(3oor do Doti§d. i i II ïi s f Het gezin van den Dokter. Naar het Engelsch van MARGARET S. HAYCRAPT. Vrit bewerkt door C. H. Hoofdstuk IX. Hanno. Het scheen Hanna, alsof zij haar eigen Aart hoorde kloppen, zóó groot was haar Opwinding, toen juffrouw Ducie haar opge stoken vinger zag en haar Lily Vernie s lóut liet verbeteren. Hanna gaf onmiddel- pjk het goede antwoord en Lily, die zenuw- jichtig was geworden door haar vergissing, taakte heelemaal in de war en miste achter eenvolgens drie vragen, die zij eigenlijk fcest wist. Iedereen begreep nu, dat Hanna Bramley maximum werd. Lily schreide in ide gang eenige tranen bij de gedachte, dat haar moeder, die haar iederen avond met haar lessen geholpen had, teleurgesteld Sou zijn, dat zij maximum niet behaald had. Zij was echter een lief meisje met een warm hartje en én der eersten om haar vrien dinnetje Hanna, die druk stond te praten te midden van een groepje meisjes, geluk te wenschen. Zij kreeg de tranen weer in haar oogen, toen één harer vroeg„Hoe kon je je zoo vergissen met Thomas Hood, Lily? Als je je niet zoo zenuwachtig had gemaakt, zou je het natuurlijk goed gezegd hebben." Groot was de opwinding op Kersenoord, toen Hanna's onderscheiding bekend werd. Bob begon een overwinningsmarsch op de piano te spelen, terwijl allen zongen en Kltty een krans vlocht van' eikebladeren, die de jongens in het bosch hadden opge raapt. Zij was er op gesteld, dat haar zusje dit eereteeken den geheelen «vond zou blijven dragen. „Niemand van mijn leeftijd is ooit met maximum naar de achtste overgegaan," zei Hanna meer dan eens tegen haar ouders, en toen mevrouw Bremley haar góeden- nacht kuste, Huls- zij haar in 't oor: „Moeder, ik heb juffrouw Ducie tegen één der onderwijzeressen hooren zeggen, dat ik hec ver zou brengen. Zij zei, dat ik bijzonder vlug was. Denkt u, dat er iets over mij in de krant zal komen te staan. Moeder?" „Ja, lieve kind, ik denk wel, dat je naam vermeld zal worden." „O, wat heerlijk, Moeder; ik zou later dolgraag willen studeeren en heel, heel knap worden. Zou u 't niet prettig vinden, als iedereen dan over mij sprak Maar waar om zegt u niets, Moeder? Het is toch niet verkeerd groot en beroemd te willen zijn?" „Nee, mijn kind, op zich zelf is dat niet verkeerd, als we ons doel maar niet ten koste van anderen bereiken en iemand naast ons kunnen velen. Vóór alles nederigheid, lieveling. Ik heb werkelijk groote levens ge kend, die er zich in het minst niet op lieten voorstaan, maar God dankten voor hetgeen zij van Hem ontvangen hadden. Ik zal de eerste zijn, die zich in je succes verheugt, lieve kind, als je hartje maar nederig en rein blijft." Mevroüw Bramley kuste Hanna nog eens en ging heen, daar haar man haar juist riep. zal, maar ik wil iets doen ik wacht al leen nog op een gelegenheid. Als ik maar eens iemand redden kon bij een brand of iemand, die op het punt was te verdrinken, te hulp koir snellen, of iemand, die twee maal zoo groot was als-ik, kon afranselen." „O Frankie, Frankie!" zei mevrouw Bramley. die op dit oogenblik de kamer bin nenkwam. „Red zooveeb levens, als je maar kunt en tracht in woord en daad een held te zijnmaar wat iemand „afranselen" be treft zooals jij het noemt dat is geen heldendaad, tenzij je daardoor een ander te hulp komt." Hoofdstuk X. - Mijnheer Percival's prijs. „Jij zult stellig den prijs voor de jonge ren krijgen, Guy net als verleden jaar." „Ik doe er wel mijn best voor," zei Guy tegen zijn vriendje Alfred. „Ik schrijf over Livingstone'k heb het klad al klaar, maar moet het nog in het net schrijven." De jongens spraken over den prijs, dien •mijnheer Percival uitgeloofd had. Guy Ver nie had altijd goede cijfers voor zijn ge wone opstellen en verleden jaar had hij den prijs, die voor de jongeren bestemd was een prachtig boek met platen over vogels gekregen. Dokter Bramley vond, dat zijn jongens niet heel ver waren in het maken van opstellen, Alfred en Bob konden zelfs nog niet