0ooi3 de Deugd. m Tróuwe Vrienden. Naar het Engelsch van C. A. MERCER. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VII. Onmiddellijk daarop waren alle mannen aan het werk; zelfs Timmy was niet te jong om behulpzaam te zijn. Er was geen brandspuit in de omgeving en alles wat er gedaan moest worden, werd zonder hulp van buitenaf verricht. Gelukkig was er geen gebrek aan water noch aan ge willige handen en het werk werd dan ook met zooveel succes bekroond, dat de vlam men vóór het aanbreken van den dag ge- bluscht waren en het vuur zelfs niet meer smeulde. Er was niet zoo heel veel schade aangericht, behalve dat één hooiberg geheel in vlammen was opgegaan en slechts een zwarte hoop op den grond achterliet. Niemand wist, hoe de brand was ont staan. Misschien had een arbeider in het voorbijgaan lijn pijp aangestoken en den lucifer achteloos weggeworpen, of wel was er een vonk uit een naburigen schoorsteen in het hooi gévallen. De dag brak aan en Timmy herinnerde zich, dat de boerin hem gezegd had 's mor gens vroegtijdig te vertrekken. Hij waschte zich onder de pomp en ging naar den hooizolder om er zijn bundeltje en zijn stok te halen. Hij klopte de paarden in het voorbij gaan op den nek en zei hun,.dat zij nu niets meer te vreezen hadden. Toen waren hij en Jack gereed hun zwerftocht voort te zetten. Timmy had de boerin wel goeden dag wil len zeggen, want zijden de anderen waren al lang op; maar hij wist niet, of zij het met het oog op de anderen honden niet beter zou vinden, dat Jack en hij- zich maar zoo spoedig mogelijk uit te voeten maakten. Hij keek nog eens om naar de plaats, die hem vanaf het eerste oogenblik zoo aange trokken had. „Zoo, jongen; waar ga je heen?" klonk alotseling een stem achter hem, terwijl er een hand op zijn schouder werd gelegd. Het was de boer, die vanaf het oogen- olik, waarop Jack alarm had gemaakt, naar Het was een gelukkig leven, waaraan echter na eenigen tijd een einde zou ko men. HOOFDSTUK VIII. Het was werkelijk verrassend te zien, hoe veel verschillende dingen zoo n jeugdige baas als Timmy was, verrichten kon. „Hij is natuurlijk fn het bosch," zei Dick sluw. „Hij jaagt graag op konijnen". „Ik zal probeeren, wat een pak slaag uitwerkt, als de zaken zoo -staan," zei de boer. Dit was de eerste keer, dat hij iets dergelijks merk te en het maakte hem boos. Als er iets was, waar hij bijzonder om gaf, dan "Was het de bescherming van het Hij rooide de knollen, waarvqp, zijn rug wild en de konijnen. Hij had zelfs zijn lie- eerst wel pijn deed, doch waaraan hij spoe dig wende. Hij bracht het etei» naar de ar beiders in het veld, hielp het hooi keeren en wat hij nog het allerliefst deed dreef de koeien naar de wei of hoedde met behulp van Jack de schapen en voederde de paarden, de varkens en de kippen. De dieren hielden weldra evenveel van hem als hij van hen, want dieren wetcjr gauw genoeg, wie hun vriend is en wie niet en zij waren gewilliger vopr hem dan voor een ander. Zijn illusie was nu verwezenlijkt en hij was wat trotsch, toen hij voor het eerst op de oude Cora zat, zooals hij Dick had zien doen op den dag, dat hij hem het eerst ge zien had. Het meest trotsch voelde hij zich echter, als hij op Fietje mocht passen en er was niets, waarvan het kleine ding zóó genoot, als wanneer zij met Timmy en J8ck in de zóó lang uitgebleven. wei stoeide, want het schrandere dier wist zijn kracht in te toornen en was even voor zichtig met haar als met de lammetjes. Midden in den zomer, juist toen het heel warm was, werd Fietje ziek. Zij was zóó lusteloos, dat zij maar het liefst op een rust stoel onder de boomen lag, in huis kon het buitenkind het heelemaal niet uithouden en had zij een gevoel, alsof zij opgesloten was. De rozen stonden allen volop te bloeien, maar de mooiste bloem liet haar kopje bleek en slap hangen. Toch was het pijnlijk hoofdje van het kind niet zoo zwaar als het hart van de moeder, toen