„DE EEMLANDER".
Zaterdag 8 Januari 1916.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
N* 163 Twéede Blad.
14-* Jaargang.
Uitgevers! VALKHOFF Co.
Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 1.
DE STERKSTE.
AMERSFOORTSCH DAGBLAD
Hoofdredacteurs Mr. D.J. VAN SCHAARDENBURG.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 8 maanden voor Amersfoort f l.OO.
Idem franco per post1.50.
Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) 0.10.
Afzonderlijke nummers 0.05.
Wekelijks bijvoegsel „do Hoilondsche Huisvrouw" (onder redactie
van Thérèse van Horen) per 3 mnd. 50 ets.
Wekelijksoh bijvoegsel mo tnoe" per 8 mnd. 40 Cis.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
V»n 1-5 regel».. f 0.50.
Elke rogol meur
DienstsanbieJingon 85 oenlH b|j vooruitbetaling.
Grooto letters naar plaatsruimte.
Voor handel on bedrijf bestaan zoor voordeeligo bepalingen
tot het herhaald advortoeren in dit Blad, bij abonnement.
Eene circulaire, bevattende de voorwaardon, wordt op
aanvraag toegezonden.
Hospitaal.
Het klokkespel heeft zijn opwekkend deun
tje gespeeld: vijf doffe, weemoedige slagen
dalen nu over de donkere stad.
Zijn ze werkelijk zwaar van weemoed? Of
ben ik het?
Vijf uur in den middag, 'n Middag even
droef als de klank van den slagengalm,
waarvan een trilling, nog najoelt in den to-
/en.
Het gaslicht op ziekenzaal no. 5 is al aan.
gestoken. Het brandt helderop in de einden
van het vertrek; wit teruggeworpen door de
kalkenmuren. Middenin is het laagjes gehou
den.
Tegen de flanken van twee kribben ge
leund, soms stiekem daar op zittend, stoeien
en lachen stil eenige herstellende zieken,
die van den dokter „opstaan" hebben gekre
gen. Tusschen deze uitingen van jeugd en
levenslust, komt nu en dan een moment van
omzien naar het halflichte midden. Doen ze
dit, dan glijdt voor 'n oogenblik de lach van
hun gezichten, zijn ze daar als des de Genes-
tet's kinderen te Bloemendaal?
Ik, hersteld en weldra vertrekkend, sta in
het straatje naast mijn krib. Ik zie naar de
jongens aan den overkant, niettemin luister
ik naar het woelen, steunen of stilzijn binnen
een scherm, dat om een krib is gezet. D?ze
krib is daar waar het licht flauwtjes brandt.
Op een nachtkastje, aan het hoofdeinde van
dit beschermde bed, staan twee kandelaars,
waarop brandende kaarsen. Zwak-Oranjerood
doen de vlammetjes aan, bij het blauw-witte
gaslicht. Tusschen de kandelaars staat een
crucifix. Men wacht een geestelijke.
De ziekenoppasser kijkt achter het scherm,
neemt behoedzaam een der kandelaars en
posteert zich bij de deur.
Aan de overzijde van den tuin, in een der
benedenlokalen begint iemand een ocarinai
te bespelen. De Tipperary dringt in schelle
tonen tegen de ruiten op. De grijze hospitaal
soldaat aan de deur schijnt, evenals mij,
deze muziek te hinderen; onrustig ziet hij
naar den ramenkant, vanwaar het geluid
komt. Mogelijk overweegt hij een boodschap
naar den speler, maar haastig ,'kleederge-
ruisch in de gang doet hem plotseling de
stramme beenen tegen elkander strekken.
De priester kómt!
Deze neemt den kandelaar over en begeeft
tich vlug naar het beschutte ledikant. Velen
knielen neer. Ik niet. Ik ben niet van Het Ge
loof.
Terwijl de geestelijke den doodelijk kran-
ken kameraad, naar wiens steunen en woelen
ik luisterde, bedient, komt een zaalgenoot
binnen, de muts op één oor. Zoo deze van
daag al eens om het „geval" gedacht heeft,
nu denkt hij vast over heel andere dingen.
De deur slaat hard achter hem toe en zijn
loop is verre van stil te noemen.
„Kaffer" scheldt er een. Dat kan hij zich
niet laten aanleunen. Hij scheldt terug.
