(Jool3 de dJeagd.
Hoe Wim zijn schip
verdiende.
Naar het Engelsch van A. B. Romney.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK m.
Eerste kennismaking
met hetschip.
De eerste dagen nadat Wim in Varen-
teek gekomen was, hoefde hij nog niet naar j
fchool. Tante Anna vond, dat hij eerst wat
aan zijn nieuwe omgeving wennen moest,
maar Zondag vertelde zij hem, dot hij den
yolgenden dag naar school zou gaan.
Wim was over 't geheel nogal in zijn
nopjes met die mededeeling, want hij wilde
graag zijn nieuwe kameraden leeren ken- j
nen.
De gezonde" buitenlucht had hem reeds
wat meer kleur gegeven en hij voelde zich
al weer even sterk als vóór zijn ziekte. T T»j j
had namelijk geruimen tijd kinkhoest gehad, j
Tom daarentegen schee x dien morgen met
fijn verkeerde been uit bed te zijn gestapt.
„Be wou, dat er geen school bestond!"
mopperde hij, terwijl hij met een geeuw zijn
koekentasch opnam.
De straat was als bezaaid met allerlei
tfachende en gillende meisjes en jongens, "^e
meesten liepen in troepjes. Nu eens bleven
*e even staan, dan weer liepen ze hard, tot*
dat ze bijna buiten adem waren.
Aan het eene einde van de straat stond
^en oude pomp en aan het andere een
reldwachter. Deze heette Smith en was een
f>ersoon van gewicht in Varenbeek; want zoo
ang als de jongens en meisjes in het dorp
zich konden herinneren, hed Smith daar ge
staan en de eenige verandering, die iemand
aan hem kon waarnemen, was, dat er een
paar jaar geleden vier gaatjes in zijn riem
over waren en deze nu op het laatste dicht
«vas. Wat er gebeuren zou, als ook dat gaatje
te nauw werd, kon niemand zeggen, maar
juffrouw Musch van het Postkantoor dacht,
dat hij dan zijn ontslag zou moeten aanvra
gen.
Terwijl Wim door de straat liep, kon hij
niet nalaten even te blijven stilstaan voor
-het winkelraam van Ben den Zeeman. Wat
daar zoo zijn aandacht trok? Een prachtig,
groot schip, dat tot in de kleinste onderdeo-
«len nauwkeurig verzorgd was.
Op een kaartje, dat aan den boeg hing,
ftond:
Modeljacht. P r ij s 10 g 1 d.
Het schip had echter reeds zóó lang voor
het raam van Ben den Zeeman gestaan, dat
het oud en jong voorkwam, dat het daar
hoorde en niets zou meer verwondering heb
ben gewekt dan dat het op een goeden dag
verkocht en dus verdwenen zou zijn.
„O, als ik dat schip eens had!" dacht
Wim, „wat zou ik daarmee in mijn nopjes
rijn. Nog nooit van mijn leven heb ik zoo iets
moois gezien."
Hij bleef geruimen tijd staan kijken en
hoe meer hij het schip in zich opnam, hoe
vunger hii naar het bezit er van verlangde.
Eindelijk keerde hij zich met een zucht
om en liep hard tegen iemand aan. Toen hij
opkeek, zag hij, dat het boer Japiks was, die
er boozer dan ooit uitzag.
„Kijk uit ie oo°"en, iongenl Wat voer je
Eigenlijk uit?" vroeg hij.
„ïk keek verlangend naar dat prachtige
schip, maar ik zal het wel nooit krijgen",
luidde het antwoord.
„Ga aan het werk en je zult bereiken wat
je wilt", zei boer Japiks, die daarna door-
lieo.
Wim liep nu ook door en dacht over de
zoo even gehoorde woorden na.
Wat bedoelde boer Janiks er mee? Toch
niet, dat hij dat schip ooit zou kunnen krij
gen? De gedachte er nan alleen mankte
reeds, dat zijn hart onstuimig klopte. Wat
voor werk kon hij doen en hoe zou hij ooit
tien heele mild ens kunnen verdienen?
