laar kt land va» belofte! „DE EEMLAN DER". Zaterdag 11 December 1915. BINNEN LANDT" FEUILLETON. N° 141 Tweede Blad. 14d* Jaargang. Uitgevers: VALKHOFF ft Co. Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 10 Uitvoering Toonkunst. Hoofdredacteur: Mr, D.J. VAN SCHAARDENBURG. ABONNEMENTSPRIJS: 8 maanden voor Amersfoort Idem franco per post iet e f l.OO. Idem iranco per puso J'&JJ* Per week (met gratie verzekering tegen ongelukken) - 1«. ^ekeU^büvoegTel10,?» HoÜa'niicht 'ffuLvraui}' (onder redaotie van Tllérèse van Hoven) per 8 mnd. 50 ets. Advertontiên gelieve men liefst vóór 11 uur, famui»' advertenties en beriohten vóór 2 uur in to zenden. ADVERTENTIÉN: f 0.5O, 'Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER Van 1—6 regelt Elke regel meer 0.10. Dienstaanbiedingen 25 cents by vooruitboLnliug» Grooto lottera naar plaatsruimte. Voor handel en boar^f bestaan coöi voordeeligo bep.ilfngo» tot het horhaald advorteeren in dit Blad, b(j abounoiqont. Eeoe circulaire, bovattonde do voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. A. Dvorék - Stabat Mater. M I. otfdcv 'de belangrijkste vertegenwoordigers vhii de nieuwere C.zcchische componisten school neemt zeker Anton Dyor6k eene eerste plaats in. In 1841 to Mühlhausen in Bohemen geboren, genoot liii zijne muzikale oj)leiding te Praag, waar hij daarna als violist cn vioolleeraar optrad; onder zijn beroemd geworden leerlingen noemen wii Jos. Suk en Oskar 'Nedbal, dio zoowel als componisten als door hun optreden in het vermaarde Bo- hccmsche Strijkkwartet naam hebben ge- m iakt. Al spoedig verwierf Dvorék zich de vriendschap mu Billow en-Brahms, die zich voor zijne composities interesseerden en er veel toe hebben bijgedragen om ze bekend le maken. In 1892 viel hem de eervolle onder scheiding le beurt benoemd te worden lot directeur van liet conservatorium in Ncw- Yorkt slechts drie jaren bleef liij daar werk zaam, waarna hij naar zijn vaderland terug keerde om zich tol aan zijnen dood, in 1904, geheel aan zijne composities te wijden. •Van zeer verschillenden aard zijn de talrijke werken, waarmee hij de muzieklitteratuur iiceft verrijkt, maar bijna zonder uitzonde- ing kenmerken ze zich door eene buiten gewone oorspronkelijkheid en frischheid. Mo- cn er onder het aanihooren van zijne loon- scheppingen nu en dan wel eens enkele bc- "L-nkingen bij ons oprijzen, o.a. deze, dat hij nu l altijd de klip van het triviale weet te r.lzeilen cn dat zijn coloriet soms wel wat ul te bont is (men vcrgele niet, dat men met ecu zoon van het volk der Czechen te doen ccff), zoo zal men hem aan den anderen nt niet een buitengewone thematische vin dingskracht kunnen ontzeggen, welke hem iegenaeggeliik tol een componist van betee- is stempelt. Onder de belangrijkste werken van den meester ibehooren zeker zijns gymphonieën, waarvan wel de meest bekende is die welke den titel draagt: „Aus der ncueu Welt" en door hem gecomponeerd is als eene herinne ring aan zijn verblijf te New-York; verder zijne Slavische Rhapsodieën voor orkest, be nevens de onder den naam F u r i a n t e door hem uitgegeven Bohcemscke nationaaldanscn. Nog meer algemeen bekend zijn ongetwijfeld zijn vioolconcert op. 53 en zijne werken voor kamermuziek, die door de verschillende Kwartelgezelschappen dikwijls met groote voorliefde worden ten gehoorc gebracht en waarvan dat in es-dur, op 51 zeker een der glansrijkste is. On hel gebied der dramati sche kunst lieeft Dvorék zich ook bewogen, maar. hoewel zijn opera Rusalka, kórt voor zijne dood gecomponeerd en opgevoerd, wel eenig succes heeft gehad, heeft hij zich daarin 1 och .geen blij venden naam kunnen verwer ven. en moet hij achterstaan bij zijnen land- en tijdgenoot Smelana. Eindelijk Is yah zijne koorwerken zeker het meest oekende het door hem gecomponeerde