Qoop de Deugd.
Het kind van den
strand jutter.
Een verhaal uit den ouden tijd.
t door Tanté JOH.
Met groote verlangende oogen keek een
klein, mismaakt meisje naar eenige kinderen,
'die ap het pleintje voor de dorpsschool, de J
«enige school in Duindorp, touwtje spron
gen. 't Kind, dat er hoewel armoedig ge
kleed zindelijk uitzag, naderde met kleine
pasjes het vroolijke groepje en vroeg met
een verlegen stemmetje: „Mag ik meedoen?"
„In, spin, ga de bocht maar in;
Uit, spuit, ga er nu weer uit."
•o-gen de twee, die het touw draaiden, en
■oodoende hoorden zij niet de schuchtere
vraag van het kind, dat nu nog een stapje
naderbij kwam en iets luider haar vraag her
haalde.
Ben der meisjes, die juist in de bocht wil
de springen, hoorde haar, keek om en zei:
„Zoo Antje, ben jij daar? En wou jij mee
doen?"
t Meisje knikte verlegen. ,,"k Behoef niet te
springen", zei ze heel zacht. „Als 'k maar
draaien mag."
„Nee hoor, je doet niet meel" snauwde
zen roodharig, langopgeschoten deerntje,
,jij kan niet goed draaien, je armen zijn veel
te kort om een flinke, hooge bocht te krij
gen....' -
„Kom, Geertje, laat ze maar meedoen", zei
RU een aardig, frisch blond meisje, wier
groote blauwe oogen vroolijk de wereld inke
ken. „Kom, doe jij maar mee, hoor Antje,
maar recht draaien, en niet te langzaam."
Geertje keek Janne, zoo heette het aardige
meisje, boos aan.
„Als ze niet goed draait, doe ik niet meer
mee", zei ze. „Jij haalt er ook maar iedereen
In, Janna.En nu kan ze nog „voor^spek
en boonen" meespelen, maar morgen niet
Ineer hoor!"
Het arme mismaakte meisje zei op deze
hatelijke woorden niets terug. Dankbaar
knikte zij Janr*» ^en een gelukkig lack*?
gleed over haar mager, geel-bleek gezichtje.
Ze was zoo heel blij, dat ze eindelijk eens
mocht spelen met de meisjes van de dorps
school, ook al was het maar „voor spek en
boonen"! Want vriendelijkheid was Antje
»iet gewend. De Duindorpsche jeugd schold
viar voor „bochel" en lachte haar uit om
haar mismaakt rugje. En thuis had zij het óók
lang niet makkelijk. Niet dat men dóór niet
lief voor haar was, maar als oudste meisje
uit een groot gezin, moest ze na schooltijd
Op vijf kleine broertjes en zusjes passen en
moeder, die uit werken ging, er niet was,
kan Antje niet naar school gaan, want dan
mo- st zij het eten koken voor vader en de
eren. Maar op dit oogenblik, terwijl ze
soo lustig het springtouw draaide en alle
moeite deed om een flinke, hooge bocht te
maken, dacht zij niet aan haar moeilijk le
ven, nöch aan haar gebocheld rugje. Ze
dacht alleen, hoe heerlijk het toch was met
de anderen te spelen, al was het maar „voor
.«pek en boonen"!
Terwijl ze heel haai aandacht wijdde aan
bet spel, zag ze niet de twee jongens, die na
derden. Ze zag ook niet het gluiperige ge
licht van den grootsten jongen, die zijn
•riendje influisterde: „Kijk, die bochel
•peelt vandaag ook mee! Wacht, ik zal haar
een duwtje geven en dan zal je eens een
grap beleven!" En toen liep hij onverwacht
op de niets vermoedende Antje toe en gaf
haar een hevigen stomp op haar rugje, zoo
dat zij duizelde en viel.
„Hè, wat valsch!" riepen Janna en Geertje
tegelijk uit.
