Dappere Haasjes.
fgoot3 de Deagd.
Suze's Offer.
Naar hef Engcfsch van Beatrice Walker.
Bew erkt door C. H.
Hoofdstuk HL
Dominee Selborne zou Suze het eerste
«ede-' van haar reis vergezellen en haar
(met overstappen behulpzaam zijn. Zij had
f\og ->oit langer dan een half uur in den
trein gezeten en keelc angstig om zich heen,
toen zij naast haar vader op het perron te D.
jttond en alle drukke en haastige menschen
pm zich heen zag.
Zij dronk den kop koffie, dien haar vader
froor ha in de wachtkamer besteld had. Hij
liet haar eenige oogenbiikken a"een, om te
informeeren, waar de trein, waarmee zij haar
reis - vervolgen, aankwam.
Niet ver van Suze verwijderd zaten twee
personen aan een klein tafeltje. Het waren
een j nge man en een meisje, dat iets jon
ger J zij zelf scheen te ~'jn.
De '—*ge man had een aangenaam uiter
lijk en die eigenaardige houding, welke Suze
later leerde kennen als van een militair. Hij
keek ^edroefd en het meisje naast hem was
i\ ar in den rouw.
Zij zag er heel lief uit, vond Suze, met haar
blanke gelaatskleur en lange. Monde krul
len. Maar zij keek ook heel bedroefd en
hopr -n-e -ogen stonden vol tranen.
Zij zaten zoo dicht in de buurt, dat Suze
den jongen man hoe—1zeggen„Maar
rr-^d houden, zusje. We moeten er nu een-
ina-1 - orheen."
S-'re vroeg zich af, waf verdriet kon
zijn, m vader het hoofd om de deur der
wachtkamer stak. „Kc— maar, als je je
kcff;e op hebt," zei hij, „de trein is binnen
en heb een goed plaatsje voor je uitge
zocht."
'j -prong op en in haar haast zag ze niet,
dat de tasru, welke zij in de hand nam, niet
de hare was. Zij bemerkte dit niet, vóór zij
goed en wei in den trein zat.
„O Vadertje, kijk eens V' riep zij uit. „Het
Is - tasch nieter staat „Jongejuffrouw
Land op. Maar o, hce toevallig, verder is
h^x --Ves precies he'zelfde Veldzicht,
Courtland bij Londen".
„Je T->ebt de tasch van een ander meege-
Kijk, daar Komt er a1 iemand om, of
ik moest mij erg vergissen. Misschien is het
een gelukkig toeval, want de tasch behoort
blijkbaar aan iemand, die naar dezelfde
school gaat als jij en jullie kunt dus gezel
schap aan elkaar hebben/'
Suze keek nieuwsgierig door het raampje
en zag de twee personen, die in de wacht
kamer reeds haar aandacht hadden getrok
ken, nciar coupé - -deren. De jonge man
nam beleefd zijn hoed af.
Qmt u Tv-:j niet le lijk, maar ik ge
loof, dat er een vergissing met de tassehen
heeft p'-ats gehad. Ik denk, dat u die van
m zusje hebt."
Mijnheer Selborne glimlachte. „We moe
ten schuld bekennen," zei hij.
De jonge man aarzelde nog even en ging
toen voort: „Daar de trhen hetzelfde
adres hebben, -'-^nk ik, dat de eigenaressen
<J- Ifde reis maken. Lucie gaat voor het
eerst naar school en heeff nog nooit alleen
gereisd. De heet Land luitenant Land
„Landf Is uw vader dan predikant te
Mosmoor
„D^t was Vader tot vóór drie weken."
„Wel, dan heb ik hem nog aan de Aca-
denv'e gekend en zijn wij oude vrienden. We
hebben elkander echter uit het" oog ver
loren".
Er was iets in vet gezicht van dominee
Selborne dat aller harten onmiddeUijk won
en - jife man zei vrijmoedig:
„Ik ben bang, dat Lucie zich heel eenzaam
zal gevoelen. Mijn regiment vertrekt de vol
gende wéék naar Indië. Het is een heel ding
voor haar, alleen achter te blijven."
„Zeker, dr* is -n heel ding. Maar mag
ik een" vragen, heeft - -;et meer familie?
Is er -'*mand in he* land
r.XT- - niemand van wie ze harte'ijk-
h zal ondervinden. Vader is plotseling
gestorven. Wel leeft aotvader geloof ik
og, doch er zijn redenen, waarom we
vp« zijn kant geen vriendschap kunnen ver-
wa^ten."
