Qoop de Deugd. Het kind van den strand jutter. Een verhaal uit den ouden tijd. t door Tanté JOH. Met groote verlangende oogen keek een klein, mismaakt meisje naar eenige kinderen, 'die ap het pleintje voor de dorpsschool, de J «enige school in Duindorp, touwtje spron gen. 't Kind, dat er hoewel armoedig ge kleed zindelijk uitzag, naderde met kleine pasjes het vroolijke groepje en vroeg met een verlegen stemmetje: „Mag ik meedoen?" „In, spin, ga de bocht maar in; Uit, spuit, ga er nu weer uit." •o-gen de twee, die het touw draaiden, en ■oodoende hoorden zij niet de schuchtere vraag van het kind, dat nu nog een stapje naderbij kwam en iets luider haar vraag her haalde. Ben der meisjes, die juist in de bocht wil de springen, hoorde haar, keek om en zei: „Zoo Antje, ben jij daar? En wou jij mee doen?" t Meisje knikte verlegen. ,,"k Behoef niet te springen", zei ze heel zacht. „Als 'k maar draaien mag." „Nee hoor, je doet niet meel" snauwde zen roodharig, langopgeschoten deerntje, ,jij kan niet goed draaien, je armen zijn veel te kort om een flinke, hooge bocht te krij gen....' - „Kom, Geertje, laat ze maar meedoen", zei RU een aardig, frisch blond meisje, wier groote blauwe oogen vroolijk de wereld inke ken. „Kom, doe jij maar mee, hoor Antje, maar recht draaien, en niet te langzaam." Geertje keek Janne, zoo heette het aardige meisje, boos aan. „Als ze niet goed draait, doe ik niet meer mee", zei ze. „Jij haalt er ook maar iedereen In, Janna.En nu kan ze nog „voor^spek en boonen" meespelen, maar morgen niet Ineer hoor!" Het arme mismaakte meisje zei op deze hatelijke woorden niets terug. Dankbaar knikte zij Janr*» ^en een gelukkig lack*? gleed over haar mager, geel-bleek gezichtje. Ze was zoo heel blij, dat ze eindelijk eens mocht spelen met de meisjes van de dorps school, ook al was het maar „voor spek en boonen"! Want vriendelijkheid was Antje »iet gewend. De Duindorpsche jeugd schold viar voor „bochel" en lachte haar uit om haar mismaakt rugje. En thuis had zij het óók lang niet makkelijk. Niet dat men dóór niet lief voor haar was, maar als oudste meisje uit een groot gezin, moest ze na schooltijd Op vijf kleine broertjes en zusjes passen en moeder, die uit werken ging, er niet was, kan Antje niet naar school gaan, want dan mo- st zij het eten koken voor vader en de eren. Maar op dit oogenblik, terwijl ze soo lustig het springtouw draaide en alle moeite deed om een flinke, hooge bocht te maken, dacht zij niet aan haar moeilijk le ven, nöch aan haar gebocheld rugje. Ze dacht alleen, hoe heerlijk het toch was met de anderen te spelen, al was het maar „voor .«pek en boonen"! Terwijl ze heel haai aandacht wijdde aan bet spel, zag ze niet de twee jongens, die na derden. Ze zag ook niet het gluiperige ge licht van den grootsten jongen, die zijn •riendje influisterde: „Kijk, die bochel •peelt vandaag ook mee! Wacht, ik zal haar een duwtje geven en dan zal je eens een grap beleven!" En toen liep hij onverwacht op de niets vermoedende Antje toe en gaf haar een hevigen stomp op haar rugje, zoo dat zij duizelde en viel. „Hè, wat valsch!" riepen Janna en Geertje tegelijk uit. „Wat heeft die gluiperd nu weer uitge haald?" vroeg een jongen, die met een tas-K op zijn rug en de pet op één oor kwam aan draven- Dat was Wim, de zoon van Boon, den lichtwachter, een jongen met een open, eerlijk gezicht, van wien iedereen veel hield en die eens „een man" zou worden, 20oals de schoolmeester altijd beweerde. „Wat heeft hij uitgehaald?" vroeg Wim weer. De meisjes wezen op Antje, die schreiend haar pijnlijk rugje trachtte te wrijven. „Hij gaf zonder reden Antje een harden stomp oo haar rug", ze' Janna. „Hij is een valsche gluiperd, dat is hij!" „Hein Vliek