Qoop de Ueü§d«
Trouwe Vrlonden.
Naar het Engelsch van C. A. Mercer,
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK V.
li ra my verliet de boerderij met een be
swaard hart Hoe lang zouden zij nog moeten
«werven, vóór hij werk voor hen beiden
Éond? De ondervonden teleurstellingen deden
em zijn moeheid nog meer voelen. .Tack liet
ijn kop ook al moedeloos hangen, het dier
■toegreep, dat zij de hoop op voedsel en rust
ppnieuw lieten varen.
iVóór zij hun weg weer vervolgden, gingen
zij legen.den muur zitten van een boomgaard,
die in vollen bloei stond. Timmy was zóó moe,
fÜflat hij zijn hoofd op een bemosten steen legde
!fen al heel spoedig in slaap viel. In zijn droo-
"lljen voelde hij honger noch moeheid.
5 Toen hij eindelijk wakker werd, bemerkte
hij, dat hij verscheiden uren geslapen had,
'want toen hij ging zitten, stond de zon nog
hoog aan den hemel en nu was zij al ver naar
het westen gezakt. Zij moesten hun weg weer
Vervolgen, maar ol wat was hij moe en stijfI
Nog nooit in zijn leven was liij zóó moe ge
weest. De arme Jack was ook moe, hoewel hij
"op vier pooten liep en Timmy maar twee
becncn had.
Een oogenblik aarzelde Timmy, of het niet
beter zou zijn, Jack terug te brengen naar
den herder, die hem had willen koopen en
Waar het dier een tehuis zou vinden in plaats
tvan genoodzaakt te wezen zijn baas op diens
zwerftochten te vergezellen.
Het was echter niemand anders dan Jack
zelf, die deze gedachte op de vlucht dreef.
Het scheen wel, of het schrandere dier nage
dacht had, toen zijn meester sliep en geen tijd
verloren wilde laten gaan. Naar zijn eigen
maag te oordeelen moest zijn baas wel ergen
honger hebben cn was het niet zijn plicht
voedsel te zoeken? Iilj had een mandje mét
eetwaren voor de deur der boerderij zien
staan. Dat was iets, wat hij niet spoedig ver
gelen zou. Er was niemand te zien, toen hij
teruggeloopen was, niemand dien bij vergun
ning kon vragen. Daarna had hij geduldig ge-
Wacht, totdat Timmy wakker zou zijn.
Timmy ging overeind zitten cn wreef zijn
öogen eens goed uit. Droomde hij nog? Ilij
kon zijn eigen oogen niet geloovenl
Jack stond vóór hem en bood hem een wel
voorzien mandje met eetwaren aan. Timmy
lichte een punt van het witte doekje op, dat
er overheen gelegd was en zag boterhammen
met vlcesch en worst er tusschen, benevens
een half fleschje bier. De jongen had nog nooit
Ch zijn leven iets gezien, dat er zóó smakelijk
Uitzag.
„Wel Jack, hoe kon ik bang zijn van honger
dm te komen, terwijl jij bij me was!"
Het leek precies op het verhaal, dat Vader
Jem op ccn Zondag had voorgelezen over
Eli/.a en de raven, die hem brood en vleesch
L>achten.
Doch nu liclen Timmy's gedachten den jon
gen niet met rust. Hij peinsde er over, dat de
mand gestolen was, hoewel Jack natuurlijk
niet begreep, dal hij hieraan verkeerd had ge-
'daan.
Allerlei stemmen gonsden als lastige vliegen
2ii muggen om Timmy's ooren, stemmen, die
zieli niet t'ot zwijgen lieten brengen cn^hera
vertelden dat één broodje niet gemist zou
.worden door menschen, die genoeg en zelfs
overvloed hadden misschien wel een kast
yol. Zouden zij eigenlijk niet blij zijn. dat hij
en Jack nu niet van honger behoefden 0111 te
komen? Of misschien had de vriendelijke
boerin spijt^gehad cn Jack teruggeroepen om
hem het mandje te geven. Dat moest hij maar
als waarheid aannemen, vóór hij begon te
eten.