eens een behoorlijken brief schrij ven; zij beweerden, dat zij „niets hadden te vertellen," hoewel zij anders aardig hun mondje konden roeren. De dokter dacht, dat luiheid de oorzaak was van hun afkeer een pen op het papier te zetten en beloofde, dat degene van zijn zoons, die één der beide prijzen van mijnheer Percival won, van hem een mooi tennisracket zou krijgen. Nico en Jim togen vol ijver aan het werk, zij schreven in het klad, verbeterden en schreven in het net. Nico had Robert Bruce tot onderwerp gekozen en Jim Horatius Bob slaagde er in een halve bladzijde vol te krijgen over Wilberforce, die zooveel ge daan heeft voor de afschaffing der slavernij, doch Alfred kon maar geen beslissing ne men over welkën held hij het liefst wilde schrijven, hoewel een tennisracket een vu rige wensch van hem was. De arme Guy zou zijn opstel nooit in het net schrijven, want er overkwam hem een treurig ongeluk, waardoor iedereen op De Wilgen zelfs niet eens meer aan mijnheer Percival's prijs dacht. Eén zijner lievelings duiven zat op zekeren dag in een hoogen boom en een ruwe jongen, die juist voórbij den tuin kwam, gooide met een steen naar het arme, kleine ding en kwetste het, want het scheen op Guy's roepen niet te kun nen komen, doch bleef trillend en inéénge doken op den tak zitten. Guy klom onmid dellijk in den boom om het arme dier te halen, maar vóór hij het bereikt had, brak er een tak af en deed de jongen een lee- lijken val, waarbij hij zware kleuzingen op liep. Te midden van al zijn pijn vroeg hij nog naar zijn duif en zijn moeder kon hem gelukkig geruststellen, daar het dier er in geslaagd was de duiventil te bereiken, 'waar het langzamerhand van den schrik bekwam, want het begon weer te eten. De arme jon gen moest echter geruimen tijd liggen. Alfred zocht hem dikwijls op en alle Bramley's stel- „Verlos ons van den Booze," voelde hij zich diep ongelukkig en slecht. Mevrouw Bramley's liefdevolle oogen za- i gen, dat er iets niet in orde was met Al fred. Hij was niet zoo openhartig als Bob en zij begreep, dat vragen hem nog rneer in zich zelf gekeerd zouden maken. Zii bad echter tot God en smeekte den Goeden Her der zijn klein lam té zoeken en het te hel pen, als het verkeerd had gedaan. Een week nadat de opstellen waren inge leverd, brak Moeders verjaardag aan. Kit ty's kussen was heelemaal klaar en prijkte te midden cler andere giften op tafel. Haar zwakke vingertjes waren door liefde weer sterk geworden. Daar het Zaterdag was en er dien mid dag geen extra lessen waren, was het een heerlijke, vroolijke dag. De jongens be halve Alfred waren eerst gaan \oetbal- len en toen Hanna alle kinderen bij elkaar riep ,was Alfred nergens te vinden. Op Moeders vraag, waar hij zijn zou, antwoord den zijn broertjes, dat zij alleen maar wis ten, dat hij weggegaan was om ergens „in zich zelf te mopperen." (Vervolg en Slot volgt.) De opwinding van het kind was gezakt en 1 den vee, be] jn een tafelh die dok. ZIJ begon er over na te denken, dat z.j [er Vernie VQOr zijn broertje g(fkocht had. De zieke bracht er menig aangenaam uur eigenlijk heel verwaand was en dat het voor Lily toch een vreeslijke teleurstelling moest zijn, Lily, die hear met roode oogen zoo lief had gelukgewenscht. Het viel Hanna plotseling in, dat zij gedurende vele dagen aan niets anders gedacht had dan aan het examen en haar lessen en dat zij haar avondgebed gedachtelocs had opgezegd. Zij kroop weer uit bed, knielde neer en zond nu een werkelijk gebed tot God, ter wijl haar hartje van zachtere gevoelens ver vuld was, gevoelens, die haar den volgen den dag op school eveneens bezielden, want in het vrije kwartier zocht zij Lily op en liepen de beide vriendinnetjes weer als vanouds arm-in-arm door den tuin. Lily had zich in den laatsten. tijd erg verlaten ge voeld, doch nu straalde haar gezichtje weer. Het zou mij fte ver voeren, alles te vertellen, wat zij bespraken, maar vóór de mee door en wist de mooiste tonen aan