Nu zag hij de school. Het was een laag
gebouw met ronde pannen, dat midden in
een veld stond. Het eene gedeelte was het
huis van den meester, in het andere gingen
de kinderen binnen.
Toen de meester Wim zag, riep hij hem
en na hem eenirre vragen gedaan te neb
ben, liet hii hem zitten in de bank vóór die,
waarin Tom zat.
Om twaalf uur ging de school uit en ren
den weldra de jongens en meisjes door
elkaar naar huis. Wim liep met Tom in een
soepje mee, dat luid babbelde. H i voelde
eirh al niet meer een vreemdeling tusschen
eiin nieuwe kameraden en was er trotsch op,
dat hij den anderen kon vertellen van de
groote stad, waarin hij de laatste iarèn ge
woond had. Toen zit weer voorbiï Ren den
Zeeman kwamen, trok het modeliacht op
nieuw zijn aandacht. Nooit zou h:i voorbij
het winkelraam kunnen komen zonder er een
blik op te werpen.
f.O, als ik dot schip toch eens had!" zucht
te hij. „Zeg Tom. wat zou jij wel willen mis
sen voor dat schip?"
Tom keek er nu eveneens naar. Ook hij
Aed er al dikwijls naar verlangd.
„Je zult het torh nooit krijgen", zei Tom.
„De oude Ben verkoopt het geen stuiver on
der de tien gulden."
,.fk wou begon Wim weer, „dat wil op de
een of andere manier geld konden verdie
nen."
„Onzin! Hoe kunnen wij nou geld verdie
ner»? Dat zou ik wel eens willen weten."
„Boer Japiks zei: „Ga aan het werk en je
zult bereiken wat je wilt", zei Wim ernstig.
„Boer Japiks is een oude dwaas!" ant
woordde Tom ruw. „Kom maar mee!"
Wim keerde zich langzaam om en ging
met Tom naar huis, maar Tom kon hem niei
verhinderen te denken, dat boer 'auiks no«
wel eens creliik zou kunnen hehhen
HOOFDSTUK fV.
Hoe Wim geld verdiende.
Toen Wim ongeveer een week in Varen
beek op school ging, kwamen hij en Tom opia]-er4
een morgen twee meisjes tegen, die op weg 1
naar de naburige stad waren,
kan in de hand, die voor de
met champignons. i
Hongerlijders. „Waar is dat?"
„Gaat maar mee; 't is niet zoo heel ver"
door F. J. HOFFMAN. jriep Mees.
O, het was zoon mooi gezicht! De grond "ij vloog op en de drie vrindjes volgden
was overal bedekt als met een helder wit hem. Ze vlogen over het hu.s, over de school
en de takken
an de boomen waren °ver een breed water' «eer over een wit
huis, en toen kwamen ze in den luin, dien
een leven.als
een gesjilp, een
T .v/. j ten. Ze waren goed gevoed en gekleed, dus{'av\?a* von helangl
„O Tom! nep W.m u.t, „waarom doen koud„ hbad<Jen ze weinig last. Op een groote, vierkante plek log geen
wij niet als the meisjes en zoeken cham-1 t„;„ trippeiden vier vogeltjes op sneeuw en keek Je manr 200 °P het Srus'
.1 u„. Mees,i stond een tatel °P é6n P00i
ui'- -vc0 i nuib, en toen Kwunien ze in c
7 u-ï-i zorgvuldig meepakt in een omhulsel van ijs.' t j n l
Zn hadden een. H 1 .Mees bedoehjg. Daar was het
i i n..DJ De menschen gingen een wandeling ma- tl
helft gevuld wasr een oordeel. Een gepiep, eer
kii om van het mooi© natuurtafereel te gerue- 1
ournoi ufin hz* onrfl
pignons om ze te verkoopen? We zouden het11 ccn
.de sneeuw rond. Het waren Musch,
„Al
schip dan toch kunnen verdienenl
„Onzin!" antwoordde Tom brommig.
l eiken dag, dus ze waren oude kennissen
zou je oen geheelen dag champignons zoe- Haar - 00£renblik schenen ze elkaar
ken, dan zou je nog maar een kwartje op
een dag verdienen misschien."