Stabat Mater, dat o.a. met veel succes in Lon den is uitgevoerd en ook reeds in ons land meermalen ten gehoorc is gebracht. Stabat M a f e r is de naam van een ver heven middelceuwsch kerkelijk lied, dat zijn naam dankt aan de beide eerste woorden, waarmee hel aanvangt, cn dal op ontroeren de wijze de smarten maalt van de Moeder Gods, treurende bij het kruis van haren Zoon. Wie de dichter er van is, is niet met zeker heid bekend, maar wel*wordt het veelal toe geschreven aan den in 1306 gestorven Ita liaan Jacopone da Todi. Tal van componisten hebben zich door den wonderschoonen tekst, die ook in verschillende talen is overgezet, aangetrokken gevoeld, en dozen op zeer uit eenloop ende wijze in de taal der muziek ver tolkt. Zoo bezitten wc uil de 16e eeuw een Slabai Mater van Pales trina, uit de 17e eeuw een van Aslorga, uit de lSe eeuw een van Pergolese en van Ilaydn, uit de 19e eeuw een van Rossini -en dat van Dvorak. Vergelijkt men dit laatste werk mei een der eerst ge- noemden, b.v. met dat van Pergolese, zeker wel een der meest bekende, dan spreekt hel wel van zelf, dal er een reusachtig onder scheid op le merken valt, daar beide com ponisten de taal van hun eigen lijd spreken. Hoe liefelijk, hoe bekoorlijk de schepping van Pergolese ook moge zijn, toch zullen we er veel in vinden, wat onze ooren als verouderd voorkomt; Dvorak daarentegen spreekt de taal van den nieuwer en tijd cn staal ons dcardoor nader. In de nu volgende regelen willen wij trachten een beknopt overzicht te geven van het door hem gecomponeerde Sta bat Mater. Na een korte inleiding in b-mincur, waarin men de motieven hoort aankondigen, die in den aanvang van het werk zullen optreden, leiden de tenoren het Stabat Maler in met een klagend lliema, dal vervolgens door de o\erifie koorstemmen afzoncrb:k of gezamen lijk wordt overgenomen en dat tot een ge weldig fortissimo aanzwelt als hoogste uit drukking der aangrijpende smart. Daarna treedt een tweede, zeer zangerig geschreven hoofdmotief in majeur op. waarna de solo stemmen. ingeleid door den tenor, zich bii het koor aansluiten. Een zeer eigenaardige passus.begint bij de woorden: „Quae, moere- bat et dolebat". waar de koorpartijen een zeer eentonig motief doen hooren, dat ongetwij feld eene verklanking wil zijn van dc gebe den door de in aanbidding neergeknielde me- nigfe gepreveld. Daarna nog eens in gewii- zigden vorm herhaling van dc genoemde hoofdmotieven, waarna de eerste afdceling in b. majeur.wordt besloten. Hel tweede gedeelte is een kwartel voor solostemmen, op zeer zangerige wijze door dc alt ingezet met de woorden „Quis est homo qui non Jleret" en met een thema, dat in gefigurcerdcn vorm, telkens terugkeert, ook in de overige solostemmen Bij ..pro pec- catis suae genlis" treedt nog een nieuw, aan liet vorige verwant motief op, waarna nog maals de alt den roerenden klaagzang inzet eu ten slotte de vier solostemmen, unisono en pianissimo uitstervend, ons het oogenblik schilderen, .waarop de aan hel kruis gena gelde den geest geeft: „duni emisil spiri tual. De strophe: „Eja Mater fojis amoris" is uit sluitend voor koor bewerkl, en brengt ons. door dc bassen ingeleid, een liefelijk, smec- kend thema, dat vervolgens door de andere koorstemmen wordt overgenomen. In het vierde gedeelte zijn op zeer schoone wijze dc beide volgende slropben van het lied samengevoegd. Terwijl de bas-solist in den-ihincurtoonaard met een bijzonder krach tig thema opwekt tot het medcvoelcn van de smarten der Moeder Gods. treedt telkens af wisselend het koor op met plotselinge» over gang naar majeur, van verrassende werking Is dit zeer zoetvloeiend, liefelijk gedeelte. Het vijfde gedeelte draagt zoowel door zijn vlugger tempo, als door zijnen rhylhmus cu den majeur-loonaard, waarin het geschre ven is, een