Qoop de Ueü§d« Trouwe Vrlonden. Naar het Engelsch van C. A. Mercer, Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK V. li ra my verliet de boerderij met een be swaard hart Hoe lang zouden zij nog moeten «werven, vóór hij werk voor hen beiden Éond? De ondervonden teleurstellingen deden em zijn moeheid nog meer voelen. .Tack liet ijn kop ook al moedeloos hangen, het dier ■toegreep, dat zij de hoop op voedsel en rust ppnieuw lieten varen. iVóór zij hun weg weer vervolgden, gingen zij legen.den muur zitten van een boomgaard, die in vollen bloei stond. Timmy was zóó moe, fÜflat hij zijn hoofd op een bemosten steen legde !fen al heel spoedig in slaap viel. In zijn droo- "lljen voelde hij honger noch moeheid. 5 Toen hij eindelijk wakker werd, bemerkte hij, dat hij verscheiden uren geslapen had, 'want toen hij ging zitten, stond de zon nog hoog aan den hemel en nu was zij al ver naar het westen gezakt. Zij moesten hun weg weer Vervolgen, maar ol wat was hij moe en stijfI Nog nooit in zijn leven was liij zóó moe ge weest. De arme Jack was ook moe, hoewel hij "op vier pooten liep en Timmy maar twee becncn had. Een oogenblik aarzelde Timmy, of het niet beter zou zijn, Jack terug te brengen naar den herder, die hem had willen koopen en Waar het dier een tehuis zou vinden in plaats tvan genoodzaakt te wezen zijn baas op diens zwerftochten te vergezellen. Het was echter niemand anders dan Jack zelf, die deze gedachte op de vlucht dreef. Het scheen wel, of het schrandere dier nage dacht had, toen zijn meester sliep en geen tijd verloren wilde laten gaan. Naar zijn eigen maag te oordeelen moest zijn baas wel ergen honger hebben cn was het niet zijn plicht voedsel te zoeken? Iilj had een mandje mét eetwaren voor de deur der boerderij zien staan. Dat was iets, wat hij niet spoedig ver gelen zou. Er was niemand te zien, toen hij teruggeloopen was, niemand dien bij vergun ning kon vragen. Daarna had hij geduldig ge- Wacht, totdat Timmy wakker zou zijn. Timmy ging overeind zitten cn wreef zijn öogen eens goed uit. Droomde hij nog? Ilij kon zijn eigen oogen niet geloovenl Jack stond vóór hem en bood hem een wel voorzien mandje met eetwaren aan. Timmy lichte een punt van het witte doekje op, dat er overheen gelegd was en zag boterhammen met vlcesch en worst er tusschen, benevens een half fleschje bier. De jongen had nog nooit Ch zijn leven iets gezien, dat er zóó smakelijk Uitzag. „Wel Jack, hoe kon ik bang zijn van honger dm te komen, terwijl jij bij me was!" Het leek precies op het verhaal, dat Vader Jem op ccn Zondag had voorgelezen over Eli/.a en de raven, die hem brood en vleesch L>achten. Doch nu liclen Timmy's gedachten den jon gen niet met rust. Hij peinsde er over, dat de mand gestolen was, hoewel Jack natuurlijk niet begreep, dal hij hieraan verkeerd had ge- 'daan. Allerlei stemmen gonsden als lastige vliegen 2ii muggen om Timmy's ooren, stemmen, die zieli niet t'ot zwijgen lieten brengen cn^hera vertelden dat één broodje niet gemist zou .worden door menschen, die genoeg en zelfs overvloed hadden misschien wel een kast yol. Zouden zij eigenlijk niet blij zijn. dat hij en Jack nu niet van honger behoefden 0111 te komen? Of misschien had de vriendelijke boerin spijt^gehad cn Jack teruggeroepen om hem het mandje te geven. Dat moest hij maar als waarheid aannemen, vóór hij begon te eten. Timmy zou haar wel om een stuk brood hebben willen vragen, maar Vader had hem geleerd, dat bedelen een man niet waardig was. Ja, maar was stelen nog niet veel erger? En er van eten was natuurlijk precies het zelfde. Getrouw in het kleine, dat moest liij zijn. had Vader hem altijd voorgehouden. Arme Jack; hij was zoo tevreden over zich zelf en