Qooi3 de dJeagd. Oe kleine soldaat. door HERMANNA. Ze zaten allemaal om Gerrit heen, in^ de gsoote keuken bij de Bakkersvader, moe- Her, Trees de meid, Elbert, Jupke en oude ^cheper Bas, gedoken in zijn hoekje bij het feuur. Dat vlamde hoog op en deed grillige fee uwen op de witte muren spelen. N Garrit, de soldaat, voor cepaar da gen met verlof, was zoo juist met vader. Bas gn Jupke mee uit de avondkerk gekomen. Nu had Elbert er toch spijt van, dat hij ook maai niet mee was gegaanOnderweg had jGa-rit zeker al een heeleboel verteld van tioe hij 't „gunder" had, aan de grens. 'Maar, moeder en Trees zouden oliebollen bakken, zooals altijd op Oudejaarsavond en 'Elbert had liever thuis willen blijven om 'daarbij te wezen. Hij vond het zoo leuk moe der 't beslag te zien klaarmaken en als Trees dan aan 't bakken ging, hei, wat een lekkere lucht gaf dat in de keuken Er viel óók wel 's wat te proeven een bol, 'die er niet zoo mooi uitzag, of eentje, die wat klein was uitgevallen. Moeder vond 't dan „niet de moeite waard" dien op den Schotel te doen, maar voor Elberts grage jongensmaag was zoo'n hapje altijd nog best 'de moeite waard 1 Jupke, op een laag bankje tegenover sche per Bas in 't andere hoekje bij het vuur ge zet- r zijn verkleumde handjes uit naar 'den gloed, 't Was vinnig koud buiten; 't Vroor geducht. Hij werd nu slaperig van de warmte hier in de keuken en zat zoowat te soezen bij neef Gerrits verhalen. 't Eind over de hei naar het dorp en weer terug, was wel wat ver voor den kleinen jongen geweest, maar hij had volstrekt met vader mee willen gaan om lichten te zien. 'Jupke was nog nooit bij avond in de kerk geweest en had er zich wonderwat van voor gesteld. Nu geeuwde hij en sukkelde van liever lede in slaap, met zijn hoofdje op vaders knie geleund. Elbert daarentegen was klaar wakker en ïén 001 en aandacht. Sedert den voorlaatsten zomer had hij een groote vereering voor neef Garrit die in 't gewone leven kuiper Dp 't naburige dorp was en voor alles wat met de soldaten in betrekking stond. iWat hadden ze in die eerste dagen van het vorige jaar Augustus, toen de jonge man nen ook hier uit 't dorp waren opgeroepen, op allerlei ipa."r so!ó~atje gespeeld, Jupke en hij, met de jongens van 't school! Nu was 't bij de meesten geluwd. Je zag hier ook verder niets van de militairen. In ft stille dorp op de heide ging alles weer soo rustig z'n gang, alsof er niet overal rondom zoo'n vreeselijke oorlog woedde. Vader las de berichten wel in de krant en vertelde er soms wat trit, maar overigens bemerkten de kinderen er niet zooveel van. Tóch had Elbert 't niet zoo gauw kunnen vergeten, dat geestdriftige gevoel van die eerste dagen, toen zoovelen zich opmaak- ten om de wacht te gaan houden voor hun vaderland. Nu hij neef Garrit in uniform vóór zich zag en hem vertenen hoorde van 't leven onder de soldaten ,was hij er weer heele- maal in. „"k Wou maar, dat ik óók soldaat wasf' zei hij en zijn oogen schitterden- Neef/Garrit glimlachte even en schudde loen 't hoofd. „Ja, jongen, dat lijkt je nou mooi toe om 't pakje en 't geweer en het exerceeren kranig m den pas bij 't roffelen van de trommel maar ik zeg je daór is de aar digheid gauw af. Dan wordt het meenens en 't is geen „soldaatje spelen" meer, als je je werk en alles in den steek moet laten om trouw op je