bijzonder vriendelijk karakter. Een der minst geslaagde gedeelten van hel werk schijnt ons loc hel nu volgende 6de deel, speciaal wat dc melodische vinding betreft. Evenals in het Mc zijn hier weer twee slro- phen van hel lied samengenomen, maar nu treedt dc tenor als solist op. terwijl het man nenkoor telkens vierstemmig het door hem gezongene herhaalt. liet 7de deel voor koor geschreven op dc strophe: Virgo, virginuni, -nraeclara" brengt ons in de inleiding den overgang naar a- majeur. Frisch cn liefelijk van klank is dit koor, in zachten tint gehouden, waarin vooral de gefigureerde passages een bekoorlijk ef fect teweeg brengen. Hierop volgt een duel voor sopraan cn tenor, dat zich, wat zijn melodisch karakter betreft, nauw aansluit bij hel voorafgaande koor. Van bijzondere schoonheid is hel negende deel, voor alt-solo gecomponeerd. Een zeer krachtig motief dool zich al dadelijk in dc inleiding hooren, een motief dat ecnigc ma len terugkeert. Bij de woorden; ^Inflammalus el accensus" treedt dun dc zangstem op. eveneens krachtig cn in straffen rhylmus; ecu zeer zangerig en gloedvol middengedeel te, met overgang van mineur tol majeur, geeft op warme wijze uiting aan de bede lol do Moeder Gods om den zondigen mensch lol voorspraak te zijn. Bij de tweede strophe: „Fac ine crulodiri" treedt ccne «enigs zins gewijzigde herhaling van het eerste mo tief op. terwijl aan liet slol deze woorden, zeer sterk geaccentueerd cn quasi declama torisch uilgesproken, nog eens dringend dc bede om voorspraak herhalen. Dc laatste strophe van het lied: „Quando corpus morietur" enz. is bewerkt voor solo- kwartet en koor. Na eenigc inleidende malen, die volkomen gelijk zijn aan die der inlei ding van hel weik, hooren wc al spoedig de verschillende motieven uit het eerste deel op treden. Op zeer schoone wijze zijn deze mo tieven dooreen geweven in hel canonisch be werkte slot. waarin solokwartet en koor zich vereenigón cn waarvan de tekst alleen wordt aevormd door het woord a m e n. (Wordt vervolgd). Uit de Fers. Rede van minister Cort van der Linden. Uit 'de in de ochtendbladen van gisteren verschenen Kamerverslagen citeeren we het volgende De N. R o 11. C t. „Een grijsaard met een jeugdig hart. Een natuur van zeldzame evenwichtigheid, een bewindsman met groote fierheid, mam zon der zweem van zelfgenocgdzuamheid, een staatsman, die zijn tijd weet te kiezen en nochtans wars is van overbedachtzunm op portunisme. Een goed spreker, maar voor al een goed mcnsch. In hem zijn de na tuurlijke voornaamheid, de nobele waardig heid, dc gouvcrncmcntcelc tact in volko men harmonie met dc aangeboren heusch- heid, die streng, cn den inncrlijken ernst, die fijn-geestig weet tc zijn. Deze man, dien het lot zwaar «trof, die in een tijd, moeilij ker dun wij sinds 1830 beleefden, met on verzwakte geestkracht zijn rcgceringstaak bleef vervullen, wicn dc vinnige critick cn venijnige aonvnllcn niet bespaard bleven, maar die hoog heen ziet over al dat klein, stumperig gedoe, dat benepen gevit cn ge stook, die kracht vindt in een warmhartig idealisme en zelfs in deze ellendige tijden op een betere, schoonere toekomst blijft hopen, maakte onbewust ons volk wel een vleiend compliment, toep hij in zijn ant woord aan dr. Bos tc kennen gaf, dat naties dc regeeringen hebben, die zij verdienen. Aan dezen minister althans, mr. P. W.