Qooi3 de dJeagd.
Oe kleine soldaat.
door
HERMANNA.
Ze zaten allemaal om Gerrit heen, in^ de
gsoote keuken bij de Bakkersvader, moe-
Her, Trees de meid, Elbert, Jupke en oude
^cheper Bas, gedoken in zijn hoekje bij het
feuur. Dat vlamde hoog op en deed grillige
fee uwen op de witte muren spelen.
N Garrit, de soldaat, voor cepaar da
gen met verlof, was zoo juist met vader. Bas
gn Jupke mee uit de avondkerk gekomen.
Nu had Elbert er toch spijt van, dat hij ook
maai niet mee was gegaanOnderweg had
jGa-rit zeker al een heeleboel verteld van
tioe hij 't „gunder" had, aan de grens.
'Maar, moeder en Trees zouden oliebollen
bakken, zooals altijd op Oudejaarsavond en
'Elbert had liever thuis willen blijven om
'daarbij te wezen. Hij vond het zoo leuk moe
der 't beslag te zien klaarmaken en als
Trees dan aan 't bakken ging, hei, wat
een lekkere lucht gaf dat in de keuken
Er viel óók wel 's wat te proeven een bol,
'die er niet zoo mooi uitzag, of eentje, die
wat klein was uitgevallen. Moeder vond
't dan „niet de moeite waard" dien op den
Schotel te doen, maar voor Elberts grage
jongensmaag was zoo'n hapje altijd nog best
'de moeite waard 1
Jupke, op een laag bankje tegenover sche
per Bas in 't andere hoekje bij het vuur ge
zet- r zijn verkleumde handjes uit naar
'den gloed, 't Was vinnig koud buiten; 't
Vroor geducht. Hij werd nu slaperig van de
warmte hier in de keuken en zat zoowat te
soezen bij neef Gerrits verhalen.
't Eind over de hei naar het dorp en weer
terug, was wel wat ver voor den kleinen
jongen geweest, maar hij had volstrekt met
vader mee willen gaan om lichten te zien.
'Jupke was nog nooit bij avond in de kerk
geweest en had er zich wonderwat van voor
gesteld.
Nu geeuwde hij en sukkelde van liever
lede in slaap, met zijn hoofdje op vaders
knie geleund.
Elbert daarentegen was klaar wakker en
ïén 001 en aandacht. Sedert den voorlaatsten
zomer had hij een groote vereering voor
neef Garrit die in 't gewone leven kuiper
Dp 't naburige dorp was en voor alles
wat met de soldaten in betrekking stond.
iWat hadden ze in die eerste dagen van het
vorige jaar Augustus, toen de jonge man
nen ook hier uit 't dorp waren opgeroepen,
op allerlei ipa."r so!ó~atje gespeeld, Jupke
en hij, met de jongens van 't school!
Nu was 't bij de meesten geluwd. Je zag
hier ook verder niets van de militairen. In
ft stille dorp op de heide ging alles weer
soo rustig z'n gang, alsof er niet overal
rondom zoo'n vreeselijke oorlog woedde.
Vader las de berichten wel in de krant en
vertelde er soms wat trit, maar overigens
bemerkten de kinderen er niet zooveel van.
Tóch had Elbert 't niet zoo gauw kunnen
vergeten, dat geestdriftige gevoel van die
eerste dagen, toen zoovelen zich opmaak-
ten om de wacht te gaan houden voor hun
vaderland.
Nu hij neef Garrit in uniform vóór zich
zag en hem vertenen hoorde van 't leven
onder de soldaten ,was hij er weer heele-
maal in.
„"k Wou maar, dat ik óók soldaat wasf' zei
hij en zijn oogen schitterden-
Neef/Garrit glimlachte even en schudde
loen 't hoofd.
„Ja, jongen, dat lijkt je nou mooi toe om
't pakje en 't geweer en het exerceeren
kranig m den pas bij 't roffelen van de
trommel maar ik zeg je daór is de aar
digheid gauw af. Dan wordt het meenens en
't is geen „soldaatje spelen" meer, als je je
werk en alles in den steek moet laten om
trouw op je post te blijven „gunder", zonder
dat je er nog 't eind van ziet."
