f, j
@001» de |Jeci$d«
Helden en Heldinnen.
Ken Klip-avontuur.
Naar het Engelsch, ven Charles D. Michael.
Vrij bewerkt door C. H.
Het was een prachtige zomerdag en er
hing een waas van vrede boven het schitte
rende land en de glinsterende zee. De golf
jes in de baai dansten in het trillende zon
licht en de witte zeemeeuwen fladderden
boven de zee en staken scherp af tegen den
vuurtoren, wier stralen menig schip in storm
achtige nachten in de goede richting hadden
gestuurd.
„En heb je vannacht veel gevangen?"
vToeg Tom Grimwood, de loods, terwijl hij
in de deur van zijn huisje stond en met
Harry Parker, een jongen visscher, die in het
volgende huisje woonde, sprak.
„Maar matig", antwoordde Harry, die ge-
kleed was in een blauwen broek en dito jer
sey, terwijl zijn muts vroolijk op zijn blonde
haren stond. „We hebben de laatste maan
den niet veel gevangen en het ziet er niet
naar uit, alsof daar spoedig verandering in
zal komen."
Hij sprak op teleurgestelden toon, want
hij had gehoopt, dat hij na afloop van het
vischseizoen als dit ten minste voordeelig
was geweest Mary, de aardige dochter
van den loods, als zijn vrouw._zijn woning
binnen zou leiden.
„Jullie jonge menschen", zei de oude man
met een lichten zucht, „wilt alles ook zoo
haastig doen. De tijd gaat jullie nog niet
eens vlug genoeg."
„Nee, dat gaat hij ook niet", antwoordde
Harry onmiddellijk. f,De weken duren wel
tweemaal zoo iang, als zij eigenlijk moes
ten."
„Dat dacht ik wel. Maar als je zoo oud
bent als ik, denk ik, dat je ze dubbel zoo lang
wenscht."
„Dat geloof ik niet", zei Harry met jeugdi
gen overmoed.
„Nu, we zullen zien", merkte de loods op,
terwijl hij half binnensmonds mompelde
„als ik er dan nog ben!"
De beide mannen zwegen eenigen tijd, de
ëén droomde van de dagen, welke vóór hem
lagen en de ander dacht aan lang vervlogen
tijden.
Plotseling vroeg Harry: „Maakt Mary hel
goed terwijl er een kleur gleed over zijn
■verweerd gezicht.
Grimwood lachte vriendelijk. Hij had die
vraag verwacht en het verwonderde hem
eigenlijk, dat zij niet eerder gedaan was.
„Of zij het goed maakt Zij zong als een
leeuwerik vanmorgen. Als je niet in bed ge
legen hadt, zou je haar zeker hebben hoo-
ren zingen. Een paar uur geleden is ze gaan
wandelen."
„Gaan wandelen Harry's gezicht straalde
plotseling.
„Ik denk", zei Mary's vader als ant
woord op een opgedane vraag „ik denk,
dat je haar wel zien zult, als je naar de klip
pen gaat."
Harry bleef nog even praten, doch ging
toen in de richting van het strand en de
klippen.
Grimwood keek hem na, toen hij de dorps
straat uitliep en aan de plaats kwam, waar
de netten altijd gedroogd werdendaarna
verdween hij om den hoek. De 'oods klopte
de asch uit zijn pijp en ging zijn huisje bin
nen.
Tom Grimwood had zijn pijp weer aange
stoken en zat nu te lezen voor het open
raam, terwijl in de vensterbank de roode
geraniums in het zonlicht schitterden.
Plotseling kwam Harry de kamer binnen
stormen. De loods sloeg zijn oogen op,
keek den jongen man aan en liet de krant uit
zijn hand vallen.
„Wat is er?" vroeg hij verschrikt
„Wat er is?" herhaalde Harry hijgend.
„Mary is door den vloed gegrepen
„Door den vloed gegrepen I" riep de vader
uit, terwijl hij opsprong en naar de deur ijlde.