Timmy zou haar wel om een stuk brood
hebben willen vragen, maar Vader had hem
geleerd, dat bedelen een man niet waardig
was. Ja, maar was stelen nog niet veel erger?
En er van eten was natuurlijk precies het
zelfde. Getrouw in het kleine, dat moest liij
zijn. had Vader hem altijd voorgehouden.
Arme Jack; hij was zoo tevreden over zich
zelf en kwispelde zoo vroolijk met zijn staart,
'dat het Timmy bedroefd maakte de,-teleur
stelling van het dier te zien, toen hij het
'doekje weer zorgvuldig over tie boterhammen
hccnlcgdc.
Timmy iroostte hum zoo goed hij maar kon
dooi hem aan te halen, terwyl'hij hem irachlte
uit te leggen, waarom het mandje terugge
bracht moest worden.
„Natuurlijk wist jij niet, brave hond, dat het
stelen was; jij dacht zeker, dal het daar voor
ons_ wns neergezet. Je was alleen vervuld van
onzen honger. Maar wc moeten eerlijk zijn en
het loruggeven. Jack, cn vragen, of ze 't ons
nicl kwalijk willen nemen, het uitleggen on
dan /uilen ze zien, dat we er geen kruimeltje
van gesnoept hebben."
Hel was een droevig paar, dat eenige oogen-
blikkcn later vóór de deur der boerderij stond.
'Een meisje kwam naar voren, maar Timmy
vroeg de boerin zelve te mogen spreken, waar
op hij haar zijn verontsehuldigihgen en die
van Jack aanbood.
Zij was eerst wel boos geweest, toen zij het
mandje, dat zij ingepakt had voor haar man,
3ie op een veld een eind weg werkte, miste
'cn ccn ander moest klaar maken, maar het
akeligsl van het heclc geval had zij gevonden,
'dat zij den jongen verdenken móest, den jon
gen, wiens oogen haar even eerlijk hadden
aangekeken als die van den hond.
Zij was in hem teleurgesteld cn verweet zich
«elve, dat zij hem niets tc eten had gegeven
en hem daardoor de verleiding niet bespaard
had. Zij vermoedde niet, dat de jongen cn de
hond zoo in de buurt waren gebleven.
HOOFDSTUK VI.
„Jij bent een eerlijke jongen,".zei de boerin,
,loen zij naar Timmy geluisterd had; „en hier
(hebben jij en jc bond ieder een paar boter
hammen. Waar slaap je vannacht? 't Begint
*1 donker le worden."
„Wc hebben vannacht' onder een heg ge
sjapen, juffrouw, en dat zullen we maar weer
jioen."
„Je mag óp den volder boven den stal sla-
jpen. als je maar zorgt, dat de hond niet blaft,
*n ik zou je aanraden morgen bijtijds weer te
Diet'1 zii riep een iong^Ü! iji§
naar hy aneende onopgemerkt achte^ een heg
stond te luisteren, „Dick, wijs dezen jongen
den weg naar den hooizolder."
Dick was de jongen, dien Timmy had zien
paardrijden. Hij was de zoon van één der
arbeiders, die in de onmiddellijke nabijheid
der boerderij woonden.
„Hierheen," zei hij, er voor zorgende, dat
Timmy tusschen hem cn den hond bleef loo-
pen; hij scheen het dier nfet te vertrouwen.
„Hij zal je niets doen," 'zei Timmy gerust
stellend. „Hij laat^ alleen maar zijn tanden
zien, als hij in zijn schik is, niet als hij boos is.
Hij begrijpt, dat we vannacht een dak boven
ons hoofd zullen hebben."
