(sjoop de deu^d.
Dick en Hector.
Naar het Engelsch
van E. HOHERSHA M.
Vrij bewerkt door C. H.
Ik wil jullie wat vertellen van een jongen,
die Dick heette. Hij kwam alleen uit Indië
met ziin aya (kindermeid) en woonde nu in
een drukke stad. Wat was de wereld groot
voor hem en hoe verlegen voelde hij zich
tegenover zijn nieuwe familie.
In de eerste plaats was Grootmoeder er,
die altijd op een rustbank lag en Dick dach^
dat hij heelemaal niet bang voor haar zou
zijn. als hij maar eens dicht bij haar mocht
komen. Grootmoeder had grijs haar en sprak
met zachte stem, maar tante Einilie stuurde
hem altijd weg en bewaakte Grootmoeders
rustbank, juist zooals Hector zijn hok be
waakte. Hij was bang voor tante Emilie, die
nogal een rood gezicht had, groot was en
als een man liep. Als zij iets verbood, liep
Dick een rilling over den rug.
Hector was de eenlge, die hem aan zijn
thuis in Indië herinnerde. Natuurlijk hoopte
hij eenmaal Vader en Moeder terug te zien,
maar dat zou nog heel, heel lang duren.
Nana, de oude aya, was na eenigen tijd
weer teruggekeerd, en tante Emilie zei, dat
hij nu groot genoeg was om een knecht te
hebben. Nana liet den jongen onder tra
nen achter en Gibbs nam voorlaan haar
plaats in. Gibbs borstelde zijn kleeren al,
poetste zijn schoenen, bracht hem naar
school en vergezelde hem, als hij op zijn
ponny reed. Gibbs en hij waren al gauw
dikke vrienden geworden en de knecht had
hem verteld, dat hij „een heel liel meisje
had." Dick had toen twee weken zijn week
geld opgespaard om haar een ketting van
blauwe kralen te koopen.
Op zekeren dag zak de heele familie ln de
groote eetkamer koffie te drinken, allemaal,
oehalve oom Charlie, die slechts nu en dan
thuis kwam, als hij verlof had. Die dagen wa
ren een feest voor Dick, want oom Charlie
was officier en daar hij aan tafel tegenover
hem zat, kon hij altijd zijn mooie uniform
bewonderen. Tante Emilie zat aan het
hoofd van de groote tafel en Grootmoeder
lag als altijd op haar rustbank bij den haard,
Plotseling zei tante Emilie tegen Groot
moeder
..Ik was vanmorgen heel boosde witte
Sévres-vaas, die ik vin Eleonoor gekregen
heb, lag in stukken op den grond in het
salon. Ik weet zeker, dat Hector het ge
daan heeft. Ik wil niet langer, dat hij in de
kamers komt."
..Och, och, wat jammer!" zei Grootmoe
der zacht. „Weet je wel heel zeker, dat Hec
tor het gedaan heeft t"
„Het kan niet anders," antwoordde tante
Emilie. „Niemand anders dan ik komt
s morgens in het salon en ik kon zien, dat
hij bij de tafel geweest was. Als Charlie
vanmiddag komt, zal ik hem vragen. Hector
een pak slaag te geven."
WUt tante Emilie niet, welk een ver
schrikking haar woorden teweegbrachten?
De kleine negenjarige Dick werd vuurrood
en hij kon zijn boterham bijna niet naar bin
nen krijgen.
Neen I Tante Emilie keek heelemaal niet
naar hem en bemerkte dus niets. De oude
klok ging voort met tikken, doch zijn hartje
klopte nog veel luider. De rozen op tafel
reken heerlijk, maar was zijn gloeiend ge
zichtje niet rooder dan die rozen? Eindelijk
mocht hij opstaan en naar boven gaan.
Nu moet ik echter eerst vertellen, wat
Dick wèl, maar zijn tante niét wist.
