0oof de Uea$d. Suze's Offer. Naar het Engelgch van BEATRICE WALKER Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK V. De meisjes benijdden Sure de onderschei- ding, welke haar te beurt wa« gevallen, en tij was het middelpunt van alTer aandacht, toen rij op den bewusten Zaterdagmiddag In haar Zondagsche jurk beneden kwam. Haar bruine haar was netjes geborsteld en zij droeg een klein gouden medaillon aan een zwart fluweeltje. Aan dat medaillon was Su- ze bijzonder gehecht; het was het eenige sieraad, dat zij bezat en het prijkte aan den eenen kant met een portret van haar vader, aan den anderen kant met dat van haar moe der. „Zoo Suze, ga jij naar den ouden Weer wolf? Pas maar op, dat hij je niet opeet", plaagden zij haar. „En waarover zul je met hem praten?" „Als hij je een rijksdaalder geeft, moet je ons op choc trakteeren." „A 1 s hij dat doet, zullen wij nog wel eens 2ien", antwoordde Suze, „maar ik ben bang, dat een rijksdaalder niet genoeg is voor al lemaal. Dan moet jij ook eens naar hem toe gaan, Meggie." Suze's hart klopte luid, toen zij een half uur later op den stoep van het groote huis aan den overkant stond. Een vrij bejaarde dienstbode deed de deur open en zei beleefd nog vódór zij naar de K->'f ingeslikte woorden van Suze luisterde: „Jongejuffrouw Selborne, is het niet? Mijnheer venvacht u in de bibliotheek. Mijnheer heeft vandaag erger rheumatiek, maar wilde uw bezoek niet uitstellen. Gaat u maar binnen, jongejuf frouw." Suze leerde zich later in de ruime hall ge heel op haar gemak voelen, maar dien eer sten keer scheen het haar de ■- -»'ste omge ving, dm dj ooit gezien had. Zij had echter niet veel tijd er over na te denken. De dienstbode deed een deur voor *mar open en rei: „Jongejuffrouw Selborne is er, mijn heer;" zoodat Suze niets anders overbleef dan binnen te gaan. De oude heer zat in een leuningstoel vlak voor het vuur. Zijn wangen waren in 7?val len en zijn heldere oogen sto'nc'an hol, do b toen hij het figuurtje op den dremnel, dat aarzelend naar hem keek, gewaar word, gleed er een glimlach over zijn gelaat. Hij stak zijn hand uit en zei even vriendelijk als haar eigen vader dit gedaan zou hebben: „Je bent dus niet bang en wilt eens een praatje komen maken met een ouden man? Dat is lief van je." „Een klein beetje bang wel", bekende Su- *e openhartig. ,„Een klein beetje bang? Waarvoor eigen lijk? Je riet er anders niet uit, alsof je gauw bane bent" „Het was zoo vreemd, en en ik ben nog nooit uit theedrinken geweest." „Hoe komt dat? Ik dacht, dat jongedames niets liever deden dan dat. Kom maar wat dichter h'j, beste meid; ik ben vandaag wat stijf, zoodat je maar bij mij moet komen. Hoe komt het, dat je nooit uit theedrinken gaat?" „Ik dank, dat het is, omdat in zoo'n stil olaatsje wonen, dat nie:-»d ons vraagt, en op school hebben we er geen tijd voor." Suze begon zich al wat meer op haar ge mak voelen en zat nu vlak naast den groo- ten stoel. 'e doet me denken aan een klein zusje, dat ik vele jaren geleden verloren heb en dat heel veel van me hield. Maar je hebt torv --'-er wel andere pleziertjes? Verte! me eens wat van thuis." „O, we hebben altijd zoo'n plerier! We zijn met ons zessen en we spelen m den tuin, maken groote wandelingen en hebben pic nics in de bosschen van het Oude Kasteel. D. .ir dr -n we dan thee." „Het Oude Kasteel? Wat is dat?" De naam scheen den ouden heer belang ?ji tp hu—men. „O, het is 't mooiste oude kasteel, dat er bestaat. Het is meer dan vijfhonderd jaar oud, maar uitstekend onderhouden. Er is een tuin omheen met terrassen en zonnewijzers en een oud kapelletje. In hèt hurs zijn drach tige