„Nou", ging Wim voort, „als we een
ge-
van
jVink en Roodborst. Ze zagen elkaar bijna I
'g. d
op
I niet veel te vertellen te hebben, want soms
i zaien ze geruimen tijd droefgeestig rond te
kwartje op een dag verdienen, hebben we in j
ii «De koude was wel voor hen uit te hou-
veertig dagen tien gulden bi, elkaar. O Tom, dg er w ^nd en het zonnetje
laten we morgenochtend dadel,,k beginnen. scheen hadden z00-n ho£
Wim s geestdrift scheen Tom aan te ste- en da( wag ,ee|ijker.
ken. Hij gaf met dadelijk antwoord, doch £en vreese,ijke toestand»( zuchtte
ze. na een poosje. z Roodborst.
„Maar ik vind het vreeseh.k om vroeg op Kom( al|emaa, doof dfl( ake|i jj§
te staan. Ik weet zeker, dat ik me verslapen de boomen klaagde Mpes Jk heb van mor.
z gen al gezocht en gezocht, maar alle reetjes
O, ,k zal je wel wakker maken hernam I en ,eetjes van de stammen en de takken
W.m juist op het oogenblik. dat zi, de schoo zi!(en dirht en klInt en larve o(
binnen gingen „Tk word altijd wakker op het insec(ene:t e ta kken ^jj en. Waar dat insecten, die de bloesems van de boomen
.Tt.r 4. 1. ~^lf 1 1 1 J nnoien A n „„.„ktnr.
daar overheen was een dak van riet
maakt. En op de tafel lag overvloed
eten.
Onze vier hongerlijders schoten dadelijk
toe, dat begrijp je. Er waren een massa vo
gels, maar er was ook een massa eten, let
terlijk van alles: gekookte aardapoels, brood
kruimels, rijst, gerst, mais, notedoppen met
vet er in, en aan de palen van het dak hin
gen een paarf linke reepen spekzwoerd. Dat
laatste was net iets voor Mees, want daar
was hij dol op, tenminste als hij geen rup
sen en larven en eitjes kon krijgen.
In het witte huis woond" een vruchten-
kweeker, die in zijn tuin zeker wel honderd
vruchtboomen had staan. De man had in
den zomer altijd veel last van de rupsen er»
uur, dat ik zelf wil.'
heen moet, a!s 't lang duurt, weet ik niet,
opaten en de vruchten beschadigden. De
vogeltjes waren zijn beste vrienden en trou
we helpers, want zij aten de rupsen en in-
Het laalsle woord, dut W.m dien avond ifc hQud he( piet ujt;
tegen Tom zei, was, dat h,j probeeren moest En je m0(?st eens hooren> wat een ranr
hebt te slapen en reeds lang nadat h,j Tom idee somm,:(fe menschen van zoo-n toestand secten °P- En danrom lokte hu de vogeltjes
hard hoorde snurken, woelde hij nog onrus- hGj,i-en Ze begrijpen er niets van", beweer- naar zijn tlnn.' wat het beste kon doen' als
tig in zijn bed heen en weer, terwijl hij nu en 1 j^usch
dan even ging opzitten om eens te kijken
naar de oude tinnen kon, die hij van zün
tante geleend en maar vast mee naar boven
„Hoezoo dan?" vroegen de anderen.