Het was Zaterdag en Dick had s mor
gens geen school gehad. Op zulke dagen
doolde hij door het groote huis. Soms keek
hij door een raam aan den achterkant en
zag hij de buurkinderen spelen, soms ook
sloop hij het salon binnen om naar het por
tret van zijn moeder te kijken en zacht
„Moeder" tegen haar te zeggen. Dien mor
gen had hij het laatste gedaan. Na een tijdje
had hij verder rondgekeken en een tafel met
allerlei snuisterijen ontdekt. Die moest hij
eens van nabij zien. Er was een vaas bij, die
veel leek op één, die zij thuis hadden. Nee,
zij was toch anders. Dick nam de vaas in
zijn hand om haar beter te bekijken. Plotse
ling hoorde hij boven voetstappenvan nu niet verdêr over,
schrik liet hij de vaas vallen en holde hij je wat laten zien."
de kamer uit. En nu werd Hector beschul
digd van hetgeen hij, Dick, gedaan had.
Hector zou er zelfs voor gestraft worden!
Dien middag reed hij op zijn ponny uit,
maar hoe prettig hij dit anders ook vond,
nu was alles hem onverschillig. Tevergeefs
trachtte de trouwe Gibbs zijn jeugdigen
meester op te beuren. Hij sprak over den
blauwen ketting, de ponny. Hector niets
hielp echter.
Je bent niet heel vroolijk, Dick," zei
Gibbs eindelijk.
Nee, er hindert mij iets," antwoordde de
jongen bedroefd.
De knecht zei nu niets meer en zoo reden
tij stilzwijgend voort. Dick hield de teugels
heel slap in de handen en vergat zelfS de
rsporen te bewonderen,
.Charlie gekregen had.
hoorde kloppen. Hij hoorde zijn oom de
huiskamer binnengaan en na eenigen tijd
zijn eigen kamer opzoeken.
„Nu moet ik iets heel bijzonders doen,"
zei hij tegen Hector, „en ik wil niet bang
zijn, maar moedig, je, beste Hec, ik wil moe
dig zijnen hij kuste het dier op den neus.
Toen stond hij op en liep langzaam naar
oom Charlie's kamer. Wie Item daar voor
de deur had zien staan, zou zeker medelij
den met hem gekregen hebben, want hij
zag er heel bleek en ontdaan uit.
Hij klopte zachtjes aan.
„Binnenriep oom Charlie.
„Ik ben het," zei Dick bijna fluisterend.
„Kom maar binnen, vent."
Dick kwam binnen. Oom Charlie zat bij
den haard en keek hem vriendelijk aan.
„Ik moet u wat vertellen," begon Dick.
„En wat is dat?" Oom Charlie's blauwe
oogen werden nu ernstig.
„Heeft heeft tante Emilie u van Hector
verteld
„Ja zeker, en ik zal den deugniet een
paar slagen geven."
„Oom Charlie, u u moet m ij
slaan, want i k heb het gedaan."
Hij zocht geen uitvluchten, maar vertelde
zonder omwegen de volle waarheid.
Oom Charlie keek den jongen, die voor
hem slond, oplettend aan, terwijl hij kalm
zei„Dan moet jij dus de klappen hebben
en niet Hector. Waarom heb je het niet te
gen tante Emilie gezegd?"
„Omdat omdat ik bang was."
„Ik wil Hector wel in jouw plaats slaan",
zei oom Charlie.
„Nee nee. U moet m ij slaan i k'
heb de vaas gebroken," zei Dick, terwijl hij
In tranen uitbarstte.
„Goed," antwoordde oom Charlie en hij
nam een stokje van een plank en zei„Steek
je hand dan maar uit."
„O, oom Charlie," riep Dick uit, toen één-
twee-drie slagen op de palm van zijn hand
neerkwamen. Hij huilde echter niet meer.
„Over een hall uur mag je weer binnen
komen," zei oom Charlie en de jongen draai
de zich om en ging de kamer uit. Toen kro
pen Hector en hij weer in de oude kast en
troostte Hector hem. Hij vertelde echter
niets van zijn hand of van hetgeen er ge
beurd was en voelde zich verlicht, dat het
voorbij was.