„Wat heeft die gluiperd nu weer uitge
haald?" vroeg een jongen, die met een tas-K
op zijn rug en de pet op één oor kwam aan
draven- Dat was Wim, de zoon van Boon,
den lichtwachter, een jongen met een open,
eerlijk gezicht, van wien iedereen veel hield
en die eens „een man" zou worden, 20oals
de schoolmeester altijd beweerde.
„Wat heeft hij uitgehaald?" vroeg Wim
weer.
De meisjes wezen op Antje, die schreiend
haar pijnlijk rugje trachtte te wrijven. „Hij
gaf zonder reden Antje een harden stomp
oo haar rug", ze' Janna. „Hij is een valsche
gluiperd, dat is hij!"
„Hein Vliek is altijd zoo'n gluiperd", zei
nu Geertje, „verleden nog.
Maar niemand luisterde naar hetgeen zij
nog meer wilde vertellen, allen keken nsar
Wim, die op den gluiperigen Hein toe
sprong, hem de vuist onder den neus duwde
en woedend T~- 'nfaard, dat je ben
Kom, geef mij een stomp, als je durft! Maai
raak dat arme kind niet meer aan, versta je,
of je komt met een paar blauwe oogen
thuis
„Ik.ik.duwde haar uit gekheid", grin
nikte de jongen, terwijl hij angstig keek naar
Wims stevige knuisten, die nog altijd vlok bij
zijn neus waren.
„Mooie gekheid", zei Janna boos. „Een
gekheid, die je maar nooit meer uithaalt,
hoor! 't Arme schaap ziet er warempel heele-
maal wit van! Ben je zoo geschrikt, Ant?"
vroeg ze goedig. „Of heeft die nare jongen
je pijn gedaan?"
Antje droogde haar tranen en schudde
haar smal hoofdje. „Nee, zoo heel erg ben ik
niet geschrikt, maar ik kan zoo weinig aan
mijn rug hebben. Mijn bult doet dan dadelijk
zoo'n pijn.zei ze snikkend.
Op dit oogenblik kwam meester van Wie-
ringen naar buiten en klapte in zijn handen,
't Was negen uur! En in ganzenrijtjes gingen
nu de jongens en-meisjes van Duindorp de
ouderwetsch ingerichte school binnen. Want
't was nog in den ouden tijd."
1). Iemand, die zich de uit zee aangespoelde
voorwerpen toeeigent
alles wes in dien tijd 200 geheel an- vorm had. „1< Hoop, dat er wat goeds in rit", meel, het „paard der woestijn"; zooals men onverbiddeliik was en met Innd in
7«lfp rJo vtlltrf nrnn Vfln T"} I I rm rlnm U'AC n>n^nnl/l„ kli knor nnnnnnJ knKUnn /line nnnmt Jnl Jn -An 1 I.
werd toen nog verlicht door middel van olie- leeg was. „Maar zou hij misschien van oude meel groote vrachten kan dragen en met een
lumpen, oie steeds moesten bijgevuld worden. Trien zijn? Zij beklom straks ook de duinen." soort zadel geboren wordt,
uil zware kannen, welke in de zoogenaamde Nelis Boon zat juist aan de koffie, toen In Azië, waar men dichte bosschen heeft
oliekamer stonden. Dit was een zwaar werk. Kees met de portemonnaie in zijn hand het en verre afstanden, leeft de onvermoeibare
Maar Nelis Boon, -die Hink was en sterk, huisje binnenkwam. „Niets kunnen jutten, olifant,' die zich overal een weg baant en
vond dit zoo zwaar niet. Hij vond het véél Kees?' vroeg hij plagend. j wiens rug breed genoeg is om er een huis
zwaarder taak "om het kleine houten huisje „Niets dan dezen leegen geldbuidel", lach- op te dragen.