^A. Cort van der Linden, mag dc volksgeest zich spiegelen; hij leert ons in zijn bezon nen, rustige taal, dat „geestdriftloozc nuch terheid" niet de hoogste levenswijsheid is, oneenighcid en blijvend geharrewar niet de zuiverste uitingen van politiek leven zijn. Hij is geen phrasenhcld, schuwt het pom- pcuse klatergoud der rhetoriek, Men mag er hem te dankbaarder voor zijn, dat hij nochtans dat verlossende woord gespro ken heeft, die sterkende peroratie, opwek king tot krachtige eensgezindheid, uitting van geloof cn vertrouwen in de toekomst van de menschheid. Dc toekomst van het eigen volk ook stoort hij met hoop in. En zoo hij zijn volle geestkracht aan de ver vulling van zijn hooge ambt geeft, is het niet in de laatste plaats, omdat hij het een schoone taak acht, twistappels uit den weg te ruimen, pijnlijke twistvragen op te los sen, een nieuw tijdperk voor het politieke leven van ons volk te openen. „Konden zoo riep hij uit deze beide groote vraag stukken: de kiesrechtkwestie en het onder wijsvraagstuk, opgelost worden, welk een zegen zou dat voor ons volk zijn Zij wa ren de beide struikelblokken op den weg naar vooruitgang en verheffing van ons volk: zij waren telkens weder de inzet van de verkiezingen, hielden dc tot-stand-ko- ining van veel goeds cn nuttigs tegen". Juist in dezen tijd meent minister Cort van der Linden moeten wij dit goe de werk aandurven. Laten wij ons met omkeering van een bekende leuze in oorlogstijd voorbereiden op den vrede, den binncnlandschcn vrede, dien wij na dezen wereldoorlog meer dan ooit zullen behoe ven, niet om daarna een fantastisch gouden tijdperk te beginnen, maar om gelouterd cn gerijpt .tot grootere eensgezindheid als vrije lieden saam te werken. Zal het ernstige woord van den tijdelij- ken voorzitter van den ministerraad in ons parlement en daarbuiten voldoenden weer klank vinden? Of zijn ook op dezen tijd en op ons volk .Schiller's vlijmende woorden toepasselijk „Eine grosse Epoche hat das Johrhundert geboren; Aber der grosse Mo ment findet ein kleines Geschlecht?" Het Handelsblad: „De Regeering vat haar oude ptpgram weer op. Dat dit haar eigen program is en niet dat van de concentratie (maar in de 'f twee hoofdpunten komen zij oyeieen), heelt dc Minister lieden nog eens met nadruk gezegd, daarbij wijzend op de onderv. iis- pacificatie, die niet op In t concentratie- program stond. Ten aanzien van dit punt, kreeg men een beter uitzicht op succes dan tot nu toe was bereikt. In 1915, y.oo zcide dc minister, was er nog slechts „hoop" op goeden uitslag". En Z. L. getuigde, in dil verbond nog, dat de uangewende poging „met succes schijnt tc zullen worden be kroond." Dut klinkt, met betrekking tot de werkzaamheden der Bevredig ing scorn- missie, hoopvol en doet verwachten dat de Regeering inderdaad nog art. 192 in de Grondwetsherziening zal kunnen opnemen, waartoe de Minister zich heden, als het rapport tijdig verschijnt, alsnog uitdruk kelijk bereid verklaarde. Hiermede is de horizon, voor wat dc Grondwetsherziening betreft, aanmerkelijk opgeklaard. Anders echter staat het met do ouder domsvoorziening en de belastingplannen. Er is een duidelijke verwijdering ontstaan (politieke verwijdering) tusschen dc F pee ring in haar geheel en den Minister van Financiën. Tot nu toe liep dc individueel* politiekc lijn van dezen Minister parallel met die van de Regeeringscollcctivitcit. In den laatsten tijd echter scheen zij, op de quaestic van den voorrang der behandeling van wetsvoorstellen, te gaan divergcercn van deze laatste. En heden is deze diver gentie zoo duidelijk gebleken, dal men het oogenblik moet zie.» waarop de afstand tusschen de twee lijnen te groot zal worden om ze nog beide in één greep van uiterlijk verband tc kunnen houden. Hetgeen don zeggen wil: dat de individueel-ministcrieole lijn van den heer Trcub dan zal worden af gebroken. Dit vooruitzicht werd reeds ccigermato 'geopend in de rede van den premier. Als het aan dc orde stellen van zekere voor stellen, zoo zei deze, de continuïteit der Regccring zou dreigen te verbreken (m. o. w.het ministerieelc leven der gun* schc Regccring in gevaar zou kunnen bren gen), don zouden zulke voorstellen thans niet mogen worden ingediend (men ziet dus ook hier wcers: