r 0001* de Deagd. De Sneeuwman. Hoe Wim zijn schip verdiende. Naar het Engelsch' van A. B. ROMNE7. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VD. Een heerlijke verrassing. (Slot). „Wim!" zei juffrouw Parson den volgen den morgen tegen haar neefje, „Wim, kom fens hier, ik wil eens met je praten. Tante kwam uit de kerk en had haar „Zoru dagsche kleeren" aan. Terwijl sprak, maakte zij de keelbanden van haar hoed los en trok zij haar mantel uit. „Wim," zei ze ernstig, „ik heb er eens over nagedacht, „maar ik vind tien gulden toch wel wat heel veel om voor een stuk speelgoed uit te geven." Toen zij zag, dat Wim's gezicht betrok, voegde zij er haastig aan toe: „Niet, dat ik je wil beletten, het schip te koopen, als je daar eenmaal je zinnen op gezet hebt, maar ik heb «iets bedacht, dat je met je geld zou kunnen doen en waarvan je stellig meer plezier zou hebben." „Ik geef om niets zooveel als om dat schip," zei Wim beslist. „Nu, dan wil ik er ook niet langer over praten, maar ik heb in den laatsten tijd veel over je moeder gedacht. Zij kan heel moei lijk werk krijgen in de groote stad en sukkelt .veel met zieke kinderen. Daardoor kwam het jn mij op, dat zij eigenlijk veel beter zou doen hierheen te komen, want ik geloof zeker, dat ik haar wel klanten kan bezorgen. Al ioo dikwijls heb ik dames hooren zeggen, 'dat er geen .goede naaister in Varenbeek is. Bovendien is de lucht hier heel gezond. Nu is het huisje van juffrouw de Lange te huur het doet een rijksdaalder in de week. Met jouw geld zou je dus de eerste vier weken de huishuur kunnen betalen en tegen dat die tijd verloopen is, zal je moe der al volop werk hebben. Het denkbeeld, dat zijn moeder en zijn kleine zusjes in Varenbeek, zouden komen wonen, scheen Wim te heerlijk om waar te kunnen zijn. „O, tante Anna!" riep hij uit. „Ik heb veel liever, dat Moeder hier komt dan dat ik alle schepen van de geheele wereld zou bezit ten. En ik kon Moeder toch blijven helpen, want elke week verdien ik een gulden bij mevrouw Dalton." „Best," zei tante Anna, „dat is dus afge sproken. Be ga dadelijk aan je moeder schrij ven." Juffrouw Parson kreeg nu papier en inkt en Wim, die met zijn* ellebogen op de tafel leunde, praatte zóó druk en stuurde zóóveel boodschappen aan zijn moeder, dat juffrouw Parson beweerde, dat „haar hoofd omliep". Zij stak den brief In een couvert en liet hem door Wim naar de bus brengen. Nadat Wim zich van deze opdracht ge kweten had, liep hij met zijn handen in de zakken langs het huisje van juffrouw de Lange en keek er met veel belangstelling naar. Het zag er heel gezellig uit en een wilde roos klom langs de ramen op. Daarna ging hij nog eens naar den win kel van Ben den Zeeman. Het schip stond daar nog in al zijn pracht, maar hoeveel heerlijker was het niet een huis te hebben 'dan een boot, die toch maar speelgoed was en wat kon hem zooveel vreugde verschaf fen als het weerzien van zijn eigen lieve moeder? Als er maar iets was, dat haar verhin derde te komen, zou Wim diep teleurgesteld zijn. „Zoo, Wim", zei plotseling een welbeken de stem achter hem. „Sta je daar weer te 'droomen?" Opkijkende zag hij boer Japiks. „Nee, mijnheer", antwoordde Wim. „Ik heb flink gewerkt en zou het schip al kun- hën koopen, maar toch doe ik het liever piet." „En waarom niet?" „Omdat ik liever een huls heb!" en Wim vertelde boer Japiks alles van zijn plannen. „Wel, heb ik van mijn