laar kt land va» belofte!
„DE EEMLAN DER".
Zaterdag 11 December 1915.
BINNEN LANDT"
FEUILLETON.
N° 141 Tweede Blad.
14d* Jaargang.
Uitgevers: VALKHOFF ft Co.
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 10
Uitvoering Toonkunst.
Hoofdredacteur: Mr, D.J. VAN SCHAARDENBURG.
ABONNEMENTSPRIJS:
8 maanden voor Amersfoort
Idem franco per post
iet e
f l.OO.
Idem iranco per puso J'&JJ*
Per week (met gratie verzekering tegen ongelukken) - 1«.
^ekeU^büvoegTel10,?» HoÜa'niicht 'ffuLvraui}' (onder redaotie
van Tllérèse van Hoven) per 8 mnd. 50 ets.
Advertontiên gelieve men liefst vóór 11 uur, famui»'
advertenties en beriohten vóór 2 uur in to zenden.
ADVERTENTIÉN:
f 0.5O,
'Intercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER
Van 1—6 regelt
Elke regel meer 0.10.
Dienstaanbiedingen 25 cents by vooruitboLnliug»
Grooto lottera naar plaatsruimte.
Voor handel en boar^f bestaan coöi voordeeligo bep.ilfngo»
tot het horhaald advorteeren in dit Blad, b(j abounoiqont.
Eeoe circulaire, bovattonde do voorwaarden, wordt op
aanvraag toegezonden.
A. Dvorék - Stabat Mater.
M
I.
otfdcv 'de belangrijkste vertegenwoordigers
vhii de nieuwere C.zcchische componisten
school neemt zeker Anton Dyor6k eene
eerste plaats in. In 1841 to Mühlhausen in
Bohemen geboren, genoot liii zijne muzikale
oj)leiding te Praag, waar hij daarna als violist
cn vioolleeraar optrad; onder zijn beroemd
geworden leerlingen noemen wii Jos. Suk en
Oskar 'Nedbal, dio zoowel als componisten
als door hun optreden in het vermaarde Bo-
hccmsche Strijkkwartet naam hebben ge-
m iakt. Al spoedig verwierf Dvorék zich de
vriendschap mu Billow en-Brahms, die zich
voor zijne composities interesseerden en er
veel toe hebben bijgedragen om ze bekend le
maken. In 1892 viel hem de eervolle onder
scheiding le beurt benoemd te worden lot
directeur van liet conservatorium in Ncw-
Yorkt slechts drie jaren bleef liij daar werk
zaam, waarna hij naar zijn vaderland terug
keerde om zich tol aan zijnen dood, in 1904,
geheel aan zijne composities te wijden.
•Van zeer verschillenden aard zijn de talrijke
werken, waarmee hij de muzieklitteratuur
iiceft verrijkt, maar bijna zonder uitzonde-
ing kenmerken ze zich door eene buiten
gewone oorspronkelijkheid en frischheid. Mo-
cn er onder het aanihooren van zijne loon-
scheppingen nu en dan wel eens enkele bc-
"L-nkingen bij ons oprijzen, o.a. deze, dat hij
nu l altijd de klip van het triviale weet te
r.lzeilen cn dat zijn coloriet soms wel wat
ul te bont is (men vcrgele niet, dat men met
ecu zoon van het volk der Czechen te doen
ccff), zoo zal men hem aan den anderen
nt niet een buitengewone thematische vin
dingskracht kunnen ontzeggen, welke hem
iegenaeggeliik tol een componist van betee-
is stempelt.
Onder de belangrijkste werken van den
meester ibehooren zeker zijns gymphonieën,
waarvan wel de meest bekende is die welke
den titel draagt: „Aus der ncueu Welt" en
door hem gecomponeerd is als eene herinne
ring aan zijn verblijf te New-York; verder
zijne Slavische Rhapsodieën voor orkest, be
nevens de onder den naam F u r i a n t e door
hem uitgegeven Bohcemscke nationaaldanscn.