bir.nen te gaan, waar hij met zijn zoon \v im te de jutter. „Maar 't geloof, dat hij van je Kortom, in elke hemelstreek vindt men
bij oude Trien, zijn schoonmoeder, woonde, schoonmoeder is, Nelis.dieren, die aan de behoeften der bewoners
V unt o, er was zooveel droefs in dit kleine j „Ben je nou heelemaalf" riep oude Trien, kunnen beantwoorden.
huisje, dat naast den vuurtoren stond, ge- even verbleekend toen zij het gevonden „Daar is hijl" riepen de anderen, want de
beurd! Nelis had er zijn lieve vrouw en zijn voorwerp zag. „Die is heelemaal niet van bok was even rustig en gemakkelijk, alsof hij
twee dochtertjes zien sterven. En als oude rnij. Kijk, dat is de mijne!" En ze toonde over een effen pad wandelde, naar beneden
Trien niet dag en nacht Wim had verzorgd, Kees een kralen beurs met zilveren knip. gekomen. Nu wejd hij weer ingespannen en
zou hij ook geen zoon meer bezeten hebben. „Die is beter gevuld dan deze", lachtte trok ons lustig voort. Ik geloof echter niet.
En telkens als de lichtwachter het huisje Kees Donker, haar de leege portemonnaie dat ik hem ooit weer zijn nutteloosheid zal
binnentrad stond hem dat droeve, dat hij toonend. „Ze is zoo leeg als een leege mos- verwijten,
nooit vergeten kon, weer voor de oogen, selschelp.Maar toch zal ik haar maar mee-1
alsof het pas gisteren was gebeurd. En hoe nemen. Wie weet, is het geen tooverbeurs,
lief Wim ook voor hem was en hoe goed dte door god Neptunus op het strand is ge-
zijn schoonmoeder voor hem zorgde, nooit worpen, om hem, die haar vindt, rijk të ma-
konden zij zijn droeve herinneringen verdrij- ken. Kijk eens, Nelis, de naam van den
ven. 1 ouden zee-god staat er zelfs 'wT. N. G.
De bedorven schilderij.
Chatterbox, naverteld door C. H.
Prank was het negenjarig zoontje van den
Oude Trien, zooals zij in Duindorp werd ..„Neptunus, god zei hij lachend tegen den schilder Murray en Fred zijn zesjarig broer-
genoemd, was een vreemd-doende vrouw, lichtwachter. „En nu ga ik haar naar moeder tje Er waren weinig dingen, die de jongens
Meermalen zag men haar vroeg in den mor- de vrouw brengenl I prettiger vonden dan een bezoek te brengen
gen langs het strand slenteren en meestal 1 „Jij bent er toch een schertste Nelis en aan atelier van hun vader en hem aan
gebeurde dit, nadat er des nachts een hevi- hoofdschuddend keek hij den jutter na. „Ik Werk te zien. Zij kregen hiertoe echter
ge storm had gewoed. Dan liep zij zoekende had haar laten liggen, woar ze lag, als ik in slechts xelden verlof en het was hun streng
rond en spoelde er soms een drenkeling Kees' plaats was geweest. En u, moeder?" verboden het atelier binnen te gaan, als hun
aan, behoorende tot de bemanning van een vroeg hii oude Trien. vader er niet was.
te pletter geslagen schip, dan zag men de j „Ik.ik.ja, ik.ik.ook zei de oude
oude vrouw geknield liggen bij den doode. vrouw haperend. „Nu zal iedereen denken,
„Ze bidt", fluisterden dan de Duindorpers dat hit er niet eerlijk aangekomen is. En...
en allen bleven zij eerbiedig op grooten af- ne.de strandvonderij ziet hem op de vin
stand staan. Geen was er, die haar durfde gersZe weten, dat hij een jutter is.
storen. Alleen zacht, héél zacht durfde Terwijl jnen in het huisje van den licht-
men fluisteren: „Wel is oude Trien een wachter zoo over hem sprak, was de niets-
vreemde vrouw, maar braaf en godsdienstig vermoedende jutter thuisgekomen, had de
is zij zeker!" portemonnaie aan zijn
Zoo was het in den nacht, die volgde op
daarbij lachend gezegd, dat die van zelf vol
Op zekeren dag waren mijnheer en me-
vrouw Murray plotseling van huis geroepen
en in de haast had de schilder de deur van
zijn atelier open laten staan.