is altijd zoo'n gluiperd", zei nu Geertje, „verleden nog. Maar niemand luisterde naar hetgeen zij nog meer wilde vertellen, allen keken nsar Wim, die op den gluiperigen Hein toe sprong, hem de vuist onder den neus duwde en woedend T~- 'nfaard, dat je ben Kom, geef mij een stomp, als je durft! Maai raak dat arme kind niet meer aan, versta je, of je komt met een paar blauwe oogen thuis „Ik.ik.duwde haar uit gekheid", grin nikte de jongen, terwijl hij angstig keek naar Wims stevige knuisten, die nog altijd vlok bij zijn neus waren. „Mooie gekheid", zei Janna boos. „Een gekheid, die je maar nooit meer uithaalt, hoor! 't Arme schaap ziet er warempel heele- maal wit van! Ben je zoo geschrikt, Ant?" vroeg ze goedig. „Of heeft die nare jongen je pijn gedaan?" Antje droogde haar tranen en schudde haar smal hoofdje. „Nee, zoo heel erg ben ik niet geschrikt, maar ik kan zoo weinig aan mijn rug hebben. Mijn bult doet dan dadelijk zoo'n pijn.zei ze snikkend. Op dit oogenblik kwam meester van Wie- ringen naar buiten en klapte in zijn handen, 't Was negen uur! En in ganzenrijtjes gingen nu de jongens en-meisjes van Duindorp de ouderwetsch ingerichte school binnen. Want 't was nog in den ouden tijd." 1). Iemand, die zich de uit zee aangespoelde voorwerpen toeeigent alles wes in dien tijd 200 geheel an- vorm had. „1< Hoop, dat er wat goeds in rit", meel, het „paard der woestijn"; zooals men onverbiddeliik was en met Innd in 7«lfp rJo vtlltrf nrnn Vfln T"} I I rm rlnm U'AC n>n^nnl/l„ kli knor nnnnnnJ knKUnn /line nnnmt Jnl Jn -An 1 I. werd toen nog verlicht door middel van olie- leeg was. „Maar zou hij misschien van oude meel groote vrachten kan dragen en met een lumpen, oie steeds moesten bijgevuld worden. Trien zijn? Zij beklom straks ook de duinen." soort zadel geboren wordt, uil zware kannen, welke in de zoogenaamde Nelis Boon zat juist aan de koffie, toen In Azië, waar men dichte bosschen heeft oliekamer stonden. Dit was een zwaar werk. Kees met de portemonnaie in zijn hand het en verre afstanden, leeft de onvermoeibare Maar Nelis Boon, -die Hink was en sterk, huisje binnenkwam. „Niets kunnen jutten, olifant,' die zich overal een weg baant en vond dit zoo zwaar niet. Hij vond het véél Kees?' vroeg hij plagend. j wiens rug breed genoeg is om er een huis zwaarder taak "om het kleine houten huisje „Niets dan dezen leegen geldbuidel", lach- op te dragen. bir.nen te gaan, waar hij met zijn zoon \v im te de jutter. „Maar 't geloof, dat hij van je Kortom, in elke hemelstreek vindt men bij oude Trien, zijn schoonmoeder, woonde, schoonmoeder is, Nelis.dieren, die aan de behoeften der bewoners V unt o, er was zooveel droefs in dit kleine j „Ben je nou heelemaalf" riep oude Trien, kunnen beantwoorden. huisje, dat naast den vuurtoren stond, ge- even verbleekend toen zij het gevonden „Daar is hijl" riepen de anderen, want de beurd! Nelis had er zijn lieve vrouw en zijn voorwerp zag. „Die is heelemaal niet van bok was even rustig en gemakkelijk, alsof hij twee dochtertjes zien sterven. En als oude rnij. Kijk, dat is de mijne!" En ze toonde over een effen pad wandelde, naar beneden Trien niet dag en nacht Wim had verzorgd, Kees een kralen beurs met zilveren knip. gekomen. Nu wejd hij weer ingespannen en zou hij ook geen zoon meer bezeten hebben. „Die is beter gevuld dan deze", lachtte trok ons lustig voort. Ik geloof echter niet. En telkens als de lichtwachter het huisje Kees Donker, haar de leege portemonnaie dat ik hem ooit weer zijn nutteloosheid zal binnentrad stond hem dat droeve, dat hij toonend. „Ze is zoo leeg als een leege mos- verwijten, nooit vergeten kon, weer voor de oogen, selschelp.Maar toch zal ik haar maar mee-1 alsof het pas gisteren was gebeurd. En hoe nemen. Wie weet, is het geen tooverbeurs, lief Wim ook voor hem was en hoe goed dte door god Neptunus op het strand is ge- zijn schoonmoeder voor hem zorgde, nooit worpen, om hem, die haar vindt, rijk të ma- konden zij zijn droeve herinneringen verdrij- ken. Kijk eens, Nelis, de naam van den ven. 1 ouden zee-god staat er zelfs 'wT. N. G. De bedorven schilderij. Chatterbox, naverteld door C. H. Prank was het negenjarig zoontje van den Oude Trien, zooals zij in Duindorp werd ..