0OOI3 de dJeü^d.
Om te kleuren.
Troüwe Vrienden.
Naar het Engelsch van C. A. Merc^r.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK III.
- £eodra het den volgenden morgen licht
Hverd, ontwaakten de reizigers cn herinnerden
2ij zich, hoe het kwam, dat zij onder den
blooten hemel sliepen, bij een beekje, dat zij
'den geheelen nacht in hun droomen hadden
hooren kabbelen.
Jack vcrfrischte zich door in het water kop
petje te duikelen en Timmy vond dit zoo n
prachtig denkbeeld, dat hij hetzelfde deed. Het
.water was zóó koud, dat zij na hun bad eens
flink moesten draven om weer warm te wor-
'der.; daarna aten zij het overblijfsel van het
fcrood op, dat de vriendelijke bakkersvrouw
hun gegeven had, en vervolgden zij hun weg.
Timmy wilde eigenlijk nog maar liever niet
Jack zag, dat hulp hier hoog noodig was
en wist ook, dat hij die kon verschaffen. Hij
snelde te hulp en slaagde er eindelijk in de
schapen in het veld te drijven.
Een eindje van den v\eg af lag een boerderij.
Timmy vroeg zich af, of bij daar misschien
werk zou vinden, toen de schaapherder zich
omkeerde en vroeg, wat zijn vak was '1 immy
begreep, dat dit de bewoner der boerderij
moest zijn.
„We zoeken werk," antwoordde hij. „Kunt
u ons misschien gebruiken?"
De herder begon te lachen.
„Ik heb geen jongens noodig en denk, dat
een tuchtschool de plaats is, waar je eigenlijk
thuis hoort. Maar je hond kan ik wel gebrui
ken. Voor hoeveel wil je hem mij verkoopen,
als hij ten minste je eigendom is? Ik zal je
er goed voor betalen."
Timmy trok Jack onwillekeurig naar zich
toe en keek, alsof hem gevraagd was, zijn
broer te verkoopen. Voor geen geld ter
wereld wilde hij zijn ecnige vriend afslaan,
evenmin als Jack hem ooit vrij'willig zou ver
laten. Het trouwe dier zou liever met hem ge-
naar werk zoeken. Eerst moest hij verder weg ibrek iijden> dan het beste tehuis zonder hem
zijn en geen angst meej* behoeven te hebben,
'dat men hem nog achterhalen en van zijn
hond scheiden zou. Wat beteekenden voedsel
en een bed in vergelijking hiermee? Zijn gul
den zou hem In de eerste dagen van brood
voorzien.
Op den derden dag van hun reis hadden zij
nog niet ver geloopen, toen zij aan een laag,
jwit huis kwamen, dat met kamperfoelie be
groeid was. Hel huis stond een eindje van den
weg af, midden in den mooisten tuin, dien
Timmy ooit nog gezien had.
Ilij hoorde «en eigenaardig gefluit en zag
allerlei vogels duiven, roodborstjes, mus-
schcn, merels en lijsters. Het wemelde er van
gevleugelde gasten.
Timmy bleef bij het hek slaan om naar dit
alles te kijken.
Een oude, gebogen heer met een vriendelijk
jgezicht," «dat onmiddellijk aller vertrouwen
-wekte, stond op het grnsvcULroet ceulrak vol
graan, dat hij in het rond strooide. Dit was
.voor de vogels met harde snavels; voor de
anderen had hij voedsel, dat hun bijzonder
lievelingsgerecht was.
Ilct eigenaardige fluiten kwam van zijn lip
pen; van de duiventil cn ieder struikje in de
buurt antwoordden de vogels, want dit was
de bel voor hun ontbijt. Zij gingen op zijn
hoofd en zijn schouders zitten en één, die wat
brutaler dan de rest was, streek op den rand
"der mand neer en bediende zich zelf.
De jongen keek zijn oogen uit.
Plotseling echter verstoorde Jack tot
Timmy's groote ontsteltenis dit vredige
toonecl.