Nog meer algemeen bekend zijn ongetwijfeld
zijn vioolconcert op. 53 en zijne werken voor
kamermuziek, die door de verschillende
Kwartelgezelschappen dikwijls met groote
voorliefde worden ten gehoorc gebracht en
waarvan dat in es-dur, op 51 zeker een der
glansrijkste is. On hel gebied der dramati
sche kunst lieeft Dvorék zich ook bewogen,
maar. hoewel zijn opera Rusalka, kórt voor
zijne dood gecomponeerd en opgevoerd, wel
eenig succes heeft gehad, heeft hij zich daarin
1 och .geen blij venden naam kunnen verwer
ven. en moet hij achterstaan bij zijnen
land- en tijdgenoot Smelana. Eindelijk
Is yah zijne koorwerken zeker het meest
oekende het door hem gecomponeerde
Stabat Mater, dat o.a. met veel succes in Lon
den is uitgevoerd en ook reeds in ons land
meermalen ten gehoorc is gebracht.
Stabat M a f e r is de naam van een ver
heven middelceuwsch kerkelijk lied, dat zijn
naam dankt aan de beide eerste woorden,
waarmee hel aanvangt, cn dal op ontroeren
de wijze de smarten maalt van de Moeder
Gods, treurende bij het kruis van haren Zoon.
Wie de dichter er van is, is niet met zeker
heid bekend, maar wel*wordt het veelal toe
geschreven aan den in 1306 gestorven Ita
liaan Jacopone da Todi. Tal van componisten
hebben zich door den wonderschoonen tekst,
die ook in verschillende talen is overgezet,
aangetrokken gevoeld, en dozen op zeer uit
eenloop ende wijze in de taal der muziek ver
tolkt. Zoo bezitten wc uil de 16e eeuw een
Slabai Mater van Pales trina, uit de 17e eeuw
een van Aslorga, uit de lSe eeuw een van
Pergolese en van Ilaydn, uit de 19e eeuw een
van Rossini -en dat van Dvorak. Vergelijkt
men dit laatste werk mei een der eerst ge-
noemden, b.v. met dat van Pergolese, zeker
wel een der meest bekende, dan spreekt hel
wel van zelf, dal er een reusachtig onder
scheid op le merken valt, daar beide com
ponisten de taal van hun eigen lijd spreken.
Hoe liefelijk, hoe bekoorlijk de schepping van
Pergolese ook moge zijn, toch zullen we er
veel in vinden, wat onze ooren als verouderd
voorkomt; Dvorak daarentegen spreekt de
taal van den nieuwer en tijd cn staal ons
dcardoor nader. In de nu volgende regelen
willen wij trachten een beknopt overzicht te
geven van het door hem gecomponeerde Sta
bat Mater.
Na een korte inleiding in b-mincur, waarin
men de motieven hoort aankondigen, die in
den aanvang van het werk zullen optreden,
leiden de tenoren het Stabat Maler in met
een klagend lliema, dal vervolgens door de
o\erifie koorstemmen afzoncrb:k of gezamen
lijk wordt overgenomen en dat tot een ge
weldig fortissimo aanzwelt als hoogste uit
drukking der aangrijpende smart. Daarna
treedt een tweede, zeer zangerig geschreven
hoofdmotief in majeur op. waarna de solo
stemmen. ingeleid door den tenor, zich bii
het koor aansluiten. Een zeer eigenaardige
passus.begint bij de woorden: „Quae, moere-
bat et dolebat". waar de koorpartijen een zeer
eentonig motief doen hooren, dat ongetwij
feld eene verklanking wil zijn van dc gebe
den door de in aanbidding neergeknielde me-
nigfe gepreveld. Daarna nog eens in gewii-
zigden vorm herhaling van dc genoemde
hoofdmotieven, waarna de eerste afdceling
in b. majeur.wordt besloten.