„Neptunus, god zei hij lachend tegen den schilder Murray en Fred zijn zesjarig broer- genoemd, was een vreemd-doende vrouw, lichtwachter. „En nu ga ik haar naar moeder tje Er waren weinig dingen, die de jongens Meermalen zag men haar vroeg in den mor- de vrouw brengenl I prettiger vonden dan een bezoek te brengen gen langs het strand slenteren en meestal 1 „Jij bent er toch een schertste Nelis en aan atelier van hun vader en hem aan gebeurde dit, nadat er des nachts een hevi- hoofdschuddend keek hij den jutter na. „Ik Werk te zien. Zij kregen hiertoe echter ge storm had gewoed. Dan liep zij zoekende had haar laten liggen, woar ze lag, als ik in slechts xelden verlof en het was hun streng rond en spoelde er soms een drenkeling Kees' plaats was geweest. En u, moeder?" verboden het atelier binnen te gaan, als hun aan, behoorende tot de bemanning van een vroeg hii oude Trien. vader er niet was. te pletter geslagen schip, dan zag men de j „Ik.ik.ja, ik.ik.ook zei de oude oude vrouw geknield liggen bij den doode. vrouw haperend. „Nu zal iedereen denken, „Ze bidt", fluisterden dan de Duindorpers dat hit er niet eerlijk aangekomen is. En... en allen bleven zij eerbiedig op grooten af- ne.de strandvonderij ziet hem op de vin stand staan. Geen was er, die haar durfde gersZe weten, dat hij een jutter is. storen. Alleen zacht, héél zacht durfde Terwijl jnen in het huisje van den licht- men fluisteren: „Wel is oude Trien een wachter zoo over hem sprak, was de niets- vreemde vrouw, maar braaf en godsdienstig vermoedende jutter thuisgekomen, had de is zij zeker!" portemonnaie aan zijn Zoo was het in den nacht, die volgde op daarbij lachend gezegd, dat die van zelf vol Op zekeren dag waren mijnheer en me- vrouw Murray plotseling van huis geroepen en in de haast had de schilder de deur van zijn atelier open laten staan. „Fred zeg, Fredl" riep Frank, „dat is leukl Vader heeft de deur van zijn atelier open gelaten." I Fred kwam er aan en de jongens traden vrouw gegeven en de verboden kamer binnen. Op den ezel za gen zij een schilderij staan, die bijna vol- 3 "VI lil UV.1I l.UUl.l, U'V vv.guu VJ/ - j '1 den dag, toen de gluiperige Hein Vliek het zou WOI"den. Toen was m] naar bed gegaan was £ij stonden er eenige oogenblik- bij de jeu"'' van Duindorp had verbruid, dat om ee" Paa' u"rtjes rustig te kunnen sla- v0[ bewondering voor. In een hoek van er langs de kust een hevige storm woedde. Pan' n 'fL !?.°"te.r z'Jn en de kamer lag een rijcostuum en op een ta- Alleen op de zandbanken van Duindorp, die 'r'sca mompelde hij. „Wellicht is er dan fe]tje B(ond cen groot houten paard. Het als héél gevaarlijk bekend stonden, waren i wat rs °P strand geworpen dan een ^ostllurn was gedragen door het model van drenkeling. En zoo sliep hij in. (Slot volgt.) Wat onze bok mij vertelde. dien nacht twee schepen gestrand. Een er van, een Noorsche driemaster, was reeds te pletter geslagen, vóórdat de reddingboot, die hevig kampte met de bruisende, hoog-op- gestuwde golven, het kon bereiken. Het tweede schip, een Duitsche bark, kwam er niet veel beter af, doch de beman ning kon gelukkig gered worden. Zooals te begrijpen is, waren de meeste Duindorpers dien nacht niet naar bed ge weest