Qooi3 de Ucagd.
Lrm~L—-
Hot gezin van den Dokter.
Naai het Engelsch
van
MARGARET S. HA/cRAFT
Vrij bewerkt door C. H.
U HOOFDSTUK VII
Pim in de provisiekast
Het gekras van dokter Vernie s sleutel In
het slot der apotheek deed juffrouw Roden
•veer tot zich zelf komen. Zij riep luid den
liaam van den jongen assistent en hoewel
deze Kitty verzocht weer te gaan liggen
het kind kon zich ook niet langer staande
houden was hij niet zoo verbaasd over
hetgeen hij zag, als juffrouw Roden wel ge
dacht had.
„Je rug is in den laatsten tijd veel ster
her geworden," zei hij tegen het bevende
kind; „over een tijdje zal je kunnen staan
en loopen, maar voor vanavond heb je je al
genoegd ingespannen. Nu ga ik echter eens
I
zelfden avond nog naar zijn moeder te ko-
men kijken. Den volgenden dag informeerde
juffrouw Roden naar de Ridge's en hoorde j
zfj, dat Pirn's moeder een ijverige, oppassen- j
de weduwe was, die nu aan een ernstige
rheumatische ziekte leed. Kitty stelde veel j
belang in „mijn Cathrientje", een meisje 1
van haar eigen leeftijd, dat ziekelijk en
zwak was door gebrek aan voldoend voedsel.
Het kind zon met behulp van juffrouw Ro
den en Juf op allerlei middelen om de we
duwe en de arme kinderen pleizier te doen
en Pim beschouwde Kersenoord als de
woonplaats van engelen, waar medelijden en
liefde heerschte.
Intusschen werden Kitty's broertjes en
zusjes met den dag meer verbrand in het
zonnige Lynryth, hoewel er over Nico's en
Jim's genoegen een schaduw hing door de
gedachte, dat zij door hun zucht naar avon
turen de korte vacantie van vader geheel
bedorven hadden, daar hij niet alleen zwaar
verkouden was geworden, doch tevens een
ernstige keelontsteking had opgeloopen.
Mevrouw Bramley had tegen haar jongens
gezegd, dat ook zij moed en dapperheid be.
een onderzoek instellen naar die geheim. «onferde' ™?r dat moed .ets heel anders
zinnige geluiden. Wij dachten ook eens, dat !s als waaghalzerij En dokter Bramley liet
we op De Wilgen inbrekers hadden, dochjhet ve,r^d ac,hter' dat gedurende het verde-
het bleek al spoedig, dat het onze oude fe verblijf .n LynrytbNico en J.m noo.t al-
poes was. Zij was handig genoeg in het lee" ,ot samenJ raocbten u"Baan' daar het
openmaken van een deur, en het was net, &ebleken was' dat zij niet te vertrouwen wa-
alsof iemand heel behoedzaam probeerde in ren' De ion8ens hadden hierover erg het
te breken. Guy's hondje, Binnie, is er lang land' ,maar in hun hart "J06,5*" Z'J toe8a"
niet zoo knap in, hij denkt, dat een deur 1ven' da; het hun verdiende loon was. Dit
vanzelf opengaat, als hij er maar aan likt!" "'fj W6g',
Kittty lachte, maar zei tegen dokter Ver-heldhaf"g voelden, als zij de tweelingen er
nie, dat het hier geen kat was, want dat kat- ?amen °P uit z?Sen ®aan of Hanna, al!een
en niet niezen. „O ja, soms wel," antwoord-1het strand lo°Pen' terw,jl zi> allljd °P
de de assistent, maar ik betwijfel, of ze wel I moe®ten wachten.