Sssstf vermaant de oppasser van bij het
scherm. Uit de gang begint harmonikage-
zaag door te dringen. Het geluid verdwijnt
tot bijna onhoorbaar of zwelt m eenen sterk
aan, al naar het open en dichtgaan van een
deur, verderop; zonder twijfel die van de
zaal, waar elk meubel of kleedingstuk de
letter V draagt. Wel is het scherpe ocarina-
gefluit al een poosje verstomd, doch deze
drenserige muziek is nog storender, is on
houdbaar. De oppasser, zacht zijn neus snui
tende, loopt voorbij. Ik zie dat het oog van
den man wibbert en nat is. Aan zijn zachte
en trouwe verpleging heb ik ook wel ge
merkt, dat hij den lijder lief heeft gekregen.
Wis gaat hij den ongewenschten muzikant
verbieden. Even later begeleidt hij den pries
ter, die zijn dienst volbracht heeft, naar den
uitgang. De lui aan den overkant maken
weer gijntjes. Ze duwen elkaar weer en
wauwelen. Een heeft photografiën van chan
teuses of iets dergelijks. Ze gaan van hand
tot hand en doen de fantasie der jongens
blijkbaar sterk aan. Een heft zoo'n beeld
naar mij toe; zegt wat met doordringende
fluisterstem. Ik glimlach terugVerd..1
Ik ben ook al geen haar beter dan de rest.
Zeven uur. 't Is tamelijk stil op de zaal.
Het scherm, weggenomen van-het bed, staat
tetgen den muur. De oppasser zit bij
een tafeltje, de hand onder het hoofd. Hij
soest een beetje. De zieke steunt en praat
soms met onverstaanbaar gemummel. Het
is geen groote, maar toch flink gebouw
de jonge man van ongeveer 25 jaar. Zijn
ziekte is een hevige longontsteking. Moge
lijk deed hij de oorzaak op in dienst voor
zijn land; tijdens een marsch door regen en
wind of in sneeuwjacht op schildwacht. Wie
zal het zeggen? Zou hij den morgen halen?
Is hij gehuwd of verloofd? Heeft hij Vader
en moeder? Waarom komt niemand der zij
nen opdagen? Ik ga maar naar bed. Voor ik
onder de dekens kruip, zie ik nog even naar
hem om. Na lang wakker liggen slaap ik ein
delijk in, met mijn rug naar hem toa.
Donderdagmiddag 4 uur.
Ze zijn gekomen. Twee gebogen mensch-
jes staan in het beddestraatje bij zijn ledi
kant. Vader en Moeder. Zij, oogen rood, een
blauwen zakdoek met witte nullen stijf tegen
den mond gedrukt. Hij, de lippen vast op el
kaar. 't Is of beiden bang zijn dat hun eenig
geluid zal ontglippen. Zoo staan ze maar en
zien maar; zien maar naar hun jongen, die
ijlt en heen en weer slaat met het hoofd. De
omgeving is hun zichtbaar hinderlijk in de
uiting hunner smarten. Vreemd waart
soms voor een oogenblik hun oog over al
die bedden, al die „anderen" Toch, ze be
ginnen die omgeving te vergeten. Hun leed
is grooter dan dat vreemde! O oneindig
veel grooter. En het verheft zich al meer en
meer, nu ze zien zien hoe ver 't al
heen is. Doek of hand beginnen langs het
gezicht tte strijken en als de lijder toeval
lig de oogen verwijdt als hij het hoofd naar
hen toewendt, dan knikken ze en zeggen
wat tegen hem. Arme, arme oudersf Waar
om is er voor het brengen van zoo groot,
zoo zwaar een offer geen aparte kamer?
Eene waar men alleen is en vrijelijker uit
kan weenen, kan klagen? Geen ruimte
soms?
De tijd schijnt tot vertrek te nopen. De
man heeft al eenige malen zijn vtouw zacht
jes aangestooten. Ze voelt het wel en weet
wel wat het beteekent, nar ze kan nog niet
wegl Nog niet wegl Er hij begrijpt het. Be-
grijpt ook, dat ze n' ''enkt om den inhoud
van de karbies, die terzijde op het bed ligt.
Hij wijst er herirnerer op.