zij wachtten, gelijk zij bij zwaar weer plachten te doen, op de terugkomst van de reddingboot. En nu was de dag aangebroken; de red dingboot was behouden teruggekeerd; de angst was geweken! En doodstil was het langs het goud-gele strand, want hgel Duin- dorp sliep in welverdiende rust. Neen, niet heel Duindorp! Want er slenterde een man langs het strand. Dit "was Antje's vader. Kees Donker, kend stond. Ei. -w - de nood aan den man kwam. Hoopvol staar-®a' 8een antwoord den schilder, die voor hem geposeerd had. „Trek het aan, Fred, dan kun je voor mij zitten, terwi]l ik schilder", zei Frank en met behulp van zijn broertje was Fred spoedig aangekleed. De kleine Fred vond, dat Frank bijna even knap was als hun vader, toen hij Onze bok was een sterk dier. Hij trok den bem palet en penseelen zag gebruiken, wagen met gemak voort, al zaten er ook nog Er wes ongeveer een kwartier verloopen, zooveel jongens in en een zweep hadden we nadat Frank aan het werk was gegaan. Dat bijna niet voor hem noodig. Hij had een was een beel ongelukkig kwartier voor de paar ferme horens en als de honden hem schilderij geweest. De neus van den ruiter aanblaften, wist hij hun ontzag in te boeze- was ,wart geworden, zijn oogen geel, ter men met zijn wapens. Voor een grooten wa- ^jjj aï. roode tranen uit vielen en zijn wan gen was hij echter niet sterk genoeg en hij gen waren matblauw. De beide jongens wa- deugde dus eigenlijk voor niets anders dan ren juist bezig het werk met verschrikte ge- voor onzen bokkenwagen. I zichten te beschouwen, toen de deur open ,3ok, bok zei ik op een middag, toen hij ging en mijnheer Murray achter hen stond, uitgespannen was en graasde, terwijl wij wat xpat „j vader zeggen?" vroeg Fred aan uitrustten van het krijgertje spelen, „bok, den jeugdigen schilder. bok- wat ben je toch eigenlijk een nutteloost jfc ben bang, dat hij heel boos zal zijn", die als een strend-jutter be- j dier„Je dient alleen maar voor ons ?enoe"1 antwoordde Frank. I „Leg onmiddellijk de penseelen neer. Ik ver- Frank", zei mijnheer Murray nu streng: „en jij, Fred, trek het rijkostuum uit. Gaan jullie nu naar je kamer, waar je den geheelen dag blijft." „O, vader alsjeblieft Ik „Geen uitvluchten. Jullie zijn heel ondeu gend geweest en hebt mijn schilderij to- de telkens Kees Donker naar de zee, die wa°btte dat ook niet van hem maar hij toch na zulk een hevigen storm wel wat zou Raasde rusti? door en keken verder n,et naar hem om. aanbrengen. „Hèi', dacht hij, „als het nu. eens een vaatje zoutvleésch of iets anders Een poosje later zouden wij weer inspart- was, dat moeder de vrouw kon gebruiken.nen' was er c er gebeurd Het paaltje, De winter staat voor de deur en met 'den i waaraan hij vastgemaakt was, bleek niet ste- winter komt de armoede. En zes kleine kin- «en grond gestoken te zijn en ^aaj bedorven. Je wist heel goed, dat je hier dersï Tjongen, daar komt wat voor kijken,1 met touw en Paal ha(* boV. weS 8e' niet komen mocht en hebt een geduchte hoorT En Kees rilde bij de gedachte, dat vonden over een hoop steenen en nu zagen straf verdiend. Jullie krijgt geen van beiden zijn vrouw en kinderen weer gebrek zouden we «em beel hoog op een ouden, 8fgehrok-<y.weej^ge|(j de eerste drie maanden. Ga nu lijden, zooals verleden winter. En Mie, zijn keMen muur, waar hij de plantjes afknabbel- naar boven." vrouw, zag er nu al zoo bleek en smalletjes ^e* keek ons e€ns ^an met zijn groote, uit en Antje ook. „Tjongen", mompelde hij, kraalachtige oogen en knikte met zijn kop, „wat zouden die aansterken, als ze iederen slsof hij zeggen wou: „Kom maar hier, als dag een stukje zoutvleesch bij hun aardap-1 ie kunt en liet ons roepen, pels kregen.Zoo peinzend liep hij ver-1 Geen van ons had lust den muur op te der, tot bij het baken, daar waar het strand klauteren, want die was zóó steil en puntig, zich buigt. En daar om die bocht, liep moei- wij er zeker zouden afvallen. Toch was zaam een door ouderdom gebogen vrouw; j bok er opgeklommen. 