Eén- of tweemaal kwam hij uit de kast te
voorschijn om te kijken, hoe laat het was
en na een half uur stond hij weer voor de
deur van oom Charlie's kamer.
Oom Charlie scheen hem al te hooren,
vóór hij nog geklopt had, want hij zei on
middellijk „Kom maar binnen, Dick I"
Hij ging dus naar binnen. Oom Charlie
keek niet op, doch zei slechts „Met Hector
is het dus in ordenu gaan wij het samen
aan tante Emilie vertellen."
Dit was een nieuw gezichtspunt en Dick
aarzelde even.
„Kom," zei oom Charlie vriendelijk;
„falen we maar dadelijk gaan en daarna
denken we aan de heele zaak niet meer."
Tante Emilie was alleen in het salon en
Dick zag de gebroken vaas op tafel liggen,
terwijl oom Charlie zei
„We hebben u iets te vertellen."
Tante Emilie keek op en keek beiden om
beurten aan. Eindelijk vroeg zij„Wat heeft
hij uitgevoerd
„Zeg het maar," zei oom Charlie.
Dick vermande zich en stamelde: „ik
heb de vaas gebroken tante en
Hector niet."
„En waarom heb je mij dat niet eerder
verteld vroeg tante Emilie streng.
„Omdat ik bang was," en hij keek verle
gen vóór zich.
„Ja, hij was bang," zei oom Charlie
zacht, „maar nu heeft hij het bekend en
zijn straf gehad in plaats van Hector."
Tante Emilie stond haastig op. „Bang
bang voor wie? Toch niet voor mijl?"
„Ja," fluisterde Dick, „ik was bang
voor u."
„Wees maar nooit meer bang voor me,"
zei zij, terwijl zij naar de deur liep en een
denkbeeldig vliegje uit het hoekje van haar
oog verwijderde. „Ik begrijp niet, hoe een
kind bang voor mij kan zijn. Het was
heel ondeugend van je, Dick, maar ik ver
geef het je."
Daarna gingen oom Charlie en Dick sa
men weer naar ooms kamer. „We praten er
zei hij. „Kijk, ik wil
Dick vroeg gretig: „wat dan, oom?"
waarop deze een portret te voorschijn haal
de en hem dit liet zien.
„Wat zeg je daarvan?" vroeg hij.
„Wat een lief gezicht, bijna net zoo lief
als Moeder", antwoordde de jongen.
„Dat is werkelijk een compliment," zei
oom Charlie glimlachend.
„Is zij uw meisje vroeg Dick. „Gibbs
heeft ook een meisje en ze is heel aardig."
„Ja het is mijn meisje," antwoordde
oom Charlie.
„En heeft i l.aar ock kralen gegeven?
Ik heb b«t meisje v.tn Gibbs een ketting van
blauwe krsl-r gegeven. Ik had er twee we
ker- voor gespi erd.'
„Dat
was htel airdig van je. Deze
die hij van oom dame aal ova- eanigtr. tijd je tante worden
en ik wil g,-s«g, dn zij kennis met je maakt.
Toen zij dicht bij huis waren, zei hij 1> wnnf ik ben trotsch op je."
:vi) alleen zijn,Gibbs, want ik moei eer ^Verslond hij dal goed? Oom Charlie
"denken. I *rc'sch op hem Hij kreeg een kleur van
Nadat Dick met loome schreden eet frap j p^-zicr. Oom Charlie, die groote en flinke
opliep, die naar zijn kamer leidde, kropen I officier trotsch op hem?" Plotseling
Hector en hij diep in de oude kast, waarir j sloeg hij zijn armen om ooms hals en gaf
tij zoo dikwijls samen zaten. Hij zweeg de hem een harteliiken zoen.
Hij zweeg
eerste oogenblikken en verborg zijn gezicht
in Hector s vacht, terwij/ deze hem angstig
aankeek.