kwispelde zoo vroolijk met zijn staart, 'dat het Timmy bedroefd maakte de,-teleur stelling van het dier te zien, toen hij het 'doekje weer zorgvuldig over tie boterhammen hccnlcgdc. Timmy iroostte hum zoo goed hij maar kon dooi hem aan te halen, terwyl'hij hem irachlte uit te leggen, waarom het mandje terugge bracht moest worden. „Natuurlijk wist jij niet, brave hond, dat het stelen was; jij dacht zeker, dal het daar voor ons_ wns neergezet. Je was alleen vervuld van onzen honger. Maar wc moeten eerlijk zijn en het loruggeven. Jack, cn vragen, of ze 't ons nicl kwalijk willen nemen, het uitleggen on dan /uilen ze zien, dat we er geen kruimeltje van gesnoept hebben." Hel was een droevig paar, dat eenige oogen- blikkcn later vóór de deur der boerderij stond. 'Een meisje kwam naar voren, maar Timmy vroeg de boerin zelve te mogen spreken, waar op hij haar zijn verontsehuldigihgen en die van Jack aanbood. Zij was eerst wel boos geweest, toen zij het mandje, dat zij ingepakt had voor haar man, 3ie op een veld een eind weg werkte, miste 'cn ccn ander moest klaar maken, maar het akeligsl van het heclc geval had zij gevonden, 'dat zij den jongen verdenken móest, den jon gen, wiens oogen haar even eerlijk hadden aangekeken als die van den hond. Zij was in hem teleurgesteld cn verweet zich «elve, dat zij hem niets tc eten had gegeven en hem daardoor de verleiding niet bespaard had. Zij vermoedde niet, dat de jongen cn de hond zoo in de buurt waren gebleven. HOOFDSTUK VI. „Jij bent een eerlijke jongen,".zei de boerin, ,loen zij naar Timmy geluisterd had; „en hier (hebben jij en jc bond ieder een paar boter hammen. Waar slaap je vannacht? 't Begint *1 donker le worden." „Wc hebben vannacht' onder een heg ge sjapen, juffrouw, en dat zullen we maar weer jioen." „Je mag óp den volder boven den stal sla- jpen. als je maar zorgt, dat de hond niet blaft, *n ik zou je aanraden morgen bijtijds weer te Diet'1 zii riep een iong^Ü! iji§ naar hy aneende onopgemerkt achte^ een heg stond te luisteren, „Dick, wijs dezen jongen den weg naar den hooizolder." Dick was de jongen, dien Timmy had zien paardrijden. Hij was de zoon van één der arbeiders, die in de onmiddellijke nabijheid der boerderij woonden. „Hierheen," zei hij, er voor zorgende, dat Timmy tusschen hem cn den hond bleef loo- pen; hij scheen het dier nfet te vertrouwen. „Hij zal je niets doen," 'zei Timmy gerust stellend. „Hij laat^ alleen maar zijn tanden zien, als hij in zijn schik is, niet als hij boos is. Hij begrijpt, dat we vannacht een dak boven ons hoofd zullen hebben." „Denk je soms, dat ik bang ben voor je leelijken hond?" riep Dick verontwaardigd uit. ,,'t Is net andersom; alle dieren op de plaats zijn bang voor mij. Hier zei hij, ter wijl zij den stal binnenkwamen en de ladder naar den zolder opklauterden. „Je hebt toch geen lucifers bij je, want dan zou je brand kunnen makaen. Pak je zakken maar eens uit, dan kan ik de vrouw zeggen, dat alles in orde is. Kom, vooruit!" „Ik heb alleen maar een mes en een parir eindjes touw kijk maar," zei Timmy, ter wijl hij niet zonder trots zijn mes liet zien. Het had maar één lemmet, dat bovendien erg gekerfd was door veelvuldig gebruik, maar hij had het altijd beschouwd als een teeken van mannelijkheid. Hij was er dubbel aan gehecht, omdat het een geschenk was van den man, dien hij het meest had liefgehad. Het bijbeltje en zijn verdere bezittingen waren in het bundeltje, dat hij aan zijn stok droeg. Dick legde beslag op het geliefde mes. „Ik zal het wel voor jc bewaren, dan kun jij je niet snijden," zei hij. Een jongen, die klei ner was dan hij zelf, te plagen, deed hij graag. Jack zag, dat de jongen niet aardig tegen zijn baas was cn