zalen, een witte en een eikenhouten en er is ook een heel groote keuken, die op den moestuin uitkijkt. De laatste Selborne, die er in gewoond heeft, is in de kapel begraven." „Het behoorde eens aan de Selborne's, is het niet? Heet jij ook niet Selbornel" „Ja mijnheer, en daarom houden wij alle maal zooveel van het Oude Kasteel. Het staat heelemaal leeg en we mogen er zoo veel in rondloopen, als we maar willen, om dat we de oude Mary Warwick en haar man, de huisbewaarders, goed kennen. „En wie is nu de eigenaar?" „Mijnheer Aston, maar ik begrijp niet, dat iemand, die zoo'n prachtig kasteel heeft, er nooit komt." De oude heer glimlachte. „Maar als de Selhome's zoo met het Oude Kasteel -ophadden, waarom hebben rij het 'dan van de hand gedaan?" „Dat is een heèle geschiedenis", ant woordde het kind ernstig. JEën van hen deed heel verkeerd en daardoor ging het Oude Kasteel in andere handen over. De sage zegt echter, dat de Selhome's het een maal zullen terug krijgen, zoodra één hun ner den moed heeft zijn leven voor een ivriend op te offeren." „Zoo, zoor En geloof je dat, Suze?" „Vader zegt, dat er waarheid in schuilt," •niwoordde zij langzaam. „O, we zouden het xoo dolgraag terug verdienen! We willen het •llemaal proheeren de jongens en ik," „Bedoel je, dat je fortuin hoopt te maken?" „Ja, als we dat kunnen en dan zullen we 1 het terugv koopen. Jim moet de eigenaar worden, want hij is de oudste zoon. Vader zegt, dat hij het aan ons moet overlaten, want dat hij nooit genoeg geld zal hebben." Juist. Dus maar goeden moed houden, Suze. Er zijn wel groote fortuinen verwor ven door menschen, die met minder begon nen dan jij en je broers. Het ontbreekt je niet aan moed en dat is al een goed begin. Maar wil je nu eens voor me bellen? We moeten door ons gebabbel de thee niet ver geten." Suze deed wat haar gevraagd werd en hel dienstmeisje kwam nu met de thee binnen. Ze plaatste een klein tafeltje bij het vuur en zette daar allerlei heerlijkheden op. Men kon aan de aardbeienjam, de lekkere koekjes en de taart zien, dat mijnheer Mostin rekening had gehouden met den smaak van rijn jeugdige gast. „Schenk jij ons nu eens thee in, beste meid", zei hij vriendelijk. Suze voelde zich nu heelemaal thuis. De oude heer at zelf niet veel, doch moedigde Suze aan zich van alles te bedienen. „Zoo", zij hij, toen zij klaar waren, „nu moet je eens in de kamer rondlooDen en naar mijn boeken en curiositeiten kijken. Ik heb in mijn leven heel wat verzameld." Suze liep nu door het ri(k-gemeubileerde, ruime vertrek. Er waren massa's boeken en allerlei zeldzame kunstschatten, om van de vele mooie platen nog niet eens te spreken. Suze maakte haar opmerkingen, waarnaar de oude heer gaarne luisterde. Op eens bleef zij echter geruimen tijd stilstaan, zoo dat de oude heer vroeg, wat haar belangstel ling zoo had opgewekt. „Het is een portret", antwoordde Suze, „een klein rond portretje, dat tusschen prachtige platen van de Christenen m het Colosseum hangt." „Het portret van een dame?" ,Ja mijnheer, van een heel I-'->ve jonge dame; maar de reden, dat ik er zoo naar kijk, is dat het precies op Lucie lijkt. Het zou Lu cie zelfs kunnen zijn, maar het is ouder. Is het familie van u?" „Het was mijn eenige dochter!" Dit ant woord klonk zoo kortaf, dat Suze .spijt over haar vraag gevoelde. Voor zij echter eenige woorden ter verontschuldiging zeggen kon, vroeg de oude heer: „Is Lucie de eigenares van den bemodder- den hoed?" ,Ja mijnheer, Lucie Land." „Ahf Suze zag een uitdrukking op het gezicht van den ouden heer, dien zij niet begreep. Hij beefde over al zijn ledematen. „En is rij je vriendinrietje? Is