„Denk je soms, dat ik bang ben voor je
leelijken hond?" riep Dick verontwaardigd
uit. ,,'t Is net andersom; alle dieren op de
plaats zijn bang voor mij. Hier zei hij, ter
wijl zij den stal binnenkwamen en de ladder
naar den zolder opklauterden. „Je hebt toch
geen lucifers bij je, want dan zou je brand
kunnen makaen. Pak je zakken maar eens uit,
dan kan ik de vrouw zeggen, dat alles in orde
is. Kom, vooruit!"
„Ik heb alleen maar een mes en een parir
eindjes touw kijk maar," zei Timmy, ter
wijl hij niet zonder trots zijn mes liet zien.
Het had maar één lemmet, dat bovendien
erg gekerfd was door veelvuldig gebruik,
maar hij had het altijd beschouwd als een
teeken van mannelijkheid. Hij was er dubbel
aan gehecht, omdat het een geschenk was van
den man, dien hij het meest had liefgehad.
Het bijbeltje en zijn verdere bezittingen
waren in het bundeltje, dat hij aan zijn stok
droeg.
Dick legde beslag op het geliefde mes.
„Ik zal het wel voor jc bewaren, dan kun jij
je niet snijden," zei hij. Een jongen, die klei
ner was dan hij zelf, te plagen, deed hij graag.
Jack zag, dat de jongen niet aardig tegen
zijn baas was cn dit was iets, wat het dier
niet verdroeg.
Hij greep Dick bij zijn buis en bromde net
zoolang, totdat Dick- het mes wegwierp op
dezelfde "manier als de Bndere vijand van
Timmy diens gulden had weggegooid.
Dick gaf Jack nog een schop, toen deze hem
los liet. In het eerste oogenblik scheen hij er
zelf van te schrikken, doch Jack was er do
hond niet naar eigen beleedigingcn te wreken,
hij verdroeg ze in stilte.
„Ik zal morgenochtend wel eens komen
kijken, hoeveel de ratten van jullie hebben
overgelaten," riep hij nog onder aan de lad
der.
Timmy moest eigenlijk lachen om dit dreige
ment. De ratten zouden hem niet licht aan
raken, als Jack er bij was.
Hij keek eens rond en zag een klein raampje,
dat met spinnewebben bedekt was. Daarna
kleedde bij zich uit en zocht hij ccn lekker
plaatsje in het hooi voor Jack en zich zelf.
Alleen iemand, die verscheiden nachten onder
den blooten hemel heeft doorgebracht, kan
begrijpen, welk een weelde het voor Timmy
was zijn \ermoeide ledematen op het hooi uit
te strekken en op zoo'n heerlijk zacht bed te
slapen.
Hij bekommerde zich en niet om, dat het
nog maar nauwelijks donker was. Wie weet,
hoeveel vermoeiende dagen en nachten Iiud
nog wachten, vóór zij weer zoo'n heerlijke
rustplaats zouden vindenI
Het scheen Timmy, alsof hij nauwelijks in
geslapen was, toen hij plotseling wakker
schrikte door luid geblaf van. Jack, alsof deze
zijn meester voor naderend onheil wilde waar-
schuwens
De "boerin had gezegd, dat hij er voor zor
gen moest, dat- zijn hond niet blafte, maar
Timmy begreep onmiddellijk, dat het dier er
een reden voor moest hebben. Iets ernstigers
dan ratten had hem in zijn slaap gestoord.
De zolder was nagenoeg donker geweest,
toen Ximmy ging slapen, doch nu kwam er
een rosse gloed door het stoffige raampje.
Wat had Dick toch gepraat van brand
maken?
Brand 1 Ja, dal was het, hoewel Timmy er
natuurlijk onschuldig aan was. Eén der hooi
bergen stond in lichterlaaie, zooals hij spoe
dig pnldekle; de vlammen sloegen er aan alle
kanten uit cn woekerden steeds voort.
Nog nooit had Timmy zóó vlug kousen en
schoenen aangetrokken. Ilij spoedde zich met
Jack de ladder af en den, stal door, waar de
paarden stonden te hinniken en te trappelen,
want ook zij bespeurden het naderend gevaar.