„Jack! Jack! Hier komen!" riep Timmy
mgstig. Nauwelijks had hij dit echter geroe
pen, of hij zag, dat Jack reden had voor zijn
geblaf. Zijn oogen waren scherper dan die I
\an zijn meester en hij had ontdekt, wat
Timmy nog niet gezien had een groote,
grijze kat, die op het punt was midden tus-
schen de vogels te springen.
Jack had den vijand genoodzaakt te vluch
ten, vóórdat deze zijn slag had kunnen slaan.
Hij stond nu te kwispelstaarten cn sloeg de
dieren zóó rustig gade, dat deze hun maal
Weer voortzetten en de reden -van zijn optre
den schenen te begrijpen.
De aandacht van den ouden heer werd hier
door op den jongen en zijn hond gevestigd.
(Vriendelijk wenkte hij Timmy naderbij te
komen.
„Je hebt een braven hond," zei hij. „Hij heeft
het leven gered van minstens één mijner ge
vleugelde vrienden en daarvoor ben ik hem
'dankbaar. Kom eens hier en vertel me wat
.van hem en jezelf, als je eerst iets gegeten en
gedronken hebt."
Hij liet Timmy op een bank vóór het huis
plaats nemen cn vroeg zijn huishoudster wat
tnclk, brood en honig te bretfgen, want hij
lende genoeg jongens om te welen, dat dit
Altijd aftrek vindt Bovendien giste hij, dat de
Jongen weinig of niet ontbeten had.
Hij liet Timmy rustig eten en ging zelf zijn
bloemen verzorgen. Hij knikte goedkeurend,
koen hii van achter een struik zag, dat de
jonger, zijn hond een flink stuk meegaf.
Jullie bent reizigers, zie Ik aan je bundel- g", 'hMr vingerqe"in"de''n mond"-
Ije re, h.j toen h.j weer bij de bank kwam.en op hct k]ein€ meisje passen„
te hebben.
De man lachte opnieuw. Hij scheen te he
grijpen, hoe de vork in den steel zat.
„Nou,"als je^je nog eens bedenken mocht,
dan weet je, waar je me vinflen kunt. Alleen
kan ik je nog zeggen, dat je, als je werk zoekt,
veel beter zult slagen, als je den hond kwijt
bent. Samen zullen ze je niet licht noodig heb
ben."
Timmy maakte zich nu haastig uit de voe
ten, hij was zóó verlicht, dat hij en Jack nog
bij elkaar waren, dat hij op niets om zich
heen lette.
Langzamerhand begon hij echter zijn moe
heid te voelen; zijn voeten waren zóó door-
geloopen, dat hij bijna niet meer voort kon.
Ook was h£t al lang geleden, dat Jack en hij
gegeten hadden en toen hij aan Jack's hon
ger dacht, was het net, alsof de zijne nog
groote? werd. Er was echter niets aan te doen
en hij sleepte zich'dus maar weer voort.
Tegen den middag kwamen zij aan een boer
derij, die er zóó welvarend uitzag, dat Timmy
dacht, dat dit nu juist iets was, zooals Ipj het
zich in zijn droomen voor Jack en ïich zelf
had voorgesteld.
De boomen in den boomgaard prijkten met
bloesems, er loerden koeien en er blaatten
schapert, terwijl uit de melkerij het'zingen der
boerenmeisjes klonk.
Hoe trouw zou Jack op de schapen en lam
meren passen, als dit ambt hem toevertrouwd
werd en hoe heerlijk zou Timmy het vinden
op één 'dier groote boerenpaarden te zitten,
zooals hij nu een jongen zag doen, die een
vroolijk wijsje floot.
De jongen, die niet veel ouder dan hij zelf
was, klapte met de zweep om den stoffigen,
kleinen zwerver een goed denkbeeld van zijn
gewichtigheid te geven. Deze had op zij van
den weg moeten gaan staan om den ruiter de
ruimte te geven.