„Wacht even zei Harry. „Hebt u een
touw
„Ja jongen, maar we hebben een boot en
geen touw noodig 1"
„Zeker wel. Zij is op een vooruitsteken-
den rand van een klip geklauterd, maar het
zal gemakkelijker zijn haar boven van de klip
af te bereiken. Waar is het touw?"
Doch Grimwood haalde het zelf reeds en
zonder een woord meer te spreken, beklom
men zij weldra een naar het dorp gekeerde
helling van een klip, die aan den anderen
kant steil uit zee verrees.
In weerwil van zijn zware laarzen, kon
Grimwood den jongen man heel goed bij
houden en kwamen zij gelijktijdig boven aan.
Achter hen lag een stapel rotsblokken en in
de diepte spreidde de schitterende zee zich
voor hen uit.
„Hier moet het ongeveer zijn", zei Harry,
terwijl hij op zijn knieën ging liggen en ang
stig over den rand dér klip heenkeek. „Ja
ja, ik zie haar. Daar is ze. Maryl Maryf"
gilde hij, terwijl hij zijn hand als een trech
ter voor den mond zette.
„Hoort zij je vroeg de vader met inge
houden adem.
„!k weet het niet. Je toch wel zij
wuift met haar zoekdoek."
Harry sprong op en Grimwood nam het
ïouw van z;jn schouders. In het volgend
Oogenblik wisten zij, wat hun te doen stond.
Het ééne einde van het touw werd aan een
groot rotsblok bevestigd er. net andere, waar-
ba vlug eer. lus was gemaakt, sloeg Harry
torn zijr. middel.
Toen zij het touw orn de rots hadden ge
kronkeld, slingerde Harry zich over den rand
der khp h&n; Grimwood rierde het touw
en do dappere jonge man daalde. Plotseling
bereikte een kreet de plaats, waar Grimwood
stond en wist de loods, dat Harry zijn doch
ter in de diepte bereikt had.
Nu volgden er angsiige seconden, die een
eeuwigheid geleken; toen klonk er weer een
kreet van beneden en wist Grimwood door
een plotselingen ruk aan het touw, dal het
tijd was dit in te halen.
Zich schrap zettend, begon hij het louw
op le trekken. Dit kostte hem bijna boven-
menschelijke inspanning, doch de gedachte,
dat het leven zijner dochter er van afhing,
gaf hem kracht en eindelijk lag Mary veilig
naast hem boven op de klip.
„Goddank I" hijgde hij, terwijl hij haar met
kussen overlaadde. Zij zag doodsbleek
hetgeen niet te verwonderen was na een
dergelijk avontuur en Grimwood was
bang, dat zij flauw zou vallen, maar in het
volgend oogenblik kwam zij weer bij.
„Vader", zei ze, „nu moeten we samen
Harry optrekken."
Zij maakten een grooten steen aan het
einde van het touw vast en vierden dit op
nieuw tot den rand van de rots, waar Harry
geduldig wachtte. Toen slingerde Grimwood
het touw zachtjes heen en weer en gelukte
het Harry dit te grijpen.
Den steen in zee te gooien en het touw
stevig om zijn middel fe bevestigen, was
slechts het werk van een oogenblik. „Haal
maar opl" riep hij en Grimwood en Mary
begonnen uit alle macht te trekken.
Het was geen gemakkelijke taak, doch lief
de gaf hun kracht en binnen enkele minuten
smaakten zij de vreugde Harry veilig
doch gehel uitgeput boven te zien.
Hij kwam spoedig bij en toen Mary zich
met tranen in de oogen over hem Keenboog,
sloeg hij glimlachend zijn oogen naar haar
op. „We staan gelijk, meisje I" zei hij„wij
hebben elkaar gered."
„Ja", zei zij eerbiedig, „laten wij God dan
ken, dat Hij ons daartoe in staat stelde."
Rooie Mietje.