't was oude Trienl Jongens, dacht ik, is dat misschien het Verbaasd keek Kees Donker de vrouw na,'entwoord op mijn verwijt? Want nu herin die langzaam het hooge met helm begroeide nerde ik mij, dat de bok eigenlijk niet in ons duin beklom. „Wat doet die oude Trien vl»kke land thuis behoort, maar in bergach- hier", mompelde hij. „Ze zal toch niet uit «ge streken, waar een koe en een schaap I jutten gaan, zooals ik?" hun moeilijk zouden kunnen vinden. I Lachend om zijn dwaze veronderstelling Bokken en geiten toch klauteren langs de I liep hij door, nu en dan omkijkend naar steilsje hellingen op en af; één steentje, oude Trien, die niet omkeek, al maar door- waarop zij hun poot kunnen zetten is vol- I liep. „Verbeeld je", grinnikte hij, „ik zie die doende, en de gladste bergtoppen, de meest I oude vrouw al met een vrachtje op haar ge- oneffen streken zijn goed genoeg voor die I bogen rug. En haar zoon Nelis, de tgpen- dieren om daarover hun weg te vinden naar wachter? Geen hap zou hij eten van gejut een plekje gras of een beek. vleesch, geen hand warmen bij een vuur van 't Is dan ook onze schuld, als wij zeggen, aangespoeld wrakhoutl Maar Nelis heeft het dat de bok niet nuttig is. Hier doet hij nie- ook niet noodig", mompelde hij nu bitter; mendal, maar in bergstreken zou men t zon- „die heeft een goed bestaan en geen zes der bokken niet kunnen stellen. Daar vervul- kinderen, zooals ik. En als ik niet zoo arm len zij de plaats van koeien en vormen er ge was, dan.... En dan die angst, dat de heele kudden. Van bokkenhorens maakt men strandvonders je zullen snappen.J daar allerlei gereedschap; van de huid klee- Ongemerkt was Kees Donker verder ge- ren, dek en leer. Men drinkt de geitenmelk loopen dan zijn plan was en juist toen hij en meer dan één gezin leeft daar bijna ge er aan dacht om terug te keeren, zag hij in heel van één geit. de verte een donkere massa liggen. „Wat1 Toen dit alles mij te binnen schoot, kwam zou 't zijn?" vroeg hij zich af. „Wrakhout? ik natuurlijk op de gedachte, hoe elk land Of een vaatje met wat goeds er in?" zijn eigen dieren heeft. Hier in Holland en Maar toen hij er, behoedzaam naar alle andere landen hebben wij koeien en ossen, 1 kanten heenkijkend, naar toe was geloopen, die ons vleesch, melk, kaas, boter en leer ge- 1 zag hij tot zijn schrik, dat het een drenkeling ven en die heel goed als trekdieren zijn te I was. Even boog hij zich over den man heen, gebruiken. In Gelderland reeds en in Duitsch- om te zien of hij misschien nog leefde. Maar land zeer algemeen, vindt men ossen voor weldra richtte hij zich op, schudde treurig den ploeg of den wagen gespannen, het hoofd en mompelde: „Hij is dood, de ar- Gaat men de berglanden in, dan vindt men me kerel! en misschien heeft hij vrouw en daar de bokken en hun familie, de gemzen. kinderen, die gebrek zullen lijden, nu hij ge- i In t' Noorden heeft men de rendieren, <lie storven is.geheel voorzien in die behoeften, waarvoor I 't Vinden van den drenkeling had Kees de koeien en paarden bij ons dienen; men j Donker ailen lust tot jutten ontnomen. Hij rijdt er mee, drinkt hun melk, kleedt zich met zou maar liever naar huis gaan en een uur- hun vel een eet hun vleesch. tje gaan slapen, dacht hij. Met deze gedach- j In die streken, waar geen grazend vee iets ten keerde hij om en beklom de duinen, te eten zou hebben, treft men zeehonden en Maar nauwelijks had hij het laatste duin be- walvisschen aan