post te blijven „gunder", zonder dat je er nog 't eind van ziet." Elbert keek beduusd; Garrit had zoo ern stig gesproken en vader en moeder knikten met stille, ernstige gezichten. Elbert her innerde zich nu op eens, dat hij 't vader laatst nog had hooren bepraten, hoe 'n hard ding 't moest wezen voor Ganit-neel, die Immers pas „voor zich zelf" begonnen was, rijn boeltje nu in andere handen te moe ten overlaten,en ook voor tante Geur tje, en Krelis, en Ant, en Maaike, die bij Garrit inwoonden en 't van zijn verdienste moesten hebben. Elbert durfde niets meer te 2eggen. De groote menschen spraken er nog over door, over den oorlogstoestand en veel waarvan Elbert toch niet het rechte be greep. Hij ging dus maar liever van zijn oliebol len en de chocolademelk genie ten en bedacht onderwijl hoe prettig 't mor gen zou zijnmet Garrit-neef en zijn broer tje Kïeils, op schaatsen, naar 't Veer te om oc r Nieuwjaar te wen- Schen. 't Was een groote tocht de halve dag zou er mee gemoeid zijn maar omdat Garrit er bij zou wezen, hadden vader en moeder er geen bezwaar in, zeiden ze zoo even. „Ja", klonk het óp eens uit 't hoekje, waar dt scheper ?it. i met zoo n nadruk, dat Elbert wel weer luisteren moest, „ja, je hoort zooveel praten over den moed van de lui die vechten, maar i k zeg die trouw op hun post blijven ook zonder dat 't tot den strijd komt, toonen óók moed, en mis schien is die nog niet van de minste soort, als ik 't goed begrijp. De menschen praten niet over hen en in de krant komen ze niet, maar toch zijn ze moedig, echt moedig in hun stil en trouw hun plicht doen, ieder op den post, die 'm is aangewezen." "Ibert werd er koud van, toen Bas dat zoo lei. Scheper Bas had zoo iets over zich van een dominee of een meester, vonden de menschen in 't dorp altijd. Wat je zelf dacht, maar niet in woorden wist uit te drukken, kon h ij zeggen, alsof hij 't je uit de krant voorlas. Dat kwam zeker van z'n altijd al leen-zijn met z'n schapen op de hei; daar kreeg je dat „singuliere" van bij oude schepers vondt je dat wel meer. Neef Garrit had zoo waar tranen in de oogen; hij knikte maar, telkens weer, omdat Bas dat zoo mooi had gemaakt. Juist van avond, op den Oudejaarsavond, had hij zoo'n woord wel noodig. 't Ging hem recht naar t hart en het was hem te moede zoo als zooeven, in de kerk, waar dominee ook zoo hartelijk en bemoedigend had gespro ken. Toen Elbert een poosje later, naast Jupke, in de bedstee 't o. kamertje lag, moest hij er telkens nog aan denken. Zóó „moe dig" zijn, ja, dat was toch nog wat anders, wat hoogers, dat voelde Elbert wel. Hij had er met Jupke niet over kunnen praten, al was de kleine jongen ook wakker ge weest. Voor Elbert wou de slaap nog niet ko men. Met gloeide wangen en schitterende oogen lag hij te luisteren naar 't gedempte geluid van de stemmen in de keuken. „Hè", dacht hij, „als er nou toch morgen op 't ijs, eens wat gebeurde." Wèt pre cies wist Elbert niet, maar 't moest iets rijn, waarbij hij gelegenheid zou hebben zich écht moedig te toonen. Als Krelis bij voor beeld eens viel en zich bezeerde, niet erg, maar zóó, dat hij toch niet verder kon, en als Garrit-neef dan tegen hem zou zeggen: „Elbert, blijf jij op je post, de wacht houden bij Krelis, dan ga ik hulp halen in 't dorp." Maar 't dorp was veel verder weg dan Gar rit dacht en 