Sedert een jaar woonde Mietje met haar
ouders in het eenzame huisje aan den zoom
van het bosch, waar haar vader boschwachter
was. Zij had broertjes noch zusjes, zelfs
geen speelkameraadje, alleen een lief, grijs
poesje, dat haar overal volgde. Als Mietje
in het dorp kwam, en de kinderen om het
hardst„Leelijke rooieof „Brand je niet
aan Mietje I" riepen, keek zij hen uitdagend
aan. Maar buiten in het groene bosch, in de
eenzaamheid, week die uitdagende blik uit
haar overigens lief gezichtje, want in het
bosch, het mooie, heerlijke bosch, voelde
Mietje zich gelukkig.
Toen zij in den afgeloopen zomer voor het
eerst op de .dorpsschool gekomen was, was
Lize van den molenaar naaV Lotje uit den
manufactuurwinkel geschoven en had haar
in het oog gefluisterd„Dat 's een rooie
Mietje had het wel verstaan, heel duide
lijk zelfs, en dikke tranen kwamen haar in de
oogen, terwijl haar gezichtje gloeide en de
getalTfen op het groote, zwarte bord haar voor
de oogen dansten en toen de meester
Mietje's naam noemde, was zij niet in staat
de cijfers op te tellen, omdat het voortdurend
in haar ooren klonk „Dat 's een rooie
Daarop ontstond een onderdrukt gegiegel
en alle kinderen keken haar aan. Toen sloeg
het twaalf uur, de school* ging uit en Mietje
maakte zich uit de voeten, zoo snel, als zij
maar loopen kon; zij keek rechts noch links,
maar haalde eerst ruim adem, toen ze de
mooie, hooge boomen en de boschwachters-
woning zag. Moeder stond aan het venster,
Mies, haar poes, lag tegen den muur te sla
pen, maar Mietje had er geen oog voor en
liep naar binnen, wfcar zij tegen Moeder aan
geleund haar leed uitsnikte.
„Moeder, ze hebben me „rooie" genoemd
en uitgelachen, al de meisjes en de jongens
op school f O Moeder ik ga nooit, nooit meer
naar die akelige school toe l"
Doch Moeder wist haar zoo vol liefde te
troosten, dat het kind bedaarde en begreep,
dat zij toch weer naar school moest.
Toen zij dan ook den volgenden dag weer
naar school ging, was zij stil en in zich zelve
gekeerd. Zij zat als een kaars zoo recht op
haar plaats en luisterde aandachtig naar den
meester. Wanneer de anderen babbelden, el
kaar stil wat vertelden en aan allerlei dingen
dachten, behalve, aan hun werk, schreef en
rekende Mietje met zulk een ijver, dat ze
spoedig het lievelingetje van den meester
was geworden. Het kon dus niet anders, of
Mietje ging Van week tot week steeds meer
vooruit en toen het voorjaar in het land was,
zat zij nummer één en had Greta van den
dokter voor haar moeten wijken, Greta nog
wel, die er zoo trotsch op was, dat zij altijd
nummer één zat!
Van dien dag af ontstond er een bittere
haat t^&en het arme Mietje in Greta's hart,
en haar broertje Hans, een wilde jongen,
wakkerde dien haat aan en stookte ook de
andere kinderen tegen Mietje op.
Op een zonnigen Zondagmiddag liep
Mietje langs den Hoogen Weg naar huis. Zij
was in het dorp geweest om voor Moeder
een boodschap te doen.
Op den Hoogen Weg was bijna de geheele
schooljeugd bijeen; het was de prettigste
speelplaats, die men zich denken kon, want
men kon er naar hartelust springen, duike
len en holler.. Vandaag speelden _ze „roo-
vertje" en Hans van den dokter was de
hoofdman. Nauwelijks had hij Mietje in het
oog gekregen, of met een v/oesten kreet hitst
hij de geheele bende tegen het kind op, dat
doodelijk verschrikt de struiken invliegt.
Maar Hans heeft langer beenen dan het
angstige Mietje daar heeft hij haar reeds
bij het roode haar gegrepen en in het vol
gend oogenblik ligt het arme kind op den
grond.