het instrument te ontlokken. „Als ik groot ben, koop ik er een voor jou. Kit," zei Alfred en de kleine invalide besloot haar week geld op te sparen in de hoop zelf ook een maal zoo'n heerlijk instrument te bezitten. Op een keer, dat Alfred op De Wilgen was, ging hij naar Guy's kastje om er een touwtje uit te halen. Vlak vóór hem lag het klad van Guy's opstel. Het schrift van zijn vriendje was heel duidelijk. Plotseling was het alsof een stem hem influisterde, dat niets gemakkelijker was dan dat opstel over te schrijven en het als zijn werk in te leve ren. Daarna kon hij het klad weer netjes op zijn plaats leggen. „Het zou heel slecht zijn precies alsof je mijnheer Percival's prijs stal," zei zijn geweten, „en als je het tennisracket won bel luidde, weren rij overeengekomen dat zou je daarop geen recht hebben." Maar Hanna later een meisjesschool zou oprich ten en dat Lily het plaatsvervangend hoofd zou worden met een enorm salaris f „Ik-ik zou v el willen, dat er twee hoof den konden zijn, Moeder', zei Hanna op zekeren dag tegen mevrouw Bramley, „of, als er maar één kan zijn, zou Lily het wel het kwaad fluisterde weer„Je hebt er nl dikwijls aan gedacht om over Livingstone te schrijven en Guy is te ziek om iets in te leveren, hij kan dus toch den prijs niet win nen. En 't zijn toch eigenlijk nog maar losse aanteekeningen, zoodat je er zelf ook nog heel wat aan doen moet. Hij zou 't zeker mogen morden. Ik houd rooveel van haar goed vindenj dat je ze gebruikteNico en en ik wil niet, dat rij bij mij achterstaat. Jim denkeiv dat je heelemaal geen opstel Mevrow Bramley glimlachte en vond, dot kunt maken wat rullen ze zeggen, als jij Hanna n u op weg was werkelijk groot te den prijs wint Dan krijg je bovendien het worden. j tennisracket en misschien tante Amy's Intusschen was juffrouw Rldge heelemaalprjjs nogï Natuurlijk zal Guy het nooit hersteld en had zij door bemiddeling van te weten komen omdat de opstellen niet mevrouw Bramley volop werkKantmaken, I worden voorgelezen. Als je het doet, moet naaien en verstellen. Pim en zijn broertjes posten op school goed op. en de eenige wolk, die nog boven dit gezin hing, was de zwakheid van Cathrientje. Dokter Bramley zei, dat zij drie maanden naar zee moest om aan te sterkener was echter geen kwestie van dat dit betaald kon worden. Cathrientje je het gauw doen, want de opstellen moe ten uiterlijk morgen ingediend worden." Dien avond sloot Alfred zich in zijn slaapkamertje op en liet daar niemand zelfs Bob niet toe. „Fred is eindelijk hard aan 't werk," zei Hanna„hij maakt toch nog een opstel op k" Een oude Vlaamsche legende. In den tijd dat er nog kaboutermannetjes bestonden, was er over een gedeelte van de Schelde nog geen brug, en wilde men van den rechter- naar den linkeroever en omge keerd, dan ging men met de veerpont. Nu gebeurde het op zekeren nacht, dat de veerman, die zijn huisje vlak bij den rechter oever had, werd opgeklopt. Hij staat op, gaat naar buiten en daar ziet hij wel duizend kleine ventjes staan, die allen een klein lampje droegen. Een van die kleine kerel tjes, wiens baard veel langer was dan die der anderen en die op zijn hoofd een kroon tje droeg ïn-plaats van een puntmuts, trad naar voren en begon met een fijn stemme tje: „De ben Jami, de kabouterkoning. Eeuwen lang bewoonde ik met mijn kabou ters den krijtberg, maar nu is de tijd van heengaan gekomen. De groote berggeest, duldt ons niet meer in zijn rijk, en hij zei, dat we van nacht een verblijf moesten zoe ken in de heuvels van den linkeroever. Wil je ons even overzetten, veerman?" „Wel zeker wil ik dat", sprak de veerman. „Kruip jij met je volkje maar op de veer pont. Bij honderd tegelijk zal ik jullie over zetten, ook al waren jullie met nog zoo ve len en al moest ik van nacht honderd keer heen ën weer varen." „Je bent een goed mensch", fluisterde de kabouterkoning, „en je zult beloond wor den." En toen kropen hij en nog honderd andere kaboutertjes met