„Wel", antwoordde Musch, „toen ik van
alles met sneeuw en i; bedek* was en ze dus
nergens wat te eten vonden. Drr maakte hii
de tafel voor hen klaar, zoodat ze geen ge-
genomen had om haar den volgenden mor- menschen ,an„s me heen, een Broote en een
gen dadeh.k bij de hand te hebben. kleintje. De groote heette „pa", want het
Eindelijk viel hij in slaap en hu werd met kleinlj„ 2ei. c> wat zijn de boomen nu
wakker, voordat er een lichtstraal door het torh prach|i is ne, p[ ze beeIemaa, ven
raam viel. Hij sprong uit zijn bed, liep naar zi,ver z|jn n. vinf, z0 mooi0r don -n den
Tom en schudde hem heen en weer zomer me( de oene bIoedpren". En toen
„Sta toch op! Sta to oP! De chamn.g- antwoordde de proote; -a_ ,ieve kind> -t is
nons zullen allemaal weg zijn, als je n.et'een heerlijk schouwspei." En toen waren ze
gauw opstaat! voorbij.'
,,'t Kan me niets schelen. Laat me toch
morgen op een tuinhek zat, kwamen er twee brek hoefden te lijden. Maar zoo gauw als
sneeuw en ijs verdwenen waren, voederde
hij niet meer.
liggen!"
Wim trok en schudde net zoolang, totdat
hij eindelijk het dek heelemaal weggetrok
ken had en Tom opzat en luid gaapte.
Sta toch op, luilak!" begon Wim weer.
„Ik wou, dat je op de Mookerhei zal met je ajg
„Heb jij niks gezegd?" vroeg Vink.
„Ik riep: sj;ep, sjiep, sjiep! maar ze keken
niet eens om."
„ïk begrijp zoo iets niet", merkte Rood
borst op, „want die menschen zullen nu toch
ook geen larven en eitjes vinden, evenmin
champignons", antwoordde Tom boos.
„Sstf Maak niet zoo'n leven", fluisterde
Wim, „anders wordt tante Anna nog wak--
ker."
De jongens kleedden zich nu aan, gingen
naar beneden en door de keuken naar bui
ten.
wij.
Musch en Vink begonnen te lachen.
„Ze hebben geen larven en eitjes nocdig",
riep Musch, „want de menschen eten heel
andere dingen. Dat heb ik zelf gezien. Ik
kom heel dikwijls in hun huizen en stallen."
„Hoe durf je dat agen", zei Roodborst.
„Ze zeggen, dat ik brutaal ben", antwoord-
Het was een prachtige, frissche moreen en de MuscfC „en tlnir schijnen ze 'wel van te
daar het nog vroeg was, waren alle huisjes
nog gesloten.
De jongens liepen hard en de heerlüke
buVnlucht bracht Tom weer in zijn humeur
Toen zij bij het veld kwomen, waar Tom
gezegd had, dat veel champignons groeiden,
bemerkten zij, dat ze de eersten waren.
Het was werkelijk een aardige bezigheid
en onoer bet uiten v8n allerlei kreten van
houden, dus ik blijf nu maar brutaal."
,/t Is toch gewaagd", meende Mees.
„Heelemaal niet", verzekerde Musch. „De
menschen zijn zoo kwaad niet, maar «le
meesten zijn vrees el ijk dom. Weten jullie
nog wel, dat hier een paar dagen geleden al
tijd overvloed van lekker eten lag?"
„Ik niet, want toen lag er nog geen sneeuw
en ijs en toen had ik het druk op de boo-
verrassing ontdekten zij steeds nieuwe plan- men en in de struiken", riep Roodborst.
ten Wim's kan was dan ook al een heel „Daar heb je "t", zei Musch. „Toen had
ei-d gevuld, toen Tom plotseling uitriep; j je niets noodig, en daarom kwam je niet hier
„Hè. wat vervelend! Daar komen een heele- en Mees ook niet. Maar Vink en ik wel, niet-
boel meisies aenl" Wim keek nu ook op en Waar Vink?"
,Ze moeten nu larven en eitjes van In
secten zoeken, want dat is hun werk en als
ik ze nu voeder, dan houd ik ze van dat nut
tige werk af", zei de vruchtenkweeker bij
zichzelf.
