„DE EEMLANDER". Zaterdag 8 Januari 1916. BINNENLAND. FEUILLETON. N* 163 Twéede Blad. 14-* Jaargang. Uitgevers! VALKHOFF Co. Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 1. DE STERKSTE. AMERSFOORTSCH DAGBLAD Hoofdredacteurs Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURG. ABONNEMENTSPRIJS: Per 8 maanden voor Amersfoort f l.OO. Idem franco per post1.50. Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) 0.10. Afzonderlijke nummers 0.05. Wekelijks bijvoegsel „do Hoilondsche Huisvrouw" (onder redactie van Thérèse van Horen) per 3 mnd. 50 ets. Wekelijksoh bijvoegsel mo tnoe" per 8 mnd. 40 Cis. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: V»n 1-5 regel».. f 0.50. Elke rogol meur DienstsanbieJingon 85 oenlH b|j vooruitbetaling. Grooto letters naar plaatsruimte. Voor handel on bedrijf bestaan zoor voordeeligo bepalingen tot het herhaald advortoeren in dit Blad, bij abonnement. Eene circulaire, bevattende de voorwaardon, wordt op aanvraag toegezonden. Hospitaal. Het klokkespel heeft zijn opwekkend deun tje gespeeld: vijf doffe, weemoedige slagen dalen nu over de donkere stad. Zijn ze werkelijk zwaar van weemoed? Of ben ik het? Vijf uur in den middag, 'n Middag even droef als de klank van den slagengalm, waarvan een trilling, nog najoelt in den to- /en. Het gaslicht op ziekenzaal no. 5 is al aan. gestoken. Het brandt helderop in de einden van het vertrek; wit teruggeworpen door de kalkenmuren. Middenin is het laagjes gehou den. Tegen de flanken van twee kribben ge leund, soms stiekem daar op zittend, stoeien en lachen stil eenige herstellende zieken, die van den dokter „opstaan" hebben gekre gen. Tusschen deze uitingen van jeugd en levenslust, komt nu en dan een moment van omzien naar het halflichte midden. Doen ze dit, dan glijdt voor 'n oogenblik de lach van hun gezichten, zijn ze daar als des de Genes- tet's kinderen te Bloemendaal? Ik, hersteld en weldra vertrekkend, sta in het straatje naast mijn krib. Ik zie naar de jongens aan den overkant, niettemin luister ik naar het woelen, steunen of stilzijn binnen een scherm, dat om een krib is gezet. D?ze krib is daar waar het licht flauwtjes brandt. Op een nachtkastje, aan het hoofdeinde van dit beschermde bed, staan twee kandelaars, waarop brandende kaarsen. Zwak-Oranjerood doen de vlammetjes aan, bij het blauw-witte gaslicht. Tusschen de kandelaars staat een crucifix. Men wacht een geestelijke. De ziekenoppasser kijkt achter het scherm, neemt behoedzaam een der kandelaars en posteert zich bij de deur. Aan de overzijde van den tuin, in een der benedenlokalen begint iemand een ocarinai te bespelen. De Tipperary dringt in schelle tonen tegen de ruiten op. De grijze hospitaal soldaat aan de deur schijnt, evenals mij, deze muziek te hinderen; onrustig ziet hij naar den ramenkant, vanwaar het geluid komt. Mogelijk overweegt hij een boodschap naar den speler, maar haastig ,'kleederge- ruisch in de gang doet hem plotseling de stramme beenen tegen elkander strekken. De priester kómt! Deze neemt den kandelaar over en begeeft tich vlug naar het beschutte ledikant. Velen knielen neer. Ik niet. Ik ben niet van Het Ge loof. Terwijl de geestelijke den doodelijk kran- ken kameraad, naar wiens steunen en woelen ik luisterde, bedient, komt een zaalgenoot binnen, de muts op één oor. Zoo deze van daag al eens om het „geval" gedacht heeft, nu denkt hij vast over heel andere dingen. De deur slaat hard achter hem toe en zijn loop is verre van stil te noemen. „Kaffer" scheldt er een. Dat kan hij zich niet laten aanleunen. Hij