pakjes en zakjes en potjes en pannetjes en bedjes en stoeltjes op de veerpont, en toen ze veilig en wel op den linker-Schelde-oever waren aangeko men, ging de veerman met zijn pont terug en haalde weer honderd andere kabouter tjes. En zoo ging het telkens, totdat einde lijk de laatste honderd over waren. Toen de koning nu al zijn volkje bij elkander had, bedankte hij nog eens vriendelijk den eerman, sprak nog eens van de belooning, die komen zou, en waarschuwde hem voor de plagerijen van den berggeest, die even boos als slim was en het misschien ook den veerman wel eens al te lastig zou kunnen maken. En toen vroeg hij, hoeveel hij moest betalen voor het overzetten van hem en-zijn volk. „Niets behoef je te betalen", sprak de veerman. „Jullie bent altijd een goed en aar dig volkje geweest, en het spijt me dan ook geweldig, dat jullie heengaat en dat de berggeest gekomen is in jullie plaats. En ik dank je nog v.el voor je goeden raad, ka bouterkoning. Met dien berggeest zal ik voorzichtig zijn." Vriendelijk knikte de kabouterkoning den veerman toe en ging met zijn volkje heen. De veerman ging naar huis en kroop in zijn bed. 'tWas later dan gewoonlijk, toen hij den volgenden morgen ontwaakte, buiten wacht ten reeds vele lieden, die naar den anderen oever moesten. „Kom, veerman, haast je wat!" liepen zij, die ongeduldig werden. „Nou, ik kom al!" mopperde de veerman, „'k Heb wat erg lang geslapen, mijn schade van dezen nacht ingehaald. 'kHeb alle ka bouters uit den krijtberg over gezet." De meesten lachten, toen de veerman dit vertelde, niemand geloofde hem. De veer man moest gedroomd hebben! Maar dat het geen droom was geweest, dat zag de veerman zelf het beste, toen hij op het donkere zand van den oever een me nigte kleine goudstukjes zag glinsteren. Juist zooveel stukjes als er kaboutertjes wa ren overgezet. Zoo had de kabouterkoning den veerman beloond, want ieder goudstuk je stond gelijk aan honderd veerpenningen. Nu was de veerman plots heel rijk, zóó rijk, dat hij geen veerman meer wilde zijn. Liever wilde hij nu boer worden. Hij kocht een groot stuk land, dicht bij den krijtberg, liet zich een huis bouwen, kooht paarden en koeien, varkens en kippen en dacht, dat hij nu gaandeweg nog wel veel rijker zou wor den. En dat werd hij ook, want ondanks zijn rijkdom werd hij steeds gieriger. Vijf lange jaren woonde hij nu op zijn boerderij, en in zijn kist lag het goud op hoopen. En zoo gebeurde het, dat terwijl hij bezig was zijn goud te tellen, hij bezoek kreeg van een vreemden gast. Zijn vrouw zei, dat het wel de duivel kon zijn, maar de boer zeide, 't was de berggeest, die eens kwam neuzen, hoe rijk de man wel was, die zoo dicht bij den krijtberg woonde. „Wel goede vriend", zoo begon de vreem de. „Ik heb hier dicht bij een stuk land ge kocht, maar dat kan ik zelf niet bebouwen, omdat ik te ver van hier woon. Wil jij dat voor mij doen?" „Toch niet voor niets?" vroeg de akelige boer. „Weineen", sprak de vreemdeling. „Wat boven den grond groeit Is voor mij, en wat er onder groeit voor jou." „Dat is best", sprak de boer en hij lachte in zijn vuistje. 't Was een prachtig groot stuk land, dat de vreemdeling hem aanwees. „Zaai of plant er op, wat je wilt", begon hij, „maar fop me niet." „Wel neen", lachte de boer, maar hij fop*] (e den vreemdeling toch, want hij zaaide? beetwortels. En toen het tijd werd voor der») oogst, kreeg de vreemdeling karren vol waardeloos beetwortelloof, terwijl de boon voor een goeden prijs de beetwortels \etf kocht. Boos over dit alles stond de vreemdeling op zekeren dag weer voor den boer en dreig-] de: „Nu zal je mij niet meer foppen, wan van wat je nu gaat zaaien, wil ik hebben wetf onder de aarde groeit en jij krijgt als loon'' wat er boven zal groeien." t Is goed", lachte de boer, en hij zaaide graan. En toen in oogsttijd de schoone gou den halmen gesneden waren en de graan schuren van het boertje tot den nok toe met het fijnste graan waren gevuld, toer» kreeg de vreemdeling niets dan de dorre stoppels. En zoo stond hij op zekeren dag weer voor ons boertje en bulderde hem toe: „Nu is de maat vol, hebzuchtige boer. Mijn grond zal je niet meer bewerken." „Dat is zoo erg niet", sprak de boer; ,ik ben rijk genoeg, en met den dag word ik rij ker." „Dat is zoo'.', sprak de vreemdeling. „J.o, je zult nog rijker worden, zoo rijk dat je eigen schatten je een last zullen zijn, die je zult wegwerpen. Dat voorspel ik je, ik de berggeest Vreemd keek het boertje op. 