geen vermijden van poli* tickcn strijd, alleen maar van groote poli tieke crisis). En anderzijds moet dc Re* geering er op bedacht zijn, dat een in nor male tijden geldend motief tot aftreden thans, om zoo lang mogelijk Kabinetsver andering tc voorkomen, niet steeds zal mogen gelden. Terecht voegde dc Minister hieraan toe, dat degenen die het niet met de politiek der Regccring eens zijn, dus vol komen hun vrijheid kunnen hernemen; men zou zelfs kunnen vragen, of de Regccring hun dit ni#t wat erg gemakkelijk moakt. Maar en ziehier de divergentie der lijnen reeds aangeduid deze abnormal# beoordeeling van motieven geldt niet voor de individucele ministers. Met andere woorden: Het zal kunnen vóórkomen, dat één minister, wèl aftreedt om een reden die, in deze buitengewone omstandigheden, de gansche Regeering nog stoelvast zou hebben gelaten. De inconsequentie ligt er bovenop. Het verschil in gedragslijn dat hier wordt gc- teekend tusschen het gansche Kabinet, dat zich een oorlogspantser heeft aangetrokken, en één minister, die in vrcdestcnue strijdt, zal dan ook wel liggen in verschil van gc- 't Gebeurt zeer dikwijls dqt wij iets niet zien, omdat het te groot is. Roman van IS. TEIRLINCK. Gó Toen lag nog zijne vrouw bij hem zijne (rouwe, goede, weekhartige Koba, en haar stil gehoest steeg van het kussen omhoog. Nu zwijgt alles, is al'es ijdel, bloot, doodsch1 Enkel Turk bast hijwijlen en het schijnt "oer Kazakke, dat des honds geblaf treurig en langgerekt is. Zou Turk insgelijks weten, wat er op han den is? De dag schemert langzaam nader, glijdt in 'de slaapplaats, verflauwt en verdrijft er het maanlicht. Is het reeds morgen? Het schijnt hier nu donkerder, toch klaar genoeg. fn de verte, op de groote heirbaan, die fan Geeraardsbergen naar Oudenaarde toopt, stijgt gerol; dit wordt luider en na- derinadertwordt opnieuw zwak- fcerverdwijnt eindelijk. Het is de »oer- Ivagen, die bijna ledig naar Oudenaarde fioobelt en zwaar geladen ''"zen avond zal Aerugkeeren Ho'snsf dezen «vond "»l dit eigenaardig gebots Penninck's oor niet meer treffen. De man springt uit zijn bed, eenigszins koortsig, kleedt zich aan. Het zijn splinternieuwe kleeren, die hij aantrekt: de lakensche broek, het gebloem de ondervest, het kort lakensch, kenschet send kazakske, de zijden muts met de glim mende klep, den geruiten halsdoek. Heden ,vóór het vertrek gaan de kinderen in de kerk trouwen gisteren deden zij het voor de wet en van de kerk zouden zii de speelreis aanvangen: de speelreis naar Ar gentina Speelreis Lange, verre speelreis zonder terugkeer I Stil en langzaam kleedt de boer zich aan. Nu is het schier gansch klaar. Stil en lang zaam opent hij de deur zijner kamer: hij wil de anderen Remi en Koben, Man da en Bertine, Osmaart en Wardje, die hier insge lijks den laatsten nacht overbrengen niet wakker maken. Hij treedt behoedzaam in de keuken, in de groote keuken, nu schijnbaar veel grooter: er bleef niets meer in, alles is verkocht of ingepakt en weggestuurd. Die ledigheid wordt hem pijnlijk en in zijn oog, dat vluch tig rondblikt, schiet een traan. Hij komt aan de voordeur. Ja, den gren del heeft men toegeschoven. Uit gewoonte? Misschien. Want c e voorzorg was niet meer noodig; alles mocht openstaan. Wat zou men hier, in dit ijdel kot, wel kunnen stelen Hij schuift, immer stil en langzaam, den g.er.Jel open. In eens rilt hij Ja. dezen zelfden erendel heHt hij hier aii.jv. gezien! De sp:1 is schier versleten en waggelt in de twee ringen, en tegen deze, hoe voorzichtig hij ook te werk ga, klingelt de haak. En plots, in zijnen geest, ziet hij een klein jongetje, zeer klein, eerst loopen- de; het staat aan deze zware eiken deur en het speelt met dezen grendel, welke het open- en toeschuift en wiens eigenaardig ge rinkel het kind bevalt. En daar galmt