Toen zij dichter bij het huis kwamen, begon
een hond verwoed te blaffen. Jack bromde
half-luid om te toonen, dat als het noodig
was hij ook een hond was, waarmee niet
le spotten viel. Zelfs al had Timmy niet gewe
ten, dat het dier aan een stevigen ketting
lag, dan nog had hij niet moediger het erf
kunnen oploopen dan bij nu deed, hoewel zijn
hart luid klopte.
De boerin kwam juist uit de keuken. Een
klein meisje, met groote blauwe oogen en een
flinken zonnehoed op, liep naast haar. Zij stak
haar handje uit om Jack aan te halen.
„Hebt u alstublieft werk voor ons juf
frouw?" vroeg Timmy beleefd.
De boerin zog een kleinen jongen vóór zich
staan met zijn pet in de ééne hand, terwijl de
andere op den kop van den hond rustte om
te toonen, wife hij bedoelde met „wij".
Twee paar bruine oogen keken haar sraee-
kend aan.
„Wat kan zoo'n kleine jongen, als jij bent,
doen?" vroeg zij.
„We zullen alles doen, wat u ons zegt,"
luidde het antwoord. „Jack zou op de scha
pen kunnen passen en jk zou de dieren kun
nen voederen, en wieden, en water aanbren
gen en hout, en het kleine meisje keek
„Maar je reist toch zeker niet alleen? Daar
ben je nog te jong voor."
„We zijn maar met ons beiden, mijnheer,
en we zoeken werk. Denkt u, dat we dat zul-
,Dat is alles goed en wel, wat jezelf betreft
en ik zou het wel eens met je willen probee-
ren, maar ik kan er geen hond igeer bij ge-
Aruiken. jCesar zou geen vreemden hond naast
fen v.rdcn,-ergens, mei de schapen dultlED m MitÜLa c.venmin. Hel 20u
Hou hunnen uitgaan? Doel er met toe. wat d5m „echlen ReTen.'
voor werk ik doen moet, als we maar bij
sBraar kunnen blijven."
Dit antwoord scheen den ouden lieer te be
vallen.
Je weet een vriend op prijs te stellen en
verdient hel een trouwen kameraad te hebben,
«oordc ik begrijp, dat dit dier is. Als ik Icon
zon ik je graag willen helpen, maar de ion
gen die ik aan het werk zet, doen dit met
behulp van boeken en leien. Hal daar komen
mijn leerlingen 1" riep hij uit, terwijl een
iroepje jongens den tuin van den-achterkant
in kwam hollen. „Nu, 't ga je goed, beste
longen, cn als je weer dezen kant uitkomt,
fncet je* mij stellig met je vriend komen op-
toeken." De goede man stopte hem hij deze
{woorden een geldstuk in de hand.
Timmy aarzelde, of hij dit zou aannemen,
daar hij niets gedaan had om het te verdienen.
„Neem dat tér wille van je kameraad; hij
heeft het verdiend," zei de schoolmeester.
lïij keek den jongen en den hond nog ria,
zich afvragend, hoe het toch kwam, dat .hij in
div i' twee zooveel meer belang stelde dan in
'ii-rc zwervers, die zijn huis en tuin voorbij
kwamen,
HOOFDSTUK IV.
Zoo gingen er nog cenige dagen voorbij,
jronder dal Timmy een middel gevonden had om
Iets te verdienen. Zijn laatste geld was nu ver
leerd, doch hij liet alle hoop nog niet varen.
Gelukkig regende het in die dagen heel wei
nig, zoodat de beide reizigers 's nachts onge
deerd buiten konden slapen.
I Op zekeren dag kwamen zij een kudde
Schapen tegen, die door een herder en een
jongen hond te -\ergcefs in een veld werden
gedreven. De hond verstond deze kunst blijk
baar nog niet en maakte de verwarring nog
fcrooler; de schapen liepen allen door elkaar
ka joegen hcele stofwolken od. v
„Jack vecht heusch nooit.'
„Ik kan hem toch niet gebruiken. Als je
alleen wilt blijven en den hond verkoopen
je zult gemakkelijk een kooper voor hem kun
nen vinden mag je blijven."