leven! riep deze verbaasd uit. „Zoo iets heb ik nog nooit ge hoord! Nu, je moogt aan je moeder zeggen, dat ik voor mijn vrouw een japon bij haar zal laten maken!" Na dit gezegd te hebben, floot boer Ja piks zijn hond en liep door, terwijl Wim naar huis ging. Dien dag en den volgenden verlangde hij 7urig naar het antwoord van zijn moeder. Dinsdagmorgen kwamen er twee brieven van Wim's moeder, één voor Tante Anna en één voor Wim. „Zij kon bijna niet schrij ven van plezier", schreef ze, „over de heer lijke verrassing, die Wim haar bereid had. Het denkbeeld alleen al, dat hij zoo hard gewerkt had en nu zijn schip zelfs opgaf, stemde haar innig gelukkig. Wie weet, of er fui niet zulke voorspoedige dagen voor haar zouden aanbreken, dat hij nog het schip zou kunnen koopen! Zij had haar huisje opge zegd en kwam al Zaterdagmorgen, als dat tenminste tante Anna uitkwam. „Hoera!" riep Wim uit en hij rolde van plezier met Tom over den grond, vóór hij in staat was zijn vreugde onder woorden te brengen. Het eerste, wat zij nu doen moesten, was het huisje huren en Wim bekeek de drie ka mers vol trots. O, wat kroop die week langzaam voorbij! Er scheen geen eind aan te komen. Maar eindelijk brak dan toch de langverwachte Zaterdag aan. Al vro«g in den morgen gin gen tante Anna, Tom en Wim naar het huisje, omdat zij het heelemaal schoon wil den maken. Wim's moeder bracht haar eigen meubels mee en boer Japiks was zoo vriendelijk met zijn wagen naar het station te gaan om haar, de meisjes en haar meubels naar de nieuwe woning ie brengen. Tante Anna ging dadelijk aan 't werk, zij plaste en boende en bromde op de jongens, die veel te opgewonden waren om goed te helpen. Eindelijk, toen zij even uitrustten en met een gevoel van trots hun werk beschouw den, werd er aan de deur geklopt en toen Wim open deed, zagen zij juffrouw Musch met een lief, blauw theepotje in de hand. „Ik ben er maar eventjes uitgebroken," zei zij, „en ik hoop, dat er geen telegram komt, terwijl ik weg ben. Ik wilde dezen theepot zelf komen brengen." Zij zette haar geschenk op tafel, liet zich door Wim bedanken en keerde toen haastig weer terug naar het Postkantoor. De theepot werd door alle drie bewonderd, toen plotseling de stok van Grootmoeder Bartels op de steenen gehoord werd. Zij kwam binnen met een mandje aan den arm. „Beste jongen," zei zij met bevende stem, „ik heb gehoord, dat je een huishouden gaat oprichten, en nu heb ik wat voor je mee gebracht. Een poes verhoogt de gezellig heid in huis." Terwijl zij dit zei," nam Grootmoeder Bartels een allerliefst poesje uit het rpandje. Wim bedankte haar hartelijk en Groot moeder Bartels beloofde, dat zij eens gauw naar moeder en zusjes zou komen kijken. Toen er tien minuten verloopen waren, klopte er weer iemand aan de deur. „Lieve help!" riep juffrouw Parson uit. „Wat zullen we nu hebben?" Op den drempel stond de statige figuur van veldwachter Smith, die een pot met een roode geranium in de hand hield. „*Neem me niet kwalijk, juffrouw," begon hij, „maar ik herinner mij nog de moeder van den jongen een lief meisje was het en toen ik hoorde, dat zij weer hier kwam, wilde ik haar deze geranium brengen. We duwen zijn dikwijls bedroefd en een roode geranium is de vroolijkste plant, die ik ken, zoodat ik dacht, dat die haar wel zou opfleu ren. Mag ik haar maar in de vensterbank zetten?" Nauwelijks had veldwachter Smith af scheid