al haar pogingen om Fietje wat op te wekken geen lachje op haar gezicht konden tooveren. Juist op dit oogenblik kwam Jack er aan, zijn bruine oogen drukten een innig mede lijden uit. Er kwam wat meer levendigheid in Fietjè's oogen, toen zij hem zag. Zij lach te om zijn grappige poging haar wat op te vroolijken. De vögels zongen, alsof zij er ook schik in hadden en de bloemen lachten in den alle kanten bevelen hfid uitgedeeld en zelfzonneschijn. meegewerkt hacf voor twee.' wou> dat Timmy kwam en mij van de Zijn gezicht was zwart van den rook en zijn kleeren waren alleen nog maar ge schikt om er een vogelverschrikker mee op te tuigen. Toch zag hij er vriendelijk uit, zoodat Timmy hem vol vertrouwen aan keek. Jack kwispelde uit alle macht met zijn knappe dingen vertelde) die Jack allemaal gedaan heeft," zei Fietje. Haar moeder ging vlug weg om den jon gen te halen en deze kwam onmiddellijk, want hij en Jack waren altijd in eikaars buurt te vinden, vanaf het oogenblik, dat het dier zijn baas geroepen had om dezen te velingshond doodgeschoten voor het mis drijf, waarvan Jack nu beschuldigd werd. Daar Jack er dus niet was, moest Minka meegaan. Minka had in den laatsten tijd maar al te graag het grootste deel van zijn plichten aan den nieuwen hond overgela ten, want zij vielen hem niet zoo gemak kelijk meer, als dit vroeger het geval was geweest. Toen de boer weer thuis kwam, zei hij tegen Timmy, die inmiddels ook huiswaarts was gekeerd, dat de hond weg moest, of dat zij anders samen moesten vertrekken. Timmy_luisterde diep verslagen. Jack een strooper I Onmogelijk f Van Jack was nog geen spoor ontdekt. Timmy begon onrustig te worden, hoewel dit niet was, omdat hij den hond niet ver trouwde. Hij was alleen bang, dat hem een ongeluk overkomen was. Nog" nooit was hij Timmy riep hem nu bij zijn naam. Toen floot hij, om daarna weer te roepen. „Je hoeft zoo'n drukte niet te maken", zei Dick. „De hond zal zoo gauw nog wel niet terugkomen, nu hij eenmaal weg is. Het spijt me voor jou, dat je hond zoo is, want de baas heeft zijn eigen lumd, één waarvan hij heel veel hield, dood geschoten, omdat hij altijd op zijn eigen houtje ging jagen en hij daar niet van af te brengen was." „Jack jaagt niet,'' zei Timmy kortaf„en als de baas hem wil wegsturen, ga ik ook". „Ruimte verkwikt," antwoordde Dick. „Sommige menschen weten zich-ergens heel handig in te dringen." Timmy gaf hierop geen antwoord. Het was nu te donker geworden om Jack nog langer te zoeken, want de maan bleef achter de wolken verscholen. De arme jon gen ging alleen naar den zolder, voor het eerst in zijn leven zou hij zonder zijn trou wen vriend inslapen. (Wordt vervolgd). staart om ook zijn vriendschap te betuigen, laten zien, wat hij in den sneeuwstorm ge- Hij wist onmiddellijk vrienden van vijanden te onderscheiden en Timmy kon altijd op zijn aanwijzing afgaan. „De boerin heeft ons vannacht op den hooizolder laten slapen," zei de jongen, ter wijl hij beleefd zijn pet afnam. „En we heb ben beloofd bijtijds weer weg te gaan. Goei- enmoigen, mijnheer, dank u vriendelijk." „Onsï Wijl" riep de boer verbaasd uit, terwijl hij om zich heen keek om de kame raden van den jongen te ontdekken. „Alleen Jack en mij," zei Timmy in ant woord op zijn blik. „We zoeken werk." „Nu, dat heb je vannacht al heel dicht bij gevonden, 't Is niet altijd gemakkelijk goe de arbeiders te krijgen. Als je denkt, dat jij en je hond even goed zult voortgaan, als je vonden had, hoewel dit een verhaal was, dat hij alleen bij overlevering kende. Ook vertelde hij van de vele malen dat Jack de schapen op dezelfde wijze gered had, als zij onder de sneeuw begraven waren. En welke goede vrienden zij geweest wa ren en altijd zouden blijven. Zonder Jack zou Timmy eenzaam en verlaten zijn ge weest, want hij was het, die zijn baas er voor behoed had bestolen te worden bij het be gin van hun zwerftocht en die den ouden