Elbert keek beduusd; Garrit had zoo ern
stig gesproken en vader en moeder knikten
met stille, ernstige gezichten. Elbert her
innerde zich nu op eens, dat hij 't vader
laatst nog had hooren bepraten, hoe 'n hard
ding 't moest wezen voor Ganit-neel, die
Immers pas „voor zich zelf" begonnen was,
rijn boeltje nu in andere handen te moe
ten overlaten,en ook voor tante Geur
tje, en Krelis, en Ant, en Maaike, die bij
Garrit inwoonden en 't van zijn verdienste
moesten hebben.
Elbert durfde niets meer te 2eggen.
De groote menschen spraken er nog over
door, over den oorlogstoestand en veel
waarvan Elbert toch niet het rechte be
greep.
Hij ging dus maar liever van zijn oliebol
len en de chocolademelk genie
ten en bedacht onderwijl hoe prettig 't mor
gen zou zijnmet Garrit-neef en zijn broer
tje Kïeils, op schaatsen, naar 't Veer te
om oc r Nieuwjaar te wen-
Schen. 't Was een groote tocht de halve
dag zou er mee gemoeid zijn maar omdat
Garrit er bij zou wezen, hadden vader en
moeder er geen bezwaar in, zeiden ze zoo
even.
„Ja", klonk het óp eens uit 't hoekje, waar
dt scheper ?it. i met zoo n nadruk,
dat Elbert wel weer luisteren moest, „ja, je
hoort zooveel praten over den moed van de
lui die vechten, maar i k zeg die trouw
op hun post blijven ook zonder dat 't tot
den strijd komt, toonen óók moed, en mis
schien is die nog niet van de minste soort,
als ik 't goed begrijp. De menschen praten
niet over hen en in de krant komen ze niet,
maar toch zijn ze moedig, echt moedig in
hun stil en trouw hun plicht doen, ieder op
den post, die 'm is aangewezen."
"Ibert werd er koud van, toen Bas dat zoo
lei.
Scheper Bas had zoo iets over zich van
een dominee of een meester, vonden de
menschen in 't dorp altijd. Wat je zelf dacht,
maar niet in woorden wist uit te drukken,
kon h ij zeggen, alsof hij 't je uit de krant
voorlas. Dat kwam zeker van z'n altijd al
leen-zijn met z'n schapen op de hei; daar
kreeg je dat „singuliere" van bij oude
schepers vondt je dat wel meer.
Neef Garrit had zoo waar tranen in de
oogen; hij knikte maar, telkens weer, omdat
Bas dat zoo mooi had gemaakt. Juist van
avond, op den Oudejaarsavond, had hij
zoo'n woord wel noodig. 't Ging hem recht
naar t hart en het was hem te moede zoo
als zooeven, in de kerk, waar dominee ook
zoo hartelijk en bemoedigend had gespro
ken.
Toen Elbert een poosje later, naast Jupke,
in de bedstee 't o. kamertje lag, moest
hij er telkens nog aan denken. Zóó „moe
dig" zijn, ja, dat was toch nog wat anders,
wat hoogers, dat voelde Elbert wel. Hij
had er met Jupke niet over kunnen praten,
al was de kleine jongen ook wakker ge
weest.
Voor Elbert wou de slaap nog niet ko
men. Met gloeide wangen en schitterende
oogen lag hij te luisteren naar 't gedempte
geluid van de stemmen in de keuken.
„Hè", dacht hij, „als er nou toch morgen
op 't ijs, eens wat gebeurde." Wèt pre
cies wist Elbert niet, maar 't moest iets rijn,
waarbij hij gelegenheid zou hebben zich
écht moedig te toonen. Als Krelis bij voor
beeld eens viel en zich bezeerde, niet erg,
maar zóó, dat hij toch niet verder kon, en
als Garrit-neef dan tegen hem zou zeggen:
„Elbert, blijf jij op je post, de wacht houden
bij Krelis, dan ga ik hulp halen in 't dorp."
