„DE EEMLAN DER'
Zaterdag 12 Augustus 1916.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
DE EERSTE MEI.
N° 37. Tweede Blad.
15de Jaargang.
Uitgevers: VALKHOFF Co
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 1.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
Staten-üeneraal.
AMERSFOORT
DAGBLAD.
Hoofdredactie:
MARIE VAN VERSENDAAL.
Mr. O. j. VAN SCHAARDENBURG.
ABONNEMENTSPRIJS:
fêt 8 maanden root Ajnerafoork 1.30.
Idem franco per post1.80.
Per week (met grabs verzekering tegen ongelukken)* 0*13&«
Afzonderlijke nummers- 0.05.
Wekelijksoh bijvoegsel „D* Hollandsch» Huisvrouw" (onder
redaotie van Thérèse Hoven) per 8 mnd. 50 ets.
(Wekelijksoh bijvoegsel ms muT per 8 mnd. 52 ets.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1— 5 regels.. f 0.80.
Elke regel meer N,r* 0.15.
Dienstaanbiedingen 1D regols.. 0.50.
Groote letters naar plaataruimto.
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeolige bepalingen
tot het herhaald advertoeron in dit Blad, b(j abonnement.
Eone circulaire, bevattende do voorwaarden, wordt op
•aanvraag toegezonden.
Verspreide Berichten-
Aan de Somme.
In de „Nation" haalt de Wayfarer het vol
gende aan uit den brief van een jong En-
gelsch officier, die aan de slagen aan de
Somme deelneemt:
„Gij spreekt heel opgewekt over wat ons
leger hier uitricht; de meeste menschen in
Engeland doen dat, vermoed ik. Maar ik wou
Öat de menschen wat meer dachten aan de
afschuwelijkheden van dezen opmarsch en
aan de voor een mensch schier onduldbare
beproevingen, die van ons voetvolk wor
den gevergd. Van de twee jaar vechten, die
aan den len Juli voorafgingen, spreekt men
nu als van den „vredestijd". Niemand, die
het niet heeft gezien of doorleefd, kan zich
voorstellen, 'welk lijden is noodig geweest
om het eerste Duitsche liniestelsel te ne
men. Eerst beschiet ons geschut dag en
nacht een dorp en maakt er een hel van,
terwijl de Duitsche kanonniers op onze
troepen weerwraak nemen. Dan, wanneer
het dorp is verdwenen en al h*t leven er uit-
gebluscht lijkt, verlaten onze mannen hun
stukgeschoten schansen en dringen vol ver
trouwen vooruit, terwijl onze kanonnen de
verdere linies van den vijand onder handen
nemen. Maar zie, uit het ingewand der aar
de, onder de rookende puinhoopen van het
dorp vandaan, heffen de vijandelijke machi
ne-kanonniers hun doodelijke wapenen op
en maaien onze aanrukkende mannen weg.
Dan moeten wij terug of wij nemen 't dorp
mei onweerstaanbare overmacht. Stel,' de
stelling is genomen. Het volgende etmaal
overstelpen de Duitschers dan de groepen
rottende dooden en rillende levenden met
gasbommen en zware granaten. De vijand
laat ook een hagel granaten op onze ver
sterkingen en de aanbrengers van voedsel
en water regenen. Ja! Het gaat hier, ver
moed ik, prachtig met ons!"
Om de batter ij van Dam-
1 o u p. Tot de meest schokkende episodes
uit den strijd bij Verdun behooren de ge
vechten, geleverd bij de zoogenaamde bat
terij van Damloup, die sedert de Duitschers
tot' in het fort Vaux waren doorgedrongen,
van hun zijde blootgesteld was aan een ver
schrikkelijk bombardement. Het Petit Jour
nal bevat over zulk een gevecht het volgen
de relaas:
Des avonds werd een compagnie afgelost
door een andere, en de officieren, in een
niet ai te veilige schuilplaats te saam geko
men, beraadslaagden onder elkaar, toen
plotseling een bom losbarstte waardoor een
bergplaats van granaten in de lucht vloog.