genomen, of de wagen van boer Ja piks stond voor de deur. Wim en Tom sprongen er in en reden mee naar het station, het huisje tot aan hun terugkomst aan tante Anna toevertrou wend. Deze zette water op, dekte de tafel, liet haar blik nog eens door de gezellige kamer gaan en ging toen vóór 'riet huis de komst van haar zuster afwachten. Juist sloeg de dorpsklok één uur, toen zij in de verte een wagen zag aankomen. Toen deze dichtbij kwam, kon juffrouw Parson duidelijk het vriendelijk gezicht van haar zuster herkennen. De beide meisjes had zij bij zich. Eindelijk hield de wagen voor de deur stil. „Hier is ons huisl" riep Wim opgewonden uit, terwijl hij op den grond sprong. „Is het niet prachtig, Moeder? Kijk die roode ge ranium eens!" Juffrouw Parson snelde haar zuster tege moet en omarmde haar hartelijk. Daarna gingen allen naar binnen. Daar wachtte Wim nog een groote ver rassing! Eenige oogenblikken bleef hij spra keloos staan. Op de tafel stond het modeljacht, het meesterstuk van Ben de Zeeman, in al zijn glorie. „Dat heeft boer Japiks voor je achterge laten," zei tante Anna glimlachend, „en hij zegt, dat je nooit moet vergeten, wat er op de vlag staat." Wim zag nu in vergulde letters de woor den: „Ga aan het werk en je zult be-; reiken wat je wilt." „O Tom!" riep Wim uit, „ga je mee om de boot dadelijk te laten zeilen?" Beppie's eerste groote verdriet. door MIA B. Beppie was een lief, klein hummeltje. Van een troepje van vier was zij de jongste, en zooals het meer gaat met de benjamin, werd ze wel een beetje verwend. Met moeder te beginnen, die in haar kleintje nog altijd het wiegekindje zag, dat zoo veiligjes In haar armen had gelegen, tot>de groote broer en zusters toe, allen bedierven ze haar en be schouwden haar nog als een heel klein troe telkindje. En Beppie was nu toch al drie jaar! Geluk kig had het haar geen kwaad gedaan; ze was een kleine, tevreden dreumes, die heer lijk alleen met haar poppen kon spelen. En nu had ze sinds een paar dagen ook nog een snoezig, klein hondje, waar ze al dolveel van hield. Dat had ze zóó gekregen Eens op een morgen was ze bij moeder in de huiskamer. Moeder was aan 't naaien; haar kindertjes groeiden zóó gauw en maak ten toch zóóveel kousjes stuk altijd was er een rokje uit te leggen of een gaatje te stoppen. Beppie speelde met haar pop dicht bij moeder op den grond. Daar hoorde ze op eens buiten op straat roepen: „Pukkies, mooie pukhondjes te ko-o-o-op!" Beppie was opgesprongen, gauw naar het raam geloopen en had naar buiten geke ken. En wat had ze gezien? Een groote, platte kar, die een man lang?aam voortduwde, en waarop wel tien, twaalf steenen pukhondjes stonden zulke aardige! Beppie had ver rukt moeder geroepen en had zóó gesmeekt om er eentje te mogen hebben, dat moeder tegen 't raam getikt en den man beduid had, dat hij maar eens moest aanbellen. En zoo had Beppie haar hondje gekregen. Wat was ze er blij mee! Hij stond nu in de kinderkamer op het speelgoedkastje, en als Beppie daar een voetenbankje voor zette en er op klauterde, kon ze hem net over zijn rug aaien. Wat was het een aardig diertje. Hij was mooi bruinachtig geel met een rood band je om zijn hals. Zijn kleine flapoortjes ston den parmantig rechtop en zijn pik-zwarte oogjes keken dapper de wereld in. Maar zijn staartje was nog het allergrappigst, dat krul de toch zoo prachtig! Beppie stond heel dikwijls, haar armpjes op haar