Intusschen hadden onze vier vriendjes hun
buikjes rond gegeten. Ze voelden zich pret
tig gestemd en kregen er weer pleiner
hun veertjes wat uit te strijken en zich wat
op te knappen.
„Wil ik je eens wat zeggen?" vroeg Mees
„Nou?"
„Tic blijf hier voorgoed!"
„Ik ook", zei Roodborst, die ol gezien had,
dat er langs de anten zeer ges-hikte
holletjps waren om een nestje te maken.
„Ik blijf ook", zei Vink.
Musch wist no^ niet, wat hij doen zou
nrrar voorloopig bleef hij, want beter kon
hii ^et nergens krijgen.
De vogeltjes hadden het nu b-st en dc
vruchtankweeker hed het ook naar 7:»n -?
dus allen waren tevreden.
Van alres wat.
In het blad Onze Tuinen schrijft L. B.
De Ooievaarsinval ï-» Musarie.
(Oost-Pruisen).
De Königsberger allgemeine Zeitung
schrijft het volgendeMasurie, met zijn ve-
zeer rijk aan ooievaars, die haJdzakcüjfc'
van de kikkers en schaaldieren in de velden
en plassen leefden. De verwoesting der dor
pen in Oost-Pruisen door de Russen ge
schiedde terwijl de ooievaars hun winter
kwartieren in Afrika hadden opgezocht Bij
hun terugkomst vonden zij hun oude woon
plaatsen grootendeels verwoest. Vele van
hen hebben toch hun oude woning weer in"
orde gemaakt, of een nieuw nest gebouwd
als het oude geheel verdwenen was. Men
ziet in de grensplaatsen overal nesten op
uitgebrande daken, op schoorsteenen en
nog siaar.de gevels der ruines. Het is weel
een bewijs dat de ooivaar een echt huisdier
is en met voorliefde in de nabijheid der
menschen zijn nest bouwt. Nergens hebben
zij boomen daartoe gebruikt, wat in vele ge*
vallen zeker gemakkelijker geweest was dan
op bouwvallige huizen.
Evenals in Frankrijk trekken zij ook hier
zich terug achter de gevechtslijn. Zwermen
ooievaars uit Polen hebben zich aan de me*
ren en moerassen in Oost-Pruisen gevestigd
en zijn in strijd geraakt met de zoogenaamd
daar thuishoorende ooievaars. Waarschijn
lijk zijn dit niet alleen Poolsche vluchtelin
gen maar ook Fransche. Door het instorten
van een gevel werd een ooievaar gedood
die een ring om den poot had met een
Fransch opschrift. Het is dus mogelijk dat er
zich nog meer Fransche vogels aan de me
ren in Masurie ophouden.
Behalve ooievaars zijn er ook reigers en
kraanvogels uit Polen aan de Duitsche grens
aangekomen. De groote ooievoarsinval heeft
het aantal kikkers aldaar zeer doen vermin
deren, wat weer tengevolge heeft dat de
vliegen en muggen er in groote zwermen
rondvliegen. De tiid zal leeren of deze ooie
vaars voortaan hierheen zullen terugkee-
ren.
Zooals men ons meldt hebben zij zich
reeds geschikt in den toestand van krap of
verminderd voedsel, want in vele nesten
wordt maar één jong grootgebracht, terwijl
bij enkele Russische ooievaars in het geheel
geen jongen zijn.
Een mond vol mosterd.
Sommigen beweren, dat de Roodhuiden
niet veel gevoel voor humor hebben. Toch
is dit niet volkomen waar.
Op zekeien dag waren twee opperhoof
den van een Canodeeschen stam der Rood
huiden door een Engelschman uitgenoodigd
orn bij hem te komen eten. Een van hen zat
voortduiend naar het mosterdvaatje te kij
ken en wilde dolgraag proefondervindelijk
kennis maken met dat gele goedje. Eindelijk
kon hij zich niet langer bedwingen, nam een
flinken eetlepel er van en slikte dien ineens
door. Zijn kameraad zag, dat hem de tranen
in de oogen kwamen en vroeg daarvan de
reden.