Plotseling hoorde Dii_k de voordeur open-
hem een hartelijken zoen,
Toen Dick dien avond in bed lag, had hij
toch zoo'n heerlijk gevoel over zich. Hij
hoorde als gewoonlijk tante Emilie naar be-
- -r--- neden gaan. Zij kwam echter nog even bin-
gaan. Hij kon het geluid slechts flauw on- ren met een hoogroode kleur. Dick dacht
erscheiden, maar hij wist, dat oom Charlie plotseling, dat zij veel leek op de trotsche
•iet was. Het was net, alsof hij zijn hart luid zusters van Asschepoester.
„Lig je goed?" vroeg zij.
„Ja, tante."
Toen bukte tante Emilie zich over hefn
heen en zei „Wees maar nooit meer bang
voor nie."
„Nee, tante."
„En geef me nu een nachtzoen."
Dick hield haar zijn gezicht toe.
„Nee, nee, zei tante Emilie, „een
zoen, zooals je altijd aan je moeder gaf.
Dick had een warm hartje en hij om
helsde tante Emilie hartelijk.
„Wil je probeeren een beetje van mij te
houden vroeg zij. „Ik houd van ieder haar
van je hoofd, kind," en zij streek liefkoo-
zend over zijn bol.
„Heel graag," antwoordde Dick.
Toen kuste tante Emilie hem nog eens
en veegde zij weer een denkbeeldig vliegje
uit haar oog. Daarna dekte zij Dick toe, die
weldra in een diepen slaap gevallen was.
Na dien dag was het, alsof alles ver
anderd was. Oom Charlie en Dick werden
dikke vrienden en het duurde niet lang, of
er kwamen dikwijls kinderen bij hem spe
len Dick voelde zich veel gelukkiger en als
hij op het punt was weer iets te doen, wat
niet mocht, was 't net, alsof een stem hem
influisterde„Denk er aan, dat oom Char
lie trotsch op je is."
En hij was nu niet bang meer voor tante
Emilie, doch hield van haar. Ook mocht hij
vlak vóór Grootmoeders rustbank komen
zitten en met haar praten of een spelletje
doen.
Hij groeide flink op en toen, op een
heerlijken, blijden dag, Vader en Aioeder
uit Indië overkwamen, hadden zij alle reden
trotsch op hun zoon te zijn. Zijn heele fa
milie was nu bij elkaar en al kon tante
Emilie nog wel eens streng kijken, Dick
wist nu, dat zij veel van hem hield.
Een goede dochter.
Het was in het begin der 15de eeuw, toen
graaf Hendrik over Solms regeerde. Hij was
een grootmoedig man en zeer bemind door
zijn onderdanen. Dat belette evenwel niet,
dat de graaf, in een tijd, foen de kleine
landsheeren, ja zelfs enkele ridders, elkander
onophoudelijk beoorloogden, met anderen in
onmin en in oorlog geraakte.
Graaf Hendrik van Solms bewoonde toen
het slot Ottenstein, bij de stad van dien
zelfden naam gelegen. Hoe het kwam, weet
ik niet, maar de graaf kreeg ernslige on
aangenaamheden met den bisschop van
Munster, Otto IV, een twistziek man, die
liever het zwaard hanteerde dan het kruis
of den herdersstaf.
Daar nu graaf Hendrik van Solms niet
altijd naar de pijpen van den bisschop ver
koos te dansen, viel deze met een krijgs
macht in het gebied van den graaf, maakte
er zich meester van en sloeg eindelijk ook
het beleg voor het kasteel en de stad Otten
stein. De graaf bevond zich met zijn eenig
kind, een lieve dochter, en zijn getrouwen
ln het slot. De stad was met muren en to
rens voorzien, en de burgers hingen den
geliefden graaf met onwankelbare trouw aan.
Zij verweerden zich als ware dapperen.
Herhaalde malen poogde de bisschop de stad
te bestormen, doch telkens werd hij door de
moedige burgers afgeslagen. Dat verbitter
de hem vreeselijk; zijn trots kon niet verdra
gen, dat hem zulk een krachtige tegenstand
werd geboden. Toch moest hij langen tijd
zijn spijt verkroppen, want de burgers wis
ten heimelijk levensmiddelen in de stad te
brengen, en de bisschop had geen volk ge
noeg om haar zoodanig ln te sluiten, dat
de toevoer belet werd. Zoo duurde de bele
gering, tot groote ergernis van den bisschop,
twee geheele jaren voort.