't duurde lang, o zoo lang, vóór dat hij terugkwam. Ja, 't was al heeiemaal donker geworden en daarbij was er een sneeuwstorm komen opzetten. Tóch was El bert op zijn post gebleven, kranig, als een ferm soldaat, en alle menschen, die met Garrit meekwamen, prezen hem en zeiden: „kijk eens, dat is nog eerst 's moedig zijnl" Zoo droomde Elbert met open oogen. Nu hoorde hij 't verschuiven van stoelen, voetstappenGarrit-neef en scheper Bas gingen weg. Wat later sloten vader en moeder. Even nog flikkerde 't licht van een lantaren langs 't opkamer-raampje, dat in den stal uitkwam. Daarop werd het donker en stil. Toen Elbert op den Nieuwjaarsmorgen wakker werd, tintelden de ijsbloemen op de ruiten; dadelijk was hij er frisch bij en vol lust voor het prettige plan. „Toe dan, slaapmuts", riep hij en stootte zijn broertje aan. „Doe je oogen toch open! 't Nieuwjaar; ga gauw mee 't vader en moe der afwinnen!" Maar Jupke draaide rich nog eens om en toen Elbert hem met geweld 't dek af trok begon hij te schreien. Hij bibberde, proes tend en niezend, en zag er snipverkouden uit. „Flauwerd, moet je nou In éénen huilen?" riep Elbert en schoot vlug in de kleeren. Bij de deur vloog hij haast tegen moeder aan. „Veel heil en zegen, moederl' „Van 't zelfde, beste jongen! Waar is Jupke? Nog in bed? Wat scheelt er aan, manneke?" Tegen moeder aangeleund geeuwde ke reltje, niesde, hoestte, alles tegelijk. Moe der voelde, hoe zijn hoofdje gloeide en stop te er hem weer warm onder. „Hij heeft zeker kou gevat gisteravond. Vandaag moet hij maar 's lekker onder de wol blijven, dan kookt moeder anijsmelk voor hem. Straks krijgt hij el een groote kom vol. Dat wil Jupke wel, hè?" Jupke knikte lusteloos en keerde rijn hoofdje naar den muur. Elbert was al van 't trapje gesprongen en won het vader af. Toen vloog hij naar buiten om naar 't weer te kijken.' Harde vorst, heldere lucht, heerlijk! Een en al levendigheid was hij; zijn mond stond geen oogenblik stil. Hij kon over niets anders denken en praten dan over den tocht met Garrit en Krelis. Precies om half elf zouden de neven van huis gaan; als 't later werd, zou het niet meer de moeite waard zijn voor zoo'n grooten tocht. Elbert moest dus zorgen er op tijd te rijn, anders gingen ze zonder hem weg, had Garrit-neef gisteravond nog gezegd. „Nou maar, dèt zal niet missen", lachte Elbert jolig; „wat u, vader? Als 'k vóór tienen van huis ga, haal ik 't met gemak." „Vóór tienen, dat treft goed", zei moe der; „dan kunnen r en ik eerst nog even naar het dorp om naar groot moe te zien. Bas vertelde gisteravond, dat ze niet heel goed was. Onderwijl kan jij mooi bij Jupke blijven; Trees is al vroeg uit gegaan en 'k laat hem liever niet alleen in huis, al ligt hij ook in bed." Best vond Eiber» het; vader en moeder konden nog wel twee keer heen en terug naar grootmoe ioopen, voordat het zijn tijd werd. Hij bracht vader en moeder tot 't hek en ging toen in den stal met zijn konijnen spe len; hier was hij dicht bij Jupke en kon hem hooren, ais hij riep. De anijsmelk stond in de keuken op de plaat van 't fornuis. Als Jupke wakker werd, moest Elbert hem een komvol geven; zelf mocht hij ook wel wat nemen, had moeder gezegd. Elbert vond 't leuk alleen met zijn broertje thuis te zijn. „Als een soldaat op post", zei hij bij zich zelf, maar schoof die gedachte