't Was daiv toch de berggeest, juist zooals hij had ge dacht. Maar zijn voorspelling geloofde hij, niet. En al meer en meer nam boertje's rijk dom toe, zoodat hij nacht en dag angstig zijn schatten bewaakte. Hij kon niet eten en niet slapen van angst, dat zijn goud, dat in kisten lag opgestapeld, hem zou ontstolen worden. En dat alles maakte het. boertje boos, humeurig en ziek.^ En eens op een nacht, toen hij dieven meende te hooren, sleepte hij zijn zware geldkisten naar buiten, tot dicht bij den krijtberg, en wierp daar in een kristalheldere bron zijn goud. „Daar ia" het goed bewaard, daér zal geen sterveling het vinden", mompelde hij, de leege kisten naar huis sleepend. Neen, geen sterveling vond het daar ooit meer, zelfs het boertje niet, en het was toch zijn eigen goud! Het goud was in de bron verzonken! Doch het boertje zei, dat de berggeest het had opge slokt, want telkens als hij in de bron keek, was het alsof hij de oogen zag van den berg geest, die hem spottend aankeken. Door armoede er toe gedreven, werd het boertje weer veerman en dat bleef hij zijn- leven lang, want geen kabouterkoning trok meer met zijn volkje over de Schelde. En de bron ligt nog altijd bij den krijtber. ..En", zoo zegt de bevolking, „slaat meni daartegen met een stok, dan klinkt het juist/ alsof men op een met goud gevulden ketel slaat. En kijkt men in het heldere bronwa ter, dan ziet men wel zijn eigen gezicht, dochl met de spottende oogen van den berggeest,,'' want die bewaakt nog altijd het_goud, dat ini de bron ligt. llit den volksmond opgeschreven doofl TANTE JOH. Van alles waf. Antwoord op do vraag uit het vorige nummer. De wijn en de vaten werden als volgt verdeeld» De oudste kreeg 2 volle 8 halfvolle 2 leege 7 vaten. De middelste kreeg 8 volle 1 halfvol 8 leege 7 vaten. De jongste kreeg 2 volle 3 halfvolle 2 leego 7 vaten. t Samen kregen zij 7 volle 7 halfvolle 7 leege 21 vaten. Om te kleuren, Verhaaltje zonder woorden. zei, dat zij graag naar zee zou willen gaan,het laatste oogenblik". maar tegen Kerstmis weer terug wilde zijn, I Guy's kladschrift werd weer netjes opge- want zij was een ijverig breistertje en al druk borgen in diens kastje, toen Alfred den vol- bezig van allerlei restjes wol cadeautjes te genden keer op De Wilgen kwam en nie- maken, niet alleen voor haar moeder en de 1 mand vermoedde, dat het ooit voor oneer- broertjes, maar ook voor „de kinderen van 1 lijke doeleinden gebruikt was, niemand, be- Kersenoord." j halve Eén, die alle dingen ziet en weet en „Ik denk, dat Hanna tante Anny's prijs Alfred zelf natuurlijk. Vanaf het oogenblik, I wint, zei Kitty. „Niemand van on* zal ooit dat hij Guy Vernie's opstel als het zijne bereiken wat :uj gedaan heeft. Juffrouw j had ingeleverd, was het net, alsof er iets1 Puci.- roemt hsur org on ik wsat zeker, dat zwaars op hem gevallen was. Bob verweet! hem, dat hij „een oude brompot" was en hij voelde zich diep ongelukkig. Zelfs de ge dachte aan het tennisracket kon hem niet tar.ic A:nv dat ook sal doen.' Ja", 2?i Frank mei een vastberaden ge- rich-, „maar Hanr.a is r.iet de eenige, die groet-: OT'gcn km deen. ik ben het ook opbeuren. Hij wist, dat wat hij gedaan had, van plan - heb er gr.cd over napcdaacht. heel leelijk was en dat hij een valsc'ne >tC-e! ;-g v .i -r-icl pr-olos. wat liet zijn vriend van Guy was. Als hij 's avonds bad I -4 4 f t V ■i -- -V X: uT' •y-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8