zij een goe de vriendin of slechts een kleine ijdeltuit, die alleen maar om haar uiterliik geeft?" Suze kon niet velen, dat Iemand onaardig over haar vriendinnejte sprak en antwoordde: „Ik begrijp niet, waarom u dat denkt. Zij Is heel lief en heeft geen ouders meer. Ze is mijn vriendinnetje." Er klonk eenige verontwaardiging in haar stem en de oude heer zei: „En ik mag geen woord van haar zeggen. Heel goed, lieve kind, je bent een ware vriendin, wat de Selborne's in vroeger tiid dan ook geweest mogen zijn. Ut wou, dat je m ij n vriendinnetje was. Wil je wel eens weer bij me komen theedrinken? En breng je Lucie dan mee, als rij je ten minste ver gezellen wil?" „'k Weet zeker, dat zij dat heel prettig zal vinden en ik kom 'raag terug. Ik had het eigenlijk niet moeten zevgen, maar, ziet u, Lucie is zoo alleen. Behalve haar broer in Indie heeft ze niemand dan mij." „Geef me maar een hand. Je komt dus te rug? Ik geloof, dat je daar pehaald w-- Goeiendag. mijn kind. Je hebt me veel ge noegen gedaan met je komst." (Wordt vervolgd). Gauw vluchtte ze den hoek om. Niemand had het gemerkt, ook Cora niet. En dat was wel een wonder. Wit was dade lijk op het land, want hun huis stond buiten de stad De zon scheen en poesje kneep de oogjes evan toe, omdat het scherpe licht ze pijn deed. Haar kleine pootjes liepen dapper door het hooge gras en ze voelden soms een brandnetel, die haar erg pijr» deed. Maar ze wou niet kleinzeerig zijn en deed, alsof ze het niet voelde. Ze was nu een groote poes, nu ze zoo alleen uit was. Ze stak haar neusje in 't gras en snoof graag de frissche lucht op. Dit maakte haar vroolijk en met 'n hoogen rug en den staart rechtop, begon ze groote sprongen te nemen. De strik van haar mooi rood lint hing haar los onder de kin. Toen ze een eind geloopen had, keek ze eens rond en stond even stil, om haar pootje te likken, dat haar erg pijn deed. Wat verder zaten kindertjes in 't zand. Ze hadden emmertjes en schopjes bij zich. Toen ze Witje zagen aankomen, hielden ze op met spelen. „Kijk eens! Kijk eens! wat 'n mooie poes!" riepen ze. „Heelemaal wit" „Hè, laten we haar pakken. Gauw! gauw!" Maar Witje was weggesprongen, vlug, door zand en gras en „Pak haar! pak haarl Daarl Daerl" Zoo riepen allen door elkaar. Alle voetjes waren in snelle beweging en alle stemmetjes riepen druk dooreen. Ze sleepten emmertjes en schopjes achter zich aan door 't veld, waar de kleine voetjes wegzonken in de zachte klavertjes. De wangetjes waren opgewonden rood en de oogjes schitterden van pret „Pak haarl Pak haar!" Op eens was Witje verdwenen. Waar was ze nu? Tusschen 't hooge gras? In 't riet aan den slootkant? Waar was ze toch opeens? Ze keken en keken en vonden 't heel jammer, dat het mooie witte poesje nu op eens weg was. Toen niemand haar vinden kon, gaven ze het maar op en keerden naar het zand terug, om uit te "fusten van de vermoeienis. Maar ze vonden het heel jammer. Toen Witje nog klein was. Z:i heette Witje en hii Cora. Cora was een mollig dik hondje en Witje was een slank, wit poesje. Hare voetjes wa ren als rose satijn en haar lief klein bekje was vol witte, scherpe tandjes. Witje was graag in het hok van Cora en Arm Witje was in een vieze moddersloot gevallen. Daar lag ze nu. Haar mooi wit kleedje was dik met vuil besmeerd. Ze had zoo'n dorst van de warmte en ze was zoo moeZ66 moeWat dacht ze nu aan haar lekker schoteltje melk. Kon ze maar eventjes er van drinken. O, wat was ze moe en wat had ze toch een dorsteen dorst De oogjes vielen dicht en Witje viel In slaap. De zon was al ondergegaan, toen ze weer wakker werd. Alles was nu donker. Ze wou opstaan, maar