meteen weer op zij. Neen was toch zoo niet; hier kwam al hee 1 geen „moed" bij te pasl Als 't nu avona was, of nacht, dèn zou 't wat anders wezen. Elbert ging gedurig 's in de keuken kij ken, hoe 't met de melk stond. Dat Jupke zóó slapen kon! Hij zou maar niet op hem wach ten en er vast eens van proeven. Meteen hield hij een wakend oog op de klok. Vader en moeder bleven wel lang uit, vond hij. ,,'t Was al haast kwart vóór tienen. Hè, lekker, dèt smaakte! Straks op 't ijs zou een kom warme melk ook wel goed doen! 't Was zoo leuk bij oom Pieter aan 't Veer; vooral als er ijs was, dan wemelde het er van schaatsenrijders, die even af kwa men binden aan 't Veerhuis. Vijf minuten vóór tienen! Elbert schrikte er van. Nu moesten vader en moeder toch gauw komen! Meteen riep Jupke. Elbert er heen; bij brandde zijn vingers aan de warme kom. Jupke was hangerig en vervelend; hij wou dit niet en dat niet en kroop ten slotte weer zoo diep onder de wol, dat alleen 't randje van zijn oor en een bosje haar er boven uit kwamen. Daar sloeg het tien uur. Elbert zette de halfleege kom gauw op een stoel en sprong de drie treden van 't trapje tegelijk af. In een ommezien had hij zijn goed aan, de schaatsen in de hand gauw maar. r reling blee' 1stokstijf staan. „Als een soldaat", had hij daar net gedacht, „als een soldaat op post" en zou hij n" van zijn post wegloopen? Moeder ver trouwde er op, dat hij blijven zou. Ja, maar de afspraak met Garrit-neef dan? Toen Elbert beloofde bij Jupke te zullen blij ven, meende hij stellig, dat vader en moeder clan al lang weer terug zouden zijn, en moe- der zelf had dit ook gedacht, anders dèt wist Elbert secuur zou moeder er nog wel wat anders op verzonnen hebben; moeder gunde hem dit pretje veel te graag, j De tranen sprongen hem in de oogen. I Zou 't eigenlijk wel zooveel hinderen, als hij toch maar ging? Jupke lag veilig in bed'. -Als hij 't moeder nu later alles uitlegde och kom, hij moest 't maar doen. „Nee", zei Elbert op eens, zóó hard, dat hij er zelf haast van schrikte; neen, hij zou 't toch niet doen, niet van zijn post af- loopen; hij zou „moedig" zijn. Elbert trok zijn jas uit en hing zijn schaat sen op. O, die moedige, kleine soldaat! Daar lag hij, voorover, op de tafel geleund, te snik ken. De teleurstelling was ook zóó groot. Zóó „op je post blijven" was heel anders dan hij 't zich gisteren, in bed, had voorge steld; toen was 't iets, dat je „grooter" maak te, waar je zelf trotsch op was, omdat het mooi stond voor de menschen, en 't was hem, of hij Bas weer hoorde. Ja, nu begreep hij veel beter dan gisteravond, die woorden van den ouden scheper. Eindelijk kwam moeder, alleen. Ze liep haastig en zag er moe en verwaaid uit. „We zijn zóó opgehouden", riep ze hem al bij de deur toe; „och, Elbert, jongen, wat had ik 'n spijt om jou, maar grootmoe was niets goed; ze had vandaag geen hulp en toen is vader nog heel naar oom Gijs op de hei geweest, om te vragen, of Neeltje kon komen. Hij wacht nu, tot die er is. Zoo gauw ik kon, ben ik weggegaan. Wat zal je verlangd hebbenl Is Jupke nog wakker ge weest?" Elbert schaamde zich over rijn beschreide oogen en porde maar wat in 't vuur, om moeder niet te behoeven aan te zien. Hij gaf korte antwoorden en hiel zich groot. Maar moeder kende haar jongen wel. Ze ging eerst gauw even naar Jupke