scheldt terug. Sssstf vermaant de oppasser van bij het scherm. Uit de gang begint harmonikage- zaag door te dringen. Het geluid verdwijnt tot bijna onhoorbaar of zwelt m eenen sterk aan, al naar het open en dichtgaan van een deur, verderop; zonder twijfel die van de zaal, waar elk meubel of kleedingstuk de letter V draagt. Wel is het scherpe ocarina- gefluit al een poosje verstomd, doch deze drenserige muziek is nog storender, is on houdbaar. De oppasser, zacht zijn neus snui tende, loopt voorbij. Ik zie dat het oog van den man wibbert en nat is. Aan zijn zachte en trouwe verpleging heb ik ook wel ge merkt, dat hij den lijder lief heeft gekregen. Wis gaat hij den ongewenschten muzikant verbieden. Even later begeleidt hij den pries ter, die zijn dienst volbracht heeft, naar den uitgang. De lui aan den overkant maken weer gijntjes. Ze duwen elkaar weer en wauwelen. Een heeft photografiën van chan teuses of iets dergelijks. Ze gaan van hand tot hand en doen de fantasie der jongens blijkbaar sterk aan. Een heft zoo'n beeld naar mij toe; zegt wat met doordringende fluisterstem. Ik glimlach terugVerd..1 Ik ben ook al geen haar beter dan de rest. Zeven uur. 't Is tamelijk stil op de zaal. Het scherm, weggenomen van-het bed, staat tetgen den muur. De oppasser zit bij een tafeltje, de hand onder het hoofd. Hij soest een beetje. De zieke steunt en praat soms met onverstaanbaar gemummel. Het is geen groote, maar toch flink gebouw de jonge man van ongeveer 25 jaar. Zijn ziekte is een hevige longontsteking. Moge lijk deed hij de oorzaak op in dienst voor zijn land; tijdens een marsch door regen en wind of in sneeuwjacht op schildwacht. Wie zal het zeggen? Zou hij den morgen halen? Is hij gehuwd of verloofd? Heeft hij Vader en moeder? Waarom komt niemand der zij nen opdagen? Ik ga maar naar bed. Voor ik onder de dekens kruip, zie ik nog even naar hem om. Na lang wakker liggen slaap ik ein delijk in, met mijn rug naar hem toa. Donderdagmiddag 4 uur. Ze zijn gekomen. Twee gebogen mensch- jes staan in het beddestraatje bij zijn ledi kant. Vader en Moeder. Zij, oogen rood, een blauwen zakdoek met witte nullen stijf tegen den mond gedrukt. Hij, de lippen vast op el kaar. 't Is of beiden bang zijn dat hun eenig geluid zal ontglippen. Zoo staan ze maar en zien maar; zien maar naar hun jongen, die ijlt en heen en weer slaat met het hoofd. De omgeving is hun zichtbaar hinderlijk in de uiting hunner smarten. Vreemd waart soms voor een oogenblik hun oog over al die bedden, al die „anderen" Toch, ze be ginnen die omgeving te vergeten. Hun leed is grooter dan dat vreemde! O oneindig veel grooter. En het verheft zich al meer en meer, nu ze zien zien hoe ver 't al heen is. Doek of hand beginnen langs het gezicht tte strijken en als de lijder toeval lig de oogen verwijdt als hij het hoofd naar hen toewendt, dan knikken ze en zeggen wat tegen hem. Arme, arme oudersf Waar om is er voor het brengen van zoo groot, zoo zwaar een offer geen aparte kamer? Eene waar men alleen is en vrijelijker uit kan weenen, kan klagen? Geen ruimte soms? De tijd schijnt tot vertrek te nopen. De man heeft al eenige malen zijn vtouw zacht jes aangestooten. Ze voelt het wel en weet wel wat het beteekent, nar ze kan nog niet wegl Nog niet wegl Er hij begrijpt het. Be- grijpt ook, dat ze n' ''enkt om den inhoud van de karbies, die terzijde op het bed ligt. Hij wijst er herirnerer op. „Och, dot zoude i' nog vergette!" zegt ze en haalt uit het voorwerp een pakje dat ze op het kastje legt; dan volgen nog een paar appelen. Dan wordt - weer