dit was iets, wat het dier niet verdroeg. Hij greep Dick bij zijn buis en bromde net zoolang, totdat Dick- het mes wegwierp op dezelfde "manier als de Bndere vijand van Timmy diens gulden had weggegooid. Dick gaf Jack nog een schop, toen deze hem los liet. In het eerste oogenblik scheen hij er zelf van te schrikken, doch Jack was er do hond niet naar eigen beleedigingcn te wreken, hij verdroeg ze in stilte. „Ik zal morgenochtend wel eens komen kijken, hoeveel de ratten van jullie hebben overgelaten," riep hij nog onder aan de lad der. Timmy moest eigenlijk lachen om dit dreige ment. De ratten zouden hem niet licht aan raken, als Jack er bij was. Hij keek eens rond en zag een klein raampje, dat met spinnewebben bedekt was. Daarna kleedde bij zich uit en zocht hij ccn lekker plaatsje in het hooi voor Jack en zich zelf. Alleen iemand, die verscheiden nachten onder den blooten hemel heeft doorgebracht, kan begrijpen, welk een weelde het voor Timmy was zijn \ermoeide ledematen op het hooi uit te strekken en op zoo'n heerlijk zacht bed te slapen. Hij bekommerde zich en niet om, dat het nog maar nauwelijks donker was. Wie weet, hoeveel vermoeiende dagen en nachten Iiud nog wachten, vóór zij weer zoo'n heerlijke rustplaats zouden vindenI Het scheen Timmy, alsof hij nauwelijks in geslapen was, toen hij plotseling wakker schrikte door luid geblaf van. Jack, alsof deze zijn meester voor naderend onheil wilde waar- schuwens De "boerin had gezegd, dat hij er voor zor gen moest, dat- zijn hond niet blafte, maar Timmy begreep onmiddellijk, dat het dier er een reden voor moest hebben. Iets ernstigers dan ratten had hem in zijn slaap gestoord. De zolder was nagenoeg donker geweest, toen Ximmy ging slapen, doch nu kwam er een rosse gloed door het stoffige raampje. Wat had Dick toch gepraat van brand maken? Brand 1 Ja, dal was het, hoewel Timmy er natuurlijk onschuldig aan was. Eén der hooi bergen stond in lichterlaaie, zooals hij spoe dig pnldekle; de vlammen sloegen er aan alle kanten uit cn woekerden steeds voort. Nog nooit had Timmy zóó vlug kousen en schoenen aangetrokken. Ilij spoedde zich met Jack de ladder af en den, stal door, waar de paarden stonden te hinniken en te trappelen, want ook zij bespeurden het naderend gevaar. Het eerste, wat hem te doen stond, was naar de boerderij te hollen en de bewoners wakker le maken. Als Jack niet zoo waakzaam geweest was, zou Timmy ïn zijn pogingen om de menschen te wekken niet geslaagd zijn, vóór het vuur nog grooter omvang had gekregen- en zouden de paarden in den staf aan een wissen dood ten prooi zijn geweest. Maar Jack was waak zaam, hij blafte zóó luid en aanhoudend, dat het niet lang duurde, of de boer stak zijn hoofd uit één dei- bovenramen. liet zou voor den meest vasten slaper niet mogelijk zijn ge weest door zoo'n lawaai heen te slapen. „Dat komt er van, als je zwervers op de plaats toelaat*" mompelde hij. „Waar is de jongen en waarom, past hij niet beter op den hond? 't Mankeert er nog maar aan, dat hij de schapen opjaagt." Zijn vrouw was voor den tweeden keer teleurgesteld in den jongen, dien zij bescherm de. Zij had gedacht, dat hij zijn hond rustig zou hebben kunnen houden. De boer was op het punt den rustverstoor der barsch toe te spreken, toen hij Timmy in het schijnsel der maan gewaar werd. „BrandI Brand!" gilde Timmy zoo hard, als hij maar kon. „De hooiberg staat in brand \'r Daarop maakten hij en Jack zich uit de voe ten om de arbeiders, die in de buurt der boer derij woonden, te waarschuwen. (Wordt vervolgd.) waren «6ó ctobe^reesd, dat zij »lfs in de sple ten van den -vuurtoren hun nest bouwden. Slechts een twintigtal dagen in het jaar kon den vaartuigen daar de kust naderen, en vier maal in het jaar kwam een stoomboot uit Canada hen van levensmiddelen voorzien. Dat was de eenige gemeenschap, die de familie Benvit met de buitenwereld had.