Maar 't dorp was veel verder weg dan Gar
rit dacht en 't duurde lang, o zoo lang, vóór
dat hij terugkwam. Ja, 't was al heeiemaal
donker geworden en daarbij was er een
sneeuwstorm komen opzetten. Tóch was El
bert op zijn post gebleven, kranig, als een
ferm soldaat, en alle menschen, die met
Garrit meekwamen, prezen hem en zeiden:
„kijk eens, dat is nog eerst 's moedig zijnl"
Zoo droomde Elbert met open oogen.
Nu hoorde hij 't verschuiven van stoelen,
voetstappenGarrit-neef en scheper
Bas gingen weg.
Wat later sloten vader en moeder. Even
nog flikkerde 't licht van een lantaren langs
't opkamer-raampje, dat in den stal uitkwam.
Daarop werd het donker en stil.
Toen Elbert op den Nieuwjaarsmorgen
wakker werd, tintelden de ijsbloemen op de
ruiten; dadelijk was hij er frisch bij en vol
lust voor het prettige plan.
„Toe dan, slaapmuts", riep hij en stootte
zijn broertje aan. „Doe je oogen toch open!
't Nieuwjaar; ga gauw mee 't vader en moe
der afwinnen!"
Maar Jupke draaide rich nog eens om en
toen Elbert hem met geweld 't dek af trok
begon hij te schreien. Hij bibberde, proes
tend en niezend, en zag er snipverkouden
uit.
„Flauwerd, moet je nou In éénen huilen?"
riep Elbert en schoot vlug in de kleeren.
Bij de deur vloog hij haast tegen moeder
aan.
„Veel heil en zegen, moederl'
„Van 't zelfde, beste jongen! Waar is
Jupke? Nog in bed? Wat scheelt er aan,
manneke?"
Tegen moeder aangeleund geeuwde ke
reltje, niesde, hoestte, alles tegelijk. Moe
der voelde, hoe zijn hoofdje gloeide en stop
te er hem weer warm onder.
„Hij heeft zeker kou gevat gisteravond.
Vandaag moet hij maar 's lekker onder de
wol blijven, dan kookt moeder anijsmelk
voor hem. Straks krijgt hij el een groote kom
vol. Dat wil Jupke wel, hè?"
Jupke knikte lusteloos en keerde rijn
hoofdje naar den muur. Elbert was al van
't trapje gesprongen en won het vader af.
Toen vloog hij naar buiten om naar 't weer
te kijken.'
Harde vorst, heldere lucht, heerlijk!
Een en al levendigheid was hij; zijn mond
stond geen oogenblik stil. Hij kon over niets
anders denken en praten dan over den tocht
met Garrit en Krelis.
Precies om half elf zouden de neven van
huis gaan; als 't later werd, zou het niet meer
de moeite waard zijn voor zoo'n grooten
tocht.
Elbert moest dus zorgen er op tijd te rijn,
anders gingen ze zonder hem weg, had
Garrit-neef gisteravond nog gezegd.
„Nou maar, dèt zal niet missen", lachte
Elbert jolig; „wat u, vader? Als 'k vóór
tienen van huis ga, haal ik 't met gemak."
„Vóór tienen, dat treft goed", zei moe
der; „dan kunnen r en ik eerst
nog even naar het dorp om naar groot
moe te zien. Bas vertelde gisteravond, dat
ze niet heel goed was. Onderwijl kan jij
mooi bij Jupke blijven; Trees is al vroeg uit
gegaan en 'k laat hem liever niet alleen in
huis, al ligt hij ook in bed."
Best vond Eiber» het; vader en moeder
konden nog wel twee keer heen en terug
naar grootmoe ioopen, voordat het zijn tijd
werd.
Hij bracht vader en moeder tot 't hek en
ging toen in den stal met zijn konijnen spe
len; hier was hij dicht bij Jupke en kon hem
hooren, ais hij riep.
De anijsmelk stond in de keuken op de
plaat van 't fornuis. Als Jupke wakker werd,
moest Elbert hem een komvol geven; zelf
mocht hij ook wel wat nemen, had moeder
gezegd.
Elbert vond 't leuk alleen met zijn broertje
thuis te zijn.
