(sjoop de deu^d. Dick en Hector. Naar het Engelsch van E. HOHERSHA M. Vrij bewerkt door C. H. Ik wil jullie wat vertellen van een jongen, die Dick heette. Hij kwam alleen uit Indië met ziin aya (kindermeid) en woonde nu in een drukke stad. Wat was de wereld groot voor hem en hoe verlegen voelde hij zich tegenover zijn nieuwe familie. In de eerste plaats was Grootmoeder er, die altijd op een rustbank lag en Dick dach^ dat hij heelemaal niet bang voor haar zou zijn. als hij maar eens dicht bij haar mocht komen. Grootmoeder had grijs haar en sprak met zachte stem, maar tante Einilie stuurde hem altijd weg en bewaakte Grootmoeders rustbank, juist zooals Hector zijn hok be waakte. Hij was bang voor tante Emilie, die nogal een rood gezicht had, groot was en als een man liep. Als zij iets verbood, liep Dick een rilling over den rug. Hector was de eenlge, die hem aan zijn thuis in Indië herinnerde. Natuurlijk hoopte hij eenmaal Vader en Moeder terug te zien, maar dat zou nog heel, heel lang duren. Nana, de oude aya, was na eenigen tijd weer teruggekeerd, en tante Emilie zei, dat hij nu groot genoeg was om een knecht te hebben. Nana liet den jongen onder tra nen achter en Gibbs nam voorlaan haar plaats in. Gibbs borstelde zijn kleeren al, poetste zijn schoenen, bracht hem naar school en vergezelde hem, als hij op zijn ponny reed. Gibbs en hij waren al gauw dikke vrienden geworden en de knecht had hem verteld, dat hij „een heel liel meisje had." Dick had toen twee weken zijn week geld opgespaard om haar een ketting van blauwe kralen te koopen. Op zekeren dag zak de heele familie ln de groote eetkamer koffie te drinken, allemaal, oehalve oom Charlie, die slechts nu en dan thuis kwam, als hij verlof had. Die dagen wa ren een feest voor Dick, want oom Charlie was officier en daar hij aan tafel tegenover hem zat, kon hij altijd zijn mooie uniform bewonderen. Tante Emilie zat aan het hoofd van de groote tafel en Grootmoeder lag als altijd op haar rustbank bij den haard, Plotseling zei tante Emilie tegen Groot moeder ..Ik was vanmorgen heel boosde witte Sévres-vaas, die ik vin Eleonoor gekregen heb, lag in stukken op den grond in het salon. Ik weet zeker, dat Hector het ge daan heeft. Ik wil niet langer, dat hij in de kamers komt." ..Och, och, wat jammer!" zei Grootmoe der zacht. „Weet je wel heel zeker, dat Hec tor het gedaan heeft t" „Het kan niet anders," antwoordde tante Emilie. „Niemand anders dan ik komt s morgens in het salon en ik kon zien, dat hij bij de tafel geweest was. Als Charlie vanmiddag komt, zal ik hem vragen. Hector een pak slaag te geven." WUt tante Emilie niet, welk een ver schrikking haar woorden teweegbrachten? De kleine negenjarige Dick werd vuurrood en hij kon zijn boterham bijna niet naar bin nen krijgen. Neen I Tante Emilie keek heelemaal niet naar hem en bemerkte dus niets. De oude klok ging voort met tikken, doch zijn hartje klopte nog veel luider. De rozen op tafel reken heerlijk, maar was zijn gloeiend ge zichtje niet rooder dan die rozen? Eindelijk mocht hij opstaan en naar boven gaan. Nu moet ik echter eerst vertellen, wat Dick wèl, maar zijn tante niét wist. Het was Zaterdag en Dick had s mor gens geen school gehad. Op zulke dagen doolde hij door het groote huis. Soms keek hij door een raam aan den achterkant en zag hij de buurkinderen spelen, soms ook sloop hij het salon binnen om naar het por tret van zijn moeder te kijken en zacht „Moeder" tegen haar te zeggen. Dien mor gen had hij het laatste gedaan. Na een tijdje had hij verder rondgekeken en een tafel met allerlei snuisterijen ontdekt. Die moest hij eens van nabij zien. Er was een vaas bij, die veel leek op één, die zij thuis hadden. Nee, zij was toch anders. Dick nam de vaas in zijn hand om haar beter te bekijken. Plotse ling hoorde hij boven voetstappenvan nu niet verdêr