, zal 't wel goed rijri) Dat weet zij immers a' zoo lengt En weldra ligt Pop Roos te slapen Op 't mooie lekker-zachte vel; Lies ga it zich nu ook verkies .:n, En uit is voor vandaag het SoeL

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 6