Het eerste, wat hem te doen stond, was naar
de boerderij te hollen en de bewoners wakker
le maken.
Als Jack niet zoo waakzaam geweest was,
zou Timmy ïn zijn pogingen om de menschen
te wekken niet geslaagd zijn, vóór het vuur
nog grooter omvang had gekregen- en zouden
de paarden in den staf aan een wissen dood
ten prooi zijn geweest. Maar Jack was waak
zaam, hij blafte zóó luid en aanhoudend, dat
het niet lang duurde, of de boer stak zijn
hoofd uit één dei- bovenramen. liet zou voor
den meest vasten slaper niet mogelijk zijn ge
weest door zoo'n lawaai heen te slapen.
„Dat komt er van, als je zwervers op de
plaats toelaat*" mompelde hij. „Waar is de
jongen en waarom, past hij niet beter op den
hond? 't Mankeert er nog maar aan, dat hij
de schapen opjaagt."
Zijn vrouw was voor den tweeden keer
teleurgesteld in den jongen, dien zij bescherm
de. Zij had gedacht, dat hij zijn hond rustig
zou hebben kunnen houden.
De boer was op het punt den rustverstoor
der barsch toe te spreken, toen hij Timmy
in het schijnsel der maan gewaar werd.
„BrandI Brand!" gilde Timmy zoo hard, als
hij maar kon. „De hooiberg staat in brand \'r
Daarop maakten hij en Jack zich uit de voe
ten om de arbeiders, die in de buurt der boer
derij woonden, te waarschuwen.
(Wordt vervolgd.)
waren «6ó ctobe^reesd, dat zij »lfs in de sple
ten van den -vuurtoren hun nest bouwden.
Slechts een twintigtal dagen in het jaar kon
den vaartuigen daar de kust naderen, en vier
maal in het jaar kwam een stoomboot uit
Canada hen van levensmiddelen voorzien. Dat
was de eenige gemeenschap, die de familie
Benvit met de buitenwereld had.- Om den
vuurtoren heen bevinden zich een aantal
blinde klippen; menig schip heeft hier schip
breuk geleden, en menig braaf zeeman vond
hier den dood in de golven.
- De jongens hielpen vader bij zijn werk; zij
vulden dc lampen, smeerden de machine eD
maakten de ruilen schoon. Bij mistig weer
stonden zij om beurten bij het kanon, welks
schot de schepen moest waarschuwen. Wel
was het een vreemd leven voor de jongens, en
Benvit sprak er dikwijls met zijn vrouw over,
hoq het aan te leggen, om hen naar school te
zenden: Zij moesten toch iels meer leeren
voor hun volgend-leven, daar zij niet genoeg
hadden aan het gebrekkig onderwijs, dat hij
hun gaf. Ilad hij maar geld genoeg om een
tweeden knecht te nemen; nu kon hij zijn
jongens echter niet missen.
Want Kenvit had geen groot inkomen en
de kans was dus gering, dat zijn kinderen
ooit zouden schoolgaan. Jack, de oudste, een
flinke knaap van veertien jaar, tobde er voort
durend over, dat hij niet meer kon leeren. Hij
verslond gretig alle boeken, die hij van de
bemanning der stoomboot kon krijgen. Bert,
pas tien jaar, trok er zich bitter weinig van
aan; hij was een Yroolijke jongen en het leven
mp den vuurtoren beviel hem best.
Op een morgen in Maart hecrschte er een
groote drukte onder de meeuwen op de vogpl-
rotsen. Duizenden hadden zich daar neer
gezet; hifn sneeuwwitle vederen schitterden in
de morgenzon, en hun schel gckrijsch was
mijlen ver te hooren. Plotseling riep Jack uit:
„Bert! dat heeft wat tc beleekenen? Ik ge
loof, dat er drijfijs nadert!"
Beide jongens snellen, naar boven, waar zij
hun vader aan den grootei» kijker vonden
staan. zag duidelijk het drijfijs, dat met
groote snelheid naderbij dreef cn als bezaaid
was met zwarte stippen.