Eindelijk was dan toch zijn geduld ten
einde. Hij zwoer al het mogelijk te beproeven
om het slot met den graaf en de zijnen in
zijn macht te krijgen. Al wat in zijn land in
staat was wapens te dragen, werd opontbo
den, en nu sloot hij stad en slot zóó nauw In,
dat er aan een langer volhouden als de
belegerden niet door een hongersnood ge
teisterd wilden worden niet meer te den
ken viel.
Met ontzetting zag de graar, dat zijn brave,
getrouwe burgers weldra van honger zou
den moeten sterven, wanneer men niet tot
een verdrag kon komen, doch daarvan wilde
de vertoornde bisschop niets hooren. Hij
eischt, dat de stad en het slot zich op ge
nade of ongenade zouden overgeven.
De graaf had echter nog een andere zorg
dan die voor zijn goede onderdanen, deze
namelijk, dat zijn geliefde dochter in het
ongeluk zou moeten deelen, dat met ieder
uur dreigender we.'d. In dezen nood zond
hij den grimmigen bisschop een heraut en
liet hem zeggen, dat hij nog denzeifden dag
den burcht Ottenstein wilde openen, wan
neer de bisschop beloofde zachtmoedig te
zijn jegens de burgers, en zijn dochter wilde
laten vertrekken met al de haar toebehoo-
rende kleinoodiën.
De bisschop, wien de langdurige belege
ring reeds vele schatten had gekost, was in
wendig verheugd, toen hij dit aanbod ver
nam, en zich aan het doel zijner wenschen
zag: den gehaten graaf eindelijk in ziin
macht te krijgen. Aanstonds toonde hij zich
bereid de voorwaarden van den graaf in te
willigen en zond hii den heraut terug met het
volgende antwoord:
„Wanneer hedenmiddag te twee uur de
poorten van den burcht voor mij geopend
worden, zal in Gods naam en bij mijn bis
schoppelijk woord en mijn vorstelijke eer,
des graven dochter, met al de kleinoodiën,
die zij dragen kan, vrij, onbelemmerde af
tocht verzekerd worden."
Toen de heraut met deze boodschap in
het kasteel terugkwam, juichte het bekoor
lijke vorstenkind in haar hart. Zij was een
sterke, statige jonkvrouw en geen verwend
meisje. Zij had haar plan gemaakt en in haar
eenzaam vertrek Gods bijstand ingeroepen
voor het slagen ei van.
Al wat zij aan koslbaarheden en kleinoo
diën van haar overleden moeder had ge-
erfd, pakle zii met nog eenig gouden en zil
veren tafelgereedschap in. Daarop ging zij
naar'haar vader en zei:
„Vader, het woord van den bisschop zal
hem heilig zijn. Daarom neem ik u, als mijn
kostelijkst kleinood, op mijn rug en draag
u buiten de poort van het kasteel. Dan zijt
gij beveiligd voor schandelijke gevangenis
en mishandeling.
Met verbazing hoorde de graat zijn doch
ter aan; tranen kwamen hem in de oogen
bii zooveel kinderlielde, doch hij wei
gerde.
„Gij zult onder den last bezwijken", zei hij,
„en loch in uw plan niet slagen".
Maar de jonkvrouw, sterk door heilige kin
derliefde, wierp zich voor hem op de knieën
en smeekte hem toch toe te stemmen. Ja,
zij voegde er zelfs nog aan toe, dat zij zon
der haar vader de vrijheid niet begeerde.
In den edelen strijd tusschen kinder- en
vaderliefde zegevierde de eerste. Toen het
twee uur was, zag de bisschop met verba
zing, hoe de edele maagd, sterk door haar
liefde, met haar vader op den rug en de kost
baarheden in haar kleed, de burchtpo'ort uit
trad en zonder te hijgen of te wankelen, naar
de legerplaats schreed, en eerst toen zij zich
op onzijdig gebied bevond, haar vader neer
zette.