- Om den vuurtoren heen bevinden zich een aantal blinde klippen; menig schip heeft hier schip breuk geleden, en menig braaf zeeman vond hier den dood in de golven. - De jongens hielpen vader bij zijn werk; zij vulden dc lampen, smeerden de machine eD maakten de ruilen schoon. Bij mistig weer stonden zij om beurten bij het kanon, welks schot de schepen moest waarschuwen. Wel was het een vreemd leven voor de jongens, en Benvit sprak er dikwijls met zijn vrouw over, hoq het aan te leggen, om hen naar school te zenden: Zij moesten toch iels meer leeren voor hun volgend-leven, daar zij niet genoeg hadden aan het gebrekkig onderwijs, dat hij hun gaf. Ilad hij maar geld genoeg om een tweeden knecht te nemen; nu kon hij zijn jongens echter niet missen. Want Kenvit had geen groot inkomen en de kans was dus gering, dat zijn kinderen ooit zouden schoolgaan. Jack, de oudste, een flinke knaap van veertien jaar, tobde er voort durend over, dat hij niet meer kon leeren. Hij verslond gretig alle boeken, die hij van de bemanning der stoomboot kon krijgen. Bert, pas tien jaar, trok er zich bitter weinig van aan; hij was een Yroolijke jongen en het leven mp den vuurtoren beviel hem best. Op een morgen in Maart hecrschte er een groote drukte onder de meeuwen op de vogpl- rotsen. Duizenden hadden zich daar neer gezet; hifn sneeuwwitle vederen schitterden in de morgenzon, en hun schel gckrijsch was mijlen ver te hooren. Plotseling riep Jack uit: „Bert! dat heeft wat tc beleekenen? Ik ge loof, dat er drijfijs nadert!" Beide jongens snellen, naar boven, waar zij hun vader aan den grootei» kijker vonden staan. zag duidelijk het drijfijs, dat met groote snelheid naderbij dreef cn als bezaaid was met zwarte stippen. „Jongens!" zei hij, „dat drijfijs brengt school geld voor jullie mee. Die stippen zijn zee honden en zeehonden geven huiden en lraan, cn dat alles is geld waard!" Jack en Bert sprongen op van blijdschap: Jack, omdat hij hoopte, dat de woorden van zijn vader bewaarheid mochten worden, en Bert, omdal hij biij was, dal er iets te doen viel. Binnen een uur zat het drijfijs tegen de rot sen vast. Honderden zeehonden koesterden zich in dc zonnestralen en dc meeuwen vlo gen krijsclicnd heen en weer. Bij den toren stond een kaapstander, waar aan een slevigcn houten bak met een sterken kabel bevestigd was. Met dit werktuig kon men afdalen tot den voet der rots. Vrouw Benvit en de oude Lefèbrc bedienden den kaapstander, Benvit zelf en zijn beide jongens stapten in den bak en kwamen langzaam maar zeker beneden. Daar sprongen zij in hun boot en roeiden naar het ijs, dat sterk genoeg bleek te zijn om hen te dragen. Benvit en Bert hadden ieder een flinken stok In de hand. Jack moest in de boot blijven. De zeehonden bleven stil liggen cn deden in 't ge heel geen pogingen om aan de slagen te ont komen, die een eind aan hun leven maakten. Binnen een half uur was dc boot vol met ge- doode dieren en roeide Jack naar den vuur toren terug. Hij legde den buit in den bak en zag met voldoening hoe zeker de zware vracht boven kwam. Nog eens en nog eens deed hij dienzelfden tocht. Zoo hadden allen hard gewerkt en waren er vier uren ineen ommezien voprbij. Heel wat dieren waren er nog over, doch deze be gonnen onrustig te worden ./?ij wentelden ziclv op het ijs om en lieten een schel geblaf hoo ren; zij trachtten aan de slagen te ontkomen en lieten dc tanden zien. De vogels vlogen krij- schend boven het hoofd der jagers; zeker hoopten zij ook hun aandeel in den buil te krijgen. Plotseling