zien en kwam toen bij hem staan, voor 't fornuis. „Weet je Elbert, wat me aldoor zoo'n rust gaf?" vroeg ze. „Dat j ij bij Jupke was en dat ik stellig v'-t, jij niet van je post zou loopen; ik moest gedurig denken aan wat Bas gisteravond zei „Ik ook", mompelde Elbert en toen vertel de hij, dat 't toch niet veel gescheeld had of hij was weggeloopen. Moeder gaf hem een kus. „Je bent mijn dappere, kleine soldaat", zei ze zachtjes, en dit hielp Elbert nog 't best cm over zijn groote teleurstelling heen te komen. Walford's wraak. Naar het Engelsch van JAMES CASSID7. Vrij naverteld door C. H. „Walford, je blijft een half uur school." „Maar mijnheer, ik doe niets." „Je blijft een uur school." „Maar mijnheer „Wil je soms nog langer schoolblijven?" Walford trok een boos gezicht, doch zweeg. Den geheelen middag was het ge duld van mijnheer Morgan reeds op de proef gesteld door Walford. Het jonge- mensch, dat zich zelden ijverig toonde en meer van sport dan van boeken hield, was ditmaal al heel onoplettend geweest. Twee maal in het laatste kwartier had hij gepraat en eens had mijnheer Morgan zelfs iets op gevangen over een voetbalmatch, die den volgenden middag gespeeld zou worden. Walford maakte deel uit van het elftal en was een held in de oogen zijner kameraden. Hij was misschien de beste speler van de 'geheele school en dat zegt heel wat, want 1 er waren goede spelers onder. Met de ellebogen onder zijn hoofd zat Walford boos voor zijn lessenaar. Hij scheen niet veel lust te hebben beter op te letten. „Het is niet eerlijk," maakte hij zich zelf wijs. De bel luidde en de jongens stoven naar buiten in den heerlijken zonneschijn, vrij om naar hartelust te genieten van het mooie weer. Walford alleen bleef in de' klas. „Maak de volgende Duitsche vertaling," zei de leeraar, terwijl hij opkeek van zijn lessenaar. „Hoef ik voor -uzen keer niet school te blijven?" vroeg Walford. „Het spijt mij, maar ik kan je straf niet intrekken. Ga aan je werk." Een heel, lang uur! De vroolijke stem men der jongens buiten drongen tot hem door en maakten hem nog ellendiger dan hij al was. Hij had een gevoel, alsof hij het lokaal moest uithollen. „Het is een lage zet," zei hij binnensmonds, „ik zal het hem betaald zetten." Maar de boosheid van den gevangene bracht geen verandering in den stand der zaken. Walford was de boos doener en zijn rechter was de beleedigde iv.uv.ii>.! Vil 4IJII I VVIIIV1 1H1J UC UVICCVIIgUC leeraar. De schoolklok tikte al even regel matig als de pen van mijnheer Morgan over het papier kraste. „Het zal een les voor hem zijn," dacht de leeraar. „Hij wordt in den laatsten tijd steeds luier en onoplettender. Ik heb veel over het hoofd gezien, maar nu moet hij maar eens leergeld betalen." Drie kwartier waren er verloopen en Wal ford zat al te schuifelen en sloeg zijn boek dicht. „Doe je boek weer open, Walford," zei mijnheer Morgan, „je hebt nog een kwar tier". Walford waagde het niet zijn leeraar on gehoorzaam te zijn; er was iets in diens toon, dat dit onmogelijk maakteer flitste echter door Balford's brein een gedachte een gedachte aan wraak. Was het dien dag niet zulk mooi weer en waren de spelende jongens wat verder weg geweest, dan zou het kwaad misschien minder voedsel heb ben gevonden. Nu vond het echter een vruchtbaren bodem en toen hij het school lokaal