rug, naast de kast en bewonderde haar pukkie. Soms maakte ze ook wel een praatje met hem, want al gaf hij geen antwoord, hij kon haar toch heel goed verstaan daar was ze ze ker van. Toen op een morgen gebeurde het vreeselijka. Beppie was na het ont bijt gauw naar de kinderkamer geloopen. Haar poppen sliepen nog en moesten wak ker gemaakt worden; het was niet gezond zoo lang in bed te liggen. Maar toen ze de deur open deed, was ze verschrikt blijven staan. Anna en Mietje, de meiden, waren druk bezig met boenders en dweilen; de grond was kletsnat en alles was van zijn plaats geschoven; ze herkende de gezellige kinderkamer haast niet meer. Terwijl ze nog beteuterd stond te kijken, had Mietje op eens tegen een emmer ge- stooten, zoodat er een heele plons water overheen gevlogen was, haast op het aller mooiste wiegje. Wat was ze geschrikt. Zij had bijna moeten huilen, zóó naar had ze het gevonden en ze was het liefst hard wegge- loopen, naar moeder toe, maar haar kinder tjes kon ze toch niet alleen achter laten! Heel voorzichtig was ze op haar teenen tusschen de plassen doorgestapt en had haar poppen opgenomen. Net zooals ze gedacht had, ze sliepen nog, die luilakjes, maar schrokken nu wakker en keken haar met ronde oogen aan. Toen Beppie gezien had, hoe angstig ze waren, was ze zelf wat dapperder geworden. En ze had haar kindertjes getroost ze moesten maar niet bang zijn, moeder zou ze stevig vasthouden en ze niet in die groo te plassen laten vallen; als ze niet huilden, zou moedertje ze naar grootmoeder brengen. Toen, haar kindertjes stijf tegen zich aan gedrukt, was Beppie langzaaam den moeie- lijken weg tusschen emmers en stoelen door teruggegaan. Maar goed en wel op de gang, was ze zoo gauw haar kleine, dikke beentjes haar dragen konden, naar moeder geloopen, en had een veilige schuilplaats met poppen en al in moeder's armen gezocht. Moeder had haar een beetje uitgelachen, omdat ze zoo'n bang kindje was, en nu ze eenmaal bij moeder was, kon ze ook gauw genoeg mee lachen; en weldra speelde ze weer druk met haar poppen en was alle schrik vergeten. Maar toen ze den volgenden morgen op de kinderkamer kwam en na haar kleintjes goedenmorgen gekust en netjes aangekleed te hebben, ook een praatje met haar pukkie wilde maen, bleef ze op eens stokstijf staan. Pukkie, was dèt haar pukkie? Het arme hondjer Wat zag hij er uit. In de algemeene waschwoede had hij ook een beurt gekregen en 't arme diertje had er niet tegen gekund. Zijn mooie kleur was weg hij was nu vuilig wit, alleen zijn pootjes za gen er nog geel uit. Zijn oogjes waren niet meer mooi donker, maar groezelig en een zwarte drop was naar beneden geloopen, zoodat het was alsof hij huilde, omdat zijn prachtig roode halsband bijna verdwenen was. Alleen zijn staartje krulde nog even dap per. maar ook daar was de kleur af; het was nu een arm, wittig staartje. Ach, ach, wat was dht treurig. Beppie kon eerst niet gelooven, wat ze zag. Haar oogjes staarden verschrikt, haar lipje begon te trillen en ze hield haar adem in om beter te kunnen kijken. Maar toen ze eindelijk wel begrijpen moest, dat het hoor pukkie was, haar eigen lieve, kleine pukkie barstte ze in tranen uit en snikte, alsof ze nooit meer zou kunnen ophouden. Gelukkig hoorde moeder haar en kwam dadelijk haar kleintje troosten en nadat de traantjes weggekust waren, gingen moeder en Beppie samen naar Jan, den tuinman, en