„Fred zeg, Fredl" riep Frank, „dat is
leukl Vader heeft de deur van zijn atelier
open gelaten."
I Fred kwam er aan en de jongens traden
vrouw gegeven en de verboden kamer binnen. Op den ezel za
gen zij een schilderij staan, die bijna vol-
3 "VI lil UV.1I l.UUl.l, U'V vv.guu VJ/ - j '1
den dag, toen de gluiperige Hein Vliek het zou WOI"den. Toen was m] naar bed gegaan was £ij stonden er eenige oogenblik-
bij de jeu"'' van Duindorp had verbruid, dat om ee" Paa' u"rtjes rustig te kunnen sla- v0[ bewondering voor. In een hoek van
er langs de kust een hevige storm woedde. Pan' n 'fL !?.°"te.r z'Jn en de kamer lag een rijcostuum en op een ta-
Alleen op de zandbanken van Duindorp, die 'r'sca mompelde hij. „Wellicht is er dan fe]tje B(ond cen groot houten paard. Het
als héél gevaarlijk bekend stonden, waren i wat rs °P strand geworpen dan een ^ostllurn was gedragen door het model van
drenkeling.
En zoo sliep hij in.
(Slot volgt.)
Wat onze bok mij vertelde.
dien nacht twee schepen gestrand. Een er
van, een Noorsche driemaster, was reeds te
pletter geslagen, vóórdat de reddingboot,
die hevig kampte met de bruisende, hoog-op-
gestuwde golven, het kon bereiken.
Het tweede schip, een Duitsche bark,
kwam er niet veel beter af, doch de beman
ning kon gelukkig gered worden.
Zooals te begrijpen is, waren de meeste
Duindorpers dien nacht niet naar bed ge
weest zij wachtten, gelijk zij bij zwaar weer
plachten te doen, op de terugkomst van de
reddingboot.
En nu was de dag aangebroken; de red
dingboot was behouden teruggekeerd; de
angst was geweken! En doodstil was het
langs het goud-gele strand, want hgel Duin-
dorp sliep in welverdiende rust. Neen, niet
heel Duindorp! Want er slenterde een man
langs het strand. Dit "was Antje's vader.
Kees Donker,
kend stond. Ei. -w -
de nood aan den man kwam. Hoopvol staar-®a' 8een antwoord
den schilder, die voor hem geposeerd had.
„Trek het aan, Fred, dan kun je voor mij
zitten, terwi]l ik schilder", zei Frank en met
behulp van zijn broertje was Fred spoedig
aangekleed. De kleine Fred vond, dat Frank
bijna even knap was als hun vader, toen hij
Onze bok was een sterk dier. Hij trok den bem palet en penseelen zag gebruiken,
wagen met gemak voort, al zaten er ook nog Er wes ongeveer een kwartier verloopen,
zooveel jongens in en een zweep hadden we nadat Frank aan het werk was gegaan. Dat
bijna niet voor hem noodig. Hij had een was een beel ongelukkig kwartier voor de
paar ferme horens en als de honden hem schilderij geweest. De neus van den ruiter
aanblaften, wist hij hun ontzag in te boeze- was ,wart geworden, zijn oogen geel, ter
men met zijn wapens. Voor een grooten wa- ^jjj aï. roode tranen uit vielen en zijn wan
gen was hij echter niet sterk genoeg en hij gen waren matblauw. De beide jongens wa-
deugde dus eigenlijk voor niets anders dan ren juist bezig het werk met verschrikte ge-
voor onzen bokkenwagen. I zichten te beschouwen, toen de deur open
,3ok, bok zei ik op een middag, toen hij ging en mijnheer Murray achter hen stond,
uitgespannen was en graasde, terwijl wij wat xpat „j vader zeggen?" vroeg Fred aan
uitrustten van het krijgertje spelen, „bok, den jeugdigen schilder.