„Dat is treurig. Je moet maar moed hou-
len, mijn jongen en Lucie ook. God geve,
da' je binnen niet al te langen tijd terugkomt.
Ir»*« L-i\ kan ik je wel beloven, dat mijn
dochtertje Suze je zusje zooveel vriendschap
zal bewijzen, als zij maar kan."
De jonge Land keek dankbaar naar het
roede gezichte onder den strooien hoed.
O graag," zei hij. „Lucie is niet heel sterk
en ik ben ba*- *-t rij het moeilijk zal heb
ben te midden van vreemden."
Suze overwon haar verlegenheid. „Ja, ik
z.' -iijn best doen," ze' met een kleur.
„DapT- u," antwoordde Land en zijn stem
klonk gerustgesteld. „U wentelt een last van
nv'n schouders."
het volgend -ogenblik zette de trein
zich in beweging en waren de twee meisjes
alleen. Suze overwon opnieuw haar ver
legenheid, boog zich voorover en fluisterde
„Vindt jij het niet vreeselijk van huis te
gaan en naar school tee moeten?"
rrJa en ik heb nu geen thuis meer
Claud gaat dvolgende week weg. Ik geloof
nmt, dat ik het zal uithouden."
Suze zich ooi: reeds afgevraagd, of
zij het zou kunnen uithtr 'en, ro~*»r deed
haar best haar lotgenootje te troosten,
dan de v^-nties!" zei zij.
zijn nog b-t ergst, want dan moet
Ik op school blijven."
keek haar vol me^b'jden aan. „Ik
denk wel, dat je met ,mij naar huis moogt
??an. weet.'eker, dat modder het zal vra
gen, als ik schrijf, dat iè mijn vriendinnetje
bent"
Hoofdstuk IV.
De weken verliepen en Suze Selborne en
Lucie Land waren al heelemaal aan het
schoolleven gewend. Veldzicht stond in een
rustige straat in één der voorsteden van
Londen. Het was een groot, ouderwetsch ge
bouw en verscheiden verdiepingen hoog.
Hoe het aan den naam Veldzicht kwam, viel
moeilijk te zeggen misschien had het een
maal te midden der velden gestaannu was
daarvan echter geen spoor meer te beken
nen. De meisjes vertelden elkaar een vreem
de spookgeschiedenis van de Vrouwe van
Veldzicht, die van haar beminde gescheiden
en als een non opgesloten was geweest. Zij
zou 's nachts nog door de lange gangen
wandelen. Juffrouw Barlow, de directrice, had
echter dergelijke praatjes verboden.
De ramen zagen uit op een saaie straat
en het oude huis aan den overkant, dat veel
geleek op Veldzicht. Het huis werd bewoond
cL->r iemand, die door de schoolmeisjes al
tijd „den ouden mijnheer van den overkant"
werd genoemd. Zij stelden veel belang in
hem en zagen hem nu eens voor de ramen
uitkijken, dan weer zijn huis uitgaan of thuis
komen. Hij was een weinig aantrekkelijk-
uitziende oude man met borstelige wenk
brauwen en doordringende oogen, terwijl hij
bekend stond ais heel rijk en zonderling.
Suze was voor haar leeftijd in een hooge
klas geplaatst, doch Lucie kwam veel lager
te zitten en de eerste bemerkte al spoedig,
dat het niet altijd even gemakkelijk was haar
belofte tegenover haar vriendinnetje te hou
den. Lucie zag er aardig en lief uit, maar zij
was zwak en verwend en had nooit geleerd
zich naar anderen te schikken. Ook was zij
een kleine nuf. Zij leed onder de school
regels en eischte meer van den tijd en het
geduld van haar vriendinnetje dan deze, die
inderdaad hard werkte, haar altijd geven kon.