„Ik heb haar, de rooie, de rooie I" roapt
hij-zegevierend tegen de toeschietende ben
de, die luid herhaalt„De rooie, de rooie 1"
Den volgenden dag kwam Mietje met een
doek om het hoofd cn een nog ernstiger ge-
j zichtje dan gewoonlijk op school. Met geen
enkel v.oord vertelde zij den meester wat er
gebeurd waszij wilde niet klikken. Doch
als de onderwijzer haar vragen zou, wat haar
i scheelde, zou zij zeggen, dat zij gevallen was.
Allen waren echter opmerkelijk stil en oplet
tend cn zelfs de hoofdman daar ginds in de
eerste bank werd zoo bleek als een doek,
toen de meester „stilte" verzocht maar
toch bleek het, dat Suzc niet geklikt had. Dat
viel meeAllen voelden zich echter diep
beschaamd.
Het was zomervacanlie cn Mietje bracht
den geheelen dag buiten in het bosch door
onder de heerlijke beuken en eiken. Alle
boomen kende zij, want van" af haar vroegste
jeugd had zij met haar ouders in de onmid
dellijke nabijheid der bosschen gewoond en
reeds als klein kind had zij er aan vaders
hand gewandeld en had deze haar alles ge
wezen, alles uitgelegd en verteld van de
dieren, de vogels en de tellooze kleine in
secten, ook van de boomen en struiken, de
geurende bloemen en de verschillende mos
soorten.
Dicht bij een strosmend beekje, onder het
dichte geboomte, was Mietje's lievelings
plekje. Uren lang kon zij daar zitten op het
mos en droomde zij er allerlei mooie dingen,
terwijl de toppen der boomen zacht door den
wind bewogen werden.
Later, als de boschbessen rijp waren, pluk
te zij er heele manden van voor Moeder, en
Vader wees haar altijd de -mooiste plekjes
daarvoor aan.
De dorpskinderen zouden vandaag ook
'boschbessen.plukken. Het was een bende van
belang. Ze droegen groote, leege kannen en
manden in de handen, waarin de kleine
vruchten verzameld zouden worden. Voor
aan liep Hans van den dokter met zijn. vlin-
dernet en zijn grooten botaniseertrommel;
op hem volgden de jongens van den mole
naar met hun zusje Liesje, Frans yan den
smid en Jaantje en Marie vaneen burge
meester en dan de blonde Greta met Lotje
en de meisjes uit de „Kroon", 't Was om
den grooten zoowel als den kleinen bosch
bewoners den schrik op het lijf te jagen,
als men deze bende zag. Daar ging me dan
ook een gejuich op, toen zij den Hoogen
Weg naderden. De kleine voetjes vertrapten
onbarmhartig de teere bloempjes der erica,
de handjes rukten in wilde haast de sappige
takken van de neerhangende boomen, de
bessen werden bij het plukken stuk gedrukt,
hun rood sap kleurde in één oogenblik de
heldere schorten en jurken; de jongens joe
gen de onschuldige kevers na en Hans was
een eind verder bezig moedwillig de kunsti
ge woning der vlijtige mieren te vernielen.
Doch plotseling werd aan dezen overmoe-
digen inval paal en perk gesteld. Een don
kere wolkenmassa schoof haastig over de
zonnige lucht en enkele groote druppels
vielen reeds door de dichte takken naar be
neden. Er stak cch hevige wind op, de don
der rolde, schelle bliksemflitsen schoten door
'het akelig donkere bosch, en toen begonnen
er groote hagelkorrels naar beneden te klet
teren de jonge bende spat ontsteld
uit elkaar, Greta roept haar broertje en
vliegt onder het dichte geboomte.
De storm groeit aan tot een orkaan, Greta
heeft het pad verloren en de anderen zijn
allen verdwenenvan Hans is er geen spoor
meer te zien. Greta wil roepen, maar de
storm overstemt het zwakke kinderstemmetje,
en heete tranen stroomen over het nu bleeke
gezicht van het kind. Een heel eind is Greta
nu nog verder door het dichte struikgewas
gedrongennu kan zij niet meer, zij laat
zich vallen op het natte mos en sluit de
oogen.