Hel tweede gedeelte is een kwartel voor
solostemmen, op zeer zangerige wijze door
dc alt ingezet met de woorden „Quis est
homo qui non Jleret" en met een thema, dat
in gefigurcerdcn vorm, telkens terugkeert,
ook in de overige solostemmen Bij ..pro pec-
catis suae genlis" treedt nog een nieuw, aan
liet vorige verwant motief op, waarna nog
maals de alt den roerenden klaagzang inzet
eu ten slotte de vier solostemmen, unisono
en pianissimo uitstervend, ons het oogenblik
schilderen, .waarop de aan hel kruis gena
gelde den geest geeft: „duni emisil spiri
tual.
De strophe: „Eja Mater fojis amoris" is uit
sluitend voor koor bewerkl, en brengt ons.
door dc bassen ingeleid, een liefelijk, smec-
kend thema, dat vervolgens door de andere
koorstemmen wordt overgenomen.
In het vierde gedeelte zijn op zeer schoone
wijze dc beide volgende slropben van het
lied samengevoegd. Terwijl de bas-solist in
den-ihincurtoonaard met een bijzonder krach
tig thema opwekt tot het medcvoelcn van de
smarten der Moeder Gods. treedt telkens af
wisselend het koor op met plotselinge» over
gang naar majeur, van verrassende werking
Is dit zeer zoetvloeiend, liefelijk gedeelte.
Het vijfde gedeelte draagt zoowel door zijn
vlugger tempo, als door zijnen rhylhmus cu
den majeur-loonaard, waarin het geschre
ven is, een bijzonder vriendelijk karakter.
Een der minst geslaagde gedeelten van hel
werk schijnt ons loc hel nu volgende 6de deel,
speciaal wat dc melodische vinding betreft.
Evenals in het Mc zijn hier weer twee slro-
phen van hel lied samengenomen, maar nu
treedt dc tenor als solist op. terwijl het man
nenkoor telkens vierstemmig het door hem
gezongene herhaalt.
liet 7de deel voor koor geschreven op dc
strophe: Virgo, virginuni, -nraeclara" brengt
ons in de inleiding den overgang naar a-
majeur. Frisch cn liefelijk van klank is dit
koor, in zachten tint gehouden, waarin vooral
de gefigureerde passages een bekoorlijk ef
fect teweeg brengen.
Hierop volgt een duel voor sopraan cn
tenor, dat zich, wat zijn melodisch karakter
betreft, nauw aansluit bij hel voorafgaande
koor.
Van bijzondere schoonheid is hel negende
deel, voor alt-solo gecomponeerd. Een zeer
krachtig motief dool zich al dadelijk in dc
inleiding hooren, een motief dat ecnigc ma
len terugkeert. Bij de woorden; ^Inflammalus
el accensus" treedt dun dc zangstem op.
eveneens krachtig cn in straffen rhylmus;
ecu zeer zangerig en gloedvol middengedeel
te, met overgang van mineur tol majeur,
geeft op warme wijze uiting aan de bede
lol do Moeder Gods om den zondigen mensch
lol voorspraak te zijn. Bij de tweede strophe:
„Fac ine crulodiri" treedt ccne «enigs
zins gewijzigde herhaling van het eerste mo
tief op. terwijl aan liet slol deze woorden,
zeer sterk geaccentueerd cn quasi declama
torisch uilgesproken, nog eens dringend dc
bede om voorspraak herhalen.
Dc laatste strophe van het lied: „Quando
corpus morietur" enz. is bewerkt voor solo-
kwartet en koor. Na eenigc inleidende malen,
die volkomen gelijk zijn aan die der inlei
ding van hel weik, hooren wc al spoedig de
verschillende motieven uit het eerste deel op
treden. Op zeer schoone wijze zijn deze mo
tieven dooreen geweven in hel canonisch be
werkte slot. waarin solokwartet en koor zich
vereenigón cn waarvan de tekst alleen wordt
aevormd door het woord a m e n.
(Wordt vervolgd).
Uit de Fers.
Rede van minister Cort van der
Linden.