bok- wat ben je toch eigenlijk een nutteloost jfc ben bang, dat hij heel boos zal zijn",
die als een strend-jutter be- j dier„Je dient alleen maar voor ons ?enoe"1 antwoordde Frank.
I „Leg onmiddellijk de penseelen neer.
Ik ver- Frank", zei mijnheer Murray nu streng: „en
jij, Fred, trek het rijkostuum uit. Gaan jullie
nu naar je kamer, waar je den geheelen dag
blijft."
„O, vader alsjeblieft Ik
„Geen uitvluchten. Jullie zijn heel ondeu
gend geweest en hebt mijn schilderij to-
de telkens Kees Donker naar de zee, die wa°btte dat ook niet van hem maar hij
toch na zulk een hevigen storm wel wat zou Raasde rusti? door en keken verder n,et
naar hem om.
aanbrengen. „Hèi', dacht hij, „als het nu.
eens een vaatje zoutvleésch of iets anders Een poosje later zouden wij weer inspart-
was, dat moeder de vrouw kon gebruiken.nen' was er c er gebeurd Het paaltje,
De winter staat voor de deur en met 'den i waaraan hij vastgemaakt was, bleek niet ste-
winter komt de armoede. En zes kleine kin- «en grond gestoken te zijn en ^aaj bedorven. Je wist heel goed, dat je hier
dersï Tjongen, daar komt wat voor kijken,1 met touw en Paal ha(* boV. weS 8e' niet komen mocht en hebt een geduchte
hoorT En Kees rilde bij de gedachte, dat vonden over een hoop steenen en nu zagen straf verdiend. Jullie krijgt geen van beiden
zijn vrouw en kinderen weer gebrek zouden we «em beel hoog op een ouden, 8fgehrok-<y.weej^ge|(j de eerste drie maanden. Ga nu
lijden, zooals verleden winter. En Mie, zijn keMen muur, waar hij de plantjes afknabbel- naar boven."
vrouw, zag er nu al zoo bleek en smalletjes ^e* keek ons e€ns ^an met zijn groote,
uit en Antje ook. „Tjongen", mompelde hij, kraalachtige oogen en knikte met zijn kop,
„wat zouden die aansterken, als ze iederen slsof hij zeggen wou: „Kom maar hier, als
dag een stukje zoutvleesch bij hun aardap-1 ie kunt en liet ons roepen,
pels kregen.Zoo peinzend liep hij ver-1 Geen van ons had lust den muur op te
der, tot bij het baken, daar waar het strand klauteren, want die was zóó steil en puntig,
zich buigt. En daar om die bocht, liep moei- wij er zeker zouden afvallen. Toch was
zaam een door ouderdom gebogen vrouw; j bok er opgeklommen.
't was oude Trienl Jongens, dacht ik, is dat misschien het
Verbaasd keek Kees Donker de vrouw na,'entwoord op mijn verwijt? Want nu herin
die langzaam het hooge met helm begroeide nerde ik mij, dat de bok eigenlijk niet in ons
duin beklom. „Wat doet die oude Trien vl»kke land thuis behoort, maar in bergach-
hier", mompelde hij. „Ze zal toch niet uit «ge streken, waar een koe en een schaap
I jutten gaan, zooals ik?" hun moeilijk zouden kunnen vinden.