„Jongens!" zei hij, „dat drijfijs brengt school
geld voor jullie mee. Die stippen zijn zee
honden en zeehonden geven huiden en lraan,
cn dat alles is geld waard!"
Jack en Bert sprongen op van blijdschap:
Jack, omdat hij hoopte, dat de woorden van
zijn vader bewaarheid mochten worden, en
Bert, omdal hij biij was, dal er iets te doen
viel.
Binnen een uur zat het drijfijs tegen de rot
sen vast. Honderden zeehonden koesterden
zich in dc zonnestralen en dc meeuwen vlo
gen krijsclicnd heen en weer.
Bij den toren stond een kaapstander, waar
aan een slevigcn houten bak met een sterken
kabel bevestigd was. Met dit werktuig kon
men afdalen tot den voet der rots. Vrouw
Benvit en de oude Lefèbrc bedienden den
kaapstander, Benvit zelf en zijn beide jongens
stapten in den bak en kwamen langzaam
maar zeker beneden. Daar sprongen zij in hun
boot en roeiden naar het ijs, dat sterk genoeg
bleek te zijn om hen te dragen.
Benvit en Bert hadden ieder een flinken stok
In de hand. Jack moest in de boot blijven. De
zeehonden bleven stil liggen cn deden in 't ge
heel geen pogingen om aan de slagen te ont
komen, die een eind aan hun leven maakten.
Binnen een half uur was dc boot vol met ge-
doode dieren en roeide Jack naar den vuur
toren terug. Hij legde den buit in den bak en
zag met voldoening hoe zeker de zware vracht
boven kwam. Nog eens en nog eens deed hij
dienzelfden tocht.
Zoo hadden allen hard gewerkt en waren
er vier uren ineen ommezien voprbij. Heel
wat dieren waren er nog over, doch deze be
gonnen onrustig te worden ./?ij wentelden ziclv
op het ijs om en lieten een schel geblaf hoo
ren; zij trachtten aan de slagen te ontkomen
en lieten dc tanden zien. De vogels vlogen krij-
schend boven het hoofd der jagers; zeker
hoopten zij ook hun aandeel in den buil te
krijgen.
Plotseling deed zich ccn sterke strooming
gevoelen; hoe Jack ook zijn best deed, dé boot
dreef af. Nog meer verschrikte de jongen, toen
hij een nog grooter ijsveld zag, dat recht op
hem aandreef. Binnen weinige oogenblikken
kon de boot verbrijzeld worden. Ilij schreeuw
de zijn vader en zijn broer toe om hen op het
gevaar opmerkzaam te maken, doch zij hoor
den hem .niet door het leven, dat de vogels
maakten. Nu spande Jaek al krachten in
én het gehikte hem de boot tusschen de schot
sen uit te krijgen. Nauwelijks was hij in vei
ligheid, of de ijsvelden stielen met donderend
gekraak tegen elkaar aan.
Daardoor werden de jagers opmerkzaam op
het dreigend gevaar. Omtrent Jack waren zij
spoedig gerustgesteld, doch het gehcele ijsveld
kraakte, sidderde cn dreef naar hel zuiden.'
Benvit wist heel goed, hoe gevaarlijk dat was
en besluiteloos, wat le doen, keek hij rond.
Daar hoorde hij, dat Jack hem toeriep naar
den rand van de schots te komen en met veel
moeite gelukte het hem en Bert dit te doen,
Angstige oogenblikken.
Jack en Bert Benvit woonden op een plaats
zóó eenzaam, dat men 2ich daar bijna geen
voorstelling van kan maken. Ten noorden van
de golf van St. Laurens, (Noord-Amcrika) op
een hooge, kale rots staat een vuurtoren, cn
hun~vader was daar wachter.