„Och, dot zoude i' nog vergette!" zegt ze
en haalt uit het voorwerp een pakje dat ze
op het kastje legt; dan volgen nog een paar
appelen. Dan wordt - weer door een zacht
rukje aan heur rok attent gemaakt op den tijd
Wel zijn ze brabantsche lui en zijn wij hier
in Brabant, maar misschien is hun woning
toch verre. Vertrekken moeten ze. En onder
den drang daarvan vergeet ze geheel en al
èn zaal èn vreer-.de g-richten. Zij begint op
eens te snikken en terwijl een schok trilt
over en door alle aanwezigen, werpt ze zich
in luid geklaag over het aangezicht van haar
zoon.
„Dag jongenl Dag kind! Dag jongen!"
Het lukt den vader niet de lippen langer
gesloten te houden. Ze beginnen te beven
Hij zoekt naar zijn zakdoek met haastig ge-
grijp. Vindt hem niet. Dus veegt maar met
de ruwe bruine hand de vol-gesprongen
oogen uit. Verbijt zich. Ik kon het tooneel
van scheiden voor goed, o, zeker voor goed,
niet langer aanzien; wend mij al. Ik kan wel
meeschreien.fk doe het;stil;
stiekem, als gisteren de oppasser. Als ik
weer omzie, verheft zich juist het verweer
de gelaat van den man van het hoofd des
kranken, wiens oogen maar onbestemd heen
en weer dwalen.
Zij gaanl Zij keeren om en gaan weer! Ik
sta bij de deur, die ik voor hen geopend
houd. Arme, gebogen menschjes! Mocht de
hostie mij al niet ontroerd hebben, in u gaat
mij iets heiligs voorbij, waar ik, zacht-sidde-
rend van eerbied, voor buig!Iets later.
De dokter komt. De zieke, opgesprongen en
door oppasser en nog een gegrepen, onder
steunt, roept luid:
„Kapitein! ze willen me vermoorden! Dat
moet u beletten! Waarom neem u ze die mes
sen niet af? Als dat de Koningin wist, dan
joeg ze je weg!"
Na, tegenworstelend, weer nedergelegd te
zijn, schrijft de dokter voor den ijlende wat
kalmeerends op; reikt het briefje over aan
den hospitaal-bediende. Hij toeft nog wat;
kan niet blijven; zal rog eens terugkomen.
De avond gaat in spanning voorbij; soms
breekt even een ruzietje in een paar woor
den uit, als een deur-dichtsmijter, meer ge
meend dan tactvol tot stilte vermaand wordt.
Vrijdagmorgen negen uur.
Ik sta klaar om te vertrekken. De hospitaal-
kleeding heb ik verruild voor mijn soldaten
pak; ik sta weer in nr.ijn grijze bullen. Maar
vóór ik ga, wil ik eerst toch nog afscheid
nemen van den nu stil voor zich uitzienden
makker. De nacht is zeer onrustig geweest
voor hem en voor ons. Zweet parelt dik op
zijn voorhoofd; zijn lippen bewegen zich.
Een oogenblik kijk ik hem in de mooie won
derlijk glanzende oogen. Zien ze mij? Ik weet
het nietl Knikt nochtans een afscheid daar
in; Vaarwel; onbekende kameraad! Ach, dat
gij het nog moogt halen! Zoo long er leven
Is, is er hoopl Maar, waarom heeft het vader
land geen stille p'-k voor u en voor ons,
om te sterven? Vaarwel!
A. 15 Dec. '15.
D. v. R.
De Staatscourant van Zaterdag 8 Jan.
bevat o.a. de volgende Kon. besluiten:
in rang overgeplaatst bij de jagers de Ie
luitenant J. P. baron van Heeckeren van
Molecaten, van het 11e reg. infanterie;
op verzoek eervol ontslagen I. Provoost, te
Den Haag, als bureel-ambtenaar van den
Rijkswaterstaat Ie klasse.
H. M. de Koningin-Moeder heeft in
de laatste dagen de ministers, hoofden der
departementen van algemeen bestuur ont
vangen.
De munitie-aanmaak. De Minis
ter van Oorlog begaf zich gister, vergezeld
van den luit.-kolonel J. C. Logger, van de
4e afdeeling van zijn departement en pro
fessor L. A. van Roijen, voorzitter van het
Munitie-bureau, naar fabrieken te Amster
dam en de artillerie-inrichtingen aan de
Hembrug.