over, schrik liet hij de vaas vallen en holde hij je wat laten zien." de kamer uit. En nu werd Hector beschul digd van hetgeen hij, Dick, gedaan had. Hector zou er zelfs voor gestraft worden! Dien middag reed hij op zijn ponny uit, maar hoe prettig hij dit anders ook vond, nu was alles hem onverschillig. Tevergeefs trachtte de trouwe Gibbs zijn jeugdigen meester op te beuren. Hij sprak over den blauwen ketting, de ponny. Hector niets hielp echter. Je bent niet heel vroolijk, Dick," zei Gibbs eindelijk. Nee, er hindert mij iets," antwoordde de jongen bedroefd. De knecht zei nu niets meer en zoo reden tij stilzwijgend voort. Dick hield de teugels heel slap in de handen en vergat zelfS de rsporen te bewonderen, .Charlie gekregen had. hoorde kloppen. Hij hoorde zijn oom de huiskamer binnengaan en na eenigen tijd zijn eigen kamer opzoeken. „Nu moet ik iets heel bijzonders doen," zei hij tegen Hector, „en ik wil niet bang zijn, maar moedig, je, beste Hec, ik wil moe dig zijnen hij kuste het dier op den neus. Toen stond hij op en liep langzaam naar oom Charlie's kamer. Wie Item daar voor de deur had zien staan, zou zeker medelij den met hem gekregen hebben, want hij zag er heel bleek en ontdaan uit. Hij klopte zachtjes aan. „Binnenriep oom Charlie. „Ik ben het," zei Dick bijna fluisterend. „Kom maar binnen, vent." Dick kwam binnen. Oom Charlie zat bij den haard en keek hem vriendelijk aan. „Ik moet u wat vertellen," begon Dick. „En wat is dat?" Oom Charlie's blauwe oogen werden nu ernstig. „Heeft heeft tante Emilie u van Hector verteld „Ja zeker, en ik zal den deugniet een paar slagen geven." „Oom Charlie, u u moet m ij slaan, want i k heb het gedaan." Hij zocht geen uitvluchten, maar vertelde zonder omwegen de volle waarheid. Oom Charlie keek den jongen, die voor hem slond, oplettend aan, terwijl hij kalm zei„Dan moet jij dus de klappen hebben en niet Hector. Waarom heb je het niet te gen tante Emilie gezegd?" „Omdat omdat ik bang was." „Ik wil Hector wel in jouw plaats slaan", zei oom Charlie. „Nee nee. U moet m ij slaan i k' heb de vaas gebroken," zei Dick, terwijl hij In tranen uitbarstte. „Goed," antwoordde oom Charlie en hij nam een stokje van een plank en zei„Steek je hand dan maar uit." „O, oom Charlie," riep Dick uit, toen één- twee-drie slagen op de palm van zijn hand neerkwamen. Hij huilde echter niet meer. „Over een hall uur mag je weer binnen komen," zei oom Charlie en de jongen draai de zich om en ging de kamer uit. Toen kro pen Hector en hij weer in de oude kast en troostte Hector hem. Hij vertelde echter niets van zijn hand of van hetgeen er ge beurd was en voelde zich verlicht, dat het voorbij was. Eén- of tweemaal kwam hij uit de kast te voorschijn om te kijken, hoe laat het was en na een half uur stond hij weer voor de deur van oom Charlie's kamer. Oom Charlie scheen hem al te hooren, vóór hij nog geklopt had, want hij zei on middellijk „Kom maar binnen, Dick I" Hij ging dus naar binnen. Oom Charlie keek niet op, doch zei slechts „Met Hector is het dus in ordenu gaan wij het samen aan tante Emilie vertellen." Dit was een nieuw gezichtspunt en Dick aarzelde even. „Kom," zei oom Charlie vriendelijk; „falen we maar dadelijk gaan en daarna denken we aan de heele zaak niet meer." Tante Emilie was alleen in het salon en Dick zag de gebroken vaas op tafel liggen, terwijl oom Charlie zei „We hebben u iets te vertellen." Tante Emilie keek op en keek beiden om beurten aan. Eindelijk vroeg zij„Wat heeft hij uitgevoerd „Zeg het maar," zei oom Charlie. Dick vermande zich en stamelde: „ik heb de vaas gebroken tante en Hector niet." „En waarom heb je mij dat niet eerder verteld vroeg tante Emilie streng. „Omdat ik bang was," en hij keek verle gen vóór zich. „Ja, hij was bang," zei oom Charlie zacht, „maar nu heeft hij het bekend en zijn straf gehad in plaats