die wel geen melk leveren, reikt, of hij zag tusschen een bosje helm maar spek en traan om te branden, en huid een portemonnai1? Uggen, die gemaakt was en balein om gereedschappen van te maken, van stevig, bruin leder en een vreemden1 In de zandstreken v* Afrika leeft het ka- Frank en Fred zagen wel, dat hun vader en Fred voor een prentenboek! «Bovendien zouden zij dien middag op een buitenpartij gaan en nu moesten zij thuis blijven! De straf was streng, doch zij hadden haar verdiend en de jongens begrepen dit. Jaren zijn voorbij gegaaan. Frank en Fred Murray zijn beiden nu jonge mannen gewor den en hun vader heeft verschillende mooio schilderijen vervaardigd na den dag,-waarop zijn ongehoorzame zoontjes zijn werk be dorven hadden. In het atelier hangt echter hog altijd de. schilderijs waarop de ruiter me! blauwe gezicht roode tranen uit gele oogen schreit. „Die schilderij heeft mij gehoorzaamheid geleerd zegt Frqnk, terwijl hij er met een vriend voor staat. „En mij ook," voegt Fred er aan toe. „Va der heeft toch niet te vergeefs gewerkt." Dure bloemen. De weelde van bloemen heeft in de groolö Amerikaansche steden een ongekende hoogte bereikt zooals men zells in Londen en Parijs niet kent. zoo schrijft Jong Vaderland. dit laatste dan cesurokeu van den tijd vóór den oorlocZoo werdefi noe niet eens zoo lans Geleden, bii het huwelijk van ccnc Hike dame te New-York 17 18.000 dollars aan bouqueltcn en bloemversieringcn besteed De beste zaken worden echter met Nieuwiuar en om carnavalstijd gemaakt. Voor een mooie tafelversiering wordt niet zelden 1250 gulden betaald, en voor bloemen b" begrafenissen het dubbele Èen rozeknop kost in sommee gedeelten van de Nieuwe wereld 3 4 dollar; een klein bouquetie vioollies. waar men bü ons toch niet meer dan een kwartje voor geeft, kost den kleinhandelaar zeil ongeveer één rijksdaalder. Men kan zich dus voorstellen, dat cr uit gestrekte, kassen ziin, in de omgeving van ge noemde wereldstad; en dat die ook wel ziin geld ODibrengen. bliikt uit de opgaaf, da* de gezamenlijke tuinen en kassen, om Ncw-YorU heen. alleen al een waarde van dertig mil- lioen dollars opleveren 1 De waaier. De prins van Turn en Taxis wandelde eens met een aanzienlijke dame op de kermis te Neville. „Mevrouw, wat mag ik u aanbieden als kermisgeschenk?" vroeg de prins en de da me verzocht een waaier. Bij de eerste kraam de beste werd er naar gevraagd. De koopman vroeg voor den mooisten twee goudstukken, maar dat was den prins niet duur genoeg. Bij e«n onderen koopman werden nu waaiers van vijf goud stukken voorgelegd, maar dit beviel ook nog niet. Deze man was echter slim. Hij haalde een ander pak te voorschijn én vroeg voor eiken waaier vijf-en-twintig goudstukken. Dat was beter naar den zin; de dame koos er een^iit en de koop werd gesloten, 's Mid dags moest de koopman in het hotel, waar de prins zijn intrek had genomen, om het geld zenden. De man ging er persoonlijk heen, maar vroeg slechts vijf goudstukken; hij had n.1. den prijs maar zoo hoog gesteld, teneinde een waaier te verko^pen, want hij had geen duurdere waaiers dan een ander. Toen de prins dit vernam, was hij zóó vol daan over de eerlijkheid van den slimmen koopman, dat hij dezen de twintig goudstuk ken liet behouden. Op een prikslee baantje glijden, Heisa, jongens, dat 's een pretl Zonder muts kom je beneden, Als je 'm niet hebt vastgezet. Winterpret. Vliegensvlug gaaf 'f, al» een vogelt d'Oogen schift'Óen van plezier; TintTen ook van kou de ooren En de neuzen,— 't geelt geen dtr. Koudkleum moet maar binnen blijven Bij de kachel, maar wij gaan Heel den middag sleedje rijden Op de spiegelgladde baan. HERMANN A,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 7