Och, antwoordde zijn vriend treurig, ik
dacht aan mijn zoon, die in den slag gestor
ven is.
Ook de tweede Roodhuid wilde dolgraag
de mosterd proeven en nam er ook een lepel
vol van, mei hetzelfde gevolg.
Waarom ben jij bedroefd?" vroeg de
eerste Roodhuid.
Ik ben bedroefd, omdat het mij spijt, dat
Ie moerassen, was in tijd van vrede steeds jij niet tegelijk met je zoon gestorven bent.
zap, det dit werkelijk het reval was.
Het veld werd nu spoedig geheel genlun-
derd, maar juist, toen er nereer»»; maer cham-
Vink knikte.
„Wij zoeken de boomen en struiken niet
af, als hier eten genoeg klaar li<rt, maar wat
pignons te vinden waren, was Wim s kan zoo ft rnaar zeggen wil, is dit, dat de menschen
goed als gevuld. Hm keek er met groote vol- eten voor ons strooien, als we er geen be
doening naar. Nu moest hij ze nog zien te hoefte aan hebben, en als alles, wat we ge-
verkoopen. j woonlijk eten door sneeuw en iis bedekt is.
Tom dacht, dat het 't beste was er mee zoonis nu. dan honden de menschen hun ra-
na.ar de naburige stad te gaan en d«ar aan men en deuren dicht."
de verschillende huizen aan te bellen j ga eens ergens anders kijken", zei
„Hoeveel moeten we er voor vragen?' i Mees.
vroeg Wim, toen bii het eerste huis nader- f)e anderen vloden mee, maar het was in
den. den volgenden tuin precies 't zelfde. Alles
„Vraag een gulden, dan krijg je misschien bedekt met sneeuw en iis en de ramen en
vijftig cent." antwoordde Tom. deuren van het buis stijf dicht.
„Nee. dat is niet eerlijk, zooveel ziin ze j Mees en Roodborst maakten een uitstap-
niet waard."
„Ja, maar we weten heelemaal geen prijs"
bracht Tom in bet midden, „we moeten er
dus maar een slag in slaan."
Nu bevonden zii zich voor de deur van
een groot huis. fn d^ sterre stond een dame
„Mijnheer, ik kom wat bij u koopen,
Manr iets bijzonders moet het zijn".
je naar een groote sering, maar ze waren
gauw terug.
„ABemanl iis", zei Mees.
„Als dat nu een heerliik schouwspel moet Met deze woorden komt Lies binnen
hee*en, weet ik het niet", riep Roodborst. Ir. broertje Antons magazijn.
Musch be^on eens in de sneeuw te schar-1
met een lorgnet op haar neus en een gieter reien en Vink hielp hem daarbii, zoo goed Lies ziet er net uit als een dame,
in de hand. hii kon. Het gelukte bem echter niet. tot den Een groote doek dient haar tot hoed
Toen zii de jongens gewaar werd. vroeg grond door te dringen, dus ze vonden ook Een mooie veer, er op gestoken.
Maar stad geweest.
door C. H.
zij, w«t zij verlangden. niets, wat hun honger stillen kon.
1 „Wilt u alsieUWt chamuiernons vsn ons ,/t Is net of ik veel te veel veeren heb,
koonen, mevrouw?" vroeg Wim verlegen, ter- want ik word hoe langer hoe magerder",
wiil hij ziin kan liet zien. zuchtte Vink.