Uit 'de in de ochtendbladen van gisteren
verschenen Kamerverslagen citeeren we
het volgende
De N. R o 11. C t.
„Een grijsaard met een jeugdig hart. Een
natuur van zeldzame evenwichtigheid, een
bewindsman met groote fierheid, mam zon
der zweem van zelfgenocgdzuamheid, een
staatsman, die zijn tijd weet te kiezen en
nochtans wars is van overbedachtzunm op
portunisme. Een goed spreker, maar voor
al een goed mcnsch. In hem zijn de na
tuurlijke voornaamheid, de nobele waardig
heid, dc gouvcrncmcntcelc tact in volko
men harmonie met dc aangeboren heusch-
heid, die streng, cn den inncrlijken ernst,
die fijn-geestig weet tc zijn. Deze man, dien
het lot zwaar «trof, die in een tijd, moeilij
ker dun wij sinds 1830 beleefden, met on
verzwakte geestkracht zijn rcgceringstaak
bleef vervullen, wicn dc vinnige critick cn
venijnige aonvnllcn niet bespaard bleven,
maar die hoog heen ziet over al dat klein,
stumperig gedoe, dat benepen gevit cn ge
stook, die kracht vindt in een warmhartig
idealisme en zelfs in deze ellendige tijden
op een betere, schoonere toekomst blijft
hopen, maakte onbewust ons volk wel een
vleiend compliment, toep hij in zijn ant
woord aan dr. Bos tc kennen gaf, dat naties
dc regeeringen hebben, die zij verdienen.
Aan dezen minister althans, mr. P. W.^A.
Cort van der Linden, mag dc volksgeest
zich spiegelen; hij leert ons in zijn bezon
nen, rustige taal, dat „geestdriftloozc nuch
terheid" niet de hoogste levenswijsheid is,
oneenighcid en blijvend geharrewar niet de
zuiverste uitingen van politiek leven zijn.
Hij is geen phrasenhcld, schuwt het pom-
pcuse klatergoud der rhetoriek, Men
mag er hem te dankbaarder voor zijn, dat
hij nochtans dat verlossende woord gespro
ken heeft, die sterkende peroratie, opwek
king tot krachtige eensgezindheid, uitting
van geloof cn vertrouwen in de toekomst
van de menschheid. Dc toekomst van het
eigen volk ook stoort hij met hoop in. En
zoo hij zijn volle geestkracht aan de ver
vulling van zijn hooge ambt geeft, is het
niet in de laatste plaats, omdat hij het een
schoone taak acht, twistappels uit den weg
te ruimen, pijnlijke twistvragen op te los
sen, een nieuw tijdperk voor het politieke
leven van ons volk te openen. „Konden
zoo riep hij uit deze beide groote vraag
stukken: de kiesrechtkwestie en het onder
wijsvraagstuk, opgelost worden, welk een
zegen zou dat voor ons volk zijn Zij wa
ren de beide struikelblokken op den weg
naar vooruitgang en verheffing van ons
volk: zij waren telkens weder de inzet van
de verkiezingen, hielden dc tot-stand-ko-
ining van veel goeds cn nuttigs tegen".
Juist in dezen tijd meent minister
Cort van der Linden moeten wij dit goe
de werk aandurven. Laten wij ons met
omkeering van een bekende leuze in
oorlogstijd voorbereiden op den vrede, den
binncnlandschcn vrede, dien wij na dezen
wereldoorlog meer dan ooit zullen behoe
ven, niet om daarna een fantastisch gouden
tijdperk te beginnen, maar om gelouterd
cn gerijpt .tot grootere eensgezindheid als
vrije lieden saam te werken.
Zal het ernstige woord van den tijdelij-
ken voorzitter van den ministerraad in ons
parlement en daarbuiten voldoenden weer
klank vinden? Of zijn ook op dezen tijd en
op ons volk .Schiller's vlijmende woorden
toepasselijk „Eine grosse Epoche hat das
Johrhundert geboren; Aber der grosse Mo
ment findet ein kleines Geschlecht?"