Twee officieren werden ernstig gewond; ter
zelfder tijd vielen de Duitschers ons aan. Wij
verdedigden ons moedig, maar onder slech
te omstandigheden. Duim voor duim vech
tende om het terrein, moesten wij het groot
ste deel^der batterij achterlaten. Des mor
gens heeft de kapitein nog een klein ge
deelte der-stelling in handen; hij heeft zelfs
een stukje terrein .veroverd. Men moet hem
versterkingen toezenden. De compagnie,
welke den vorigen avond pas is afgelost,
biedt zich ondanks zijn verliezen aan. Maar
het Duitsche vuur uit de groote stukken is
zoo hevig dat de twee compagnieën elkan
der niet kunnen bereiken! De kapitein ziet
zijn compagnie als het ware versmelten, hii
heeft zich ten zuiden van zijn batterij terug
getrokken, en na vijftien uren strijd verde
digt hij zich nog steeds met 50 manschap
pen. Bij het vallen van den nacht zijn er
nog slechts 20 overDe kapitein van L....
houdt zich gereed om aan den strijd deel
te nemen. Hij trekt vooruit met een jroot
verlies aan manschappen eindelijk^ be
reikt hij de eerste groep en te samen her
vatten zij de verdediging! Zij vechten man
tegen man; niet één verlaat het gevecht. Ge
wonde afdeelingschefs weigeren hun post te
verlaten. Een doodelijk gewond luitenant
zegt, terwijl men hem wegvoert: „De batterij;
redt de batterij!" Een onderofficier bezet de
batterij met 10 manschappen, en weet stand
te houden. Een luitenant komt hem te hulp;
hij heeft een mitrailleur op zijn rug meege
voerd, welke hij zelf bëdiendt. De mannen
houden zich prachtig....
Om twee uur des morgens is de kapi
tein L... meester van de batterij!
De Verdedigingsbelostingen.
Voorloopig Verslag.
Onderscheidene leden betuigden hun instem
ming met deze wetsontwerpen. Hoe onaange
naam het ook zij, dat de belastingen weder wor
den vermeerderd, er is, zeiden zij, niet aan te
ontkomen.
In het algemeen was men van gevoelen, dat
deze voorstellen bij de openbare beraadslagin
gen in de Tweede Kamer belangrijke verbeterin
gen hadden ondergaan.
Door sommigen werd de hoop uitgesproken,
dat de zware financieele druk van den tegen-
woordigen tijd niet zou leiden tot bezuiniging
op noodzakelijke en algemeerr als nuttig erken
de uitgaven', als die voor onderwijs en volksge
zondheid. Evenwel meenden anderen er op te
moeten wijzen, dat ook ten opzichte van de bei
de genoemde takken van publieken dienst een
verstandige zuinigheid kon worden betracht,
zonder werkelijke benadeeling van het onder
wijs of de algemeene gezondheid.
Vele leden waren, van oordeel, dat deze wets
ontwerpen als compromis tusschen hen, die
destijds een heffing voor eens tot een zeer aan
zienlijk bedrag voorstonden, en hen, die al de
crisis-uitgaven uit leeningen willen bestrijden,
renten en aflossingen daarvan dekkende uit ge
wone belastingen, konden worden aanvaard en
zij gaven daaraan verre de voorkeur boven het
voorstel-Bos c. s.
Men heeft dus deze ontwerpen te toetsen aan
de vraag, of de voorgestelde belastingen inder
daad uit de inkomsten zullen kunnen worden
voldaan, en dat onderzoek heeft de leden hier
aan het woord tot de conclusie geleid, dat dit in
de meeste gevallen kan geschieden, al moet er
dadelijk bijgevoegd worden, dat naar hun oor
deel de uiterste grens is bereikt. Om deze reden
deden sommige leden het door den minister en
enkele leden van de Tweede Kamer geopende
perspectief van mogelijke herhaling, dezer be
lasting na afloop van dn driejarigen termijn, zeer
onaangenaam aan. Dit zou toch in strijd zijn
met den opzet van deze wetsontwerpen, welke,
naar deze leden meenden, een verbeterde hef
fing voor eens boogden.