schoolmeester tot hun vriend had gemaakt, toen zij heelemaal geen vrienden hadden. En had hij het niet aan Jack te danken, dat zij samen werk hadden gevonden op de boerderij? Jack kwispelde met zijn staart telkens, als begonnen bent, heb ik werk voor beiden en I zijn naam genoemd werd. loon ook." j „Wij zouden voor al het goud van de we- „Loon!" Nee maar, wat klonk dat woord reld .elkaar niet willen verlaten," eindigde heerlijk en wat zou Vader trotsch zijn ge weest, als hij geweten had, dat zijn jongen nu zijn eigen brood zou verdienen. Hij wendde zich tot Jack om dezen te doen begrijpt?n welk geluk hun te beurt was ge vallen en het trouwe dier kwispelde met zijn staart als teeken, dat hij zijn baas begreep. Timmy. V Nu kwam de boerin' om haar dochtertje naar binnen te brengen, want zij dacht, dat het kind moe zou zijn, maar Fietje .wilde het liefst blijven, waar zij was. „Moeder, laten Timmy en Jack met mij i-Bcflpn tuin onze boterham'eten. Als ik hen Wat Timmy zelf betrof, hij kon bijna niet jzie éten, zal ik ook trek krijgen." spreken van plezier. De wereld was ook zoo Nu had Fietje de laatste week heel wei- heel groot om er eenzaam in rond te zwer-1 nig gegeten, zoodat-haar moeder haar ver zoek gewillig toestond. Timmy mocht nu ^„Jack en ik zullen werken zoo hard we aardbeien plukken, terwijl maar kunnen. Hij was heb die ons wakker brood, boter en kaas bracht, blafte, toen^de hooiberg in brand stond en hij is een uitstekende herdershond.' Mina melk, Dat was een feestmaal onder de boomen, met koolbladeren als borden. Fietje had 1 rmmy voelde zich zoo verlicht, als hij werkelijk trek en volgde het goede nog nooit gedaan had. Hij* was echter nog beeld, dat haar gasten haar gaven, zoodat meer blij voor Jack dan voor zich zelf. j er maar heel weinig voor Mina bleef weg te „Kom nu maar binnen om brood te eten," ruimen. zei de boer, terwijl hij hem den weg wees; „en dan kun je Dick met de koeien helpen." Timmy volgde zijn nieuwen baas. De knechts zaten-in de ,groote keuken en had den spoedig een plaatsje voor hem inge ruimd. Fietje, het kleine meisje, dat hij den vo- rigen dag reeds gezien had, keek om een hoek van de deur en knikte vriendelijk te gen den jongen en den hond, als teeken, dat zij hen herkende. Jack was de held van den dag, want ieder een wist natuurlijk, dat hij het was, 'die 'net eerst gewaarschuwd had. Doch niet alleen prezen zij het dier; zij ze(?en hem ook aller lei lekkere beetjes voor, die hij gretig ver orberde. fimmy genoot zóó, toen hij zag, hoe goed zijn vriend het had, dat hij in het begin heelemaal vergat zelf iets te eten, doch de vriendelijke boer maakte hem er opmerk zaam op. Minka, de herdershond van den boer werd odd en doof; hij was gauw brommig en scheen de tegenwoordigheid van den /vreemden hond niet best te kunnen ver dragen en jaloersch op hem te zijh. Jack was echter zoo vriendelijk tegen hem, dat Minka besloot den nieuweling maar stil zijn gang te laten gaan en alleen tusschenbeide" te komen, als het noodig bleek te zijn. Zoo begonnen Timmy en Jack hun leven Vanaf dit oogenblik was Fietje veel be ter. Zij legde beslag op Timmy, zoodra hij maar even gemist kon worden bij het werk en de jongen steeg nog meer in de gunst van den boer en de boerin, want' het bleek meer en meer, dat zij hem vertrouwen kon den. Hoe meer Timmy echter in hun gunst steeg, hoe meer Dick hem met jaloersche blikken gadesloeg. Fietje zou t>ang geweest zijn, als zij alleen gelaten werd met Dick. Zij zou nooit ver geten, hoe zij hem eens betrapt had, toen hij haar kleine katje plaagde en één der honden tegen het diertje ophitste; doch ge lukkig was zij nog juist bijtijds tusschenbei- de gekomen. Zelfs» een klein kind voelt, dat een jongen, die wreed is tegen dieren, niet te vertrouwen is. Er zou een slechte tijd voor Timmy en Jack op de boerderij aanbreken. Op een avond, toen de boer Jack mee wilde nemen met de schapen