haar pootjes waren stijf geworden van 1 droge modder en deden nog pijn van de brandnetels. -- Ze was angstig en heel verdrietig, omdat ze nu dacht, misschien wel nooit weer thuis te zullen komen. Ach, wat had ze een spijt Wac ze toch maar stil thuis gebleven. Maar, wat hoort ze daar? Was dat niet Cora's schelletje? Wat hoorde re daar? Was dat niet de stem van den baas? Als dat eens waar wasl En ze luisterde en luisterde en hield den adem in. Op eensdaar snuffelde een nieuws gierig neusje in de sloot. Plotseling luid ge blaf en daar was Cora en spoedig kwam de baas ook. Witje voelde zich nu opgenomen door be schermende handen en vond een zacht plaatsje In den arm van den baas. Later, toen ze lekker gewasschen was en met een gevoed maagje In haar mooi bedje lag. nam ze zich voor, nooit weer alleen te gaan wandelen. J. G. HAVERKAMP. Van al'es wat. Wie kan dit eens mooi uitrekenen Twee jongens maakten samen een gToote »r «civ- «ua giuug in net iiuil vau touia en Cora lag ook graag in het mooie mandje van ^deling en hadden broodjes meegenomen Wit Cora dronk dikwijls Witjes melk oo en omdie omferweg op te eten. Nadat zi, eemgd dan kreeg hij knorren van de vrouw. Witje geloopen hadden, vlijden «,j zich op zelf vond het echter wel goed, want ze hield «en ^haduwnjk plekje in het gras om hun heel veel van Cora. Maar ze konden toch bonSer te ?tólen' doch 1™* *an «J wddan wel eens boos op elkaar rijn. Het begon beginnen kwam er een derde reiziger aan. dan meestal met spelen, als Cora soms heel Do2e had Jee» goudvoorraad b., zich en vroolijk was. Dan liep ze Witje hard na en of^ mel de. beet in het witte puntje vu haar staart. H.j zou dan zooveel dubbeltjes betalen, als Dan werd Witje boos. vond het heel nJ broodles badden- 011 aanbod werd aan" niet netjes en daarom krabde ze dan naar &eT\0nIen; j Cora's neus I Nu had van onze twee eerste reizigers de Daar was Cora weer niet van thuis en zoo °udate 5Jen r,e bro°di" bi> ,ri,ch- begonnen ze dan boos op elkaar te worden. I De broodle,s welden gel'lk ïe.rdeeld fn 'edeI Het gebeurde wel, dat ze zelfs vochten - at "J" d«e> °P- De vreemdeling betaalde S echt vochten. Ja, een tijdlang- was er een feitjes, doch toen het op verdeelen van oortje van Wit stuk geweest en had het ge- het geld aankwam, waren de twee eers e durig gebloed. Maar nu was dat weer beter. re!"f rsube' b,?r°V,?' Tt kk Het was een heerhik zonnig huis, waar *ei dat htj 3 dubbeltjes moest hebben en de Cora en Witje woonden. andera Pa oudsfe, echter bev\eerde' dat Wit ging dan ook nooit uit, maar Cora hem 7 ck'bbeltJes a" da nrr vaak maf da vrnuw an dan haac wan- i maaI* recht had Op f 11 Ja- Wie van jullie kan me nu eens vertellen, ging vaak met de vrouw en den baas wan delen. Dat was heerlijk voor hem, om te hollen door het gras en de bloemen. Hij plaste door het riet van de sloot en was dan soms druipnat. Dat alles vertelde hii aan Witje, als hii thuis kwam en dan werd Witje wel eens jaloersch en dacht: „Ik zou toch ook wel eens uit wandelen willen." Toen verzon ze een plannetje. Het was op wie gelijk had? De bevroren zeepbelten. Los zeep in sneeuwwater op en probeer er met een Goudsche pijp bellen van te bla zen. Wanneer het nu begint te vriezen, ga je een Zondagmorgen. De baas ging vroeg m®t het zeepwater naar buiten en blaas je wandelen met de vrouw en Cora mocht ook een bel, die je aan de pijp kunt later hangen mee. Nu zou het gebeuren, dacht Witje. of op een droog vlak kunt laten rusten. Toen de vrouw de deur uitging, w§s Wit Nu zullen er zich eerst kleine kristallen als vlak achter haar, verborgen door de zacht- puntjes op vertoonen, die echter