verliet, koesterde hij slechts één ge dachte: het geleden onrecht te wreken. De gelegenheid daartoe liet niet lang op zich wachten. Den volgenden dag was het prachtig weer met een helderblauwe lucht, uitstekend dus voor de match. Het was Woensdagmiddag en de jongens gingen bij troepjes naar het voetbalveld. Precies twee uur zou het spel beginnen. Het liep in den aanvang niet mee en er klonken kreten als: „Flink zoo, Wall Hou-t-em!" „Wal zal het w ophalen," zei een ander, „de kansen zullen gauw genoeg omslaan!" En als om deze voorspelling eer »an te doen hield Walford den bal juist op een critiek oogen blik tegen. „Prachtig! Hoera voor Walfordl" riep het publiek- „Hoera voor Walford I Dat 's goed ge- speeld!" riep mijnheer Morgan, die ook eens een kijkje was komen nemen. Walford zag zijn leeraar en hoorde diens toejuichingen, doch in plaats van gelukkig te zijn met zijn goedkeuring, vulden booze gedachten zijn brein en de wraakduivel her innerde hem zijn leelijke gevoelens van den vorigen dag. Hij gaf zich verder geen reken schap van zijn handelwijze, m.ar mikte den bal juist in de richting, waar zijn leeraar stond. Hij volgde den bedoelden weg en kwam tegen het hoofd van mijnheer Morgan terecht Deze was een oogenblik duizelig van pijn en keerde toen naar huis. „Het is tijd", riep de scheidsrechter, toen het vier uur sloeg. De overwinning was wer kelijk aan de zijde van het elftal, waartoe Walford behoorde. „Hoera voor Walford!" klonk het van alle kanten en Walford werd als een held in de hoogte gestoken. Voor den overwinnaar waren echter het roepen en de gelukwenschen een kwelling; hij zou het liefst in mijnheer Morgan's plaats ge weest zijn, als dat mogelijk was. Bij niemand kon hij troost zoekenzijn eigen geweten veroordeelde hem. 's Nachts lag hij uren lang wakker, slechts met één gedachte be zield berouw over zijn wraak. Deze had hem heeiemaal geen voldoening gegeven, integendeel hij voelde zich diep ongelukkig en had bitter berouw, zóó bitter, dat hij be sloot den volgenden ochtend naar mijnheer Morgan te gaan en hem alles te bekennen. Met kloppend hart en neergeslagen oogen trr 1 hij vóór schooltijd de kamer van mijn« heer Morgan binnen. „Mijnheer ik wou u zeggen dat het mij spijt „Ik begrijp, dat het je spijt, Walford; de bal, die bij ongeluk „Neeniet bij -mgeluk mijnheer", zei Wallord met hangend hoofd. „Arme jongen! antwoordde mijnheer Morgan vriendelijk, terwijl hij rijn handl •op Wallord s schouder legde. „Ik geloof, dal jij meer geleden hebt dan Ik. Wij tullen el kaar in de toekomst beter begrijpen. Zullen wij voortaan vrienden zijn, Wolford?" Een snik was het eenige antwoord, eer\ snP- van opreffht berouw, dat leidt tot ver- be' ring. Een onmisbaar vo omwerp I vooral in tijden van verkoudheid is zeker wel de zakdoek I En als wij dan zoo lezen, dal het gebruik van schoenen en handschoenen alreeds zoo oud is, dan kunnen wij ons haasf niet voorstellen, dat de zakdoek pas zoo jong is te noemenToch is dit het gev al: In de zestiende eeuw kwam de zakdoek von Italië, waar hij fazzoletto heette, in Frank rijk in gebruik; en ook in Zuid-Duitschland vond hij in dien tijd ingang onder den naam facinet, dat misschien in verband staat met een oud Hoogduitsch woord: feznne, afsnij den, omdat het een afgesneden stuk was. Do zakdoek gold eerst voor een