Nu had het hart van den bisschop wel een
keisteen moeten zijn, indien zooveel liefde
en trouw hem ongeroerd konden laten. Met
tranen in de oogen trad hij op de jonkvrouw
toe, legde zijn hand zegenend op haar hoofd
en zei
„Gij hebt mij overwonnen door uw kinder
liefde God zegene u, gelijk ik u zegen I"
Den graaf reikte hij de hand, verzoende
zich met hem en sloot vrede, ja zelfs schonk
hij ter wille van de gravendochter vergiffe
nis aan al de burgers der stadl
Van alles wat.
Uit vier in elkander gelegde brief-enve-
loppen een geldstuk wegtooveren en het
er ook weer inbrengen.
Men knipt uit dun papier tweemaal drie
paar enveloppen van verschillende grootte,
maakt daarvan twee stel, ieder van drie stuks
en legt de kleinere in de grootere. Dan plakt
men de ruggen van de twee grootste tegen
elkander, zoodat het schijnt, alsof er slechts
één stel van drie couverten is, onverschillig
welke zijde men ook boven legt.
Nu opent men de drie, die boven liggen,
legt een geldstuk in het kleinste en sluit dat;
dan sluit men het tweede er over heen en
daarna het derde. Nu draait men het heele
stelletje ongemerkt om, zoodat het drietal,
waar niets in is, bovenop komt. Dan sluit men
er nog een vierde grootere enveloppe om
heen. Opent men nu de enveloppen weer
één voor ééné, dan blijkt het, dat er niets in
Is, en wil mn het geldstuk weer te voorschijn
doen komen, dan herhaalt men de handeling,
zorg dragende, dat het stel, waar het geld
stuk zich in bevindt, bovenop komt.
Intocht.
De zacht fluweelen groene wei
Lag stilletjes te wachten.
Op milde, warme zonneschijn,
En zoete Meie-nachten.
Op bloemetjes van goudsatijn.
Op koeltjes warm en streelend,
Op lieve, dart'le kleutertjes.
Den heelen dag maar spelend.
Maar d'oude, barsche noordenwind,
Bleef onverbid'lijk fluiten
Je weet, dan gaat geen enkel kind
Voor ziin plezier naar buiten.
De knorrepot was vrees'üjk kwaad.
Hij bleef het weiland plagen
Hij had April reeds weggejaagd,
Met storm en regenvlagen.
Hij was erg bang voor zuidenwind.
Want die kon hem verdrijven,
'Als die zoo zoetjes fluit door 't hout.
Durft hij niet meer te blijven.
De vogeltjes van 't warme oord.
Begonnen ai te bouwen
Want stellig komt de zuidenwind,
Daar kun je op vertrouwen.
Zij kwam én met haar kindertjes.
Om in de wei te spelen
De bloempjes zeiden„Goeien dag,"
En wiegden op hun stelen.
En 's avonds, toen de sterretjes,
Ook met hen medelachten,
Toen was de wei niet meer bedroefd
Om 't lange, lange wachten.
TRUUS SALOMONS.
1
Ds Residenties.
Een gezelschapsspel in den Zomer.
De spelers zetten zich in een kring op,
het gras en nummeren zich achtereenvol
gens 1, 2, 3, enz. Is dit afgeloopen, dart
staat hij, die no. I is, op en zegt„Ik ben
de keizer, koning-, president, hertog", (ol
wat hij maar wil) „van en noemt dan'
een land op„waar zal ik mijn residentie
vestigen
Terstond noemt no. 2 een letter uit hel
alphabet en zonder aarzelen moet no. 1 een
stad of dorp, onverschillig wat het is, uil
dat land opnoemen, waarvan hij zich de
heerscher genoemd heeft. De werkelijke re
sidentie des lands mag echter niet ge
noemd worden. Doet hij dit bij ongeluk'
toch, dan springen allen op en jagen mei
hun geknoopte zakdoeken het hoofd dei
staat den kring rond. Kan hij niet gauw ge.
noeg een plaats uit dat land noemen, dan
moet hij een pand geven. Is hij echter zoo
gelukkig aan de opgave voldaan te hebben,
dan zegt no. 2„Ik ben," enz.