door een zacht rukje aan heur rok attent gemaakt op den tijd Wel zijn ze brabantsche lui en zijn wij hier in Brabant, maar misschien is hun woning toch verre. Vertrekken moeten ze. En onder den drang daarvan vergeet ze geheel en al èn zaal èn vreer-.de g-richten. Zij begint op eens te snikken en terwijl een schok trilt over en door alle aanwezigen, werpt ze zich in luid geklaag over het aangezicht van haar zoon. „Dag jongenl Dag kind! Dag jongen!" Het lukt den vader niet de lippen langer gesloten te houden. Ze beginnen te beven Hij zoekt naar zijn zakdoek met haastig ge- grijp. Vindt hem niet. Dus veegt maar met de ruwe bruine hand de vol-gesprongen oogen uit. Verbijt zich. Ik kon het tooneel van scheiden voor goed, o, zeker voor goed, niet langer aanzien; wend mij al. Ik kan wel meeschreien.fk doe het;stil; stiekem, als gisteren de oppasser. Als ik weer omzie, verheft zich juist het verweer de gelaat van den man van het hoofd des kranken, wiens oogen maar onbestemd heen en weer dwalen. Zij gaanl Zij keeren om en gaan weer! Ik sta bij de deur, die ik voor hen geopend houd. Arme, gebogen menschjes! Mocht de hostie mij al niet ontroerd hebben, in u gaat mij iets heiligs voorbij, waar ik, zacht-sidde- rend van eerbied, voor buig!Iets later. De dokter komt. De zieke, opgesprongen en door oppasser en nog een gegrepen, onder steunt, roept luid: „Kapitein! ze willen me vermoorden! Dat moet u beletten! Waarom neem u ze die mes sen niet af? Als dat de Koningin wist, dan joeg ze je weg!" Na, tegenworstelend, weer nedergelegd te zijn, schrijft de dokter voor den ijlende wat kalmeerends op; reikt het briefje over aan den hospitaal-bediende. Hij toeft nog wat; kan niet blijven; zal rog eens terugkomen. De avond gaat in spanning voorbij; soms breekt even een ruzietje in een paar woor den uit, als een deur-dichtsmijter, meer ge meend dan tactvol tot stilte vermaand wordt. Vrijdagmorgen negen uur. Ik sta klaar om te vertrekken. De hospitaal- kleeding heb ik verruild voor mijn soldaten pak; ik sta weer in nr.ijn grijze bullen. Maar vóór ik ga, wil ik eerst toch nog afscheid nemen van den nu stil voor zich uitzienden makker. De nacht is zeer onrustig geweest voor hem en voor ons. Zweet parelt dik op zijn voorhoofd; zijn lippen bewegen zich. Een oogenblik kijk ik hem in de mooie won derlijk glanzende oogen. Zien ze mij? Ik weet het nietl Knikt nochtans een afscheid daar in; Vaarwel; onbekende kameraad! Ach, dat gij het nog moogt halen! Zoo long er leven Is, is er hoopl Maar, waarom heeft het vader land geen stille p'-k voor u en voor ons, om te sterven? Vaarwel! A. 15 Dec. '15. D. v. R. De Staatscourant van Zaterdag 8 Jan. bevat o.a. de volgende Kon. besluiten: in rang overgeplaatst bij de jagers de Ie luitenant J. P. baron van Heeckeren van Molecaten, van het 11e reg. infanterie; op verzoek eervol ontslagen I. Provoost, te Den Haag, als bureel-ambtenaar van den Rijkswaterstaat Ie klasse. H. M. de Koningin-Moeder heeft in de laatste dagen de ministers, hoofden der departementen van algemeen bestuur ont vangen. De munitie-aanmaak. De Minis ter van Oorlog begaf zich gister, vergezeld van den luit.-kolonel J. C. Logger, van de 4e afdeeling van zijn departement en pro fessor L. A. van Roijen, voorzitter van het Munitie-bureau, naar fabrieken te Amster dam en de artillerie-inrichtingen aan de Hembrug. De nieuwbenoemde gouverneur-gene raal van Ned.