«oo kunnen kloppen, als onze onbekende! ,Nlco e" Jim Tf het da" °°k T' 2061
vriend op het oogenblik doet. Wees maar f's de anderen, daf hun vacantre m het ver-
niet bang, ik denk, dat er iemand in de pro- Wales voacMi wffren" Msyd sct3rade' I
visiekast opgesloten zit en hoop, dat hij niet omdat Z1 ee,n ?n's P°,esJe °p „Mon ReP°s 1
alles zal opeten." moest achterlaten en kleine Dolly omarmde
Op dit oogenlbik kwam Juf terug en de het halve dorp.'. vóór zij' met,haar haQd!e
dokter en zij begonnen nu hun onderzoe- «uivend, „ta-ta tegen Lynryth zei. Me-
kingstocht. Wat de oorzaak van de vreemde vrouw Bramle>' verlangde er echter naar K.t-
geluiden ook zijn mocht, zij moest onmiddel- ty taru^ 'e zie,n en Hanna deelde haar ge-
lijk worden ontdekt voelens. Toen het station van Glenbank em-
Juffrouw Roden stak de lamp aan en zij de,i'k be,reikt, was' P™beerden de jongens,
was nauwelijks hiermee klaar, of dokter Ver- wle van hen he' eers' bet dak van hun huis
Me en Juf kwamen weer binnen met een °ntdekken zou' daarbii '"id uitroepend:
angstig uitzienden kleinen jongen van "™oera voor Kersenoord,
ten jaar of zeven tusschen hen in. Hij was
bleek en mar;er, 1 Moo*e voeten en was
armoedig gekleed.
„Hier is de booswicht, de niezende jonge
inbreker," zei dokter Vernie, terwijl hij den j
jongen streng aankeek, „blu, juffrouw Roden Hoewel de opwinding 'Kitty gedurende
8n !v.at moeten we met den deugniet korten tijd kracht had gegeven te staan, was
O0ni- bengel, hoe heet je? Jan? het kind diep teleurgesteld, toen zij tot de
„Nee, geen Jan, stamelde de jongen, ontdekking kwam, dat zij dit niet meer kon.
,,ik ben Jan niet, maar Pim Ridge en Haar vader en dokter Vernie verzekerden
Jantje is het kleintje en we hebben nog haar beiden, dat zij met den dag sterker
m 8n .mi^n 9?thrientie* werd, maar dat zij niet in eens te veel moest
„Naar je familie vragen we niet. Vertel verwachten of zich te veel insponnen. Zij
maar eens eerst, wat je in de provisiekast had gehoopt haar familie aan de voordeur
van dokter Bramley deedt en wat je alle- te kunnen 'verwelkomen en zoodoende haar
maal hebt gegeten en hoeveel jampotten je moeder een groote verrassing te bereiden,
in je zak hebt gestoken. Het scheelde maar heel weinig, of zij was
„Ik heb niets gegeten, mijnheer, en ik heb in één van haar oude huilbuien losgebar-
maar één zak en daar zit een groot gat in, sten, toen zij vernam, dat zij nog eenigen
antwoordde Pim, plotseling in tranen uitbar- tijd moest liggen. Zij streed echter dapper
stend en zijn gezicht met zijn mouw afve- tegen haar ongeduld en bedierf de vreugde
£en^- der terugkeerende familie niet door haar tra-
„Zullen we hem maar vrijspreken, juffrouw nen. Juffrouw Roden vroeg haar, waarvan
Roden? vroeg Kitty. „Huil maar niet, Pim, j Moeder en de anderen het meest hielden en
waarom ben je eigenlijk zoo bedroefd? wat er dien eersten middag dus gegeten
„Omdat ik zoo n honger heb en er zoo n moest worden,
prachtige appeltaart stond." „Moeder, ik houd heel veel van juffrouw
p.f w's* ^8' een öPPe^aarl was, Roden," zei Kitty, toen mevrouw Bramley
Pim? vroeg dokter Vernie achterdochtig, j naast haar rustbank zat. „Is ze niet heel aar-
„Dat dacht ik, snikte Pim, „en er was dig, Moeder? De anderen houden ook al van
jam ook een heele hoop! I haar; kijkt u maar, ze staan allemaal om
,Ik heb de planken nagezien en weet ze-1 haar heen. Zij leert hun een nieuw spelle-
Haf- Pi niote «uarr ïo nn» r Jjg
HOOFDSTUK VIII.