De nieuwbenoemde gouverneur-gene
raal van Ned.-Indië, graaf van Limburg Sti-
rum, zal vóór zijn vertrek naar Indië nog
eenigen tijd gaan doorbrengen op zijn bui
ten ,,'tRoode Koper" te Elspeet.
Morgen middag begeeft hij zich daarheen.
Kapitein Von Papen. In Hotel
den Ouden Doelen te 's Gravenhage is de
heer F. volt Papen, Duitsch militair attaché
te Washington aangekomen en gisteren
avond van den Haag naar Berlijn vertrokken.
Nederland en de oorlog.
Geheimhouding van
militaire zaken.
De opperbevelhebber van land- en zee
macht heeft aan de autoriteiten der zee
macht de volgende order doen toekomen:
„Ik acht het gewenscht nogmaals onder
de aandacht te brengen, dat noch aan de
pers, noch in gesprekken en brieven mede-
deelingen mogen worden gedaan, welke de
slagvaardigheid van de vloot roken; even
min mogen inlichtingen worden gegeven
omtrent de opstelling en verdeeling onzer
strijdkrachten, of beschouwingen gehouden
worden over de wijze, waarop de maritieme
middelen worden gebruikt.
Waar reeds onder normale verhoudingen
bepalingen zijn getroffen to- verzekering van
de noodige geheimhouding, spreekt het wel
van zelf, dat in de tegenwoordige tijdsom
standigheden het absoluut noodzakelijk is
van iederen militair de meest slipte geheim
houding te eischen v6n alle militaire zaken,
van hoe geringen en oogenschijnlijk onbe-
teekenenden aard er\ omvang ook.
Ik noodig u uit de commandeerende offi
cieren met het vorenstaande in kennis ta
stellen en hen uit te noodigen hun onder-
hebbend personeel herhaaldelijk en met den'
meesten nadruk op hunnen plicht in dezen'
te doen wijzen, terwijl bij voorkomende
overlreding de schuldigen zullen moeten
worden bestraft."
De gezonken Engelsche onder
zeeër.
Het Hbl. deelt hieromtrent nog het vol
gende mede
Ten gvolge van de stranding in de Haaks-
gronden was van den onderzeeër het roer en
een schroefblad gebroken, terwijl de as ver
bogen was. Bovendien was het vaartuig lek
geslagen. Na 10 uur in zinkenden toestand
te hebben verkeerd, werd het vaartuig door
de „Noord-Brabant" opgemerkt.
Aan boord van den Engeischen onder
zeeër veronderstelde men met een Duit-
schen kruiser te doen te hebben, reden
waarom de commandant besloot het vaartuig
te doen zinken door het openzetten der klep
pen. Zooals reeds werd gemeld is het vaar
tuig dan ook kort nadat de bemanning door
de sloepen van de Noord-Brabant werd op
gepikt, gezonken. Het schip ligt in 7 meter
water.
Naar men ons mededeelde wós men aan
boord van den Engeischen onderzeeër blijk
baar slecht op de hoogte van het vaarwater,
Men verkeerde in de meening dat men zich'
ter hoogte van IJmuiden bevond, terwiil men
niet zou hebben geweten dat de kustver.
lichting te Den Helder gedoofd was.
Onder de uit 33 koppen bestaande beman
ning bevonden zich 3 officieren en 5 machi
nisten. De manschappen waren voorzien van
reddingsboeien, welke met lucht werden op
geblazen.
Nadat de bemanning aan boord van de
Noord-Brabant gekomen was> hield de (En
gelsche) commandant een toespraak, waarin
hij de hoop uitsprak dat men spoedig weer
naar Engeland zou terugkeeren, waarna men
met een andere boot een beter succes -jix
trachten te behalen.
In afwachting van het al of niet internee
ren is de bemanning in de Marinekazerne ta
Willemsoord ondergebracht.
Als merkwaardigheid kan worden medege
deeld, dat zich onder de bemanning een der
overlevenden bevond van den onlangs in da
lucht gevlogen Engeischen pantserkruiser
Natal".
De „E 17" was een boot van 850 ton, had
een lengte van 60 M. en had 3 cylinder»
motoren.
Er werden 10 torpedo's medegevoerd.
Men vraagt aan de N. Cf. wat de regee
ring met te Den Helder aangebrachte beman-
nin van de in volle zee gezonken Engelsche
duikboot E 17 zal doen.