I Lachend om zijn dwaze veronderstelling Bokken en geiten toch klauteren langs de
I liep hij door, nu en dan omkijkend naar steilsje hellingen op en af; één steentje,
oude Trien, die niet omkeek, al maar door- waarop zij hun poot kunnen zetten is vol-
I liep. „Verbeeld je", grinnikte hij, „ik zie die doende, en de gladste bergtoppen, de meest
I oude vrouw al met een vrachtje op haar ge- oneffen streken zijn goed genoeg voor die
I bogen rug. En haar zoon Nelis, de tgpen- dieren om daarover hun weg te vinden naar
wachter? Geen hap zou hij eten van gejut een plekje gras of een beek.
vleesch, geen hand warmen bij een vuur van 't Is dan ook onze schuld, als wij zeggen,
aangespoeld wrakhoutl Maar Nelis heeft het dat de bok niet nuttig is. Hier doet hij nie-
ook niet noodig", mompelde hij nu bitter; mendal, maar in bergstreken zou men t zon-
„die heeft een goed bestaan en geen zes der bokken niet kunnen stellen. Daar vervul-
kinderen, zooals ik. En als ik niet zoo arm len zij de plaats van koeien en vormen er ge
was, dan.... En dan die angst, dat de heele kudden. Van bokkenhorens maakt men
strandvonders je zullen snappen.J daar allerlei gereedschap; van de huid klee-
Ongemerkt was Kees Donker verder ge- ren, dek en leer. Men drinkt de geitenmelk
loopen dan zijn plan was en juist toen hij en meer dan één gezin leeft daar bijna ge
er aan dacht om terug te keeren, zag hij in heel van één geit.
de verte een donkere massa liggen. „Wat1 Toen dit alles mij te binnen schoot, kwam
zou 't zijn?" vroeg hij zich af. „Wrakhout? ik natuurlijk op de gedachte, hoe elk land
Of een vaatje met wat goeds er in?" zijn eigen dieren heeft. Hier in Holland en
Maar toen hij er, behoedzaam naar alle andere landen hebben wij koeien en ossen,
1 kanten heenkijkend, naar toe was geloopen, die ons vleesch, melk, kaas, boter en leer ge-
1 zag hij tot zijn schrik, dat het een drenkeling ven en die heel goed als trekdieren zijn te
I was. Even boog hij zich over den man heen, gebruiken. In Gelderland reeds en in Duitsch-
om te zien of hij misschien nog leefde. Maar land zeer algemeen, vindt men ossen voor
weldra richtte hij zich op, schudde treurig den ploeg of den wagen gespannen,
het hoofd en mompelde: „Hij is dood, de ar- Gaat men de berglanden in, dan vindt men
me kerel! en misschien heeft hij vrouw en daar de bokken en hun familie, de gemzen.
kinderen, die gebrek zullen lijden, nu hij ge- i In t' Noorden heeft men de rendieren, <lie
storven is.geheel voorzien in die behoeften, waarvoor
I 't Vinden van den drenkeling had Kees de koeien en paarden bij ons dienen; men
j Donker ailen lust tot jutten ontnomen. Hij rijdt er mee, drinkt hun melk, kleedt zich met
zou maar liever naar huis gaan en een uur- hun vel een eet hun vleesch.
tje gaan slapen, dacht hij. Met deze gedach- j In die streken, waar geen grazend vee iets
ten keerde hij om en beklom de duinen, te eten zou hebben, treft men zeehonden en
Maar nauwelijks had hij het laatste duin be- walvisschen aan die wel geen melk leveren,
reikt, of hij zag tusschen een bosje helm maar spek en traan om te branden, en huid
een portemonnai1? Uggen, die gemaakt was en balein om gereedschappen van te maken,
van stevig, bruin leder en een vreemden1 In de zandstreken v* Afrika leeft het ka-
Frank en Fred zagen wel, dat hun vader
en Fred voor een prentenboek! «Bovendien
zouden zij dien middag op een buitenpartij
gaan en nu moesten zij thuis blijven!
De straf was streng, doch zij hadden haar
verdiend en de jongens begrepen dit.