deed zich ccn sterke strooming gevoelen; hoe Jack ook zijn best deed, dé boot dreef af. Nog meer verschrikte de jongen, toen hij een nog grooter ijsveld zag, dat recht op hem aandreef. Binnen weinige oogenblikken kon de boot verbrijzeld worden. Ilij schreeuw de zijn vader en zijn broer toe om hen op het gevaar opmerkzaam te maken, doch zij hoor den hem .niet door het leven, dat de vogels maakten. Nu spande Jaek al krachten in én het gehikte hem de boot tusschen de schot sen uit te krijgen. Nauwelijks was hij in vei ligheid, of de ijsvelden stielen met donderend gekraak tegen elkaar aan. Daardoor werden de jagers opmerkzaam op het dreigend gevaar. Omtrent Jack waren zij spoedig gerustgesteld, doch het gehcele ijsveld kraakte, sidderde cn dreef naar hel zuiden.' Benvit wist heel goed, hoe gevaarlijk dat was en besluiteloos, wat le doen, keek hij rond. Daar hoorde hij, dat Jack hem toeriep naar den rand van de schots te komen en met veel moeite gelukte het hem en Bert dit te doen, Angstige oogenblikken. Jack en Bert Benvit woonden op een plaats zóó eenzaam, dat men 2ich daar bijna geen voorstelling van kan maken. Ten noorden van de golf van St. Laurens, (Noord-Amcrika) op een hooge, kale rots staat een vuurtoren, cn hun~vader was daar wachter. Er liggen daar twee rotsen: de groote en "de kleine vogelrots, doch die woeste plekken werden nooit door iemand bezocht, zoodat de jongens enkel maar vader cn moeder en den Püden knechl Éefèbre zagen, De meeuwen doch Jack was, ia weerwil Tan tl *ija inspan ning, een heel eind achter geraakt. Moeder Benvit stond intusschen voor een raam in den vuurtoren het schouwspel aan te zien. De oude Lefèbre had medelijden met haar, want angst en ontsteltenis stonden op haar gelaat te lezen. Ook hij wanhoopte aan het behoud der jagers, doch hij hield zich goed en zei: „Wij moeien den bak weer neerlaten, juf frouw! Het is beter, dat ik naar beneden ga, misschien kan ik helpen. Maar." voegde hij er op flinken toon bij, „het is noodig, dat er iemand boven blijft met een koel hoofd en een vaste hand, zoodat de bak opgetrokken kan worden, als het noodig ls; iemand die flauw valt, kunnen wij niet gebruiken." „Ga gauwt" riep juffrouw Benvit uit, terwijl zij Lefèbre half in den bak duwde, „gij kunt mij vertrouwen; ik zal sterk zijn en niet flauw vallen!" Lefèbre klom in den bak en de angstige vrouw liet licnf met vaste hand neer. Daarop plaatste zij zich voor den kijker om te zien, hoe het teurspel zou afloopen, hetwelk zich onder haar oogen afspeelde. Het ijsveld dreef al sneller en sneller weg en hoe Jack zich ook inspande, hij kon maar niet dichterbij komen. Ilaar echtgenoot en Bert stonden op den rand. Daar, o hemel! zij vertrouwde haar oogen niet, ja waarlijk, zij waren plotseling verdwenen. Zouden zij bet evenwicht hebben verloren en met dc golven worstelen?! De arme vrouw verloor bijna het bewustzijn van angst, maar zij dacht aan de belofte, die zij den ouden Lefèbre gedaan bad cn wist zich goed te hou den. Vader en zoon hadden een wanhopige poging gewaagd om de boot tc bereiken, en waren in het koude water gesprongen. De schok verlamde bijna hun uitgeput lichaam; drijvende ijsschotsen versperden hun den weg, maar eindelijk kwamen zij veilig in de boot en nu ging het naar huis, zoo vlug als Jack's sterke, jonge armen de boot maar konden voortroeien. Maar hoe kon hij nu zijn vader cn zijn broer, die beiden als verlamd waren van vermoeidheid, in den bak helpen? Gelukkig, daar klonk de stem van den ouden knecht onder aan dc rots, die hun een luid „Hallo 1" toeriep. Nu kreeg Jack weer moed. Zijn vader werd in den bak geholpen; Moeder draaide het windas, en hoewel heel langzaam, kwam hij eindelijk