„Als een soldaat op post", zei hij bij zich
zelf, maar schoof die gedachte meteen weer
op zij. Neen was toch zoo niet; hier
kwam al hee 1 geen „moed" bij te pasl
Als 't nu avona was, of nacht, dèn zou 't wat
anders wezen.
Elbert ging gedurig 's in de keuken kij
ken, hoe 't met de melk stond. Dat Jupke zóó
slapen kon! Hij zou maar niet op hem wach
ten en er vast eens van proeven.
Meteen hield hij een wakend oog op de
klok. Vader en moeder bleven wel lang uit,
vond hij. ,,'t Was al haast kwart vóór tienen.
Hè, lekker, dèt smaakte! Straks op 't ijs
zou een kom warme melk ook wel goed
doen! 't Was zoo leuk bij oom Pieter aan
't Veer; vooral als er ijs was, dan wemelde
het er van schaatsenrijders, die even af kwa
men binden aan 't Veerhuis.
Vijf minuten vóór tienen! Elbert schrikte
er van. Nu moesten vader en moeder toch
gauw komen!
Meteen riep Jupke.
Elbert er heen; bij brandde zijn vingers
aan de warme kom.
Jupke was hangerig en vervelend; hij wou
dit niet en dat niet en kroop ten slotte weer
zoo diep onder de wol, dat alleen 't randje
van zijn oor en een bosje haar er boven uit
kwamen.
Daar sloeg het tien uur.
Elbert zette de halfleege kom gauw op
een stoel en sprong de drie treden van 't
trapje tegelijk af. In een ommezien had hij
zijn goed aan, de schaatsen in de hand
gauw maar.
r reling blee' 1stokstijf staan. „Als
een soldaat", had hij daar net gedacht, „als
een soldaat op post" en zou hij n" van
zijn post wegloopen? Moeder ver
trouwde er op, dat hij blijven zou.
Ja, maar de afspraak met Garrit-neef dan?
Toen Elbert beloofde bij Jupke te zullen blij
ven, meende hij stellig, dat vader en moeder
clan al lang weer terug zouden zijn, en moe-
der zelf had dit ook gedacht, anders dèt
wist Elbert secuur zou moeder er nog wel
wat anders op verzonnen hebben; moeder
gunde hem dit pretje veel te graag,
j De tranen sprongen hem in de oogen.
I Zou 't eigenlijk wel zooveel hinderen, als
hij toch maar ging? Jupke lag veilig in
bed'. -Als hij 't moeder nu later alles
uitlegde och kom, hij moest 't maar doen.
„Nee", zei Elbert op eens, zóó hard, dat
hij er zelf haast van schrikte; neen, hij
zou 't toch niet doen, niet van zijn post af-
loopen; hij zou „moedig" zijn.
Elbert trok zijn jas uit en hing zijn schaat
sen op.
O, die moedige, kleine soldaat! Daar lag
hij, voorover, op de tafel geleund, te snik
ken. De teleurstelling was ook zóó groot.
Zóó „op je post blijven" was heel anders
dan hij 't zich gisteren, in bed, had voorge
steld; toen was 't iets, dat je „grooter" maak
te, waar je zelf trotsch op was, omdat het
mooi stond voor de menschen, en 't
was hem, of hij Bas weer hoorde. Ja, nu
begreep hij veel beter dan gisteravond,
die woorden van den ouden scheper.
Eindelijk kwam moeder, alleen. Ze liep
haastig en zag er moe en verwaaid uit.
„We zijn zóó opgehouden", riep ze hem
al bij de deur toe; „och, Elbert, jongen, wat
had ik 'n spijt om jou, maar grootmoe was
niets goed; ze had vandaag geen hulp en
toen is vader nog heel naar oom Gijs op
de hei geweest, om te vragen, of Neeltje
kon komen. Hij wacht nu, tot die er is. Zoo
gauw ik kon, ben ik weggegaan. Wat zal je
verlangd hebbenl Is Jupke nog wakker ge
weest?"