van Hector." Tante Emilie stond haastig op. „Bang bang voor wie? Toch niet voor mijl?" „Ja," fluisterde Dick, „ik was bang voor u." „Wees maar nooit meer bang voor me," zei zij, terwijl zij naar de deur liep en een denkbeeldig vliegje uit het hoekje van haar oog verwijderde. „Ik begrijp niet, hoe een kind bang voor mij kan zijn. Het was heel ondeugend van je, Dick, maar ik ver geef het je." Daarna gingen oom Charlie en Dick sa men weer naar ooms kamer. „We praten er zei hij. „Kijk, ik wil Dick vroeg gretig: „wat dan, oom?" waarop deze een portret te voorschijn haal de en hem dit liet zien. „Wat zeg je daarvan?" vroeg hij. „Wat een lief gezicht, bijna net zoo lief als Moeder", antwoordde de jongen. „Dat is werkelijk een compliment," zei oom Charlie glimlachend. „Is zij uw meisje vroeg Dick. „Gibbs heeft ook een meisje en ze is heel aardig." „Ja het is mijn meisje," antwoordde oom Charlie. „En heeft i l.aar ock kralen gegeven? Ik heb b«t meisje v.tn Gibbs een ketting van blauwe krsl-r gegeven. Ik had er twee we ker- voor gespi erd.' „Dat was htel airdig van je. Deze die hij van oom dame aal ova- eanigtr. tijd je tante worden en ik wil g,-s«g, dn zij kennis met je maakt. Toen zij dicht bij huis waren, zei hij 1> wnnf ik ben trotsch op je." :vi) alleen zijn,Gibbs, want ik moei eer ^Verslond hij dal goed? Oom Charlie "denken. I *rc'sch op hem Hij kreeg een kleur van Nadat Dick met loome schreden eet frap j p^-zicr. Oom Charlie, die groote en flinke opliep, die naar zijn kamer leidde, kropen I officier trotsch op hem?" Plotseling Hector en hij diep in de oude kast, waarir j sloeg hij zijn armen om ooms hals en gaf tij zoo dikwijls samen zaten. Hij zweeg de hem een harteliiken zoen. Hij zweeg eerste oogenblikken en verborg zijn gezicht in Hector s vacht, terwij/ deze hem angstig aankeek. Plotseling hoorde Dii_k de voordeur open- hem een hartelijken zoen, Toen Dick dien avond in bed lag, had hij toch zoo'n heerlijk gevoel over zich. Hij hoorde als gewoonlijk tante Emilie naar be- - -r--- neden gaan. Zij kwam echter nog even bin- gaan. Hij kon het geluid slechts flauw on- ren met een hoogroode kleur. Dick dacht erscheiden, maar hij wist, dat oom Charlie plotseling, dat zij veel leek op de trotsche •iet was. Het was net, alsof hij zijn hart luid zusters van Asschepoester. „Lig je goed?" vroeg zij. „Ja, tante." Toen bukte tante Emilie zich over hefn heen en zei „Wees maar nooit meer bang voor nie." „Nee, tante." „En geef me nu een nachtzoen." Dick hield haar zijn gezicht toe. „Nee, nee, zei tante Emilie, „een zoen, zooals je altijd aan je moeder gaf. Dick had een warm hartje en hij om helsde tante Emilie hartelijk. „Wil je probeeren een beetje van mij te houden vroeg zij. „Ik houd van ieder haar van je hoofd, kind," en zij streek liefkoo- zend over zijn bol. „Heel graag," antwoordde Dick. Toen kuste tante Emilie hem nog eens en veegde zij weer een denkbeeldig vliegje uit haar oog. Daarna dekte zij Dick toe, die weldra in een diepen slaap gevallen was. Na dien dag was het, alsof alles ver anderd was. Oom Charlie en Dick werden dikke vrienden en het duurde niet lang, of er kwamen dikwijls kinderen bij hem spe len Dick voelde zich veel gelukkiger en als hij op het punt was weer iets te doen, wat niet mocht, was 't net, alsof een stem hem influisterde„Denk er aan, dat oom Char lie trotsch op je is." En hij was nu niet bang meer voor tante Emilie, doch hield van haar. Ook mocht hij vlak vóór Grootmoeders rustbank komen zitten en met haar praten of een spelletje doen. Hij groeide flink op en toen, op een heerlijken, blijden dag, Vader en Aioeder uit Indië overkwamen, hadden zij alle reden trotsch op hun zoon te zijn. Zijn heele fa milie was nu bij elkaar en al kon tante Emilie nog wel eens streng kijken, Dick wist nu, dat zij veel van hem hield. Een goede dochter. Het