„Nee, dank u, juffrouw?» we zijn maar met
ons beiden en blijven bij elkaar."
Hoe vreemd toch, dat de menschen dachten,
dat trouwe vrienden zich zoo gemakkelijk
lieten scheiden!
(Wordt vervolgd.)
■stérk als een eik, terwijl zijn edel gelaal van
een trotschen geest en grootcn heldenmoed
getuigde. In volle wapenrusting maakte hij
vooral een schitterend figuur.
Bij zoovéél voorrechten was 't niet le ver
wonderen, dat Sigismund van Nostic ook vele
benijders had, die door jalouziè zelfs tot
vijandschap jegens hem werden gedreven.
„Dal is een goede raad, Nostic," antwoordde
de vorst. „Laten we naar de leeuwen gaan.
't Is juist 't uur, dat zij hun voedsel krijgen.
Dat zal mij afleiding geven!"
De hovelingen volgden den koning.
Matthias Corvinus bleef cenigen tijd voor
een kooi staan, waarin drie leeuwen, die tot
ééne familie behoordert, bij elkaar lagen.
„Leeuwen zijn toch edele dieren vol trots
en moed! Ik zou ze wel eens in hun ongebrei
delde kracht willen zien dat moet een
grootsch tafereel wezen. Maar bij leeuwen in
een kooi zou men dit alleen ten naastenbij
kunnen bereiken door ze te tergen."* Halfluid
had de koning dit gesproken.
Heinrich von Melzrad, Nostic's grootste
vijand, die in de nabijheid van den vorst had
geslaan, trad cenige schreden terug en wenkte
den oppasser, die met de bewaking der dieren
belast was.
Hij fluisterde hem wat in, waarop de man
zich verwijderde. Weldra verscheen hij weer
en hield een stuk vleesch op een groote ijzeren
vork tot vlak bij de kooi, zoodat de leeuwen
dadelijk, geprikkeld door de lucht van het
voedsel, uit liun rustige rust opsprongen.
't Had den schijn, of 't onhandigheid van
den oppasser was, <loch in waarheid volgde
de man slechts de hem zooeven gegeven op
dracht, toen hij nu den grootsten leeuw, die
't dichts tegen de tralies drong, gelegenheid
liet 't stuk vleesch plotseling met één slag
van zijn klauwen te bemachtigen, 't Dier brul
de daarbij zoo geweldig, dat dc kooi er van
schudde.
Melzrad wendde zich tot de edellieden en
«eide, terwijl er een valsche glimlach om zijn
lippen speelde: ,!k zou wel eens willen zien,
of iemand van dït gezclsctoap 't zou durven
wagen den leeuw zijn prooi te ontnemen.
In de oudheid hebben we voorbeelden te over
van Grieksche en Romeinsche helden, voor
wie zoo iets speelwerk was. Hoe denkt gij
lieden er over?"
„Dat is geen slecht idee," sprak koning
Matthias Corvinus.
„Wel mijn dappere Nostic, hoe slaat 't er
mee? Ge hebt zoovele edelen verslagen, dat
een strijd als deze voor u slechts een onbe
duidende schermutseling moet wezen."
„Ja, ja", riepen allen uit, „wal is er, dat
Nostic niet doen kan?"
„Ik twijfel er evenmin aan, dat Nostic 't doen
kan", zei Melzrad hoouend, „maar 't is hier dc
vraag of hij 't doen wil!"
„Ik wed, dat -hij er toe bereid is," sprak de
koning. „Ik ken mijn dappercit Nostic lo goed.
Dit genoegen zal hij mij niet weigeren!"
Trots en kalm trok Nostic zijn zwaard uit
de scheede, greep zijn schild en ging de kooi
binnen, waar de leeuwen reeds bezig waren
't vleesch te verslinden.
„Geeft hier, beesten," riep hij den door zijn
optreden overbluften dieren met donderende
stem toe, „geeft hier die half opgevreten
Jcarkas. Een vorst zal je dit vergoeden met het
bloed van zijn getrouwstcn dienaar!"