-Indië, graaf van Limburg Sti- rum, zal vóór zijn vertrek naar Indië nog eenigen tijd gaan doorbrengen op zijn bui ten ,,'tRoode Koper" te Elspeet. Morgen middag begeeft hij zich daarheen. Kapitein Von Papen. In Hotel den Ouden Doelen te 's Gravenhage is de heer F. volt Papen, Duitsch militair attaché te Washington aangekomen en gisteren avond van den Haag naar Berlijn vertrokken. Nederland en de oorlog. Geheimhouding van militaire zaken. De opperbevelhebber van land- en zee macht heeft aan de autoriteiten der zee macht de volgende order doen toekomen: „Ik acht het gewenscht nogmaals onder de aandacht te brengen, dat noch aan de pers, noch in gesprekken en brieven mede- deelingen mogen worden gedaan, welke de slagvaardigheid van de vloot roken; even min mogen inlichtingen worden gegeven omtrent de opstelling en verdeeling onzer strijdkrachten, of beschouwingen gehouden worden over de wijze, waarop de maritieme middelen worden gebruikt. Waar reeds onder normale verhoudingen bepalingen zijn getroffen to- verzekering van de noodige geheimhouding, spreekt het wel van zelf, dat in de tegenwoordige tijdsom standigheden het absoluut noodzakelijk is van iederen militair de meest slipte geheim houding te eischen v6n alle militaire zaken, van hoe geringen en oogenschijnlijk onbe- teekenenden aard er\ omvang ook. Ik noodig u uit de commandeerende offi cieren met het vorenstaande in kennis ta stellen en hen uit te noodigen hun onder- hebbend personeel herhaaldelijk en met den' meesten nadruk op hunnen plicht in dezen' te doen wijzen, terwijl bij voorkomende overlreding de schuldigen zullen moeten worden bestraft." De gezonken Engelsche onder zeeër. Het Hbl. deelt hieromtrent nog het vol gende mede Ten gvolge van de stranding in de Haaks- gronden was van den onderzeeër het roer en een schroefblad gebroken, terwijl de as ver bogen was. Bovendien was het vaartuig lek geslagen. Na 10 uur in zinkenden toestand te hebben verkeerd, werd het vaartuig door de „Noord-Brabant" opgemerkt. Aan boord van den Engeischen onder zeeër veronderstelde men met een Duit- schen kruiser te doen te hebben, reden waarom de commandant besloot het vaartuig te doen zinken door het openzetten der klep pen. Zooals reeds werd gemeld is het vaar tuig dan ook kort nadat de bemanning door de sloepen van de Noord-Brabant werd op gepikt, gezonken. Het schip ligt in 7 meter water. Naar men ons mededeelde wós men aan boord van den Engeischen onderzeeër blijk baar slecht op de hoogte van het vaarwater, Men verkeerde in de meening dat men zich' ter hoogte van IJmuiden bevond, terwiil men niet zou hebben geweten dat de kustver. lichting te Den Helder gedoofd was. Onder de uit 33 koppen bestaande beman ning bevonden zich 3 officieren en 5 machi nisten. De manschappen waren voorzien van reddingsboeien, welke met lucht werden op geblazen. Nadat de bemanning aan boord van de Noord-Brabant gekomen was> hield de (En gelsche) commandant een toespraak, waarin hij de hoop uitsprak dat men spoedig weer naar Engeland zou terugkeeren, waarna men met een andere boot een beter succes -jix trachten te behalen. In afwachting van het al of niet internee ren is de bemanning in de Marinekazerne ta Willemsoord ondergebracht. Als merkwaardigheid kan worden medege deeld, dat zich onder de bemanning een der overlevenden bevond van den onlangs in da lucht gevlogen Engeischen pantserkruiser Natal". De „E 17" was een boot van 850 ton, had een lengte van 60 M. en had 3 cylinder» motoren. Er werden 10 torpedo's medegevoerd. Men vraagt aan de N. Cf. wat de regee ring met te Den Helder aangebrachte beman- nin van de in volle zee gezonken Engelsche duikboot E 17 zal doen. De 33 man zullen natuurlijk worden vrijge laten. Schipbreukelingen, zieken en gewon» den van oorlogsschepen der-oorlogvoerende partijen, op onzijdig gebied aangebracht, moeten volgens verdrag no. 7 van 1907 wor De ster der hoop schittert het helderst als hare omgeving ons het somberst lijkt. ROMAN VAN ANNA WAHLENBERG. Geautoriseerde vertaling door B. NORTAKKER. 