was in het begin der 15de eeuw, toen graaf Hendrik over Solms regeerde. Hij was een grootmoedig man en zeer bemind door zijn onderdanen. Dat belette evenwel niet, dat de graaf, in een tijd, foen de kleine landsheeren, ja zelfs enkele ridders, elkander onophoudelijk beoorloogden, met anderen in onmin en in oorlog geraakte. Graaf Hendrik van Solms bewoonde toen het slot Ottenstein, bij de stad van dien zelfden naam gelegen. Hoe het kwam, weet ik niet, maar de graaf kreeg ernslige on aangenaamheden met den bisschop van Munster, Otto IV, een twistziek man, die liever het zwaard hanteerde dan het kruis of den herdersstaf. Daar nu graaf Hendrik van Solms niet altijd naar de pijpen van den bisschop ver koos te dansen, viel deze met een krijgs macht in het gebied van den graaf, maakte er zich meester van en sloeg eindelijk ook het beleg voor het kasteel en de stad Otten stein. De graaf bevond zich met zijn eenig kind, een lieve dochter, en zijn getrouwen ln het slot. De stad was met muren en to rens voorzien, en de burgers hingen den geliefden graaf met onwankelbare trouw aan. Zij verweerden zich als ware dapperen. Herhaalde malen poogde de bisschop de stad te bestormen, doch telkens werd hij door de moedige burgers afgeslagen. Dat verbitter de hem vreeselijk; zijn trots kon niet verdra gen, dat hem zulk een krachtige tegenstand werd geboden. Toch moest hij langen tijd zijn spijt verkroppen, want de burgers wis ten heimelijk levensmiddelen in de stad te brengen, en de bisschop had geen volk ge noeg om haar zoodanig ln te sluiten, dat de toevoer belet werd. Zoo duurde de bele gering, tot groote ergernis van den bisschop, twee geheele jaren voort. Eindelijk was dan toch zijn geduld ten einde. Hij zwoer al het mogelijk te beproeven om het slot met den graaf en de zijnen in zijn macht te krijgen. Al wat in zijn land in staat was wapens te dragen, werd opontbo den, en nu sloot hij stad en slot zóó nauw In, dat er aan een langer volhouden als de belegerden niet door een hongersnood ge teisterd wilden worden niet meer te den ken viel. Met ontzetting zag de graar, dat zijn brave, getrouwe burgers weldra van honger zou den moeten sterven, wanneer men niet tot een verdrag kon komen, doch daarvan wilde de vertoornde bisschop niets hooren. Hij eischt, dat de stad en het slot zich op ge nade of ongenade zouden overgeven. De graaf had echter nog een andere zorg dan die voor zijn goede onderdanen, deze namelijk, dat zijn geliefde dochter in het ongeluk zou moeten deelen, dat met ieder uur dreigender we.'d. In dezen nood zond hij den grimmigen bisschop een heraut en liet hem zeggen, dat hij nog denzeifden dag den burcht Ottenstein wilde openen, wan neer de bisschop beloofde zachtmoedig te zijn jegens de burgers, en zijn dochter wilde laten vertrekken met al de haar toebehoo- rende kleinoodiën. De bisschop, wien de langdurige belege ring reeds vele schatten had gekost, was in wendig verheugd, toen hij dit aanbod ver nam, en zich aan het doel zijner wenschen zag: den gehaten graaf eindelijk in ziin macht te krijgen. Aanstonds toonde hij zich bereid de voorwaarden van den graaf in te willigen en zond hii den heraut terug met het volgende antwoord: „Wanneer hedenmiddag te twee uur de poorten van den burcht voor mij geopend worden, zal in Gods naam en bij mijn bis schoppelijk woord en mijn vorstelijke eer, des graven dochter, met al de kleinoodiën, die zij dragen kan, vrij, onbelemmerde af tocht verzekerd worden." Toen de heraut met deze boodschap in het kasteel terugkwam, juichte het bekoor lijke vorstenkind in haar hart. Zij was een sterke, statige jonkvrouw en geen verwend meisje. Zij had haar plan gemaakt en in haar eenzaam vertrek Gods bijstand ingeroepen voor het slagen ei van. Al wat zij aan koslbaarheden en kleinoo diën van haar overleden moeder had ge- erfd, pakle zii met