Met een dof gebrom stonden de leeuwen op.
Nostic kwam tusschen hen in staap'en hief
het overblijvend stuk vleesch bedaard om
hoog.
De dieren schenen geheel overweldigd te
zijn door zijn vermetelheid; zij hielden zich
onbewegelijk, alsof zij gebiologeerd waren en
zoo kon hij ongedeerd de kooi met zijn buit
verlaten.
Toen Nostic weer bij 't gezelschap terug
kwam, bogen allen zich diep voor hem ter
-aarde, maar hij sloeg er geen acht op en ging
direct naar den koning. Zijn buit legde hij aan
diens voeten neer en sprak: „Nrajosteit, uw
bevel heb ik opgevolgd. Dat ik moed bezit, heb
ik indertijd getoond bij 't tournooi .te Brcslau
en in de vele gevechten, waarin ik bewezen
heb een dapper ridder le zijn. Doch nu moet
ik u dit zeggen: hij, die dappere dienaren
werkelijk op prijs stelt, waagt hun leven niet
bij een weddenschap. Gesteld, dat dc leeuwen
mij verscheurd hadden, wat dan? De zaak
was te ernstig voor een grap. Doe zoo iets in
't vervolg maar met anderen, wat mij betreft,
ik beschouw mij als uit uw dienst ontslagen.
Na dit gezegd te hebben, verwijderde hij
aaeh met afgemeten Ired in waardige houding,
«I gansche "hof da*n van verbazing-achter
latende.
Matthias Corvinus zag hem niet meer terug.
Nostic trad in dienst-van koning Alexander
van Polen.
Dit voorval, dat spoedig in Weenen rucht
baar werd, gaf aanleiding, dat een huis in dc
Karntherstraat den naam kreeg van ,,'t huis
met de drie leeuwen." Als ik goed inge
licht ben, bestaat dit huis nog. "Wie in Weenen
komt, moet er maar eens naar zoeken.
Chatterbox naverteld door H.
Nostic, de leeuwenbedwinger.
Men schreef Maart 1490.
De beroemde Matthias Corvinus, koning van
Hongarije, liep rusteloos door zijn paleis te
Weenen, vergezeld van zijn edellieden cn
ministers.
De koning zag er slecht uit; sedert eenigen
tijd was hij zeer ziek en leed veel pijn, zoodat
de lijfartsen vreesden, dat hij niet lang meer
zou leven, wanneer hij zich niet meer ontzag.
Matthias Corvinus wilde hiervan echter niets
weten; al was zijn lichaam verzwakt, zijn
geestkracht was groot.
„Ik wil niet te bed blijven", zei hij tot zijn
lijfarts, den vermaarden Julius Milius, en zijn
secretaris Martius Galcotti, die tevens sterren
wichelaar was en stiet beide ruw van zich af.
„Bezorgt gijliedeiu mij liever wat afleiding,
vertelt wat of bedenkt wat nieuws!"
„Gaat u de wilde dieren eens bezoeken,
Majesteit, u is er in lang niet geweest," sprak
zijn veldmaarschalk Sigismund van Nostic, die
in hooge gunst bij zijn gebieder stond.-Ilij
was geboortig uit Lausitz cn werd gewoonlijk
„de sterke Nostic" genoemd, daar niemand
hem in kracht evenaarde. Deze edelman was
Nu wil ik jullie vertellen van dat bezoek.
De zon .scheen buiten op bosch en bloe
men en Ben wist het wel, maar hij was nog
te klein om te gaan kijken. Toch droomde
hij heel stilletjes van een wandelingetje met
Moeder in het groote plantsoen. Maar de
engeltjes, die Benny bewaakten, vonden dat
hij ook werken moest, want iedereen moet
iets doen in de wereld I En daarom gingen
zij het hem vertellen, dat hij iets te doen
had.
,Zoo mooi schijnt de zon/' zeiden de
engelen, „weet je dat?" Benny wist het heel
goed.