want hij had al heel gauw gemerkt welk een goede herdershond hij was, was het dier nergens te vinden. Timmy deed een boodschap bij den smid in het dorp, maar de boer wist heel zeker7 daKhij den hond niet meegenomen had. „Dick, weet jij ook, waar Jack is?" vroeg de baas, want Dick stond in de buurt met De familie Fugger. Ik houd wel van nieuwe steden met haar mooie huizen en sierlijken aanleg, maar toch nog meer van oude steden, waarvan de gebouwen behalve hun schoonheid nog een waarde hebben door de geschiedkundige herinneringen, welke er aan verbonden zijn. Zoo trof mij in Augsburg het grootsche raadhuis en de fraaie kerk, maar meer nog werd ik aangetrokken door een honderdtal kleine huizen, die lang niet zoo groot en mooi zijn als eèistgenoemde gebouwen, welke gansch Europa door vermaardheid hebben, maar ons door hun geschiedenis eenige oogenblikken doen stilstaan. Eens stonden op de plaats van dat uitgestrekte btok groote paleizen, maar één der gebroe ders Fugger deed de paleizen sloopen en voor zijn arme medeburgers de huizen zet ten, die nu nog onder den naam van Fug- gerei bekend staan en door een muur zijn omsloten. Dat is een goede daad, maar toch zoo buitengewoon belangrijk niet en ik zou haar ook niet eens vermelden, als ik jullie niet iets te vertellen had van die familie Fugger. 't Is één van de oudste namen uit Duitsch- land en de stamvader, of liever, de eerste van het geslacht, wiens geschiedenis men kent, was Johannes Fugger, een wever uit den omtrek van Augsburg. Diens zoon, ook een Johannes, huwde in 1370 met Klara Wildolph, een burgeres uit de hoofdstad van Zwaben, en verkreeg daardoor het burger recht in die stad. Ook hij was maar een we ver, maar hij zette een linnenwinkel bij zijn weverij op, werd één der twaalf dekens van het weversgilde, en toen hij in 1409 stierf, liet hij 3000 gulden na, wat in die dagen een aanzienlijke schat was. Hij had twee zonen; de oudste, Anijreas, wist zijn deel der vaderlijke nalatenschap zóó goed te gebruiken, dst hij weldra onder den naam van den rijker Fugger bekend oor- stond, en hij klom tot zulk een staat, dat keizer Frederik III zijn zoons, in 1542, in 'den adelstand verhief. De tweede zoon, weer een Johannes, bleef bij het vak van zijn vader, ook hij werd deken van het weversgilde, stichtte een handels huis in Augsburg en dreef een vrij uitgebrei- den handel. Hij liet zeven zonen na en de meesten hunner bleven zich wijden aan den handel of aan takken van nijverheid, maar dat zij geen kleine wevertjes waren, blijkt uit de huwelijken, die zij sloten met dochters uit de edelste geslachten des rijks. Keizer Maxi- miliaan gevoelde zelfs, hoe zij tot den bloei en de welvaart van Duitsohland medewerk ten. Hij verhief hen in den adelstand en be leende hen met het graafschap Kirchberg en de heerlijkheid Weissenljorrt maar hier voor betaalden zij 70.000 goudguldens, ter wijl zij hem later nog 170.000 dukaten leen den, die de keizer in den oorlog tegen Ve netië noodig had. Zulke mannen, vond de Keizer, mocht men wel onder de eersten des lands tellen^want vergeet niet, dat in de 15de eeuw, vóór de ontdekking van Amërika met zijn goudmijnen,'het geld een veel hoogere waarde had. Eén der zonen, Ulrich/* legde zich meer bijzonder op den handel toe en er was geen artikel, of hij dreef er handel in. Zelfs de kunststutTken van Duitsche schilders, o.a. die' van den beroemden Albrecht Dürer, gingen door zijn handen. Jakob werd raadsheer des keizers en hield door een ontzaglijken rijkdom, zoo zelfs, dat hij aan den artshertog van Oostenrijk een som van 150.000 goudguldens leenen kon. In die tijden was er geen zee, geen ka naal, geen weg of men ontmoette er sche pen en vrachtwagens van de Fuggers. Nog hooger steeg dat geslacht echter in aaneen en rijkdom, toen door sterfgeval en huwelij ken de schatten samenvloeiden in de kas van Raimond en Antonius, welke laatste, d^ jongste, ondanks