boven. Daarop werd Jack opgetrok ken ,en met vereende krachten werden nu ook de oude knecht en Bert boven gebracht. Toen nu allen veilig terug waren, viel juffrouw Benvit werkelijk flauw. Terwijl haar man zich met haar bezig hield, stookten de jongens hel vuur op, waarop dc soep stond te koken en kregen zij droge kleercn voor allen. Daar zij allen gezond en slerk waren, hadden zij zich spoedig hersteld. De zeehonden brachten heel wat geld op en dien zomer konden de jongens school gaan. Als hun moeder echter de zee vogels hoort schreeuwen, denkt zij nog altijd aan de angstige oogenblikken toen zij allen, die haar lief waren, met den dood zag kampen. Van alles wat. Een aardig spel. Een aardig spel, dat zoowel jongens als meisjes kunnen spelen, heb ik hier voor jullie. Lachen zul je er zeker om, maar je dient er ook jc licht bij te laten schijnen 1 Bovendien moet je een goed geheugen hebben, dat je trouwens door het gebruik van een potlood en een stukje papier tegemoet kunt komen. Ons spel heeft drie afdeelingcn: iedereen Idest die, welke hem het beste bevalt. De eerste afdceling stelt de gemakkelijkste taak, zooals je dadelijk zult bespeuren. Haar wordt opgegeven volzinnen tc maken, waar van alle woorden met dezelfde letter begin nen, welke de „aanvoerder" opgeeft. Op den zin komt het hierbij minder aan dan op den onzin. Bepaalt »de aanvoerder b.v., dat de let ter k aan de beurt is, dan moeten alle woor den van den samen te stellen volzin met k be ginnen, b.v. Karnemelk kan ICarolientje krij gen. Spelen schaadt stellig somtijds. A: Aan- vangers achten aardrijkskunde allerzwaarst. De tweede afdeeling toont de heerschappij der klinkers aan. Dal klinkt misschien een beetje duister hè? Nu, dat zal ik je eens gauw duidelijk maken. Élke klinker beheerscht de medeklinkers, die in het alphabet op hem vol gen. Op A volgt b, c, d; op E: f. g, h; op I: j, k, 1, m, n; op O: p, q, r, s, t; op U: v, w, x, ij, z. Zegt de aanvoerder dus: „Nu zullen we eens zien, of jullie de heerschappij van de I kent,", dan zou de zin b.v. kunnen luiden: „Ik kan lezen, n^er niet" of „Jongen, kastijd liever mijn neef." De heerschappij der - O: „Oude Pieter quadrilleert rustig sinds twaalven 1" Bij dc U mogen x en ij weggelaten worden. En nu de derde afdeeling. Deze moet een toespraak houden, maar vrijheid van spreken is hier zeer beperkt. Voor de volgorde der woorden moet men zich streng aan het alpha bet hauden en slechts driemaal is het veroor «k*4 1 dc f lettel loofd eea letter in te slikken. Vermoedelijk roeft dit het allerliefst met de q, de x «n d„ doen, maar het is ook bij elke andere lettel toegestaan. j Als voorbeeld van een dergelijke toespraa» dieoe het volgende: Aanwezige beminde Collega's, Daar een flinke grap hier immers juisl komiek lijken moet, nadert onze president) (de q inslikken) reeds spoedig tot'uwe vergal dering I Wclkofnl Hm. (de x inslikken) Hm' (de ij inslikken) Zool Je ziet dus, dat deze atdeeling verreweg hel moeilijkst is. Wie tegen de vastgestelde regc zondigt, in de toespraak meer dan drie lete weglaat of letters dubbel gebruikt, de hec schappij der klinkers verwisselt, in bet vormc, der volzinnen niet streng bij de letters blijfL geeft een pand. Dit kan werkelijk een heel verf makelijk spelletje worden. i Een rechter uit liefhebberij. Een scherpzinnig liefhebberij-rechter, dié zijn menschen kent, kon nog wel eens din gen aan het licht brengen, waar de mannen der wet voor staan zouden. Eén dezer rech ters was een pastoor in een dorpje in Spanje* dicht bij de Fransche grens. Een boer nu was een schaap ontstolen en ondanks alle ijverige nasporingen, werd de zaak niet op/ gehelderd. De man besloot toen den pas toor te