10 Deze verzekering klonk twijfelachtig, want ze werd volkomen gelogenstraft door haar blauwe kleur. ..Is uw man ook uit?" vroeg Birger. ..Nee, maar," ze hield even stil en ver volgde daarna haastig ..hii is vannacht zoo laat thuis gekomen, ik houd er niet van hem te verstoren." Er was iets in haar woorden, dat niet vol doende klopte. Ze had even moeten naden ken vóór ze uit te spreken, doch het gelukte haar niet hem te bedriegen. Dat ze iets had dat ze wenschte te verbergen kpn elkeen wel begrijpen. Er stond echter niets anders op. dan haar verklaringen aaoi te nemen. Hii deed zijn jas uit. „Als u hier moet zitten, moet u tenminste meer aan hebben, zei hij. En ondanks haar protest legde hij zijn ia»c ever naar schouders, onder de verzekering dat hii die toch in elk geval in het prieeltje had willen depouetren omdat ze te wam was om erin te werken. Ten slotte hield zp de ias dan ook om en leunde met een uit drukking van volkomen onverschilligheid achterover. Birger haalde de spade waarvoor hij geko men was. Maar toen hij op den terugweg de deur bereikt had, keerde hij zich om ten einde te vragen of hij ook de afwezige dienst bode kon opzoeken om den sleutel wat vroe ger te krijgen. De" woorden bestierven echter op zijn lip pen op hetzelfde oogenblik. dat zijn blik op haar gelaat viel, dat met gesloten oogen om hoog geheven was. 't Was strak en wit als marmer, en bezat een adeldom van liinen, die hij nooit vroeger opgemerkt li. als het vol leven en energie was. Nu waren haar trek ken geadeld door het lijden en in een rust, die hij niet waagde te verstoren dófljr zijn woorden. Een paar minuten bleef hij wachten, in de hoop dat ze de oogen zou opslaan. Maar toen dit niet gebeurde ging hij langzaam naar den tuin, in zich zelf overleggend of hii naar bin nen moest gaan om haar huisgenoolen te waarschuwen of niet. Hel toeslaan van de poort deed hem het hoofd oplichten, en hij zag dat het dienst meisje van de familie Orwell haastig naar hem toeliep. Ook op haar gezicht stond schrik te lezen, en zonder te groeten vroeg ze of hii mevrouw ook gezien had. „Ja", antwoordde hij, „Ze is in het prieel tje". Maar in plaats van gebruik te maken van deze inlichting en zich naar de gezochte te begeven, bleef het meisje slaan. „O, God." barstte ze snikkend uil met de handen voor het gezicht. „Ik weet niet wat ik moot doen- Ik weet niet hoe dit njjg zal afloopen. Hij denkt dat mevrouw zich ver borgen heeft bij de oude mevrouw en nu schopt hii tegen de deur, die zij op slot heeft eedaan. Maar ik dacht wel dat mevrouw hier was, precies zoftals den vorigen keer. 't Wordt erger en erger met hem met eiken aanval." En in haar wanhoop greep ze Birger bii den arm. „Doctor Enefeldt, wat moeien we toch doen. Stel u voor, dat hij de deur open krijgt, als hij de oude mevrouw maar geen kwaad doet „Ik ga mee." Om den schijn niet te hebben, dat hij onge vraagd binnenkwam, kon hij immers altijd een boodschap omtrent den proeftuin verzin nen. Gevolgd door het meisic liep hij de plaats over en het huis in. Maar toen ze de tweede trap bereikt hadden, hoorden ze vlug ge schreden die de trap in een paar secon den opvlogen. En toen Birger omkeek, be vond hij zich van aangezicht tol aangezicht met