Het Handelsblad:
„De Regeering vat haar oude ptpgram
weer op. Dat dit haar eigen program is en
niet dat van de concentratie (maar in de
'f
twee hoofdpunten komen zij oyeieen), heelt
dc Minister lieden nog eens met nadruk
gezegd, daarbij wijzend op de onderv. iis-
pacificatie, die niet op In t concentratie-
program stond. Ten aanzien van dit punt,
kreeg men een beter uitzicht op succes dan
tot nu toe was bereikt. In 1915, y.oo zcide
dc minister, was er nog slechts „hoop" op
goeden uitslag". En Z. L. getuigde, in dil
verbond nog, dat de uangewende poging
„met succes schijnt tc zullen worden be
kroond." Dut klinkt, met betrekking tot
de werkzaamheden der Bevredig ing scorn-
missie, hoopvol en doet verwachten dat de
Regeering inderdaad nog art. 192 in de
Grondwetsherziening zal kunnen opnemen,
waartoe de Minister zich heden, als het
rapport tijdig verschijnt, alsnog uitdruk
kelijk bereid verklaarde.
Hiermede is de horizon, voor wat dc
Grondwetsherziening betreft, aanmerkelijk
opgeklaard.
Anders echter staat het met do ouder
domsvoorziening en de belastingplannen.
Er is een duidelijke verwijdering ontstaan
(politieke verwijdering) tusschen dc F pee
ring in haar geheel en den Minister van
Financiën. Tot nu toe liep dc individueel*
politiekc lijn van dezen Minister parallel
met die van de Regeeringscollcctivitcit. In
den laatsten tijd echter scheen zij, op de
quaestic van den voorrang der behandeling
van wetsvoorstellen, te gaan divergcercn
van deze laatste. En heden is deze diver
gentie zoo duidelijk gebleken, dal men het
oogenblik moet zie.» waarop de afstand
tusschen de twee lijnen te groot zal worden
om ze nog beide in één greep van uiterlijk
verband tc kunnen houden. Hetgeen don
zeggen wil: dat de individueel-ministcrieole
lijn van den heer Trcub dan zal worden af
gebroken.
Dit vooruitzicht werd reeds ccigermato
'geopend in de rede van den premier. Als
het aan dc orde stellen van zekere voor
stellen, zoo zei deze, de continuïteit der
Regccring zou dreigen te verbreken
(m. o. w.het ministerieelc leven der gun*
schc Regccring in gevaar zou kunnen bren
gen), don zouden zulke voorstellen thans
niet mogen worden ingediend (men ziet dus
ook hier wcers: geen vermijden van poli*
tickcn strijd, alleen maar van groote poli
tieke crisis). En anderzijds moet dc Re*
geering er op bedacht zijn, dat een in nor
male tijden geldend motief tot aftreden
thans, om zoo lang mogelijk Kabinetsver
andering tc voorkomen, niet steeds zal
mogen gelden. Terecht voegde dc Minister
hieraan toe, dat degenen die het niet met
de politiek der Regccring eens zijn, dus vol
komen hun vrijheid kunnen hernemen; men
zou zelfs kunnen vragen, of de Regccring
hun dit ni#t wat erg gemakkelijk moakt.
Maar en ziehier de divergentie der
lijnen reeds aangeduid deze abnormal#
beoordeeling van motieven geldt niet voor
de individucele ministers.
Met andere woorden: Het zal kunnen
vóórkomen, dat één minister, wèl aftreedt
om een reden die, in deze buitengewone
omstandigheden, de gansche Regeering nog
stoelvast zou hebben gelaten.
De inconsequentie ligt er bovenop. Het
verschil in gedragslijn dat hier wordt gc-
teekend tusschen het gansche Kabinet, dat
zich een oorlogspantser heeft aangetrokken,
en één minister, die in vrcdestcnue strijdt,
zal dan ook wel liggen in verschil van gc-
't Gebeurt zeer dikwijls dqt wij iets niet
zien, omdat het te groot is.