nog eenig gouden en zil veren tafelgereedschap in. Daarop ging zij naar'haar vader en zei: „Vader, het woord van den bisschop zal hem heilig zijn. Daarom neem ik u, als mijn kostelijkst kleinood, op mijn rug en draag u buiten de poort van het kasteel. Dan zijt gij beveiligd voor schandelijke gevangenis en mishandeling. Met verbazing hoorde de graat zijn doch ter aan; tranen kwamen hem in de oogen bii zooveel kinderlielde, doch hij wei gerde. „Gij zult onder den last bezwijken", zei hij, „en loch in uw plan niet slagen". Maar de jonkvrouw, sterk door heilige kin derliefde, wierp zich voor hem op de knieën en smeekte hem toch toe te stemmen. Ja, zij voegde er zelfs nog aan toe, dat zij zon der haar vader de vrijheid niet begeerde. In den edelen strijd tusschen kinder- en vaderliefde zegevierde de eerste. Toen het twee uur was, zag de bisschop met verba zing, hoe de edele maagd, sterk door haar liefde, met haar vader op den rug en de kost baarheden in haar kleed, de burchtpo'ort uit trad en zonder te hijgen of te wankelen, naar de legerplaats schreed, en eerst toen zij zich op onzijdig gebied bevond, haar vader neer zette. Nu had het hart van den bisschop wel een keisteen moeten zijn, indien zooveel liefde en trouw hem ongeroerd konden laten. Met tranen in de oogen trad hij op de jonkvrouw toe, legde zijn hand zegenend op haar hoofd en zei „Gij hebt mij overwonnen door uw kinder liefde God zegene u, gelijk ik u zegen I" Den graaf reikte hij de hand, verzoende zich met hem en sloot vrede, ja zelfs schonk hij ter wille van de gravendochter vergiffe nis aan al de burgers der stadl Van alles wat. Uit vier in elkander gelegde brief-enve- loppen een geldstuk wegtooveren en het er ook weer inbrengen. Men knipt uit dun papier tweemaal drie paar enveloppen van verschillende grootte, maakt daarvan twee stel, ieder van drie stuks en legt de kleinere in de grootere. Dan plakt men de ruggen van de twee grootste tegen elkander, zoodat het schijnt, alsof er slechts één stel van drie couverten is, onverschillig welke zijde men ook boven legt. Nu opent men de drie, die boven liggen, legt een geldstuk in het kleinste en sluit dat; dan sluit men het tweede er over heen en daarna het derde. Nu draait men het heele stelletje ongemerkt om, zoodat het drietal, waar niets in is, bovenop komt. Dan sluit men er nog een vierde grootere enveloppe om heen. Opent men nu de enveloppen weer één voor ééné, dan blijkt het, dat er niets in Is, en wil mn het geldstuk weer te voorschijn doen komen, dan herhaalt men de handeling, zorg dragende, dat het stel, waar het geld stuk zich in bevindt, bovenop komt. Intocht. De zacht fluweelen groene wei Lag stilletjes te wachten. Op milde, warme zonneschijn, En zoete Meie-nachten. Op bloemetjes van goudsatijn. Op koeltjes warm en streelend, Op lieve, dart'le kleutertjes. Den heelen dag maar spelend. Maar d'oude, barsche noordenwind, Bleef onverbid'lijk fluiten Je weet, dan gaat geen enkel kind Voor ziin plezier naar buiten. De knorrepot was vrees'üjk kwaad. Hij bleef het weiland plagen Hij had April reeds weggejaagd, Met storm en regenvlagen. Hij was erg bang voor zuidenwind. Want die kon hem verdrijven, 'Als die zoo zoetjes fluit door 't hout. Durft hij niet meer te blijven. De vogeltjes van 't warme oord. Begonnen ai te bouwen Want stellig komt de zuidenwind, Daar kun je op vertrouwen. Zij kwam én met haar kindertjes. Om in de wei te spelen De bloempjes zeiden„Goeien dag," En wiegden op hun stelen. En 's avonds, toen de sterretjes, Ook met hen medelachten, Toen was de wei niet meer bedroefd Om 't lange, lange wachten. TRUUS SALOMONS. 