Er liggen daar twee rotsen: de groote en
"de kleine vogelrots, doch die woeste plekken
werden nooit door iemand bezocht, zoodat de
jongens enkel maar vader cn moeder en den
Püden knechl Éefèbre zagen, De meeuwen
doch Jack was, ia weerwil Tan tl *ija inspan
ning, een heel eind achter geraakt.
Moeder Benvit stond intusschen voor een
raam in den vuurtoren het schouwspel aan
te zien. De oude Lefèbre had medelijden met
haar, want angst en ontsteltenis stonden op
haar gelaat te lezen. Ook hij wanhoopte aan
het behoud der jagers, doch hij hield zich goed
en zei:
„Wij moeien den bak weer neerlaten, juf
frouw! Het is beter, dat ik naar beneden ga,
misschien kan ik helpen. Maar." voegde hij er
op flinken toon bij, „het is noodig, dat er
iemand boven blijft met een koel hoofd en
een vaste hand, zoodat de bak opgetrokken
kan worden, als het noodig ls; iemand die
flauw valt, kunnen wij niet gebruiken."
„Ga gauwt" riep juffrouw Benvit uit, terwijl
zij Lefèbre half in den bak duwde, „gij kunt
mij vertrouwen; ik zal sterk zijn en niet flauw
vallen!"
Lefèbre klom in den bak en de angstige
vrouw liet licnf met vaste hand neer. Daarop
plaatste zij zich voor den kijker om te zien,
hoe het teurspel zou afloopen, hetwelk zich
onder haar oogen afspeelde. Het ijsveld dreef
al sneller en sneller weg en hoe Jack zich ook
inspande, hij kon maar niet dichterbij komen.
Ilaar echtgenoot en Bert stonden op den rand.
Daar, o hemel! zij vertrouwde haar oogen niet,
ja waarlijk, zij waren plotseling verdwenen.
Zouden zij bet evenwicht hebben verloren en
met dc golven worstelen?! De arme vrouw
verloor bijna het bewustzijn van angst, maar
zij dacht aan de belofte, die zij den ouden
Lefèbre gedaan bad cn wist zich goed te hou
den.
Vader en zoon hadden een wanhopige
poging gewaagd om de boot tc bereiken, en
waren in het koude water gesprongen. De
schok verlamde bijna hun uitgeput lichaam;
drijvende ijsschotsen versperden hun den weg,
maar eindelijk kwamen zij veilig in de boot en
nu ging het naar huis, zoo vlug als Jack's
sterke, jonge armen de boot maar konden
voortroeien. Maar hoe kon hij nu zijn vader cn
zijn broer, die beiden als verlamd waren van
vermoeidheid, in den bak helpen?
Gelukkig, daar klonk de stem van den ouden
knecht onder aan dc rots, die hun een luid
„Hallo 1" toeriep.
Nu kreeg Jack weer moed. Zijn vader werd
in den bak geholpen; Moeder draaide het
windas, en hoewel heel langzaam, kwam hij
eindelijk boven. Daarop werd Jack opgetrok
ken ,en met vereende krachten werden nu
ook de oude knecht en Bert boven gebracht.
Toen nu allen veilig terug waren, viel juffrouw
Benvit werkelijk flauw. Terwijl haar man zich
met haar bezig hield, stookten de jongens hel
vuur op, waarop dc soep stond te koken en
kregen zij droge kleercn voor allen. Daar zij
allen gezond en slerk waren, hadden zij zich
spoedig hersteld. De zeehonden brachten heel
wat geld op en dien zomer konden de jongens
school gaan. Als hun moeder echter de zee
vogels hoort schreeuwen, denkt zij nog altijd
aan de angstige oogenblikken toen zij allen,
die haar lief waren, met den dood zag
kampen.
Van alles wat.
Een aardig spel.
Een aardig spel, dat zoowel jongens als
meisjes kunnen spelen, heb ik hier voor jullie.
Lachen zul je er zeker om, maar je dient er
ook jc licht bij te laten schijnen 1 Bovendien
moet je een goed geheugen hebben, dat je
trouwens door het gebruik van een potlood
en een stukje papier tegemoet kunt komen.