Suze deed echter haar best- Voor een sterke,
Defdevolle natuur als de hare was het onmo
gelijk zich af te wenden van een zwak, aan
hankelijk kind als Luciede hartelijke ge
negenheid, waaraan het kind behoefte had,
werd haar maar al te gaarne gegeven. Zij
wist menige driftbui tot bedaren te bren
gen en besteedde haar met moeite vrij ge-
maakten tijd met Fransche onregelmatige
werkwoorden in het hoofdje van Lucie te
brengen, dat soms even leeg scheen te zijn
als het er lief uitzag. Zij wist kibbelarijtjes
met de andere meisjes bij te leggen Lucie
was namelijk gauw op haar teentjes getrapt
en hield haar vriendinnetje op aangename
wijze Als iemand haar gevraagd had,
waarom zij dit deed, zou zij geantwoord heb
ben „Lucie is mijn vriendinnetje." Niets
was verder van Suze verwijderd dan de ge-1
dachte ~^-°eken", maar doo'- haar ern
stig en opgewekt voorbeeld oefende zij meer
invloed op haar medescholieren uit dan zij
in de verste verte zelf vermoedde.
Eind October werd het regenachtig weer,
de lucht was altijd grijs, de kamers waren
do-'-er en de straat geleek veel op een mod
derpoel. De meisjes, die nu niet konden uit
gaan, -den lastig en gaven hun onderv ':-
veel moeite. H dan n-' een
groote verlichting, toen op zekeren middag
de reg^n ophield en *>en November-zonnetje
door de wo heen brak. Het was Woens-
j en dien middag zot1 er een groote wan
deling gemaakt worden. Reeds vóór den be
paalden tijd stonden de meisjes gereed,
want allen verlangden even hard naar de
f Lsche buitenlucht- Lucie wande''le ge
woonlijk met Suze; het was een goede ge-
1 ombaar moeilijkheden aan het
geduldig oor van haar vriendinnetje toe te
vertrouwen. Lucie had een slechte week
achter zich. Zij had straf gekregjn voor niet
r Je lessen en te laat opstaan en haar
gezichtje stond verre van vriendelijk, toen
zij haar plaats naast Suze innam.
„Ik vind h' valsch," mopperde zij. „Ik
moet mijn t: .les van hvond drie keer over
schrijven, alleen omdat Op dit
oo^enblik lichtte een windvlaag plotseling
den grooten zwarten hoed van haar hoofd
en wierp h--» in de modder.
„O m;"n hoed!" ri*- Lucie verschrikt,
terwijl zij haar beide handen naar haar
h~ofd bracht, als wilde zij voorkomen, dat
haar -r het voorbeeld van den hoed zou
^en. /r<Jxe ioen, die juist voor-
i kwam, vic^* 'e den dkr'ing uit de
modder en gaf hem aan de eigenares terug.
heele school W8S blijven staan en de an
ders zoo goedige Mademoiselle, een klein
c kerdie met een lorgnet op, was zeer ver
ontwaardigd.
'e, Lucie. skaem jouw wat," zei .zij.
„Wat ben je tok onattent. Selfs de kleintjes
sijn ook foorsiktiker dan jij."
„Mag ik alsjeblieft naar huis gaan. Made
moiselle?" vroeg Lucie huilend, terwijl rij
r -•-> vuile, vormlo^-" mf»ssa in haar hand
keek, die eens haar dure hoed was geweest
'uis ^an? Nee, nee. Mademoiselle
r jw 'eeft keszlct, dri alle me?-;es moeten
wandelen. Als jij soo onfoorsiktik ben, moet
jij de kevolken self maar draken. Doorloo-
pen, - dimes, alsjeblieft.
O maar Mademo;"
De kleine Fran^aise had in den laatsten
..cel wat van Lucie te verduren gehad en
hield 7 doof voor haar door tranen ver-
s'" stem.
„Hoe kan ik nu zoo blijven loopen Ieder-
V"naar me. Ik sterf nog van schaamte.
Wat een naar mensch 1" zei ze tegen Suze.
„Hier, ruil m^ it -»t mij. Onze hoofden
zijn zoowat even groot. De mijne is wel niet
m°ar j is t minste schoon",
zei Suze edelmoedig.
„Met n ie dat Ueusch Geef je er werke
lijk niet om T'
Niet half zooveel als Gauw maar, hier
is de mijne."
Slechts één persoon merkte de vriende
lijke daad .op behalve twee of drie meisjes,
die het dichtst bij de vriendinnetjes liepen
en voor hen was het niets vreemd meer. Zij
waren immers al zio dikwijls getuige ge
weest van Suze's offervaardigheid tegen
over Lucie. De eenige andere persoon, die
bet verder gezien had, was de „oude heer
van den overkant," die juist thuis kwam. Zijn
heldere, doordringende oogen hadden dade
lijk alles begrepen en hij zei binnensmonds
„Dat noem ik edelmoedigdie kleine
meid heeft een hart van goud, of ik zou mij
nl heel erg moeten vergissen."