De eerste van haar klas.
ker, dat ei niets weg is, nog geen enkel
Koekje," zei Juf nu.
„Hoe kwam je in de provisiekast, vent?"
vroeg juffrouw Roden vriendelijk.
„Moeder is heel ziek, mevrouw en mijn
Cathrientje was zoo vreemd in haar beenen
en de dokter woont hier en ik kwam
binnen, toen de deur op een kier stond
en ik zag niemand alleen een kast vol
„Het zal ons allemaal spijlen, als haar tijd
om is," antwoordde Moeder. „Juffrouw Ro
den heeft geen gemakkelijk leven gehad,
kindje, doch zij heeft steeds meer aan an
deren gedocht dan aan zich zelf, vandaar
dat iedereen zooveel van haar houdt."
Mevrouw Bramley stelde veel belang in
Kitty's beschermelingen Pim Ridge en zijn
lekkere dingen en ik wou zoo graag wat zusje Cathrientje. Zij zorgde er voor, dat het
voor mijn Cathrientje hebben ik ben heel zwakke kind versterkend voedsel kreeg en
slecht geweest. gaf bun allen kleeren, die wel door haar
„Waarom? vroeg dokter Vernie nu, „je eigen jeugd gedragen, maar toch nog lekker
zegt zelf, dat je niets hebt weggenomen." j warm waren. Langzamerhand herstelde juf-
„Dat heb ik ook niet gedaan, mijnheer, frouw Ridge en was zij in staat met haar
maar toen ik in de kast ging, was ik het wel werk geld te verdienen. Hoe dankbaar was
van plan. Het was heel slecht van me, de arme weduwe, toen zij na eenigen tijd
maar mijn Cathrientje heeft nog nooit wat haar huur kon afdoen en de jongens met
lekkers gehad sinds Vader's dood we had- nette kleeren naar school kon sturen. Ca-
den het maar goed, toen Vader nog leefde thrientje begon langzamerhand sterker te
en werken kon en ik wou zoo heel graag worden en bracht menig uurtje bij Kitty op
wat lekkers hebben voor haar. Toen kwam Kersenoord door. Kitty gaf haar leesles,
er iemand voorbij, en die wist niet, dat ik maar het vaderlooze kleine ding leerde haar
in de kast was en deed de deur dicht. Ik jeugdig meesteresje grooter dingen dan le-
ben toen een heelen tijd opgesloten ge- zen en schrijven, want zij was in weerwil
weest, maar ik durfde niet roepen. Toen van haar zwakheid een dappere kleine
het donker werd, begon ik te kloppen en ik meid en mevrouw Bramley bemerkte al
geloof, dat ik er wel een uur in gezeten heb. spoedig, dat. haar voorbeeld Kitty veel goed
En ik zei tegen mezelf, dat ik niet stelen deed.