Roman van
IS. TEIRLINCK.
Gó
Toen lag nog zijne vrouw bij hem zijne
(rouwe, goede, weekhartige Koba, en haar
stil gehoest steeg van het kussen omhoog.
Nu zwijgt alles, is al'es ijdel, bloot,
doodsch1
Enkel Turk bast hijwijlen en het schijnt
"oer Kazakke, dat des honds geblaf treurig
en langgerekt is.
Zou Turk insgelijks weten, wat er op han
den is?
De dag schemert langzaam nader, glijdt in
'de slaapplaats, verflauwt en verdrijft er het
maanlicht. Is het reeds morgen? Het schijnt
hier nu donkerder, toch klaar genoeg.
fn de verte, op de groote heirbaan, die
fan Geeraardsbergen naar Oudenaarde
toopt, stijgt gerol; dit wordt luider en na-
derinadertwordt opnieuw zwak-
fcerverdwijnt eindelijk. Het is de »oer-
Ivagen, die bijna ledig naar Oudenaarde
fioobelt en zwaar geladen ''"zen avond zal
Aerugkeeren Ho'snsf dezen «vond "»l dit
eigenaardig gebots Penninck's oor niet meer
treffen.
De man springt uit zijn bed, eenigszins
koortsig, kleedt zich aan.
Het zijn splinternieuwe kleeren, die hij
aantrekt: de lakensche broek, het gebloem
de ondervest, het kort lakensch, kenschet
send kazakske, de zijden muts met de glim
mende klep, den geruiten halsdoek.
Heden ,vóór het vertrek gaan de kinderen
in de kerk trouwen gisteren deden zij het
voor de wet en van de kerk zouden zii de
speelreis aanvangen: de speelreis naar Ar
gentina
Speelreis
Lange, verre speelreis zonder terugkeer I
Stil en langzaam kleedt de boer zich aan.
Nu is het schier gansch klaar. Stil en lang
zaam opent hij de deur zijner kamer: hij wil
de anderen Remi en Koben, Man da en
Bertine, Osmaart en Wardje, die hier insge
lijks den laatsten nacht overbrengen niet
wakker maken.
Hij treedt behoedzaam in de keuken, in de
groote keuken, nu schijnbaar veel grooter:
er bleef niets meer in, alles is verkocht of
ingepakt en weggestuurd. Die ledigheid
wordt hem pijnlijk en in zijn oog, dat vluch
tig rondblikt, schiet een traan.
Hij komt aan de voordeur. Ja, den gren
del heeft men toegeschoven. Uit gewoonte?
Misschien. Want c e voorzorg was niet meer
noodig; alles mocht openstaan. Wat zou men
hier, in dit ijdel kot, wel kunnen stelen
Hij schuift, immer stil en langzaam, den
g.er.Jel open. In eens rilt hij
Ja. dezen zelfden erendel heHt hij hier
aii.jv. gezien! De sp:1 is schier versleten en
waggelt in de twee ringen, en tegen deze,
hoe voorzichtig hij ook te werk ga, klingelt
de haak. En plots, in zijnen geest, ziet hij
een klein jongetje, zeer klein, eerst loopen-
de; het staat aan deze zware eiken deur en
het speelt met dezen grendel, welke het
open- en toeschuift en wiens eigenaardig ge
rinkel het kind bevalt. En daar galmt de
stem zijner moeder hoe lang is deze al
dood! zijner moeder, die waarschuwt
„Lowietje, pas op, ge zult van de trap
vallen T'
Hoe klaar en zuiver klinkt nu op dit oogen
blik die dierbare stem in 2ijne ooren f
O moeder, moeder! hebt gii ooit kunnen
denken, wat met uw Lowietje gebeuren
moest?Neen, gij kendet zelfs den naam
niet van het verre land, dat hem eens op
nemen en voeden zou
De deur is open en op den dorpel van
blauw arduin, in het midden-door voetstam
pen uitgesleten, staak hij nu en hij werpt van
hier eenen oogslag rond de hoeve.