Enkele leden betreurden het, dat niet reeds
dadelijk in het begin van de crisis, toen naar
hun meening het psychologisch moment daar
voor bestond, tot een heffing vobr eens tot een
groot bedrag was overgegaan. Ook zij echter
verklaarden zich, nu zij het meerdere niet had
den Acunnen bereiken, ingenomen met deze ont
werpen.
Andere leden evenwel waren van oordeel, dat
het voldoen dezer belastingen aantasting van
het kapitaal noodzakelijk zou maken, althans in
vele gevallen. Zij verklaarden desondanks hun
stem aan de voorstellen niet te zullen onthou
den. Zij gaven echter als hun gevoelen te ken
nen, dat het sluiten van leeningen tot dekking
der crisis-uitgaven verre te verkiezen is boven
elke heffing voor eens, waarvan zij principieele
tegenstanders zijn, terwijl zij zich met het denk
beeld om door zulk een heffing schoon schip te
maken, om daarna0t\ het doen van nieuwe uit
gaven weer de vrije hand té hebben, allerminst
bonden vereenigen.
Verschillende leden waren van gevoelen, dat
de regeering een goed denkbeeld, namelijk de
omwerking van de oorspronkelijke heffing voor
eens in een gedurende drie jaren terugkeerende
heffing, op verdienstelijke wijze heeft uitge
voerd. Op de gronden uitvoerig in de andere
Kamer door het lid voor Schiedam jhr. de Geer
ontvouwd, achtten zij het billijk, dat de heffing
de wisseling van vermogen en inkomsten in de
achtereenvolgende jaren volgt.
Door onderen werd hiertegen opgemerkt, dat
door de verdeeling van do heffing over drie
jaren het koralfter eener heffing voor eens aan
het ontwerp wa's ontnomen.
In een afdeeling werd een gedachtenwissoling
gevoerd over de verhouding in draagkracht tus
schen den arbeidersstand en den kleinen mid
denstand; de lagere ambtenoren onder deze
'oatsten begrepen.
Ter eene zijde werdl opgemerkt, dot de orbei-
lers het mertt hebben geleden onder den tegen-
^oordigen toestand en ook in het vervolg het
meest te dragen zullen hebben, vooral indien in
indirecte belastingen heil mocht worden gezocht.
Ter andere zijde werd dit tegengesproken. In
directe belastingen worden gemakkelijker be
taald, ook door de arbeiders, dan directe. Niet
de arbeidersstand, zoo werd gezegd, heeft het
meest geleden onder de huidige buitengewone
omstandigheden, maar dc kleine middenstand.
Op deze klasse der bevolking drukken de lasten
het zwaarst; het klein bedrijf zal ook in de toe
komst het meest lijden.
Er is beweerd, dat niet meer dan 31.000 per
sonen zijn aangeslagen in de inkomstenbelas
ting. Men vroeg, of die bewering juist is. Even
eens werd gevraagd, of het waar is, dat het na
tionaal vermogen in de laatste twee jaren ge
daald is. Wel zijn er groote oorlogswinsten be
haald, maar toch slechts door een deel van de
bevolking en tegenover deze vermeerdering staat
een vermindering van de vermogens in buiten-
londsche fondsen belegd, bijvoorbeeld in Russi
sche en- Oostenrijksche.