mocht, omdat ik weet, dat stelen slecht is Terwijl deze zich verdiepte in de weduwe
en ik ga naar Zondagsschool, als ik klee- en haar gezin, bepaalden Hanna's gedachten
ren heb en ik heb heusch nog geen krui- zich slechts op één punt zich op school
meltje weggenomen en mijn Cathrientje onderscheiden zooals niemand te voren
gaat dood, als u mij in de gevangenis op- ooit gedaan had. Zij zat in de zevende klas
bij juffrouw Ducie en hoopte in de hoogste
„Huil maar niet meer, Pim", zei juffrouw te komen, waarvoor zij na de vacantie
Reden; „je bent een brave jongen en ik ben examen moest doen. Nu was het de ge-
den goeden God dankbaar, dat hij je be- woonte op de school van juffrouw Ducie,
hoed heeft voor stelen. Als ik uitspraak dat degene, die het beste examen aflegde,
moet doen, is je verblijf in de provisiekast maximum behaalde, dat wil zeggen het
je vergeven en krijg je onmiddellijk een glas hoogst aantal punten. Bij afkorting werd dat
melk en een paar lekkere boterhammen." meisje dan maximum genoemd, een on-
„En ik zal hem wat meegeven voor zijn derscheiding, waarom altijd hevig gestreden
fnoeder, zei Juf vriendelijk. „De weet nu, werd. Hanna was nog geen dertien, en hoe-
•vie zij is een arme kantwerkster, die bij i wel zij de jongste uit haar klas was, had zij
juffrouw Mason is komen wonen. De herin-1 zich vest voorgenomen, haar uiterste best
ner mij, dat de laatste vertelde, dat zij ziek te doen maximum te worden. Er was nog
was geworden en het heel armoedig heeft." één meisje in haar klas, dat er eveneens
Kleine Pim's gezichtje straalde, terwijl hij voor werkte. Dit was haar vriendinnetje,
tfretig at en dokter .Vernit beloofde di«tv- Lily Vernie, een meisie van veertien iaar en
het jongste zusje van Vader's assistent. Me-'
vrouw Vernie was weduwe en woonde op
een villa in Glenbank, die „De Wilgen"
heette, en wel met haar oudsten zoon, den
jongen dokter, en haar jongere kinderen
Lily en Guy.
Lily maakte iederen avond vol ijver haar
huiswerk. Zij spande zich meer in dan Han
na, daar zij niet zoo gemakkelijk leerde als
deze. Toen de tijd voor het schriftelijk
examen aanbrak, leverden beiden uitste
kend werk. Zij waren precies gelijk, tot
groote teleurstelling van Hanna, die alleen
maximum wilde worden.
„Ik geef om niets anders," zei ze tegen
Kitty, „dan om alleen maximum te worden.
Lily denkt, dat zij het wordt, maar ik ben
van plan haar nog te verslaan op het mon
deling gedeelte. Lily, wordt dikwijls zenuw
achtig, als zij vlug moet antwoorden en zal
zich zeker nog wel eens vergissen a l s z ij
dat doet, kom ik haar voor."
Kitty hield veel van Lilytoch gunde zij
Hanna de onderscheiding het meest op
haar leeftijd met maximum naar de hoog
ste klas over te gaan, was werkelijk iets bui
tengewoons en zij twijfelde niet, of tante
Amy zou haar een heldin vinden en den
eereprijs toekennen.
Eindelijk brak de dag van het mondelinge
examen aan. Lily voelde, dat er langzamer
hand iets was gekomen tusschen Hanna en
haar zelf en zij begreep, dat Hanna, haar
liefste vriendin, niets vuriger wenschte dan
dat zij, Lily, een fout zou makenbij elk
goed antwoord keek zij teleurgesteld. Lily
was bedroefd, omdat Hanna op een fout van
haar vlaste en werd er zenuwachtig van.
Toch bleven zij beiden precies gelijk en het
examen liep op een einde, toen juffrouw
Ducie Lily vroeg, wie Thomas Hood was.
Zij zag, hoe haar vriendinnetje er op lette,
of zij zich ook vergissen zou. In haar zenuw
achtigheid verwarde zij het onderwerp van
de vraag met Thomas Moore en antwoord
de „Hij was een lersch dichter en schreef
De laatste roos van den zomer."
Hanna vloog bijna uit de bank, terwijl zij
haar vinger opstak. Het flitste plotseling
door haar heen, dat zij nu maximum zou
kunnen worden.
(Wordt vervolgd).
Hel Horloge.
Toen Frederik de Groote, koning van
Pruisen, den lOden April 1741 bij Moliwitz
een beslissende overwinning op de Oosten
rijkers behaald had, reed een jong huzaar
tegen den avond over het slagveld. Hij was
geboortig uit Hessen en de zoon van een
stafmuziekmeester; hij had echter meer zin
in den bonten soldatenrok en was daarom de
zegenvierende vanen van den heldhaftigen
koning gevolgd.