de stem zijner moeder hoe lang is deze al dood! zijner moeder, die waarschuwt „Lowietje, pas op, ge zult van de trap vallen T' Hoe klaar en zuiver klinkt nu op dit oogen blik die dierbare stem in 2ijne ooren f O moeder, moeder! hebt gii ooit kunnen denken, wat met uw Lowietje gebeuren moest?Neen, gij kendet zelfs den naam niet van het verre land, dat hem eens op nemen en voeden zou De deur is open en op den dorpel van blauw arduin, in het midden-door voetstam pen uitgesleten, staak hij nu en hij werpt van hier eenen oogslag rond de hoeve. Allerdroevigst is de aanblik Alles ligt naakt en leeg uitgeplunderd! Geen mesthoop in het midden van het voor hof enkel een groote, vuile po°" '"-"ene rieken of vorken, geene rijven of harken onder de euziën... geen der honderden voorwerpen in de hoeken, tegen de muren geene klaver of ander voeder in de opene poortniets meer in de stallen en op het voorhof, in de schuur en in de koten: koeien weg, zwijnen weg, paarden weg, hennen weg alles, alles weg!Welke doodsche een zaamheid Neen, zóó zag hij nooit het Rattenhof I Daar komt Turk naar hem toegeloopen en het beest kwispelt met den staart. Boer Penninck ontwrfart den hond, schiet uit zijn treurige mijmering, grijpt met beide handen de voorpooten van het tiouwe dier, beziet het in de gevoelvolle oogen en fluistert „Gij bleeft mij toch, goede, goede Turk!.... 't Is de leste dag, jongen, de leste dag! Ja, ja, alhoewel Boer Kazakke een sterk- hartige kerel is en niet gauw geroerd wordt, hij immer elke zaak langs de praktische zijde tracht op te neu.cn, meer naar zijnen geest dan naar zijn hart luistert, toch klopt en pocht dit laatste zonderling, terwijl hij den hond aanspreekt, en een tweede traan dreigt in zijn oog te dringen. „De leste dag, jongen," herhaalt hij, „de leste!Kom, we zullen nog eens rond gaan En Turk en zijn meester schouwen rond. Eerst in den paarden- en koeienstal, daar na in de verkenskoten, in de poort, in de schuur. Alles ijdel en doodsch Het Cósien is gansch rood getint en een paar zwaluwen, oude kennissen welhcht, ge woon nier op de hoeve hun nest te houwen, vliegen reeds stal in en stal uit. „Zouden ginder ook zwaluwen zijn?" ont valt ..et boer Penninck. De man or. -'uit het poortje, dat op den boomgaard uitkomt. Hoe prachtig glanst deze 1 Heeft het hier dezen nacht gesneeuwd? Pruime:__.uiot,-.., r"-cboomen bloeien. kerselaars bloeien en prijken in hun blank meigewaad. En daar staat, liever ligt, boven het gra gebogen, de oudste appelaar, roestig, schur tig, bemost en krom, met doorkorven sla en twijgen Boer Kazakke kent den boom we Deze stond hier reeds, toen Penninck ncj een kind was. De man kent_ wel de groote, roode strepingen, die er op groeien. Ho dikwijls heeft ...j cp den boom, toen no struisrh en recht, niet geklauterd? Hoe dik wijls heeft hij, met steen of kluppel, naar de appelen niet gesmeten? Hoe dikwijls niet de gretige tanden in de molsche, sappige vruch ten gezet Nu draagt de vriendelijke boom opnieuw eene vrucht van botten en bloemen, die op- pelen worden zullen maar geen Penninck 1 zal ze plukken en eten I Weemoedig zet de boer zich neder op den hellenden stom; zijne voeten zijn schier ge borgen in het hooger schietende, bedauwde gras, en hij denktdenkt meer aan het ver leden dan aan de toekomst. Turk kruipt tusschen zijne beenen en on willekeurig streelt Penninck het goede beest met de eene hand, terwijl de andere in zijn kazaktesch woelt. De zon verschijnt boven de kim en zendt nu, op dit verblindend bloemenwit, hare eer ste stralen. En al de vogelen ontwaken, en al de insecten ontwaken, en allen begroeten luidruchtig hei morgenlicht. Wat schijnt alles prachtig, wat zingt alles heerlijk, wat gonst en ronkt alles zoet Word/ Vfrvllad.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 5