I „Ze zün moni groot", antwoordde de „En ik hoor zulke rare geluiden in mijn
dame. „Hoeveel kosten ze?" ingewanden, dat ik er zelf van schrik", riep
„Ik heh ze nog nooit verkocht, mevrouw",1 Musch.
antwoordde Wim. „er» ik weet dus niet, hoe- j „En ik ben nooit zwaar geweest, maar nu
veel ze waard ziin. Zegt u maar, wat u er ben ik zoo licht, dat ik me bij het minste
voor geven wilt." windje goed vast moet houden, anders val ik
De dame keek Wim onderzoekend 8an om", beweerde Roodborst.
door baar lorgnet en zei toen: „Ja, de vorige j Mees zei niets, want hii zat te denken. Ver-
week heb ik dertig cent betaald voor een leden jaar was 't ook eens verscheidene da-
gen lang zulk weer geweest. Overal had hii i
gezocht naar eten en eindelijk was hij geko-
men op een plek, waar het net zomer leek. I
maar
Staat daarbij sierlijk, vlug en goed.
Het tafelkleed, dot ^oet haar sleep zijn,
En met een mandje aan der arm
Is zij nu deftig naar de stad toe.
Wat fijn gekL en lekker warm.
Baas Anton, uit den grooten winkel.
Laat het allernieuwste zien;
Wacht, plots'ling heeft hij iets bijzoii
„Een tijger soms? bedoelt u dien?
Het dier kijkt naar de groote dame,
Die vindt hem mooi; een tijgervell
Ja, Lies moet eerlijk zelf bekennen
Dat dier bevalt haar wonderwe
De koop is dan ook gauw gesloter
Lies zegt: „De reek'ning stuurt u v 1.
Parmantig stapt zij nu naar huis heen
Met 't ingepakte, mooie vel.
kleineren voorraad, ik zal je dus veertig cent
geven."
W'm vond dit best en de dame gaf bem
een kwartïe, een dubheltïe en viif cent. Zeer Er lag geen sneeuw op den grond,
volden keerden d<* jongens met hun eerste eten, zooveel els je maar lustte. En vogels,
zeker wel honderd. Eerst had Mees er over J
gedacht, om daar voor goed te blijven, het j
heele jaar door. Doch zoools het wel meer
gaat, je bent iets van plan en later hoe je het j
toch weer anders. Maar, wat drommel, waar
was dat toch ook weer geweest?
„Zit je te slopen. Mees?" vroeg Musch'.
„Nee, ik zit te denken!"
„Heb ie al wat uitgedacht?"
Ja, ik ben er net mee klaar", antwoord-
verd'"enste naar huis.
„Dat is twintig cent voor jou en twintig
cent voer mii", rien Tom uit, toen zii weer
in hun dorp terug kwamen. „Bewaar nj het
maar, Wim, ik heb nou een stuiver, dien zal
i ik je ook geven, zoodat mijn aandeel dan
een k war tie is.
„Viif-en-twinrig ma»I veertig cent en het
schip is van ors!" juichte Wim. „We moe
ten reen woord van ons geheim aan tante
vertellen; 't moet heelemaal een verrassing de Mees opgewekt. „Het is echter dat witte
huis in dien tuin, waar al die kleine boompjes
voor haar blijven!"
(Wordt vervolgd).
staan."
.jWat is daar te doen?" vroeg Vinlt.
„Daar is het net zomer en er ligt volop
eten."
Vlug loopt zij naar de kinderkamer;
Marie het meisje past' op Roos,
Ttn ijl haar moedertje naar stad was,
Vertelde uit de Oude Doos.
Roos ligt al in haar wieg te peinzen.
Wat Moeder wel heeft meegebracht.
Want altijd als hear Moes naar stad gaat,
Heeft z'aan haar poppekind gedacht,
Een tijgervell Dat vindt zij grie/lig,
Maar Popperoos is niet gauw bang.
Als Moeder 't meebrengt, zal 't wel goed rijri)
Dat weet zij immers a' zoo lengt
En weldra ligt Pop Roos te slapen
Op 't mooie lekker-zachte vel;
Lies ga it zich nu ook verkies .:n,
En uit is voor vandaag het SoeL