Eenige leden waren van oordeel, dat het ver
mogen bovenmatig zwaar is belast in verhou
ding tot de inkomsten
Deze leden zouden er de voorkeur aan ge
geven hebben, dat de minister voorgesteld hod
de bestaande inkomstenbelasting met een
i
aanvangsbedrag van 1200 te verdubbelen
en de bestuonde vermogensbelasting te verdrie
voudigen en die belastingen over een bepaald
tijdvak, desnoods langer dan drie jaren, te hef
fen.
Eenige leden wenschten op te merken, dot het
verleenen van him goedkeurende stem aan deze
wetten niet mocht worden opgevat als een
antecedent voor de toekomst, niet als een in
stemming met olie beginselen, die in deze wet
ten uiting vinden.
Uil de Per».
Bange tijd.
Onder dit opschrift lezen wij in het N. v.
óf D. onder meer
„In deze vroolijke zonnige dagen, te gre
tiger ingehaald naarmate ze langer op zich
lieten wachten, beleeft ons land weer een
hangen tijd. De onbezorgde menigte op
straat merkt daar niets van, en wie zijn
krant leest, denkt er meestul niet verder
over na. Toch zijn er dreigende wolken. En
wie wel eens wat meer te weten komt dan
hij ruchtbaar mag maken, beseft dat er
sedert twee jaar nauwlijks een tijdstip ge
weest is waarin zóóveel gevergd werd van
het beleid, het doorzicht, dc voortvarend
heid en de wijsheid der regeering, ten aan
zien onzer buitenlnndsche betrekkingen, ols
juist op dit oogenblik.
Bij moeilijkheden die van weerskan
ten tegen ons opdringen, heeft zich sinds
dien nog een en ander gevoegd. De kwes
tie van het opbrengen onzer visscher.svloot
is zoo gewichtig en zoo moeilijk op te los
sen dat ze al 't andere overschaduwt, maar
er is meer, en er is vooral de terugslag
van Engelnnd's maatregelen tegenover ons,
in Europa's centrum. Zoo vernam Dc T ij d
„uit vertrouwbare bron" dat„indien
door neutrale staten, ook door Nederland,
deze blokkade-politiek maar steeds lijdzaam
wordt verdragen, op den duur door de mid-
dcn-Europeesche rijken niet zou kunnen
worden berust in een aldus ondragelijk ge-
oordeelden toestand".Ziedaar don de
toon, die een maand of drie geleden ook
tegpn Zwitserland is aangeslagen.
Nu zal men zeggen, dat dit „de spuiga
ten uitloopt." Daargelaten nog, wat wij ten
slotte met middelen van geweld tegen Enge
land zouden vermogen? Het staat waarlijk
onzen oostelijken buurman wel fraai, onze
(gedwongen) lankmoedigheid jegens een der
oorlogvoerende partijen tot een reden van
dreigement te maken I We hebben naar
z ij n kant ook zoo al eens 'n protest ge
stuurd, nietwaar, dat zelden iets anders dan
'n papieren effect gehad heeft. Is het nog
noodig nomen te noemen
Intusschen, zulk een dreigement is er, en
't wordt zeker niet voor het laatst gehoord.
Eén ding hopen we nu vóór alles dat onze
mannen in Den Haag die de meegaand
heid misschien wel eens wat ver drijven
zich door zulk een ongepast sobelgerinkel
niet laten intimideeren. De Duitschers heb
ben voorshands wat anders te doen dan hun
gepantserde vuist in ónze richting te schud
den, en bovendien, als 't er op aankomt, zijn
wij nog niet heelemaal voor de poes, geen
„quantité négligeable" het buitenland
mag dat nooit vergeten."
Berichten.