.En die zon maakt alle menschen heel
blij en goed, weet je dat ook?" Dat begreep
Benny wel, want als hij met Moeder in 't
zonnige park had gewandeld, had Moeder
hem allerlei prettige dingen verteld, dus dat
vond hij gewoon.
„Kun je nu net als het zonnetje altijd heel
veel goede dingen doen?" vroegen de enge
len aan alle menschen.
Benny was maar klein en schreide, want
dat was zoo'n moeilijke vraag.
„Ik ben maar een klein kindje," zei "hij
met zijn groote oogen, „ik kan nog niet veel
doen."
„Jawel, beste, kleine baas," zeiden de
engelen, „je moet maar zoet zijn en lachen
tegen de menschen; dat kan ieder kindje,
en dan lachen al de groote menschen met
je mee."
Ze gingen toen weer naar den Hemel om
onzen Lieven Heer te vertellen, dat zij het
kleine meizoentje hun boodschap hadden
gedaan. En Benny lag in zijn wiegje en keek
met zijn blauwe oogen de groote kamer in
en zag heel veel, wat hij niet begreep.
„WaL«en vreemde dingen zijn dat!" dacht
hij in zijn onschuld.
Op eens stond er bij zijn wieg een reus,
ten minste dat dacht Benny, een grijzen
baard had de reus en hij keek heel boos.
„Moet ik daar nu tegen lachen?" dacht
Ben angstig. „Als hij maar niet kwaad op
mij ishij kijkt zoo boos."
Maar hij dacht aan de engelen, die hem
hadden gezegd te lachen, en hij vond, dat
hij het wel eens kon probe eren.
En hij keek naar den grijzen reus en
lachte heel stilletjes en heel zacht, zooals
alle kleine kindertjes lachen.
vDe reus was Benny's grootvader, een oude-
man, die veel verdriet gehad had en heel
wantrouwend was geworden en dacht, dat
iedereen boos op hem was, maar toen hij het
kindje zag lachen, zoo zachtjes en stil, voel
de hij, dat er een heel klein zonnestraaltje
.naar zijn hart was gegaan en dat zonne
straaltje koesterde hem zóó lekker, dat hij
ook lachte. En toen er niemand in de kamer
wes, ook Benny's moeder niet, toen gaf hij
een klein zoentje op het handje van Benny
en zei heel zacht: „Van jou houdt Groot
vader, omdat je lacht!"
Benny vertelde aan zijn moeder, wat
Grootvader gezegd had en Moeder dacht
„Zoo kan je met een lach en een vriende-
lijkheidje zooveel doen; dat wil ik eens aan
kindertjes, die ons kinderblad lezen, vertel
len."
Nu Is er natuurlijk nog heel veel meer te
vertellen van kleinen Benny, maar hij is nog
te klein om lang achter elkaar te praten en
daarom wacht ik maar, tot hij me weer wat
te vertellen heeft en dan hooren jullie het
ook.
Hoeveel de moderne oorlogs
wapenen kosten*
-i
In de „Economiste Francais" geeft
niël Bellet eenige interessante bijzonderhe»
den omtrent de prijzen-der Fransche wapeg
nen. Het Fransche geweer kost 50 frs. per
stuk, terwijl particuliere fabrieken dit wa<
pen niet onder de 72 tot 75 fr». zouden
kunnen leveren. Daar echter de erbeidstij.'
den nog vóór den oorlog wettelijk geregeld
d. w. z. verkort zijn, is ook de prijs van da
geweren belangrijk gestegen, zoodat die nu
wel op"75 frs. te staan komt.
Bij kanonnen is natuurlijk van heel an
dere sommen sprake. Zoo kost het ben
roemde 75 m.m.-kanbn de „soixantp
quinze" 15.000 frs. Rekent men echter
het rollend materiaal daarbij, dan komt menj
tot een nog veel hooger bedrag, zoodat een
batterij van vier stukken met toebehoorep
op ongeveer frs. 120.000 komt te staan.