1 Ds Residenties. Een gezelschapsspel in den Zomer. De spelers zetten zich in een kring op, het gras en nummeren zich achtereenvol gens 1, 2, 3, enz. Is dit afgeloopen, dart staat hij, die no. I is, op en zegt„Ik ben de keizer, koning-, president, hertog", (ol wat hij maar wil) „van en noemt dan' een land op„waar zal ik mijn residentie vestigen Terstond noemt no. 2 een letter uit hel alphabet en zonder aarzelen moet no. 1 een stad of dorp, onverschillig wat het is, uil dat land opnoemen, waarvan hij zich de heerscher genoemd heeft. De werkelijke re sidentie des lands mag echter niet ge noemd worden. Doet hij dit bij ongeluk' toch, dan springen allen op en jagen mei hun geknoopte zakdoeken het hoofd dei staat den kring rond. Kan hij niet gauw ge. noeg een plaats uit dat land noemen, dan moet hij een pand geven. Is hij echter zoo gelukkig aan de opgave voldaan te hebben, dan zegt no. 2„Ik ben," enz. Het zal niet kwaad zijn, vooruit af te spre ken, dat de Q en de X niet mogen worden opgegeven, daar weinige tanden zoo rijk' zijn een plaats met die letter aan het hoofd te bezitten. Hoe er bloemen in het bosch kwamen. door HERMANNA. Een bloemenelfje was van de zonnige weide naar het bosch gevlogen. Dom elfje! 't Was op de wei licht en warm en zoo gezellig met zoovelen. In 't bosch daarentegen was het kil en koud. De lente was er nog niet gekomen; die speelde liever met de elfjes op de wei en stelde 't bezoek aan 't sombere bosch zoo lang mogelijk uit. En als zij er eindelijk kwam, had ze zoo'n haast om weer weg te gaan, dat je later ter nauwernood kon bemerken, dat zij er ge weest was. Geen enkel bloempje groeide er om de eentonigheid wat te verbreken, want geen enkel bloemenelfje was er ooit toe be reid .gevonden geweest, de lente op haar be zoek te vergezellen. En nu was me dit kleine, kleine elfje zoo maar op z'n eentje naar het bosch gevlogenl Waarom? Was 't soms een eigenzinnig, koppig elfje, of was hij ontevreden of twist ziek? Niets van dit alles, 't Was het vriendelijk ste, zonnigste elfje, dat je je kunt voorstel len, en daarom, juist daarom, vloog hij op dien lichten, mooien dag naar 't donkere bosch, waar de lente nog niet gekomen was. Het elfje was beladen met zonneschijn; dien wou hij in 't sombere bosch uitstrooien om dan weer naar zijn speelgenootjes op do wei te vliegen, 't Elfje dacht er niet aan ia 't sombere bosch te b 1 ij v e n. Maar 't zou heel anders gaan. Want zie, overal waar het elfje den zonneschijn had uitgestrooid, ont loken bloemen, klokkebloemen. Wat fleur den die 't bosch op! 't Was als of het er da- 1 deliik veel lichter en yrooluket ui&eg, Daar kwamen twee kinderen aan. Jui chend wezen ze elkaar de klokjes; dat was iets bijzonderst Zoo iets moois en sierlijks hadden ze hier nog nooit ontdekt. Als je goed keek, zag je er steeds meet. Wat trof dat nu toch heerlijk! Ze moesten naar groot-' moeder, die ziek was, en hadden den kort- sten weg door het bosch genomen. Nu kon den ze haar een bouquetje meebrengen. Wat zou grootmoeder dat aardig vinden en hoe verrast zou ze wezen, als zij hoorde, dat er klokjes in 't b o s c h groeiden! Ijverig gingen ze aan 't plukken. 't Eitje zag 't vol blijdschap aan. „Ik weel wat ik doen zalf' riep hij uit. „Voortaan wif ik een boschelfje heeten; op de weide zijn er genoeg van ons; hier in 't bosch zcl voortaan mijn wocrplaats zijn." En hij vloog heen om meer zonneschijn te halen, dien' hij toen met kwistigheid overal ln 't bosdï uitstrooide. Waar de zonneschijn neerkwam.' ontloken bloemen, klokkebloemen! Het elfje, dat nu boschelfje heette, had zijn werk ge vonden, een heerlijk werk was 't, zonne-j schijn en blijdschap te brengen in 't donke re bosch. Langzamerhand kwamen andere t"je« zijn voorbeeld volgen; ieder elfje bracht rijm eigen bloemen mee zoo groeiden er naj verloop van tijd allerlei bloemen ln 't boecKjJ anemonen, sterrebloemen, driekleurige ooitjes en nog verscheidene meer, maar d» klokjes zijn toch zoo recht de b 1 o e q|t vanhetbosoh gebleven,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8