De 33 man zullen natuurlijk worden vrijge
laten. Schipbreukelingen, zieken en gewon»
den van oorlogsschepen der-oorlogvoerende
partijen, op onzijdig gebied aangebracht,
moeten volgens verdrag no. 7 van 1907 wor
De ster der hoop schittert het helderst als
hare omgeving ons het somberst lijkt.
ROMAN VAN ANNA WAHLENBERG.
Geautoriseerde vertaling door
B. NORTAKKER.
10
Deze verzekering klonk twijfelachtig, want
ze werd volkomen gelogenstraft door haar
blauwe kleur.
..Is uw man ook uit?" vroeg Birger.
..Nee, maar," ze hield even stil en ver
volgde daarna haastig ..hii is vannacht zoo
laat thuis gekomen, ik houd er niet van hem
te verstoren."
Er was iets in haar woorden, dat niet vol
doende klopte. Ze had even moeten naden
ken vóór ze uit te spreken, doch het gelukte
haar niet hem te bedriegen. Dat ze iets had
dat ze wenschte te verbergen kpn elkeen wel
begrijpen. Er stond echter niets anders op.
dan haar verklaringen aaoi te nemen.
Hii deed zijn jas uit.
„Als u hier moet zitten, moet u tenminste
meer aan hebben, zei hij.
En ondanks haar protest legde hij zijn ia»c
ever naar schouders, onder de verzekering
dat hii die toch in elk geval in het prieeltje
had willen depouetren omdat ze te wam
was om erin te werken. Ten slotte hield zp
de ias dan ook om en leunde met een uit
drukking van volkomen onverschilligheid
achterover.
Birger haalde de spade waarvoor hij geko
men was. Maar toen hij op den terugweg de
deur bereikt had, keerde hij zich om ten
einde te vragen of hij ook de afwezige dienst
bode kon opzoeken om den sleutel wat vroe
ger te krijgen.
De" woorden bestierven echter op zijn lip
pen op hetzelfde oogenblik. dat zijn blik op
haar gelaat viel, dat met gesloten oogen om
hoog geheven was. 't Was strak en wit als
marmer, en bezat een adeldom van liinen, die
hij nooit vroeger opgemerkt li. als het vol
leven en energie was. Nu waren haar trek
ken geadeld door het lijden en in een rust,
die hij niet waagde te verstoren dófljr zijn
woorden.
Een paar minuten bleef hij wachten, in de
hoop dat ze de oogen zou opslaan. Maar toen
dit niet gebeurde ging hij langzaam naar den
tuin, in zich zelf overleggend of hii naar bin
nen moest gaan om haar huisgenoolen te
waarschuwen of niet.
Hel toeslaan van de poort deed hem het
hoofd oplichten, en hij zag dat het dienst
meisje van de familie Orwell haastig naar
hem toeliep.
Ook op haar gezicht stond schrik te lezen,
en zonder te groeten vroeg ze of hii mevrouw
ook gezien had.
„Ja", antwoordde hij, „Ze is in het prieel
tje".
Maar in plaats van gebruik te maken van
deze inlichting en zich naar de gezochte te
begeven, bleef het meisje slaan.
„O, God." barstte ze snikkend uil met de
handen voor het gezicht. „Ik weet niet wat
ik moot doen- Ik weet niet hoe dit njjg zal
afloopen. Hij denkt dat mevrouw zich ver
borgen heeft bij de oude mevrouw en nu
schopt hii tegen de deur, die zij op slot heeft
eedaan. Maar ik dacht wel dat mevrouw hier
was, precies zoftals den vorigen keer. 't Wordt
erger en erger met hem met eiken aanval."
En in haar wanhoop greep ze Birger bii
den arm.
„Doctor Enefeldt, wat moeien we toch
doen. Stel u voor, dat hij de deur open krijgt,
als hij de oude mevrouw maar geen kwaad
doet
„Ik ga mee."
Om den schijn niet te hebben, dat hij onge
vraagd binnenkwam, kon hij immers altijd
een boodschap omtrent den proeftuin verzin
nen. Gevolgd door het meisic liep hij de
plaats over en het huis in. Maar toen ze de
tweede trap bereikt hadden, hoorden ze vlug
ge schreden die de trap in een paar secon
den opvlogen. En toen Birger omkeek, be
vond hij zich van aangezicht tol aangezicht
met mevrouw Orwell.