Reeds dacht hij er over naar zijn regiment
terug te keeren, toen hij door een zwaar ge
kwetst jong Oostenrijksch officier werd aan
geroepen, die hem dringend smeekte door
een snellen dood aan zijn smartelijk lijden
een einde te maken.
„Dat kan ik niet en dat zal ik niet, kame
raad", zei de huzaar; „ik zal echter met u
doen, wat gij zeker ook met mij gedaan
zoudt hebben, als ik in den slag gewond was
en gij mij hulpeloos had gevonden. Ik zal u
naar het veldhospitaal brengen; daar wacht
u hulp en verpleging en zult gij misschien
genezen."
Na dit gezegd te hebben, steeg de huzaar
van zijn paard, hielp met inspanning van al
zijn krachten den vijandelijken officier er op,
ondersteunde hem en leidde hem stapvoets
naar het naaste dorp, waar voorloopig een
hospitaal was opgericht. Hier gaf hij hem
over aan den eersten geneesheer en daar hij
deel uitmaakte van de wacht, die het hospi
taal moest beschermen, ging hij dagelijks
even naar den gekwetste kijken.
De jonge officier genas spoedig door de
uitstekende oppassing, die hij genoot, en
toen de huzaar eenige weken later ergens
anders heen gecommandeerd werd, bood hij
dezen alles aan, wat hij aan geld en kost
baarheden bij zich had.
„Het is toch reeds het uwe", zei de her
stellende, „want gij hadt volgens krijgsge
bruik het recht alles in bezit te nemen, wat
gij bij uwen krijgsgevangene vondt."
De brave huzaar, wien bij het afscheid van
den door hem geredde een paar heldere
tranen in de oogen parelden, was hartelijk
over zijn herstel verblijd, maar niet te bewe
gen iets van hem aan te nemen. Na lang we
derstreven liet hij zich eindelijk, vooral ook
op aandringen van den geneesheer, overha
len een gouden horloge ter gedachtenis aan
den jongen officier aan te nemen.
Vanaf dat oogenblik droeg de huzaar het
horloge steeds; hij wist het te bewaren, on
danks alle gevaren, waaraan hij bloot stond
tweemaal werd hij gekwetst.
Ten laatste werd er vrede gesloten en
kreeg de wakkere vrijwilliger zijn ontslag. Hij
keerde naar zijn vaderland terug, maar zijn
vader was in dien tusschentijd ovêrleden,
en daar hij geen bestaan naar zijn zin vond,
verhuurde hij zich als bediende bij een heer.
Daar ging het hem niet bepaald voor den
wind en menigmaal moest hij zich wat laten
welgevallen, waaraan hij vroeger niet ge
woon was. Toch sloeg hij er zich flink door
heen. Al had hij wel eens benauwde dagen,
zijn horloge had hij weten te bewaren; het
was zijn dierbaarste bezitting en als hij het
bekeek, beurde de herinnering aan den ge
ver f\em weer op.
Met een Oostenrijksch generaal, bij wien
hij te Baden in dienst was gekomen, reisde
hij naar Weenen. Deze stierf kort daarna,
maar had hem op zijn ziekbed als een ge
trouw bediende den prins Esterhazy warm
aanbevolen. Deze nam hem gaarne in zijn
dienst, Vooral toen hij hoorde, dat de ex-hu
zaar zeer goed op de fluit blies. De vorst, die
den zomer meest op zijn goederen door
bracht, hield er een kapel op na; daarom
nam hij bij voorkeur bedienden, die eenige
kennis van muziek hadden.
Toen de ex-huzaar voor de eerste maal
iets in de nabijheid van zijn nieuwen heer te
verrichten had, zag deze hem met eenige op
merkzaamheid aan en vroeg hem, of hij
vroeger ook soldaat geweest was en toen de
bediende hierop bevestigend antwoordde,
vroeg zijn heer hem verder, of hij niet bij
het Pruisische leger gestaan, te Moliwitz
meegevochten en er een zwaar gewond Oos
tenrijksch officier naar het hospitaal ge
bracht had. De hyzaar beantwoordde al de
ze vragen bevestigend en haalde zijn horlo
ge voor den dag met de woorden:
„Dit dierbaar aandenken van den dappe
ren officier draag ik altijd bij mij en ik hoop
het, zoo lang ik leef, te bewaren."