De storm heeft uitgeraasd, de natuur is
weer bedaardmenige machtige woudreus
schudt de druppels van de bladeren. Greta
zamelt al haar moed bijeende avond na
dert en dan volgt de nacht en zij is alleen
hier, verdwaald in het donkere, griezelige
bosch I Alleen' de gedachte daaraan doet
haar reeds huiveren f Plotseling schrikt zij
op. Zij -hoort geritsel. De takken der struiken
wijkan urteen, er lajkt een gezichtje tusschen
door, omgeven door rossige lokken. „De
rooie roept Greta onwillekeurig uit. Zal
ze op den loop gaan, nog verder de vreese-
lijke eenzaamheid in? 't Is alsof Greta haar
hart luid voelt kloppen, of is het misschien
haar geweten? Mietje is nu vlak bij, grijpt
Greta's hand en zegt met haar zacht stem
metje
„Ben je verdwaald, Greta Ga dan maar
mee naar Moeder, die zal je droge kleeren
geven."
Greta wist niet, wat er met haar gebeurde,
en werktuigelijk liét ze zich naar de stille
boschwachterswoning brengen. En Mietje's
moeder trok Greta de natte kleeren uit en
deed haar droge van haar eigen dochtertje
aan en stopte haar toen in Mietje's bed.
Daerna trok ze vlierthèe voor het bibberende
meisje en Mietje vloog als een pijl uit den
boog naar het dorp, om Greta's ouders ge
rust te stellen, die in hun angst al menschen
uitgezonden hadden om het vermiste kind
te zoeken. Toen de dokter in de boschwach
terswoning kwam, was reeds alle gevaar voor
de gezondheid van het kind geweken en had
de vlier een goede uitwerking. Zij mocht
échter dien zelfden dag niet naar haar huis
vervoerd worden, maar tot den volgenden
dog wachten. Het was al laat, toen Greta's
ouders onder hartelijke dankbetuigingen de
boschwachterswoning verlieten, waarin zij
voor dezen nacht hun Greta aan de goede
zorgen van Mietje's moeder overlieten. Hans
was nog achtergebleven, en stond naast
Mietje aan het bed van zijn zusje. Het was
al donker en heel stil in het kleine vertrek;
Vader was nog buiten in het bosch en Moe
der in de keuken bezig.
Plotseling grijpt Hans Mietje's hand en
1 fluistert
„Vergeef me, Mietjedat van „rooie"
en dat van den Hoogen Weg. Je bent zoo
goed, Mietje, zoo veel beter dan wij allen 1"
En Mietje kan van aandoening geen
woord uitbrengen, maar ze drukt Hans de
hand".
Vanaf dezen dag waren alle kinderen heel
anders tegen Mietje. Hans van den dokter
had hun alles verteld en er nog bijgevoegd,
dat zijn vader, die er van gehoord had, ge
zegd had, dat het schande was, iemand om
een of ander lichaamsgebrek of de kleur van
zijn haar te plagen, want dat het niet op het
uitwendige aankwam, maar wel op het in
wendige, op het hart.
Van alles wat.
Het Robinson CrusoS-spel.
Dit jongensspel dient gespeeld te worden
in de open lucht. Door het lot wordt één der
spelers tot Robinson Crusoe gekozen, de
overigen stellen de wilden voor. Deze moe
ten zich met bloemen of veeren eenigszins
bont opschikken, zooals het ieder zelf in
valt. Nu wordt Robinson een priëel of een
heuveltje tot woonplaats aangewezen, waar
hij dan een stok als geweer neemt. Wan
neer hij uit zijn schuilplaats komt, verschij
nen ook de wilden uit hun schuilhoek en
gaan met dreigende gebaren naar hem toe.
Hij is hiervoor echter niet bevreesd, maar
schiet zijn geweer op hen af, dat wil zeggen:
hij legt zijn stok als een geweer aan en
roept: pief, paf, poef! Op dit geluid gaan de
wilden op de vlucht. Robinson vervolgt hen
en dien hij maar pakken of grijpen kan, moet
met hem mee naar het priëel of het heu
veltje.