1De Staatscourant van heden 11 Au
gustus bevat o.a. de volgende Koninklijke
besluiten:
op verzoek eervol ontslagen wegens li
chaamsgebreken A. Buijtendijk, hoofd van
onderwijs aan de cadettenschool;
benoemd tot tijdelijk accountant bij de di
recte belastingen te Amsterdam J. L. Vle-
ming Jr., thans accountant en leeraar M. O.
te Zwolle;
benoemd tot tijdelijk adjunct-accountant
bij dien dienst te Rotterdam H. T. Schermers
thans boekhouder 2e klasse bij de admini
stratie van den telefoondienst te den Haag;
benoemd tot directeur van het telegraaf
kantoor te Nijmegen C. F. Jibben, thans di
recteur van het post- en telegraafkantoor te
Amersfoort;
benoemd tot directeur van het post- en
telegraafkantoor te Tiel, A. M. Lagerweij,^
thans idem te Heerenveen;
op verzoek eervol ontslagen niet pensioen
wegens langdurigen dienst de kapitein ter
zee W. H. von Leschen;
benoemd tot officier van gezondheid 2e
klasse bij de zeemacht J. Ris, arts?
bij den marine-stoomvaartdienst bevorderd
tot officier-machinist 2e klasse die der 3e
klasse D. M. Pot, J. W. Eibers, G. A. W.
Wagenaar, N. G. Jacobs; tot idem 3e klasse
de machinisten C. B. Eenhoorn, H. Zeilstra,
J. Terpstra, P. J. Stroo, J. Botterna en G. A.
Vermeulen. -
is voor het tijdvak van 1 September 1016
tot en met 31 Augustus 1917 benoemd tot
leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool
te Middelburg M. van Breen, tijdelijk leeraar
aan die school.
is aan mej. E. E. Heimig, geboren te
Lebe (Duitschland) vergunning verleend tot
hel geven van lager onderwijs, mits zij ove
rigens aan de daartoe bij de wet gevorden
de vereischten voldoe;
met ingang van 1 September 1016 be
noemd tot leerares aan de Rijks Hoogere
Burgerschool te Leeuwarden mejuffrouw O.
Janssen, leerares aan de Hoogere Burger
school te Sneek, met machtiging om laatst-
gemelde betrekking gelijktijdig te betrekken
met die van leerares aan de Rijks Hoogere
Burgerschool te Leeuwarden.
met ingang van 1 September 191(5 be
noemd tot leerares aan de R. H. B. te
Coevorden mej. J. Augspurg aldaar;
met ingang van 1 September 1916 be
noemd tot leeraar aan de R. H. B. S. te Til
burg- R. J. de Grood, thans tijdelijk leeraar
aan die school;
benoemd met ingapg van 1 September
tot leeraar aan de R. H. B. S. te Winterswijk
dr. A. Goslinga en Ch. H. van Os, beiden
thans tijdelijk leeraar aan die school;
met ingang van 1 September 1916 be
noemd tot leeraar aan de R. H. B. S. te
Utreoht A. A. H. Bals, thans tijdelijk leeraar
aan die school;
met ingang van 16 Augustus 1916:
1. aan W. G. Ross op zijn verzoek eervol
ontslag verleend als hoofdcommies aan het
Menigeen droomt van toekomstig geluk,
doch verslaapt het tegenwoordige.
Roman door
Mr. L. H. J. LAMBERTS HURRELBRINCK.
32
Ik ben naar den pastoor gegaan en ik heb
'gelogen, Nol, gelogen tegenover dien braven,
eerbiedwaardigen man; ik heb hem niet dur
ven vertellen, dat mijn broers mij verboden
hadden zelve je te schrijven; ik schaamde me
over zooveel onmenschelijkhcid van mijn
eigen famHie; ik heb hem verteld, dat ik niet
'den moed had om je te schrijven, dat wij
weggingen, ik kon hem niet eens zeggen,
waarheen; zij hadden mij geweigerd mij dat
te zeggen; ik zou het wel zien, als ik er een-
*naal was; verder heb ik den pastoor ver
zocht om toch vooral niet in den brief te ver
geten, dat ik nog altijd even veel van je hield,
Svant dat ik toch alles begreep.
Toen heeft hij me je adres gevraagd.