Ons spel heeft drie afdeelingcn: iedereen
Idest die, welke hem het beste bevalt.
De eerste afdceling stelt de gemakkelijkste
taak, zooals je dadelijk zult bespeuren. Haar
wordt opgegeven volzinnen tc maken, waar
van alle woorden met dezelfde letter begin
nen, welke de „aanvoerder" opgeeft. Op den
zin komt het hierbij minder aan dan op den
onzin. Bepaalt »de aanvoerder b.v., dat de let
ter k aan de beurt is, dan moeten alle woor
den van den samen te stellen volzin met k be
ginnen, b.v. Karnemelk kan ICarolientje krij
gen. Spelen schaadt stellig somtijds. A: Aan-
vangers achten aardrijkskunde allerzwaarst.
De tweede afdeeling toont de heerschappij
der klinkers aan. Dal klinkt misschien een
beetje duister hè? Nu, dat zal ik je eens gauw
duidelijk maken. Élke klinker beheerscht de
medeklinkers, die in het alphabet op hem vol
gen.
Op A volgt b, c, d; op E: f. g, h; op I: j, k, 1,
m, n; op O: p, q, r, s, t; op U: v, w, x, ij, z.
Zegt de aanvoerder dus: „Nu zullen we eens
zien, of jullie de heerschappij van de I kent,",
dan zou de zin b.v. kunnen luiden: „Ik kan
lezen, n^er niet" of „Jongen, kastijd liever
mijn neef." De heerschappij der - O: „Oude
Pieter quadrilleert rustig sinds twaalven 1" Bij
dc U mogen x en ij weggelaten worden.
En nu de derde afdeeling. Deze moet een
toespraak houden, maar vrijheid van spreken
is hier zeer beperkt. Voor de volgorde der
woorden moet men zich streng aan het alpha
bet hauden en slechts driemaal is het veroor
«k*4
1 dc f
lettel
loofd eea letter in te slikken. Vermoedelijk
roeft dit het allerliefst met de q, de x «n d„
doen, maar het is ook bij elke andere lettel
toegestaan. j
Als voorbeeld van een dergelijke toespraa»
dieoe het volgende:
Aanwezige beminde Collega's,
Daar een flinke grap hier immers juisl
komiek lijken moet, nadert onze president)
(de q inslikken) reeds spoedig tot'uwe vergal
dering I Wclkofnl Hm. (de x inslikken) Hm'
(de ij inslikken) Zool
Je ziet dus, dat deze atdeeling verreweg hel
moeilijkst is. Wie tegen de vastgestelde regc
zondigt, in de toespraak meer dan drie lete
weglaat of letters dubbel gebruikt, de hec
schappij der klinkers verwisselt, in bet vormc,
der volzinnen niet streng bij de letters blijfL
geeft een pand. Dit kan werkelijk een heel verf
makelijk spelletje worden. i
Een rechter uit liefhebberij.
Een scherpzinnig liefhebberij-rechter, dié
zijn menschen kent, kon nog wel eens din
gen aan het licht brengen, waar de mannen
der wet voor staan zouden. Eén dezer rech
ters was een pastoor in een dorpje in Spanje*
dicht bij de Fransche grens. Een boer nu
was een schaap ontstolen en ondanks alle
ijverige nasporingen, werd de zaak niet op/
gehelderd. De man besloot toen den pas
toor te raadplegen.
De Eerwaarde dacht eens even na, toen'
hij al de bijzonderheden van het geval had
gehoord. Daarop werden alle mannen uit het
dorpje door hem op het kerkplein ontbo
den, en nadat zij daar waren verzameld, za
gen zij hun pastoor aankomen, gevolgd door
een jongen, die een schaap aan een touw
leidde.