Het zal niet kwaad zijn, vooruit af te spre
ken, dat de Q en de X niet mogen worden
opgegeven, daar weinige tanden zoo rijk'
zijn een plaats met die letter aan het hoofd
te bezitten.
Hoe er bloemen in het bosch kwamen.
door HERMANNA.
Een bloemenelfje was van de zonnige
weide naar het bosch gevlogen.
Dom elfje! 't Was op de wei licht en warm
en zoo gezellig met zoovelen. In 't bosch
daarentegen was het kil en koud. De lente
was er nog niet gekomen; die speelde liever
met de elfjes op de wei en stelde 't bezoek
aan 't sombere bosch zoo lang mogelijk uit.
En als zij er eindelijk kwam, had ze zoo'n
haast om weer weg te gaan, dat je later ter
nauwernood kon bemerken, dat zij er ge
weest was. Geen enkel bloempje groeide er
om de eentonigheid wat te verbreken, want
geen enkel bloemenelfje was er ooit toe be
reid .gevonden geweest, de lente op haar be
zoek te vergezellen.
En nu was me dit kleine, kleine elfje zoo
maar op z'n eentje naar het bosch gevlogenl
Waarom? Was 't soms een eigenzinnig,
koppig elfje, of was hij ontevreden of twist
ziek?
Niets van dit alles, 't Was het vriendelijk
ste, zonnigste elfje, dat je je kunt voorstel
len, en daarom, juist daarom, vloog hij
op dien lichten, mooien dag naar 't donkere
bosch, waar de lente nog niet gekomen was.
Het elfje was beladen met zonneschijn;
dien wou hij in 't sombere bosch uitstrooien
om dan weer naar zijn speelgenootjes op do
wei te vliegen, 't Elfje dacht er niet aan ia
't sombere bosch te b 1 ij v e n. Maar 't zou
heel anders gaan. Want zie, overal waar het
elfje den zonneschijn had uitgestrooid, ont
loken bloemen, klokkebloemen. Wat fleur
den die 't bosch op! 't Was als of het er da-
1 deliik veel lichter en yrooluket ui&eg,
Daar kwamen twee kinderen aan. Jui
chend wezen ze elkaar de klokjes; dat was
iets bijzonderst Zoo iets moois en sierlijks
hadden ze hier nog nooit ontdekt. Als je
goed keek, zag je er steeds meet. Wat trof
dat nu toch heerlijk! Ze moesten naar groot-'
moeder, die ziek was, en hadden den kort-
sten weg door het bosch genomen. Nu kon
den ze haar een bouquetje meebrengen.
Wat zou grootmoeder dat aardig vinden en
hoe verrast zou ze wezen, als zij hoorde,
dat er klokjes in 't b o s c h groeiden!
Ijverig gingen ze aan 't plukken.
't Eitje zag 't vol blijdschap aan. „Ik weel
wat ik doen zalf' riep hij uit. „Voortaan wif
ik een boschelfje heeten; op de weide
zijn er genoeg van ons; hier in 't bosch zcl
voortaan mijn wocrplaats zijn." En hij vloog
heen om meer zonneschijn te halen, dien'
hij toen met kwistigheid overal ln 't bosdï
uitstrooide. Waar de zonneschijn neerkwam.'
ontloken bloemen, klokkebloemen! Het elfje,
dat nu boschelfje heette, had zijn werk ge
vonden, een heerlijk werk was 't, zonne-j
schijn en blijdschap te brengen in 't donke
re bosch.
Langzamerhand kwamen andere t"je«
zijn voorbeeld volgen; ieder elfje bracht rijm
eigen bloemen mee zoo groeiden er naj
verloop van tijd allerlei bloemen ln 't boecKjJ
anemonen, sterrebloemen, driekleurige
ooitjes en nog verscheidene meer, maar d»
klokjes zijn toch zoo recht de b 1 o e q|t
vanhetbosoh gebleven,