„Doe het niet. Er gebeurt een ongeluk,"
hijgde ze, terwijl zij hem yoorbii drong om
hem te verhinderen verder te gaan.
„Maai- hii schopt tegen de deur van de oude
mevrouw, o, hii zal haar vast kwaad doen."
riep het wanhopige dienstmeisje.
Karin Orwell dacht na. Zii had Enefeldt
met het meisje samen naar hèt huis zien gaan
en was er heen gesneld om een noodlottig sa
mentreffen tusschen de beide mannen te voor
komen. Maar nu dreigde er gevaar van een
anderen kajit.
Het nadenken duurde .evenwel niet heel
lang. Gebruik makend van den voorsprong.
dien ze had, vloog ze de trap verder op, nam
een sleutel en maakte de binnendeur open.
dio ze oogenblikkelijk achter zich sloot. Het
dienstmeisje had echter toegang lot de keu
ken en niettegenstaande mevrouw Orwell's
verbod volgde Birger haar langs dezen weg.
Hij kon de vrouwen toch niet alleen laten
met den razenden man. van wiens vrcese-
lijke aanvallen hii dikwijls had hooren spre
ken. Van de keuken kwam hij in een donke
re dienstkamer, door de open deur kon hij
in de lichte vestibule zien zonder zelf gezien
te worden.
Karin Orwell was bij den drempel blijven
slaan, terwiil baar man eenige meters van
haar verwijderd stond. Hij was blijkbaar ver
rast door haar plotseling binnenkomen, want
hii staarde haar nog aan met een razernij
gedempt door verbazing. Maar toen nam de
razernij de overhand.
„Zoo, je was dus niet daarbinnen", mom
pelde hii met eeiuheesche. schorre slem. die
zich op onheilspellende wijze verhief met elk
woord. ..Ik zal je leeren wie liier in huis de
baas is."
Hii kromp samen als een tijger om op het
zelfde oogenblik een aanval te doen. En Ene
feldt stond gereed om zich op hem te stor
ten. maar bedwong zich toen hij een blik had
geworpen op mevrouw Orwell. Recht en koel
bloedig stond ze daar. en de schrik, die haar
in het prieel zoo neergedrukt had, was nu
verdwenen. Haar gezicht was doorschijnend
bleek, maar open en kalm ontmoette zij d^n
loerenden blik van den man.
„Moeder heeft al een uur gewacht met haar
ziek been", zei ze. „Dal moet eerst gebeuren
on dan kan ik met ie spreken."
lil haar slem klonk nic» minste trilling.
maar ze waagde hel niet haar blik van hem
af te wonden. Met den blik vast in den zijne,
ging ze vlak langs hem heen naar de kamer
van haar schoonmoeder.
Als een getemd dier bleef hij op dezelfde
plek staan zonder zich tc verroeren. Zoo blce{
hii vastgenageld staan, terwiil ze aanklopte
en verzocht binnengelaten te worden, en ook
nog toen de deur aarzelend van binnen open*
gemaakt word door een onzichtbare hand.
Maar ook nu was het geen haastige vlucht
om haar schuilplaats tc bereiken. Integer
deel. ze wachtte in de deuropening en kedrf
achterom naar haar man.
„Ilcb ie moeder al goeden morgen ge«
wenscht?" vroeg ze.
Hij antwoordde niet.
„Je kunt binnen k-omeu, als jc wilt," zei
ze op volkomen kalmen toon.
En eindelijk was ze verdwenen, maar do
deur van de kamer stond open en men hoor
de haar daar binnen met haar schoonmoe
der spreken. De woedende man, die m zijn
ontoerekonbaren toestand elke misdaad kon
begaan, kon vrij naar binnengaan. Maai* geen
enkel woord verried haar onrust.
Hoe kon ze het wagen zóó hel gevaar to
tarten?
Birger overlegde in zich /elf of hij niet to
voorschijn moest komen. Als hel tooneel naar,
de volgende kamer verplaatst werd, dan wat
hij tc ver weg om te kunnen ingrijpen. Maal
hij aarzelde, Orwell stond nog op dezelfde
olaats, maar niet laing. Nu bewoog hij zich.
deed een paar stappen naar de deur en keetf