„Dit schaap', zei de pastoor tegen de ver*
gaderde menigte, „heeft de gave verborgen
dingen te kunnen onderscheiden. Heden
avond als 't geheel donker is, zal ik het in
mijn stal vastbinden; dan komt gij allen den
een na den ander langs hem heen en strijkt
met uwe hand over zijn rug. Zoodra het
schaap de vingers van den dief-ep zijn vacht
voelt, zal het beginnen te blaten."
De boeren twijfelden geen oogenblik aan
de waarheid van hetgeen de pastoor had
gezegd, en dien avond, toen het pikdonker
was, waren zij allen op 't appèl om den proef
te doorstaan. De een voor, de ander na, tra
den ze den stal binnen en raakten zij het
wonderschaap aan, maar het dier gaf geen
geluid. Eindelijk waren allen er langs ge«
gaan en er heerschte groote vreugde ondet
de aanwezigen, want onder hen school dé
dief niet!
Daar kwam de pastoor aan met een helder
brandende lantaarn. „Steekt allen de hand
op!" riep hij. De boerew gehoorzaamden. En
wat zag men toen?.... Alle handen waren
zwart, op één na.
Gij zijt de dief-" riep de pastoor tot den
man met de schoone hand, „het schaap, daf
in den stal stond, was met een laag roet be
smeerd. Allen hebben hem over den rug ge
streken, gij alleen hebt niet gedurfd, uit
angst, dat hij zou gaan blaten en in het don- -
ker zijt gij er langs gegaan zonder het aan
te raken. Dat was het slechte geweten!"
De schuldigë kon, na dit overtuigend be
wijs, zijn schuld niet langet ontkennen. Hij
werd veroordeeld de waarde van het gesto
len schaap aan den eigenaar terug te beta
len. Of de pastoor zijn luidjes ook kende!
Nachtverblijven in Tokio.
In Tokio, de grootste stnd van Japan, vindt
men niet minderd an 550 nacht-asylen. Ze
zijn verdeeld over de geheele stad, maar
bevinden zich vooral in de noordelijk gele
gen armenwijk. De arme bevolking maakt
er een druk gebruik van, hoewel ze eigenlijk
heelemaa! niet zoo bijzonder goedkoop zijfi.
Ieder bezoeker krijgt een slaapkamertje, dat
1 M. breed en 2 M. lang is. Wie meer be<
taalt, kan ook 2 of 3 maal zoo groote ka-?
mers krijgen. Men heeft vijf verschillende
prijzen. De goedkoopste prijs voor een'
nachtverblijf met levering van een deken
bedraagt in ons geld ongeveer 12 cent."!
Heeft iemand aan één deken niet genoeg en.
verlangt hij een tweede, dan betaalt hij O.
cent meer. Dit bedrag wordt hem ook bere-J
kend voor een dubbel zoo groote slaapka
mer. Met twee dekens betaalt hij daarvoor1
24 cent. De hoogste prijs is 35 cent voor
een driedubbele kamer met extra-deken.
Weinigen kunnen echter zooveel betalen.
De meesten nmen een slaapgelegenheid
van 12 cent voor lief. Blijft de gast eelt
tweede nacht, dan krijgt bij het zelfs no®
iets goedkooper. Vpor minder dan 7 cents
is in heel Tokio geen nachtverblijf te vin-!
den. Zooals vanzelf spreekt, behooren dè
menschen, die daar komen, tot de allerlaag
ste volksklassen.
9,
Vaders schip wordt dezer dagen
thuis verwacht; t staat in dc krant
dolblij zijn wij en we hangen
rozenslingers aan den wand.
Fecst'lijk moet *t er bij ons uilzien
in de kamers en de gang
zusje, vindt je dezen slinger
niet een beelie al te lanff?
Neen, zegt zusje, die de rozen
maakte van rood vloeipapier,
neen, dat staat juist vlug en aardig;
geef je hamer maar eens hier!
Moeder kijkt naar 't bloeiend tweetal,
glimlacht bij het druk gepraat,
wetend, dat hun vader niets toch
boven deze roosles gaat
HêraaaaW