raadplegen. De Eerwaarde dacht eens even na, toen' hij al de bijzonderheden van het geval had gehoord. Daarop werden alle mannen uit het dorpje door hem op het kerkplein ontbo den, en nadat zij daar waren verzameld, za gen zij hun pastoor aankomen, gevolgd door een jongen, die een schaap aan een touw leidde. „Dit schaap', zei de pastoor tegen de ver* gaderde menigte, „heeft de gave verborgen dingen te kunnen onderscheiden. Heden avond als 't geheel donker is, zal ik het in mijn stal vastbinden; dan komt gij allen den een na den ander langs hem heen en strijkt met uwe hand over zijn rug. Zoodra het schaap de vingers van den dief-ep zijn vacht voelt, zal het beginnen te blaten." De boeren twijfelden geen oogenblik aan de waarheid van hetgeen de pastoor had gezegd, en dien avond, toen het pikdonker was, waren zij allen op 't appèl om den proef te doorstaan. De een voor, de ander na, tra den ze den stal binnen en raakten zij het wonderschaap aan, maar het dier gaf geen geluid. Eindelijk waren allen er langs ge« gaan en er heerschte groote vreugde ondet de aanwezigen, want onder hen school dé dief niet! Daar kwam de pastoor aan met een helder brandende lantaarn. „Steekt allen de hand op!" riep hij. De boerew gehoorzaamden. En wat zag men toen?.... Alle handen waren zwart, op één na. Gij zijt de dief-" riep de pastoor tot den man met de schoone hand, „het schaap, daf in den stal stond, was met een laag roet be smeerd. Allen hebben hem over den rug ge streken, gij alleen hebt niet gedurfd, uit angst, dat hij zou gaan blaten en in het don- - ker zijt gij er langs gegaan zonder het aan te raken. Dat was het slechte geweten!" De schuldigë kon, na dit overtuigend be wijs, zijn schuld niet langet ontkennen. Hij werd veroordeeld de waarde van het gesto len schaap aan den eigenaar terug te beta len. Of de pastoor zijn luidjes ook kende! Nachtverblijven in Tokio. In Tokio, de grootste stnd van Japan, vindt men niet minderd an 550 nacht-asylen. Ze zijn verdeeld over de geheele stad, maar bevinden zich vooral in de noordelijk gele gen armenwijk. De arme bevolking maakt er een druk gebruik van, hoewel ze eigenlijk heelemaa! niet zoo bijzonder goedkoop zijfi. Ieder bezoeker krijgt een slaapkamertje, dat 1 M. breed en 2 M. lang is. Wie meer be< taalt, kan ook 2 of 3 maal zoo groote ka-? mers krijgen. Men heeft vijf verschillende prijzen. De goedkoopste prijs voor een' nachtverblijf met levering van een deken bedraagt in ons geld ongeveer 12 cent."! Heeft iemand aan één deken niet genoeg en. verlangt hij een tweede, dan betaalt hij O. cent meer. Dit bedrag wordt hem ook bere-J kend voor een dubbel zoo groote slaapka mer. Met twee dekens betaalt hij daarvoor1 24 cent. De hoogste prijs is 35 cent voor een driedubbele kamer met extra-deken. Weinigen kunnen echter zooveel betalen. De meesten nmen een slaapgelegenheid van 12 cent voor lief. Blijft de gast eelt tweede nacht, dan krijgt bij het zelfs no® iets goedkooper. Vpor minder dan 7 cents is in heel Tokio geen nachtverblijf te vin-! den. Zooals vanzelf spreekt, behooren dè menschen, die daar komen, tot de allerlaag ste volksklassen. 9, Vaders schip wordt dezer dagen thuis verwacht; t staat in dc krant dolblij zijn wij en we hangen rozenslingers aan den wand. Fecst'lijk moet *t er bij ons uilzien in de kamers en de gang zusje, vindt je dezen slinger niet een beelie al te lanff? Neen, zegt zusje, die de rozen maakte van rood vloeipapier, neen, dat staat juist vlug en aardig; geef je hamer maar eens hier! Moeder kijkt naar 't bloeiend tweetal, glimlacht bij het druk gepraat, wetend, dat hun vader niets toch boven deze roosles gaat HêraaaaW

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8