die beloofde, dat hij pukkie een mooi, nieuw velletje zou geven. Toen straalde heel het kleine gezichtje en Beppie liep zoo gauw ze maar kon naar haar hondje en fluisterde aan zijn oortje, dot hij maar niet meer bedroefd moest zijn: hij zou weer een heel mooi pukkie worde^ De Ringslang Slangen! Reeds het hooren van den naam dezer dieren is al voldoend© om sommige menschcn schrik aan te jagen. Zij denken dan dadelijk aan om^lire ugolingen van lede maten door liet gladde Lichaam van zoon slang of aam eon giftiger beet en dc vrcese- liike gevolgen daarvan. Dit is natuurlijk oycox!reven, althans in otns land. Want de reuzenslangen, de boa's en pythons, komen daar niet voor en de eendee giftige slang, die in Nederland voorkomt, is do adder. In sommige zandstreken, mot namie in Drenthe, is dit dier mkil zeldzaam. Maar in vele ge vallen zad 'de slang, die mem in ons land aan treft. dc niet giftige ringslang zijn. En dan is er allerminst reden om weg te loo-, pen, integendeel, zoo'n slang is een hoogst merkwaardig dier, dat zoowel om zijin eigen- aardiigem lichaamsvorm en uiterlijk als om zijn wijze van voortbewegen alleszins een nadere beschouwing waard is. Vooral zij, die in hunne varum tie eenigen tijd in het oosten van oils land vertoeven, hebben veel kaïns zoo'n ringslang te ontmoeten, al houdt zij zich ook gaarne in een meer waterrijk ge bied op. Onlangs is een prachtig exemplaar bij Goirssel gezien. Het lag daar op een van de schilderachtige zandwegen, die deze boschriik© streek doorsnijden. Blijkbaar had dde ringslang niet lang te voren haar ontbijt gebruikt en nam 2ij wat rust, wamt zij deed geen moeite om er gauw van door te gaan. Zelfs leek het eerst, alsof het dier wat suf was door een stoot van een voorbijgeganen wagen of paardepoot. Maar weldra ging de kop omhoog en kwam de dlepgespleten tong te voorsdhiim. wat voor sommige wouwen em* meisjes (het oogembüik is om het hazen pad te kiezen of het minstens „eng" te vin den, te meer öimdat de ringslang ook een sis send geluid.Met hooren. Het exemplaar was wel een meter lang. Bijzonder mooi Is i* schubbenkleed. waarmede het heele lichaam van zoo'n slamg is bedekt. Het is meer of minder bruin van kleur, waardoor een ring slang. dne rich tr^rhen planten en dorre bi adem beweert, miet erg opvalt. Meerdere rifen zwarte vlekken, d'ie op het Lichaam voorkomen, maken de ringslang nog minder opvallend, wat het dier niet alleen noodig heeft om zich voor zijne prooidieren on zichtbaar te maken, maar ook om aan het oog van zijn vele vijanden aLs roofvogels, egels, vossen te ontsnappen. Ook grauwe, blauwachtige en groenachtig eexemplarcn vrn de ringslang komen voor. Kenmerkend voor de ringslang ziim de twee gele halve maanvormige vlekken achter den kop. Daar door is de ringslang gemakkelijk van de an dere in ons lnn<l voorkomende skingen te onderscheiden. De schabben van den nu/ hebben in het midden oen kleine verheven heid. Vermeldenswaard is nog. dlat d'e rma->: slang eenige malep per jaar van huid vci^ •andert. Terwijl het dier zich tusschen plan ton beweegt, wordt de huid afgestroopt, net als een handschoen, dien men bij het uit trekken omkeert. Na aldus het uiterlijk vaai do ringslang te hebben beschreven, thans lets over haar wiiafc van voortijxiwetsen. Dit geschiedt net als bil «vil hagedis d^or het licbanm beurtelings tec "iide te buigen en dan weer te strekken. Tei4- wijl de