Elbert schaamde zich over rijn beschreide
oogen en porde maar wat in 't vuur, om
moeder niet te behoeven aan te zien. Hij
gaf korte antwoorden en hiel zich groot.
Maar moeder kende haar jongen wel. Ze
ging eerst gauw even naar Jupke zien en
kwam toen bij hem staan, voor 't fornuis.
„Weet je Elbert, wat me aldoor zoo'n rust
gaf?" vroeg ze. „Dat j ij bij Jupke was en dat
ik stellig v'-t, jij niet van je post
zou loopen; ik moest gedurig denken aan
wat Bas gisteravond zei
„Ik ook", mompelde Elbert en toen vertel
de hij, dat 't toch niet veel gescheeld had
of hij was weggeloopen.
Moeder gaf hem een kus.
„Je bent mijn dappere, kleine soldaat", zei
ze zachtjes, en dit hielp Elbert nog 't best
cm over zijn groote teleurstelling heen te
komen.
Walford's wraak.
Naar het Engelsch van JAMES CASSID7.
Vrij naverteld door C. H.
„Walford, je blijft een half uur school."
„Maar mijnheer, ik doe niets."
„Je blijft een uur school."
„Maar mijnheer
„Wil je soms nog langer schoolblijven?"
Walford trok een boos gezicht, doch
zweeg. Den geheelen middag was het ge
duld van mijnheer Morgan reeds op de
proef gesteld door Walford. Het jonge-
mensch, dat zich zelden ijverig toonde en
meer van sport dan van boeken hield, was
ditmaal al heel onoplettend geweest. Twee
maal in het laatste kwartier had hij gepraat
en eens had mijnheer Morgan zelfs iets op
gevangen over een voetbalmatch, die den
volgenden middag gespeeld zou worden.
Walford maakte deel uit van het elftal en
was een held in de oogen zijner kameraden.
Hij was misschien de beste speler van de
'geheele school en dat zegt heel wat, want
1 er waren goede spelers onder.
Met de ellebogen onder zijn hoofd zat
Walford boos voor zijn lessenaar. Hij
scheen niet veel lust te hebben beter op te
letten. „Het is niet eerlijk," maakte hij zich
zelf wijs.
De bel luidde en de jongens stoven naar
buiten in den heerlijken zonneschijn, vrij
om naar hartelust te genieten van het mooie
weer. Walford alleen bleef in de' klas.
„Maak de volgende Duitsche vertaling,"
zei de leeraar, terwijl hij opkeek van zijn
lessenaar.
„Hoef ik voor -uzen keer niet school te
blijven?" vroeg Walford.
„Het spijt mij, maar ik kan je straf niet
intrekken. Ga aan je werk."
Een heel, lang uur! De vroolijke stem
men der jongens buiten drongen tot hem
door en maakten hem nog ellendiger dan
hij al was. Hij had een gevoel, alsof hij het
lokaal moest uithollen. „Het is een lage
zet," zei hij binnensmonds, „ik zal het hem
betaald zetten." Maar de boosheid van den
gevangene bracht geen verandering in den
stand der zaken. Walford was de boos
doener en zijn rechter was de beleedigde
iv.uv.ii>.! Vil 4IJII I VVIIIV1 1H1J UC UVICCVIIgUC
leeraar. De schoolklok tikte al even regel
matig als de pen van mijnheer Morgan over
het papier kraste.
„Het zal een les voor hem zijn," dacht de
leeraar. „Hij wordt in den laatsten tijd
steeds luier en onoplettender. Ik heb veel
over het hoofd gezien, maar nu moet hij
maar eens leergeld betalen."
Drie kwartier waren er verloopen en Wal
ford zat al te schuifelen en sloeg zijn boek
dicht.
„Doe je boek weer open, Walford," zei
mijnheer Morgan, „je hebt nog een kwar
tier".
Walford waagde het niet zijn leeraar on
gehoorzaam te zijn; er was iets in diens
toon, dat dit onmogelijk maakteer flitste
echter door Balford's brein een gedachte
een gedachte aan wraak. Was het dien dag
niet zulk mooi weer en waren de spelende
jongens wat verder weg geweest, dan zou
het kwaad misschien minder voedsel heb
ben gevonden. Nu vond het echter een
vruchtbaren bodem en toen hij het school
lokaal verliet, koesterde hij slechts één ge
dachte: het geleden onrecht te wreken.