Toen de meisjes van hare wandeling thuis
k\ .men, moe maar geheel verkwikt door het
heerlijke iweer, werd Suze in juffrouw Bar
low's kamer ontbod -. De directrice zat voor
haar schrijftafel brieven te schrijven. Zij
hield op, toen het kind binnenkwam, zette
haar gouden lorgnet af en keek haar vrien
delijk ean.
„Hier is een briefje voor je, lieve kind",
zei ze
Geheel verbaasd las Suze nu
„De oude heer van den overkant maakt
zijn compliment aan de jongedame, die van
middag den bemodderden hoed van haar
vriendinnetje opzette en zou graag willen,
i zij den volgenden Zaterdagmidag tegen
vier uur bij hem kwam theedrinken."
„Kent die heer je familie, Suze?" vroeg
juf-rouw Barlow. „Dit briefje werd een uur
geleden bezorgd, ingesloten in een epistel
aan mijn adres. Ik vernam daaruit de ge
sel icdenis n\et den bemodderden hoed."
„Nee, juffrouw. Ik weet niets anders van
htm dan dat ik hem wel eens voor het raam
heb zien staan."
„Ik weet zelf niet veel meer van hem,"
zei de directrice, „hoewel hij al heel wat ja-
r hier tegenover woont. Hij heet mijnheer
Mostin en staat bekend als vrij eigenaardig
en zeer rijk. Nog nooit heeft hij van één der
meisjes op school notitie genomen. "Ti,
lieve kind, heb je lust te gaan?"
„Ik weet het eigenl. niet, juffrouw, wat
vindt u er )jan?"
„Ik zou in jouw geval de uitnoodiging maar
aannemen. Het Is een groote onderschei-
d'-ig, die ja te beurt valt, want hij schijnt
niemand bij zich te ontvangen. Antwoord
hem dus zelf maar, dat je gaarne zult
komen." (Wordt vervolgd).
Parelen.
Parelen zijn een voortbrengsel van de
pareloester, welke in de Oost- en West-In
dische wateren en in andere zeeën der
warme luchtstreek gevonden wordt. Men
vindt ze in sommige streken aan de rotsen,
in de diepte der zee, in menigte bij elkander.
Zoodanige plaatsen noemt men par el bank en.
waarvan die bij het eiland Ceylon, op de
kust van Japan en in den Perzischen zee
boezem, bij het eiland Babrem, de voor
naamste zijn. Over de eigenlijke natuur der
parelen is men in het onzekere. Sommigen
houden het voor eieren der schelpdieren;
anderen voor uitwassen of verhardingen
door ziekte veroorzaakt, en ontstaan doordat
het dier, in de schelp levend^, de openin
gen, die door het inboren van zekere wormen
teweeggebracht worden, weder tracht aan te
vullen en te stoppen. Nog anderen zijn van
oordeel, dat zij uit het verharde sop der
schalen ontstaan, waarmede het dier jaarlijks
zijn hüis vergroot. Men heeft parelen van
wit, geel, rood water en die naar het zwarte
trekken; nog andere zijn geheel zwart. De
parelen waren reeds in de oudheid een voor
werp van sieraad en weelde. Men verhaalt
immers, dat Qeopotra de grootste parel (om
trent een half millioen gulden waard) bij ge
legenheid van een gastmaal in een glas wijn
opgelost en op de gezondheid van Antonius
gedronken zou hebben. Een andere parel
werd aan Filips II, koning van Spanje, over
handigd; zij was ovaal, had de grootte van
een duivenei en werd op 80.000 dukaten
geschat.
De parelvisscherij houdt tweemaal in het
jaar een aanzienlijk aantal menschen bezig
en is een hoogst gevaarlijk en moeilijk werk.