hagedis nog. zij 't korte en zwakke,' nootjes lu ft. mist.de sla/Mg die geheel. Haac lichaam is dan ook nog lomgor dan dat van een hagedis, het vertoont groote overeen komst met het Bdhaam van een worm. In hei water kaai een ringslang zich eveneens door een slingerende beweging van het lichaam verplaatsen. Die „slangachtige" bewegingen rijn mogelijk door een zeer butgzamen romp, Dc reucgegjraat van een slang bestaat u(f een zeer groot aantal wervels, wat de be weeglijkheid bevordert. Konmerkend voor dó slangen is verder het groot aantal ribben, dilc door beweeglijke gewrichten aan do wervels verbonden zijn. De vrije uiteinden van die ribben zij zijn niet zooals bij ons met het borstbeen verbonden worden bi] de voortbeweging gebruikt. Bij elke kronke ling worden de ribben aLs po o ten naar vo ren getrokken en wocr naar achteren gQ- drukt. Daarbij worden d'e buiksckubbeii, dió met de ribben door spieren verbonden zifaj opgericht en Jn dc oneffenheden van den grond schrap gezet, waardoor achleruitgllf- den tegengegaan wordt. In het algemeen zijn de bewegingen van de ringslang lang zaam eij brengt zij oen groot deel van den liid in rust door. JT t is voor een slang uiterst moeilijk om zich over een glad vlak voort te bewegen. Naar den aard van iliaar voedsel moeten wil de ringslang tot de roofdieren rekenen^ Dal voedsel toch bestaat voor een goed dee) uit kikkers en vissollen. Heeft de ringslang haar prooidier beloerd, beslopen en gevangen, dan moet zij het naar binnen werken. Door het gemis van pooten. kan de ringslang haar prooi niet vasthouden en er stukken afbijten, het dliar moet in ziirj geheel en wel levend naar bdmnen worden ocwerk. Lijkt het aanvankelijk onmogelijk dat een groote kikker door dan bek van eefl ringslang gaat. zoo is dit begrijpelijk, wan neer wii weiten. dial de kaken uit bewego* Uikc stukken bestaan, die door rekbare ban den met elkaar verbonden zijn. Daardoor ls het mogelijk, om bij hot dloorslikken van ecri prooidier die kaken van elkander te halen. Door de talrijke scherpe en achterwaarts gerichte tanden, die de haken en het verhe melte bedekken, wordt liet prooidier vastge houden en naar binnen gewelkt, waarbit overvloedig speeksel wordt afgescheiden om Iw voedsel beter te doen glijden. Ook in ver band met déze voedingswijze is het gemakke lijk dat dc ribben niet vastzitten, maar be weeglijk zijn. Die flinke hoeveelheid on ge kauwd voedsel wordt door de scherpe maag zuren geleidelijk opgelost. De ringslang neem* döin ook niet dikwijls voedsel tot zich. In den zomer legt het wijfie van de ring slang op lossen grond of tusschen het mos 20 tot 30 zaohtschalige eieren ter grootte van' opn musschenef. Treedt het koudie jaargetijde in. -dam. zoeken de slangen een schuilplaats om er eenige maanden slopende' door té brengen. Op een kouden winterdag stond een groote man bij de schutting, in de sneeuw, achter 't huis van Jan. Met gejuich werd hij begroet, waar kwam hy vandaan niemand uit het dorp had hem op den weg zien gaan. maar de koude, kille klant heeft er om geweend. Vroohjk dansten m-*- en kring kind'ren, band aan hand, Dikke tranen drupten af, vierden bly zijn aankomst hier volgden snel elkaar, uit het Winterland. en - - zóó smolt de heele man v i weldra weg; - hoe naar! Ook de zon bracht een bezoek - vriend'liikwas'tgemeend,- Hermann»

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1915 | | pagina 7