Jaren zijn voorbij gegaaan. Frank en Fred
Murray zijn beiden nu jonge mannen gewor
den en hun vader heeft verschillende mooio
schilderijen vervaardigd na den dag,-waarop
zijn ongehoorzame zoontjes zijn werk be
dorven hadden. In het atelier hangt echter
hog altijd de. schilderijs waarop de ruiter me!
blauwe gezicht roode tranen uit gele oogen
schreit.
„Die schilderij heeft mij gehoorzaamheid
geleerd zegt Frqnk, terwijl hij er met een
vriend voor staat.
„En mij ook," voegt Fred er aan toe. „Va
der heeft toch niet te vergeefs gewerkt."
Dure bloemen.
De weelde van bloemen heeft in de groolö
Amerikaansche steden een ongekende hoogte
bereikt zooals men zells in Londen en Parijs
niet kent. zoo schrijft Jong Vaderland. dit
laatste dan cesurokeu van den tijd vóór den
oorlocZoo werdefi noe niet eens zoo lans
Geleden, bii het huwelijk van ccnc Hike
dame te New-York 17 18.000 dollars aan
bouqueltcn en bloemversieringcn besteed De
beste zaken worden echter met Nieuwiuar
en om carnavalstijd gemaakt. Voor een mooie
tafelversiering wordt niet zelden 1250 gulden
betaald, en voor bloemen b" begrafenissen
het dubbele Èen rozeknop kost in sommee
gedeelten van de Nieuwe wereld 3 4 dollar;
een klein bouquetie vioollies. waar men bü
ons toch niet meer dan een kwartje voor
geeft, kost den kleinhandelaar zeil ongeveer
één rijksdaalder.
Men kan zich dus voorstellen, dat cr uit
gestrekte, kassen ziin, in de omgeving van ge
noemde wereldstad; en dat die ook wel ziin
geld ODibrengen. bliikt uit de opgaaf, da* de
gezamenlijke tuinen en kassen, om Ncw-YorU
heen. alleen al een waarde van dertig mil-
lioen dollars opleveren 1
De waaier.
De prins van Turn en Taxis wandelde eens
met een aanzienlijke dame op de kermis te
Neville.
„Mevrouw, wat mag ik u aanbieden als
kermisgeschenk?" vroeg de prins en de da
me verzocht een waaier.
Bij de eerste kraam de beste werd er naar
gevraagd. De koopman vroeg voor den
mooisten twee goudstukken, maar dat was
den prins niet duur genoeg. Bij e«n onderen
koopman werden nu waaiers van vijf goud
stukken voorgelegd, maar dit beviel ook nog
niet. Deze man was echter slim. Hij haalde
een ander pak te voorschijn én vroeg voor
eiken waaier vijf-en-twintig goudstukken.
Dat was beter naar den zin; de dame koos
er een^iit en de koop werd gesloten, 's Mid
dags moest de koopman in het hotel, waar
de prins zijn intrek had genomen, om het
geld zenden. De man ging er persoonlijk
heen, maar vroeg slechts vijf goudstukken;
hij had n.1. den prijs maar zoo hoog gesteld,
teneinde een waaier te verko^pen, want hij
had geen duurdere waaiers dan een ander.
Toen de prins dit vernam, was hij zóó vol
daan over de eerlijkheid van den slimmen
koopman, dat hij dezen de twintig goudstuk
ken liet behouden.
Op een prikslee baantje glijden,
Heisa, jongens, dat 's een pretl
Zonder muts kom je beneden,
Als je 'm niet hebt vastgezet.
Winterpret.
Vliegensvlug gaaf 'f, al» een vogelt
d'Oogen schift'Óen van plezier;
TintTen ook van kou de ooren
En de neuzen,— 't geelt geen dtr.
Koudkleum moet maar binnen blijven
Bij de kachel, maar wij gaan
Heel den middag sleedje rijden
Op de spiegelgladde baan.
HERMANN A,