Plotseling vliegt de prins hem om den
hals, noemt hem zijn redder, neemt hem mee
naar het salon, ffelt hem zijn moeder en zijn
daar aanwezige zusters en zwagers voor en
houdt niet op de edelmoedigheid van den
wakkeren man te prijzen.
Nog dienzelfden dag moest de huzaai
den livreirok uittrekken. De prins schonk
hem een boerderij in de nabijheid van zijn
familiegoed en bleef hem voortdurend, zoo
wel in den huiselijken kring als in het opertr'
baar, als zijn vriend behandelen.
Vergissing.'
Een heer, die bijzonder veel van snuiven
hield, droeg altijd twee snuifdoozen bij zich,
één van goud en één van verlakt hout. Toen
hij op zekeren avond in den schouwburg zat,
wilde hij een snuifje nemen, doch miste de
verlakte doos. Meenende, dat hij die doos
op zijn lessenaar had laten liggen, greep hij
naar zijn gouden en nam een snuifje. Na
verloop van eenigen tijd wilde hij dit her
halen, doch nu miste hij zijn gouden snuif
doos en vond in plaats daarvan zijn verlakte
doos. „Onverklaarbaar l" mompelt hij in
zich zelf, doch toen hij de doos opende, zag
hij een klein briefje daar in met de woor
den „Neem mij niet kwalijk, mijnheer, ik
had mij vergist I"
Hoeveel aren één graantje schiet!
Naar wij in „Jong Vaderland" lezen
lekende een Duitsch cijferaar uit, dat indiei
één tarwekorrel 50 andere voortbrengt en
deze vijftig elk wéér 50, enz., men in het
tweede jaar 2.500, in het derde jaar 125.000
in het zesde jaar 16.625.000 en in het
twaalfde jaar 244.140.625.000.000 graan
korrels verkrijgtf De oogst van het derde
jaar kan 300 menschen een maal geven en
de afval kan 8 biggen een dag lang van
voedsel voorzien. De opbrengst, in hel
twaalfde jaar van de nakomelingen van dat
ééne graantje geteeld, zou alle inwoners dei
aarde hun geheelé leven lang van voedsel
kunnen voorzien!
Slimheid van ratten.
Uit het volgende kunnen we opmaken, hoe
slim een rat is.
In een provisiekamer stonden verscheiden
flesschen beste Fransche olie in een vier
kante kist overeind naast elkaar. Gedurende
eenigen tijd vond men telkens flesschen,
waarvan de kurk verdwenen was en welke
half of nog verder leeg waren. Om te ont
dekken, wie dit toch deed, ging iemand ach
ter een raampje zitten, dat in de kamer uit
zag. Zoodoende zou men wel spoedig bemer
ken, wie de schuldige was.
"Wat gebeurde er nu? Na een poosje, toen
alles weer stil was, zag de persoon' achter
het raampje, hoe drie of vier ratten uit ver
schillende hoeken voor den dag kwamen,
naar de kist gingen, de kurken zonder veel
moeite loswroetten, hun staarten in den hals
van de flest staken en bij het er weer uit
trekken heel genoegelijk de-olie aflikten^
die daaraan was blijven hangen.
<-
Vraag.
Een wijnkooper had drie zoons, onder wie
hij zijn voorraad wijn wilde verdeelen. Zooi
heel gemökkeDjk ging dit niet, want er wa
ren 21 vaten, waarvan er 7 vol, 7 halfvol en
7 leeg waren. Hoe kon de vader den wijn
verdeelen, zoodat elke zoon evenveel wijn.
en evenveel veten kreeg en er toch geen
wijn behoefde te worden overgeschoten?