De wilden komen na eenigen tijd weer te
voorschijn, komen weer op Robinson af en
vluchten even als den eersten keer. De gé-
vangenen mogen niet van hun plaats af, dan
wanneer Robinson „voorwaarts" roept. Dit
gebeurt niet eerder, voordat het getal der
gevangenen eenigszins gelijk is aan dat der
overgebleven wilden. Nu begint het gevecht.
De gevangenen, met Robinson aan hun
hoofd, rukken tegen de wilden op ;ieder heeft
zijn zakdoek als een slinger gebonden en
tracht dien de tegenpartij over het hoofd te
werpen en hem zoo tot zijn gevangene té
maken. De partij, welke de meeste gevan
genen gemaakt heeft, wint dsn het spel en
mag voor het volgende een anderen Robin
son Cmsoë kiezen.
„Hij zetcie het!".
Napoleon I inspecteerde eens een ge
deelte zijner troepen op de Place du Ca-
roussel in Parijs. Terwijl hij aan zijn adju
danten eenige bevelen gaf, wierp hij ge-
dachtenloos den teugel op den nek van zijn
paard. Het paard zette het dadelijk op een
galop en de keizer was genoodzaakt het za
del te grijpen, om zich zoodoende vast te
houden. Op dit oogenblik springt eensklaps
een gewoon soldaat uit het gelid, vlak vooi
het paard, greep den teugel en gaf dien
eerbiedig den keizer in handen. „Dank u
zeer, kapitein", zeide Napoleon, met dit eene
woord den soldaat tot kapitein bevorderend.
De man begreep dadelijk des keizers bedoe
ling, geloofde zijn woord, salueerde en ant
woordde: „van welk regiment, sire?" Napo
leon, gestreeld door 's mans vertrouwen,
hernam: „van mijn garde" en i^ed door.
Nauwelijks was de keizer weg, of de soldaa!
wierp zijn geweer neer. In plaats van naar
zijn makkers terug te keeren, ging hij naar
den generalen staf toe. Een van de gene
raals hem ziende, vroeg wat hij verlangde.
„Ik ben een kapitein van de garde", ank
woordd§ de soldaat trots. „Gij mijn vriend,
gij zijt niet goed, geloof ik!" „Hij zeide het'
hernam de soldaat, naar den keizer wijzen»
de, die nog niet uit het gezicht was. „II
vraag u excuus, mijnheer", zeide de gene
raal voorkomend, „dat wist ik niet." j
Regen.
In Amerika heerscht bij een bepaalde
sekte een zonderling geloof over het ont
staan v^n regen. Zij gelooven, dat twee en
geltjes ruzie hebben over een kruik water;
het jongetje breekt de kruik van het meisje
en dan regent het.
In de vacantie.
Vroolijk trokken gisterochtend
onze vriendjes er op uit,
met een pic-nic-mand vol kersen
en een trommel met beschuit.
Zoirie, 't kleine, witte hondje,
kefte jolig om hen heen.
blij, dat op deez' vroegen morgen
't zonnetje al lekker scheen.
Het hen allen kwamen hupp'lend
zij al vroeg bij ons voorbij,
in hun lichte zomerpakjes,
frisch, als bloemetjes in Mei.
n.
Langzaam keerde, moe en leurig,
't troepje 's mirHags weer terug
één scheen onoerweg verloren,
'r. ander zat op broertje's rug.
Zoirie, 't kleine, witte hondje,
liet zich trekken aan een koord,
dikke traneQ schreide zusje,
zij kon ook haast niet meer voort,
't Zonnetje was achter wolken
- schuil gegaan een regenwind
deed de dunne kleertjes wapp'ren,
plaagde op zijn beurt elk kind,
Vroolijk keek nu geen van allen,
zelfs de pop scheen vreeslijk moe
en lag lust'loos achterover,
met haar blauwe oogen toe.
Half verlepte bloemen keken
uit de groote pic-nic-mand,
lieten mat haar kopjes hangen
in de warme kinderhand.
JVas dat wel hetzelfde troepje?
je gelooft je oogen niet
wat valt hier nu uit te leeren? 1
na veel Dret volgt vaak verdriet1
Hermann»,