Zij geschiedt door duikers, die van jongs af
daaraan gewend worden. Zij varen met een
bcot naar de parelbank, doen een touw om
het lijf, dat aan de boot wordt vastgemaakt,
en binden onder hun voeten een zwaren
steen, om des te spoediger te zinken. Hun
neusgaten en ooren zijn met houtwol toege
stopt en aan den arm is een in olie gedrenk
te spons bevestigd, die de duiker soms aan
den mond houdt om adem te halen, zonder
te stikken. Iedere duiker neemt een mes of
ijzer mee om de schelpen van de rotsen los
te maken, alsmede een mandje of net om ze
daarin te verzamelen. Wanneer het net ge
vuld is, of de duiker het niet langer onder
water kan uithouden, ontdoet hij zich spoedig
van den steen, trekt aan het touw en wordt
schielijk opgetrokken; geschiedt dit niet
spoedig, dan is hij verloren.. Behalve dit
dreigen hem nog andere gevaren; niet zel
den verliest hij zijn leven door een vratigen
haai, die hem óf geheel versb'ndt, óf deerlijk
verminkt; terwijl zijn gezondheid bij dit
moeilijk werk ook veel te lijden heeft. Ande
re duikers bedienen zich van de duikerklok
en kunnen daardoor langer in het water
blijven.
door C. H.
De aldus gevangen parelmossels worden
op het strand ontladen, en in een menigte
kleine putten, van 4 of 5 voet in hel
vierkant, geworpen, welke met hoopen zand,
ter hoogte van een manslengte, bedekt wor-
den. In dezen staat laat men de schelpen
liggen, totdat regen, wind en zon ze ge.
opend hebben, wanneer het dier sterft en
vergaat, en de parelen, die daardoor losge.
raakt zijn, in den put vallen. Nadat de put.
ten van het grofste vuil gezuiverd en da
scholen eruit genomen zijn, wordt het zand
verscheiden malen gezift om de parelen al
te scheiden, waarbij echter, in weerwil van
alle aangewende voorzorgen, vele verloren
gaan. Wanneer de parelen gedroogd en ge«
zift xijn, gaan zij nog eens door een zeef,
om de'grootste .van de kleinste te scheiden,
waarna allen in het openbaar worden ver.
kocht. Tavemier spreekt van een parel, die
die in 1033 door 'n Perzischen Keizer van 'n
Arabier gekocht was voor 110, 400 p. st.
of 1,524,800.
Snelle hulp.
Twee elegante Fransche dames, die een
bezoek aan het eiland Martinique brachten
waren zóó verrukt over de schoonheden der
natuur aldaar, dat zij dagelijks geheel alleen
verre wandelingen ondernamen. Op zekeren
dag waren zij echter verdwaald en eensklaps
stonden zij voor een tomelijk brcede sloot.
Radeloos keken zij om en gelukkig zagen
zij een jongen man naderen, die dezelfde
wandeling scheen te maken. Zoodra hij na-
derbij wus gekomen, spraken zij hem aan en
vroegen om hulp.
De jonge man wist een oogenblik niet wat
te doen, maar plotseling riep hij, terwijl hij
schijnbaar toevallig omkeek: „Slangen, slan
gen", en sprong met een aanloopje over de
sloot. Eenige seconden later stonden ook
de elegante dametjes met van angst vertrok
ken gezichten aan den anderen kant. Een
korte aanloop, een gil, een sprong en bel
den waren er over.
Toen zij daarna, nog bevende van angst,
de slangen zochten, die zij echter nergens
konden ontdekken, zei de jonge man
„Neemt u mij niet kwalijk, dames; er zijn
geen slangen, maar Ik heb het slechts ge
zegd, omdat mij geen ander redmiddel in
viel, om u over de sloot te helpen?'
Feest is 't op de hazenweïde.
Winterfeest en sneeuwplezier;
'n Vijftal haasjes kijk ze lachen
Zie je aan het dansen hier.
Waarom zij zoo vroolijk springent
Nu, da is me ook een vraagl
'n Sneeuwpop zijn ze aan het maken.
Dat doen jullie toch ook graagl
Maar het is geen Sneuw man, weet je,
Kind'ren maken die alleen:
Haasjes doen het vrij wat beter:
'n Sneeuw vos zetten z'op de been.
't Duurt niet lang, of Vos kijkt deftfg
Over het besneeuwde veld.
En de grootste haas, Fluweelvel,
Heeft al één, twee, drie geteld.
Nauw'lijks heeft dit sein geklonken,
Of 't suist ballen door de lucht.
Zelfs de neus van Vos is mikpunt.
Die krijgt er van langs geducht.
*t Vijftal haasjes zijn me bengels.
Gooien dapper er op los,
D'eene, Flapoor, zit warempel.
Op den mg van witten Vos,
'laar o wee, daar komt een vos aan,
*n Echte vo», wat schrik Is dètl
't Vijftal haasjes eerst zoo dapper -
Kiest nu Ouks het bazen pad.