spoedig wollen japon. Als ze nu allen op straat wa- prachtige sterren worden, totdat eindelijk de ren en de deur gesloten werd. was Wi*-e ook geheele bel bevroren is, hetgeen een zeer in de vriie natuur. Hè.. wat beerliikl •ioennardie en fraai gezicht oplevert. Die trouw* paarden. Een slukrijder van „The Roval Field Ar tillery" vertelde van zijn naarden: Drie iaren lang had ik ze gereden, en ik kan ver zekeren. dat ik met hun praten kon, net als met u. Ik zei geen woord of ze verstonden bet, en ze konden me antwoorden ook. waar- aebtigt Als ik soms op een van het soan zat, hoef de ik soms maar te denken wat ik van hem wilde en hii deed het al, zonder dat ik het zei: Toen we van Mons terug moesten trekken, viel er een granaat midden in onze afdeeling. Mijn stuk was onklaar geraakt en ik kreeg bevel bii een ander kanon te helpen. Toen ik op een ander paard zat. 't gebeurde al les in een ommezien zag ik miin twee paar den op den grond liggen tranpelen en schop pen om los te raken uit het tuig. Ik kon niet afstijgen om ze te helpen en dat apeet me geweldig. Op eens zie ik een Franscben iager op hen afsnellen. die de strengen doorsneed en de paarden overeind hielp. Ik was al een eind verder, doch keek steeds om naar miin bees ten en ze lagen me zoodra ze on de been wa ren. Vier dagen lang hebben ze me gevolgd. We kregen nauwelijks viif minuten rust In dien overhaasten marsch en ik kon ze niet be reiken. Ze hadden niets te trekken, maar ble ven naast elkaar in de rii. als geoefende sol daten. Ze sagen me steeds eg meermalen vroeg ik me rol zelfverwiit af: wat moe ten de jongens wel denken van mti on een ander paard? Werd er .halt"! gecomman deerd. dan zwaaide ik miin band omhoog voor de verre vrienden en ze stonden, miin wenken beantwoordden ze met hun trouwe koppen. Of ze te eten kregen? Ik weet het niet: ik hoop. dat ze niet van uitputting neer gevallen ziin. doch op een morgen miste ik miin paarden in den troep. Wellicht zie ik ze nimmer terugl... Zie ie. zulke dingen doen een 9oldaat zeer ha oorlogstijd. Aardrijkskundig Liedje. Wijze: „Tusschen Keulen en Parijs." I Amsterdam is wijdberoemd om rijn fraaie En een wonderschoone leen is die ven Rotterdam ligt aan de En Edam verzendt veel Heele wagenvrachten. n Brielle koos op 1 April Willem van Filippine werd genoemd naar den vorst van Deventer verzendt veel Netheid lokt naar 't dorpje Gasten uit Brittanje. m Weesp it overal bekend door cacao en Gouda levert echte sprits en ook pijpe- „Wij gaan naar de kamp van Zaandam laat veel hout en Zagen en ook doppen. IV Boskoop bloeit door kweek?! ij van een massa En bij Pelth' in Almelo ken men laten Velzen fabriceert In den Bosch daar kan men En ook koek bekomen. V heeft een jxer, die in zee gebouwd is. 't Eiland trekt veel volk, als het ijs vertrouwd is. 't Westland levert fruit en Leiden heeft een hooge Die al eeuwen oud 1st V. Can onmisbaar voorwerp I vooral in tijden van verkoudheid is zeker wel de zakdoek I En als wij dan zoo lezen, dat het gebruik van schoenen en handschoeneij alreeds zoo oud is, dan kunnen wij ons haasl niet voorstellen, dot de zakdoek pas /oa jong is te noemen I Toch is dit het geval: In de zestiende eeuw kwam de zakdoek van Italië, waar hij fazzoletto heette, in Frank rijk in gebruik; en ook in Zuid-Duitschland vond hij in dien tijd ingang onder den naam facinet, dat misschien in verband staat mal een oud Hoogduitsch woord: fezane, afsnij den, omdat het een afgesneden stuk was. De zakdoek gold eerst voor een wcelde-artikcl, waardoor veel luxe werd ten toon gespreid, en die dikwijls als voornaam bruidsgeschenk diende. In sommige gedeelten