De gelegenheid daartoe liet niet lang op
zich wachten. Den volgenden dag was het
prachtig weer met een helderblauwe lucht,
uitstekend dus voor de match. Het was
Woensdagmiddag en de jongens gingen bij
troepjes naar het voetbalveld. Precies twee
uur zou het spel beginnen. Het liep in den
aanvang niet mee en er klonken kreten als:
„Flink zoo, Wall Hou-t-em!" „Wal zal het
w ophalen," zei een ander, „de kansen
zullen gauw genoeg omslaan!" En als om
deze voorspelling eer »an te doen hield
Walford den bal juist op een critiek oogen
blik tegen. „Prachtig! Hoera voor Walfordl"
riep het publiek-
„Hoera voor Walford I Dat 's goed ge-
speeld!" riep mijnheer Morgan, die ook
eens een kijkje was komen nemen.
Walford zag zijn leeraar en hoorde diens
toejuichingen, doch in plaats van gelukkig
te zijn met zijn goedkeuring, vulden booze
gedachten zijn brein en de wraakduivel her
innerde hem zijn leelijke gevoelens van den
vorigen dag. Hij gaf zich verder geen reken
schap van zijn handelwijze, m.ar mikte den
bal juist in de richting, waar zijn leeraar
stond. Hij volgde den bedoelden weg en
kwam tegen het hoofd van mijnheer Morgan
terecht Deze was een oogenblik duizelig
van pijn en keerde toen naar huis.
„Het is tijd", riep de scheidsrechter, toen
het vier uur sloeg. De overwinning was wer
kelijk aan de zijde van het elftal, waartoe
Walford behoorde. „Hoera voor Walford!"
klonk het van alle kanten en Walford werd
als een held in de hoogte gestoken. Voor
den overwinnaar waren echter het roepen
en de gelukwenschen een kwelling; hij zou
het liefst in mijnheer Morgan's plaats ge
weest zijn, als dat mogelijk was. Bij niemand
kon hij troost zoekenzijn eigen geweten
veroordeelde hem. 's Nachts lag hij uren
lang wakker, slechts met één gedachte be
zield berouw over zijn wraak. Deze had
hem heeiemaal geen voldoening gegeven,
integendeel hij voelde zich diep ongelukkig
en had bitter berouw, zóó bitter, dat hij be
sloot den volgenden ochtend naar mijnheer
Morgan te gaan en hem alles te bekennen.
Met kloppend hart en neergeslagen oogen
trr 1 hij vóór schooltijd de kamer van mijn«
heer Morgan binnen.
„Mijnheer ik wou u zeggen dat
het mij spijt
„Ik begrijp, dat het je spijt, Walford; de
bal, die bij ongeluk
„Neeniet bij -mgeluk mijnheer", zei
Wallord met hangend hoofd.
„Arme jongen! antwoordde mijnheer
Morgan vriendelijk, terwijl hij rijn handl
•op Wallord s schouder legde. „Ik geloof, dal
jij meer geleden hebt dan Ik. Wij tullen el
kaar in de toekomst beter begrijpen. Zullen
wij voortaan vrienden zijn, Wolford?"
Een snik was het eenige antwoord, eer\
snP- van opreffht berouw, dat leidt tot ver-
be' ring.
Een onmisbaar vo omwerp I
vooral in tijden van verkoudheid is zeker wel
de zakdoek I En als wij dan zoo lezen, dal
het gebruik van schoenen en handschoenen
alreeds zoo oud is, dan kunnen wij ons haasf
niet voorstellen, dat de zakdoek pas zoo
jong is te noemenToch is dit het gev al: In
de zestiende eeuw kwam de zakdoek von
Italië, waar hij fazzoletto heette, in Frank
rijk in gebruik; en ook in Zuid-Duitschland
vond hij in dien tijd ingang onder den naam
facinet, dat misschien in verband staat met
een oud Hoogduitsch woord: feznne, afsnij
den, omdat het een afgesneden stuk was. Do
zakdoek gold eerst voor een weelde-artikel,
waardoor veel luxe werd ten toon gespreid,
en die dikwijls als voornaam bruidsgeschenk
diende.