Daar de Fransche regeering thans de
grondstoffen bij particuliere fabrieken moet
bestellen, bedragen de kosten van zulk eei\
batterij nu wel frs. 150.000.
De zware soheepskanonnen zijn nog veel
duurder.
Bellet deelt mede, dat een moderns
Engelsche slagkruiser van 20.000 ton, van
het Neptun-type, ongeveer 20.000.000
gulden kost. Vóór een jaar of drie bereken,
den vaklieden, dat een slagvloot van een!
millioen ton ongeveer anderhalf milliard
gulden waarde vertegenwoordigt. Intus.'
schen zijn de productiekosten nog belang.'
rijk gestegen. De slagkruiser „Lion", die in
dezen oorlog meermalen werd vermeld,'
kostte „slechts" 25.000.000 gulden, maar
de later gebouwde „Australia" zal n-""
6.500.000 gulden duurder wordqn.
De gevangen walrus.
„Pallas", de eenige in gevangenschap
levende walrus, is den 23en November
1915 gestorven. Op 10 September 1908
was het dier in den dierentuin van Hagen/
beek aangekomen en daar door zijn bewon.
derenswaardige dressuur spoedig de alge-
meene lieveling geworden. In zijn boek
Von Tieren und Menschen, Erlebnissen
and Erfahrungen" beschrijft Hagenbeek de
moeilijkheden, gepaard aan het vangen van
jonge walrussen en de nog grooter moeilijk,
heid om ze in gevangenschap in het leven
te houden. In vrijen staat voedt de walfus
zich met mosselen, die hij met zijn lange
slagtanden 'van de rotsen losmaakt, waar.
mee hij ze openmaakt en de mossel rr uil
slurpt. Het was echter een onmogelijkheid
zulke reusachtige hoeveelheden mosselen
bij elkaar te krijgen en daar levende oesters
wel iets te duur waren, moest Pallas zich!
aan visschen gewennen. In de laatste jaren
gebruikte het dier dagelijks 30—50 pond
schelvischstaarten of kleine haringen. In
tegenstelling met andere robbensoorten
mpakt hij de visschen niet klein, doch slikt
ze geheel in, slechts de kop werd iederen
keer weer. uitgespuwd. „Palias" gezondheid
heeft nooit iets te wenschen overgelaten.
Hij woog op het laatst nog 850 pond. Twee
doctoren, verbonden aan het natuurhisto
rische museum te Hamburg, verrichtten de
lijkopening. De oorzaak van den dood,kon
niet met zekerheid worden vastgesteld. Wel
vond men abnormale symptonen, zooali
een verhard gezwel aan den hals en groote
hoeveelheid bloed In de maag, maar geen
spoor van een maaggezwel. Ook de schild,
klier was niet opgezwollen, hoewel het diez
vroeger eens met succes behandeld wa»
voor een zwelling van de schildklier.
Poes-Hengelaar.
zoq lang en slank als een oünhnom. en zoo hem opzoeken.
Benny.
door
TRUUS SALOMONS.
Nu ga ik jullie vertellen van kleinen Ben
ny. Weet je wie dat is? Natuurlijk niet, hè?
Nu hoor maar, 't is1 het meizoentje van Va
der en Moeder en 't is zoo n mooi bloemetje,
als je nog' nooit gezien hebt, een echte
menschenbloem.
Zoo'n bloemetje als Benny is, zijn er heel
veel, maar Moeder houdt natuurlijk het
meest van kleinen. Benny en als die haar wat
influistert (met zijn mooie blauwe oogen
fluistert hij, want hij praat nog niet met zijn
mond), dan luistert de heele kamer, waar hij
eet en slaapt en alle dingen begrijpen hem.
Moeder natuurlijk het allerbest.
Nu zal ik juliie alle dingen niet kunnen
vertellen, die Benny Moeder te zeggen
heeft, maar toch heel veel en je moet dus
maar hooren.
Ben heeft een woning in een groote witte
wieg van ijzerdraad, daar slaapt hij den
heelen dag in en daar komen -alle engelen