vair Tirol bestaal het gebruik zoo lezen we in „Jong Va derland" dat de moeder van hel meisje, dat op het punt staat in het huwelijk te tre den, hanr dochter bij het verlaten ran de ouderlijke woning een zakdoek ten geschen ke geelt, die den naam draagt van „tranen- zakdoek". Deze is vervaardigd van nleuw- gesponnen linnen .en is nooit te voren ge bruikt. Met dien zakdoek droogt de bruid zich de tranen, als zij voor het altaar staat. Na afloop van de trouwplechtigheid wordt hij ongewasschen in de linnenkast van de Jonge vrouw opgeborgen, en daar blijft hij tot aan haar sterven. Dan wordt hij over het gelaat der doode uitgespreid, die hem meeneemt in haar graf. De weelde, bij het gebruik van den zak doek ten toon gespreid, was zóó groot, dat in 1595 de overheid te Dresden het gebruik er van bij de lagere standen verbood. Van Frankrijk en Italië deed de zakdoek zijn in tocht in Noord-West-Europo; eerst voorna melijk bij de dames. In het Oosten was het gebruik van zak doeken aanvankelijk een voorrecht voor vorsten en hooggeploatste personen, die hem in den gordel droegen. Het toewerpen van den zakdoek was een gunstbewijs, voor al voor dames, en als zoodanig geldt het nog in Turkije. Niet ten onrechte is er dikwijls op gewe zen ,dat de zakdoek soms e.en bron van be smetting kan worden, en daarom zijn er el in den handel gebracht leeren zakken, goed gesloten en zonder naden, die telkens vol komen gereinigd kunnen worden, om den zakdoek hygiënisch zuiver te bewaren. Spelletjes. De elementen. Het gezelschap gaat in een kring zittei of staan. Daarna werpt de een den andei een doek toe en noemt daarbij een ele ment, doch alleen water, lucht en aarde, om dat ln het vuur geen dieren leven. Degen dien de doek wordt toegeworpen, moet dade lijk een bewoner van het element noemei Draalt hij met het antwoord of noemt hij een verkeerd dier, antwoordt hij b.v. de wal- visch in de lucht of de ezel in het water, dar moet hij een pand geven en mag eerst daar na den doek weer verder werpen, spelletje vereischt tegenwoordigheid vai geest en verschaft voor eenigen tijd vee! genoegen. Eén uit het gezelschap neemt een le 1 in de rechterhand en kjopt daarmee In de maat op de tafel met de woorden: „Tralli- rum larum lepelsteel! Wie dat niet kan, die kan niet veell" of draait hem in de hand rond om te doen gelooven, dat het op deze beweging aankomt. Elk die er niet mee be kend Is, meent het dadelijk te kunnen na doen en telt bf in dezelfde maat de letter grepen voor, öf draait den lepel op dezelfde manier In de hand rond, zonder te vermoe den, dat het er alleen op aankomt den lepel met een andere hand over te reiken, dai waarmee men hem ontving. Heeft een dei medespelers het echter goed gedaan, dar, zegt degene, die het spel begonnen heeft- „Trallirum larum recht!" In het tegen overgestelde geval echter. „Trallirum lawn s 1 e t t!" Wie is het liefste? Drie kind'ren op een rijtje, drie beestjes aan een touw nu kom ik je eens vragen wie 't liefste wezen zou? Dit 's Mies met haar konijntje, ze heeft een strikje aan, maar kon, me dunkt, wat rechter op bei haar voetjes staan. Hier 's Jo; ze heeft een schaapje haar jurkje zit zoo glad, alsof ze nooit eens stoeide zou "t waar riin? denk je dat? De laatste van het rijtje Is Lousje met haar paard; ze kijkt wel wat verlegen, maar dat is zoo haar aard. Wie is er nu het liefste? ik denk elk op haar bec-- wie van de drie bij 't spelen zoo'n keer het minste zeurt Wie ook eens aan een ander wil denken, bij het spel niet kibbelt, niet bereddert, dèt- 's 't liefste kindje wel! Hermann^

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 7