In sommige gedeelten van Tirol bestaal
het gebruik zoo lezen we in „Jong Va
derland" dat de moeder von het meisje,
dat op het punt staat in het huwelijk te tre
den, haar dochter bij het verlaten van da
ouderlijke woning een zakdoek ten geschen
ke geeft, die den naam draagt van „tranen-
zakdoek". Deze is vervaardigd van nieuw-
gesponnen linnen en is nooit te voren ge
bruikt. Met dien zakdoek droogt de bruid
zich de tranen, als zij voor het altaar staat.
Na afloop van de trouwplechtigheid wordt
hij ongewasschen in de linnenkast van de
jonge vrouw opgeborgen, en daar blijft hij
tot aan haar sterven.
Dan wordt hij over het gelaat der doods
uitgespreid, die hem meeneemt in haar graf.
De weelde, bij het gebruik van den zak
doek ten toon gespreid, was zóó groot, dat
in 15Ö5 de overheid te Dresden het gebruik
er van bij de lagere standen verbood. Van
Frankrijk en Italië deed de zakdoek zijn in
tocht in Noord-West-Europa: eerst voorna
melijk bij de dames.
In het Oosten was het gebruik van zak
doeken aanvankelijk een voorrecht voor
vorsten en hooggeplaatste personen, die
hem in den gordel droegen. Het toewerpen
van den zakdoek was een gunstbewijs, voor
al voor dames, en als zoodanig geldt het nog
In Turkije.
Niet ten onrechte is er dikwijls op gewe
zen ,dat de zakdoek soms een bron van be
smetting kan worden, en daarom zijn er al
in den handel gebracht leeren zakken, goed
gesloten en zonder naden, die telkens vol
komen gereinigd kunnen worden, om den
zakdoek hygiënisch zuiver te bewaren.
Zleh self verraden»
Iemand zat in een café een brief te schrij
ven, waarbij hit veel last ondervond van een
onbeschaamde kellner. die over ziin schou
der gluurde om te lezen wat hli schreef. Hil
vervolgde toen zijn mededeelingen als volgt:
„Ik zou u wel meer vertellen, maar er is
een onbeschaamde nieuwsgierige kellner sch
ter me. die elk woord, dat ik schrijf, leest.'
„Dat is een leugen I" rieo de kellner woo
dend. ..fk heb geen woord gelezen."
Oudejaarsavond-traktatie.
Elven, In de buurt van menschen
huizend, volgen alles na
vieren z ij den Oudjaarsavond,
Elven doen het óók, wel ja I
Elven houden van een feestje,
'k heb 't je onlangs nog verteld
weet je wel, van dat partijtje
na den oogsttijd, op het veld?
Oudjaarsdag is 't; elvenvader
gaat met moeder op het pad
om van allerlei te koopen
voor vanavond, in de stad.
Elvenzoontje kijkt zoo vroolijk,
want hij mag vandaag ook mee,
nadat hij hun vast beloofd heeft
stil te wezen en tevrée.
In de winkels, waar het vol is,
7--?ken rij van alles uit,
maar zij kunnen niet betalen
weet je wel waar dat op stuit
Elven reek'nen niet met muntaaf
o, dat gaat heel anders KM
't zou mij veel te omslachtig aaiff
als "k je uit moest leggen
Elvenmoeder stopt de pak jee
doodgewoon dus in hear mandt
en, wat daar niet best mear in
draagt ze mee, los In haar handk
In den wagen komt de tulband,
mooi versierd, me» bessen, rood M
elvenzoontje lacht too giimdw
met het lekkere op zijn sefcoo^
Elvenvader kruit hem vrooHJS,
moeder sjouwt met mend
aan haar blikken tie
i is niet erg op haar gi
't Druk gewoel der volle
kan haar nleta bekoren,
hoe mooi elvenvader 'I
voortaan gaat r Ij niet mee»
HtiilMI