Allerdroevigst is de aanblik
Alles ligt naakt en leeg uitgeplunderd!
Geen mesthoop in het midden van het voor
hof enkel een groote, vuile po°" '"-"ene
rieken of vorken, geene rijven of harken
onder de euziën... geen der honderden
voorwerpen in de hoeken, tegen de muren
geene klaver of ander voeder in de opene
poortniets meer in de stallen en op het
voorhof, in de schuur en in de koten: koeien
weg, zwijnen weg, paarden weg, hennen weg
alles, alles weg!Welke doodsche een
zaamheid
Neen, zóó zag hij nooit het Rattenhof I
Daar komt Turk naar hem toegeloopen
en het beest kwispelt met den staart. Boer
Penninck ontwrfart den hond, schiet uit zijn
treurige mijmering, grijpt met beide handen
de voorpooten van het tiouwe dier, beziet
het in de gevoelvolle oogen en fluistert
„Gij bleeft mij toch, goede, goede Turk!....
't Is de leste dag, jongen, de leste dag!
Ja, ja, alhoewel Boer Kazakke een sterk-
hartige kerel is en niet gauw geroerd wordt,
hij immer elke zaak langs de praktische zijde
tracht op te neu.cn, meer naar zijnen geest
dan naar zijn hart luistert, toch klopt en pocht
dit laatste zonderling, terwijl hij den hond
aanspreekt, en een tweede traan dreigt in
zijn oog te dringen.
„De leste dag, jongen," herhaalt hij, „de
leste!Kom, we zullen nog eens rond
gaan
En Turk en zijn meester schouwen rond.
Eerst in den paarden- en koeienstal, daar
na in de verkenskoten, in de poort, in de
schuur.
Alles ijdel en doodsch
Het Cósien is gansch rood getint en een
paar zwaluwen, oude kennissen welhcht, ge
woon nier op de hoeve hun nest te houwen,
vliegen reeds stal in en stal uit.
„Zouden ginder ook zwaluwen zijn?" ont
valt ..et boer Penninck.
De man or. -'uit het poortje, dat op den
boomgaard uitkomt.
Hoe prachtig glanst deze 1
Heeft het hier dezen nacht gesneeuwd?
Pruime:__.uiot,-.., r"-cboomen bloeien.
kerselaars bloeien en prijken in hun blank
meigewaad.
En daar staat, liever ligt, boven het gra
gebogen, de oudste appelaar, roestig, schur
tig, bemost en krom, met doorkorven sla
en twijgen Boer Kazakke kent den boom we
Deze stond hier reeds, toen Penninck ncj
een kind was. De man kent_ wel de groote,
roode strepingen, die er op groeien. Ho
dikwijls heeft ...j cp den boom, toen no
struisrh en recht, niet geklauterd? Hoe dik
wijls heeft hij, met steen of kluppel, naar de
appelen niet gesmeten? Hoe dikwijls niet de
gretige tanden in de molsche, sappige vruch
ten gezet
Nu draagt de vriendelijke boom opnieuw
eene vrucht van botten en bloemen, die op-
pelen worden zullen maar geen Penninck 1
zal ze plukken en eten I
Weemoedig zet de boer zich neder op den
hellenden stom; zijne voeten zijn schier ge
borgen in het hooger schietende, bedauwde
gras, en hij denktdenkt meer aan het ver
leden dan aan de toekomst.
Turk kruipt tusschen zijne beenen en on
willekeurig streelt Penninck het goede beest
met de eene hand, terwijl de andere in zijn
kazaktesch woelt.
De zon verschijnt boven de kim en zendt
nu, op dit verblindend bloemenwit, hare eer
ste stralen. En al de vogelen ontwaken, en al
de insecten ontwaken, en allen begroeten
luidruchtig hei morgenlicht. Wat schijnt alles
prachtig, wat zingt alles heerlijk, wat gonst
en ronkt alles zoet
Word/ Vfrvllad.