Dat was hard Nol, beroerd, ellendig dat te
moeten zeggen; ik was altijd zoo trotsch ge
feest om jouw naam te dragen en nu... 't was
tee op dat moment of 't mijn keel niet uit
gilde: No. 17... Gevangenis Maastricht.
God, God, wat heeft mij dat pijn gedaan,
toen ik dien brief yan jou kreeg tPJ* die gê-
drukte letters links boven aan op het papier:
No. 17; 't is net of ik het nog altoos voor mij
zie."
„Effectief Grelchen, dat was hard, dat heb
ik ook gevoeld, toen ik dat las."
„Je hebt den brief van den pastoor alzoo
gekregen?"
„Ja Gretchen... en hoe zijn ze verder voor
je geweest... je broers?"
„Ze hebben goed voor ons gezorgd, die eer
moet ik hun geven, maar toch, ze zijn soms
wel al te wreed geweest, ze hebben ook nog
geëisqbt.:."
„Wal Gretchen, wat hebben ze van je ge-
eischt?"
Dat ik weer mijn eigen naam zou dragen,
dat ik mij van jou zou laten scheiden dat
kon, zoo als een Hollandsch advokaat hun had
verzekerd, maar dat heb ik geweigerd, perti
nent geweigerd; ik heb hun gevraagd of ze
dan absoluut wilden dat ik, hun eenige zuster,
me voor eeuwig zou verdoemen, dat ze toch
wisten, dat het huwelijk een sacrament is en
dat het mij door God als een doodzonde zou
aangerekend worden, als ik dat verbrak
nu, dat begrepen zij, geloof ik; ze hebben er
ten minste nooit meer over gesproken en zoo
ben ik altijd je vrouw kunnen blijven."
„Dank je dank je, mijn lieveling, mijn
engel" met nieuwe kussen „en vertel nu iets
van de kinderen, waar zijn die... maken ze het
goed?"
„Ja heel goed, Jeanc Is al hoofdopzichter
in de mijn en later zal hij misschien nog eens
de opvolger van zijn oom, administrateur,
worden."
„Die heeft dus goed opgepast, dat doet mij
pleizier, daar ben ik trotsch .op, maar 't ver-
yiOü^SÜ 8Jjj niet; 't is altijd een flinke bengel
geweest, zoo jong als hij was hij is zeker
niet thuis?"
„Neen, hij is van morgen al om zes uur naar
de mijn gegaan".
„En Marieke, is (lie ook niet thuis?"
„Ook niet, die. is caissière op de mijn."
„Wat is dat „caissière?"
„Zij betaalt de mijnwerkers uil, maar dat
zal wel niet lang meer duren; 't komend jaar
gaat die al trouwen met' Wilhelm Ilofmann,
een braven, oppassenden jongen, een der
hoofdboekhouders."
„Verdikkeme nog, die hebben zich gemaakt
de kinderen, die hebben zich gemaakt, je hebt
goed voor hen gezorgd Gretchen, daar dank
ik je voor" terwijl hij haar hoofd weer neemt
tusschen zijn handpalmen „zeg heb jc soms
geen portret van hen?"
„Jawel, kijk hier staan ze."
„Zijn ze dat... wat 'n kranige kerel... je
z#oudt zeggen... dat JeSngske van tien jaren
geleden... wat 'n schouders wal 'n nek...
zoo was ik ook meer dan twintig jaar gele
den rappeleer jij je dat nog Gretchen?"
„Ja zeker of ik mij dat nog rappeleer, als
de dag van gisteren hij heeft veel van jou
weg, niet alleen je uiterlijk, maar ook je
karakter, ook zoo'n pleizier in 't werk en ook
zoo'n durf, zoo'n courage, voor niets bang,
voor niemand een haarbreed uit den weg, zoo
jong hij nog is."