mevrouw Orwell. „Doe het niet. Er gebeurt een ongeluk," hijgde ze, terwijl zij hem yoorbii drong om hem te verhinderen verder te gaan. „Maai- hii schopt tegen de deur van de oude mevrouw, o, hii zal haar vast kwaad doen." riep het wanhopige dienstmeisje. Karin Orwell dacht na. Zii had Enefeldt met het meisje samen naar hèt huis zien gaan en was er heen gesneld om een noodlottig sa mentreffen tusschen de beide mannen te voor komen. Maar nu dreigde er gevaar van een anderen kajit. Het nadenken duurde .evenwel niet heel lang. Gebruik makend van den voorsprong. dien ze had, vloog ze de trap verder op, nam een sleutel en maakte de binnendeur open. dio ze oogenblikkelijk achter zich sloot. Het dienstmeisje had echter toegang lot de keu ken en niettegenstaande mevrouw Orwell's verbod volgde Birger haar langs dezen weg. Hij kon de vrouwen toch niet alleen laten met den razenden man. van wiens vrcese- lijke aanvallen hii dikwijls had hooren spre ken. Van de keuken kwam hij in een donke re dienstkamer, door de open deur kon hij in de lichte vestibule zien zonder zelf gezien te worden. Karin Orwell was bij den drempel blijven slaan, terwiil baar man eenige meters van haar verwijderd stond. Hij was blijkbaar ver rast door haar plotseling binnenkomen, want hii staarde haar nog aan met een razernij gedempt door verbazing. Maar toen nam de razernij de overhand. „Zoo, je was dus niet daarbinnen", mom pelde hii met eeiuheesche. schorre slem. die zich op onheilspellende wijze verhief met elk woord. ..Ik zal je leeren wie liier in huis de baas is." Hii kromp samen als een tijger om op het zelfde oogenblik een aanval te doen. En Ene feldt stond gereed om zich op hem te stor ten. maar bedwong zich toen hij een blik had geworpen op mevrouw Orwell. Recht en koel bloedig stond ze daar. en de schrik, die haar in het prieel zoo neergedrukt had, was nu verdwenen. Haar gezicht was doorschijnend bleek, maar open en kalm ontmoette zij d^n loerenden blik van den man. „Moeder heeft al een uur gewacht met haar ziek been", zei ze. „Dal moet eerst gebeuren on dan kan ik met ie spreken." lil haar slem klonk nic» minste trilling. maar ze waagde hel niet haar blik van hem af te wonden. Met den blik vast in den zijne, ging ze vlak langs hem heen naar de kamer van haar schoonmoeder. Als een getemd dier bleef hij op dezelfde plek staan zonder zich tc verroeren. Zoo blce{ hii vastgenageld staan, terwiil ze aanklopte en verzocht binnengelaten te worden, en ook nog toen de deur aarzelend van binnen open* gemaakt word door een onzichtbare hand. Maar ook nu was het geen haastige vlucht om haar schuilplaats tc bereiken. Integer deel. ze wachtte in de deuropening en kedrf achterom naar haar man. „Ilcb ie moeder al goeden morgen ge« wenscht?" vroeg ze. Hij antwoordde niet. „Je kunt binnen k-omeu, als jc wilt," zei ze op volkomen kalmen toon. En eindelijk was ze verdwenen, maar do deur van de kamer stond open en men hoor de haar daar binnen met haar schoonmoe der spreken. De woedende man, die m zijn ontoerekonbaren toestand elke misdaad kon begaan, kon vrij naar binnengaan. Maai* geen enkel woord verried haar onrust. Hoe kon ze het wagen zóó hel gevaar to tarten? Birger overlegde in zich /elf of hij niet to voorschijn moest komen. Als hel tooneel naar, de volgende kamer verplaatst werd, dan wat hij tc ver weg om te kunnen ingrijpen. Maal hij aarzelde, Orwell stond nog op dezelfde olaats, maar niet laing. Nu bewoog hij zich. deed een paar stappen naar de deur en keetf

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 5