weelde-artikel, waardoor veel luxe werd ten toon gespreid, en die dikwijls als voornaam bruidsgeschenk diende. In sommige gedeelten van Tirol bestaal het gebruik zoo lezen we in „Jong Va derland" dat de moeder von het meisje, dat op het punt staat in het huwelijk te tre den, haar dochter bij het verlaten van da ouderlijke woning een zakdoek ten geschen ke geeft, die den naam draagt van „tranen- zakdoek". Deze is vervaardigd van nieuw- gesponnen linnen en is nooit te voren ge bruikt. Met dien zakdoek droogt de bruid zich de tranen, als zij voor het altaar staat. Na afloop van de trouwplechtigheid wordt hij ongewasschen in de linnenkast van de jonge vrouw opgeborgen, en daar blijft hij tot aan haar sterven. Dan wordt hij over het gelaat der doods uitgespreid, die hem meeneemt in haar graf. De weelde, bij het gebruik van den zak doek ten toon gespreid, was zóó groot, dat in 15Ö5 de overheid te Dresden het gebruik er van bij de lagere standen verbood. Van Frankrijk en Italië deed de zakdoek zijn in tocht in Noord-West-Europa: eerst voorna melijk bij de dames. In het Oosten was het gebruik van zak doeken aanvankelijk een voorrecht voor vorsten en hooggeplaatste personen, die hem in den gordel droegen. Het toewerpen van den zakdoek was een gunstbewijs, voor al voor dames, en als zoodanig geldt het nog In Turkije. Niet ten onrechte is er dikwijls op gewe zen ,dat de zakdoek soms een bron van be smetting kan worden, en daarom zijn er al in den handel gebracht leeren zakken, goed gesloten en zonder naden, die telkens vol komen gereinigd kunnen worden, om den zakdoek hygiënisch zuiver te bewaren. Zleh self verraden» Iemand zat in een café een brief te schrij ven, waarbij hit veel last ondervond van een onbeschaamde kellner. die over ziin schou der gluurde om te lezen wat hli schreef. Hil vervolgde toen zijn mededeelingen als volgt: „Ik zou u wel meer vertellen, maar er is een onbeschaamde nieuwsgierige kellner sch ter me. die elk woord, dat ik schrijf, leest.' „Dat is een leugen I" rieo de kellner woo dend. ..fk heb geen woord gelezen." Oudejaarsavond-traktatie. Elven, In de buurt van menschen huizend, volgen alles na vieren z ij den Oudjaarsavond, Elven doen het óók, wel ja I Elven houden van een feestje, 'k heb 't je onlangs nog verteld weet je wel, van dat partijtje na den oogsttijd, op het veld? Oudjaarsdag is 't; elvenvader gaat met moeder op het pad om van allerlei te koopen voor vanavond, in de stad. Elvenzoontje kijkt zoo vroolijk, want hij mag vandaag ook mee, nadat hij hun vast beloofd heeft stil te wezen en tevrée. In de winkels, waar het vol is, 7--?ken rij van alles uit, maar zij kunnen niet betalen weet je wel waar dat op stuit Elven reek'nen niet met muntaaf o, dat gaat heel anders KM 't zou mij veel te omslachtig aaiff als "k je uit moest leggen Elvenmoeder stopt de pak jee doodgewoon dus in hear mandt en, wat daar niet best mear in draagt ze mee, los In haar handk In den wagen komt de tulband, mooi versierd, me» bessen, rood M elvenzoontje lacht too giimdw met het lekkere op zijn sefcoo^ Elvenvader kruit hem vrooHJS, moeder sjouwt met mend aan haar blikken tie i is niet erg op haar gi 't Druk gewoel der volle kan haar nleta bekoren, hoe mooi elvenvader 'I voortaan gaat r Ij niet mee» HtiilMI

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 7