„A la bonne heure, dat doet mij plezier, ik
ben trotsch op hem en... dat is zeker Marieke,
verduld, wat is zij mooi, die lijkt op jou Gret
chen, als twee droppelen water, net dat móóie
fijne snuitje, dat ik zoo dikwijls heb gekust"
terwijl hij nu zijn jippep. clrj&t j>p Jiet beeld
l'an ziia kind*
_„Zeg Gretchen."
„Wat?"
,.Z^ zijn zeker niet boos op mij... ze welen
toch, waarvoor het was... voor jou, voor hen,
dat-heb je toch verteld nietwaar?"
„Neen Nol" met diepe zucht, terwijl zij de
oogen van hem afwendt „ik mocht niet,
dal wilden zc ook niet; ik mocht nooit meer
over jc spreken, nooit meer jc naam noemen
dal hebben zij mij ook laten zweren."
„En zij... hebben zij dan nooit meer over
mij gesproken... over hun vader... hebben ze
je nooit naar mij gevraagd?"
„In den beginne wel, maar... later niet
meer; dat hadden mijn broers hen ook ver
boden... ze mochten niet meer over je spre
ken, met niemand... niemand. Mn broers
waren bang..."
„Bang! waarvoor?"
„Dat zij in hun onnoozelheid hel aan
anderen zouden vertellen en je begrijpt..."
„Ja, Gretchen, ik begrijp het, ik begrijp, dat
dc werklui niet mogen weten, dal hun meester
de zoon van een dief is; ze zouden geen
respect meer voor hem hebben; ik begrijp
ook, dat het een geheim moet blijven voor
den liefste van Marieke, dat zijn meisje dc
dochter is van een kerel, die tien jaren in het
tuchthuis heeft gezeten, hij zou haar misschien
niet meer willen hebben."
„Och Nol, zegt toch zulke dingen niet."
„Gretchen" na korte stilte „als ze nooit meer
over me spreken ,weet je dan niet of zij zich
iets herinneren... van dien nacht?"
„Ik geloof het wel, je moet denken zij waren
zoo heel jong niet meer, tien en negen Jaar."
„Dan vinden zij mij zeker erg slecht, als je
hun^wet hebt mogen vertellen waarvoor ik
het fletfaau heb; yervloeken zskêi den
vader, die zooveel schande over hen heeft ge
bracht."
„Neen Nol, ze vervloeken jc niet, integen
deel, ze bidden voor je; dal tenminste heb
ben mijn broers hun niet verboden."
„Bidden... en wat bidden zij dan wel... voor
wat?"
Heel zacht, fluistcrlispelend: „voor je zalig
heid, Nol... ze denken, dat je dood bent."
Wanhoop, die ziju gezicht verwringt...
dood... alweer. Is hij dan gedoemd om z'n
gcheele leven xlood te zijn; daar, opgesloten,
in dat graf, tien jaar lang dood voor de
wereld, die hij niet mocht zien, die hem ook
niet mocht zien... dood voor zich zclven, niets
anders dan een erwtenpikkende machine, met
slechts één sprank van leven, de gedachte,
de hoop weer eens bij hen allen te zijn; die
hoop is thans werkelijkheid geworden, maar
nu, hier, weer dood... dood voor zijn kinde
ren...
Lang, langen tijd een pijnigend stilzijn -v
niets anders dan diepe zuchten, zwaar gehijg.
„Zeg Nol" zij eindelijk weer.
„Wat Grelchen?"
„Wat moet er nu mcl ons gebeuren?'!
„Met „ons?" verwonderd.
„Ja „ons", want ik ga met je mee; ik vct*
laat je niet meer; mijn plicht is bij jou te blij
ven en dat wil ik, dat wil ik, want ik houd
van je, nog altijd evenveel als vroeger, als
den eersten dag van onze trouw dat voel
ik weer zoo diep als ik het ooit gevoeld heb»,
nu ik je weer zie, waar bij mij heb na zoovela
jaren; ik ga met je mee Nol, wat er ook ge-
beure."
ÏWordl yervokdJ