zijn adellijke'titels, het handelshuis zijner voorvaderen bleef bestu ren. Voor zulk een koopman moest een kei zer zelfs zijn hoed afnemen. Toen dan ook de keizer in 1530 den Rijks dag te Augsburg hield, nam hij bij Antonius zijn intrek, verhief zijn gastheer in den gravéhstand, gaf hem Kirchberg en Weissen- horn, dat deze nog maar altijd in leen had, in vollen eigendom, Benoemde hem tot rijksstende van Zwaben en schonk hem een zegelbrief, waarbij hem vorstelijke privile giën verleend werden. Later beloonde de keizer de ondersteuning, die hij van hem ondervonden had in zijn oorlog tegen Al giers, met het recht gouden en zilveren munten te slaan, van welk recht tot 1694 door de Fuggers gebruik gemaakt werd. Om jullie een denkbeeld van den rijkdom van Autonius Fugger te geven, strekke, dat hij bij zijn dood zes millioen goudguldens achterliet, om van zijn kostbaarheden, ju- weelen en goederen in alle deelen van Europa en Indië nog niet te spreken. Geen wonder, dat keizer Karei, bij de bezichtiging der koninklijke schatkamer te Parijs, zeide: 7,Te Augsburg woont een wever, die dat alles met zijn eigen geld betalen.kan." Keizer Ferdinand II verhoogde nog den luister van dit geslacht, door de voorrech ten, welke keizer Karei had verleend, te be vestigen, er nieuwe bij te voegen en aan de Fuggers vele rijkswaardigheden op te dra gen. De edelsten in het keizerrijk achtten het dan ook een eer aan de weversfamilie want dit bedrijf bleven zij uitoefenen verwant te zijn. Zij hadden kostbare biblio theken en kunstverzamelingen; schilders en toonkunstenaren werden door hen onderhou den; kunsten en wétenschappen op milde wijze door hen ondersteund. Hun woningen en huizen waren meesterstukken van bouw kunst en kostbaarheid. Een bekende geschie denis geeft een denkbeeld van dén rijkdom dier familie: Toen keizer Karei, na zijn tocht naar Al giers, weder bij Antonius Fugger zijn intrek nam, waren de vertrekken, welke voor hem in gereedheid gebracht waren, kostbaarder dan die in het paleis en die vertrekken wer den verwarmd door haarden, waarop slechts kaneel werd gebtand, terwijl de gastheer zelf het vuur ontstak met een schuldbekente nis des keizers. Zulke wevers vindt men in Leiden niet maar in Duitschland ook niet meer. Van alles wat. Eenige hoopjes kaarten neer te leggen en te weten, welke kaarten boven liggen. Men ziet een kaart en onthoudt die goed; vervolgens legt men eenige hoopjes naast elkaar en weet op behendige wijze de beken de kaart op het laatste hoopje te brengen. Nu neemt men de bovenste kaart van het eerste hoopje, die niemand mag zien en zegt vooraf, dat het b.v. ruiten-heer is, zijnde de kaart, die men gezien heeft en die boven op het laatste hoopje ligt. Natuurlijk krijgt men een andere. Daarop neemt men de bo venste kaart van het tweede hoopje en zegt vooruit, dat het b.v. harten-zes is, de boven ste kaart van het eerste hoopje. Nu neemt men de bovenste kaart van het derde»hoopje en zegt vooraf, dat dit klaver-vrouw is, dat was n.l. de bovenste kaart van het vorige of tweede hoopje. Zoo gaat men steeds door, totdat men eindelijk' de laatste bovenste kaart weggenomen heeft. Men zal dan alle gevraagde kaarten kunnen vertoonen. ni^o^em. Een verstandige spreeuw.. Een inzender der N. Ct. schrijft: „Van een mijner duivenhokken viel 't bo venste schuifje telkens dicht. Dit verwonder- de mij, want als ik 't geheel open schoof ik kan er slechts met uitgestrekten arm bij ging dit op 't laatst toch eenigszins stroef,' waardoor 't vanzelf hield. In 't begin dacht ik, dat dit steeds weer dichtviel door tel? kens wisselende weersinvloeden, doch 'ein* delijk, beducht, dat ik 't wel eens zou kunV nen vergeten, terwijl er misschien juist een duif in kon zijn, besloot ik 't schuifje met touw of spijker vast te zetten. Alzoo werd een ladder gehaóld, maar wie schetst mijn verbazing, toen ik in die bovenste afdeeling een groot spreeuwennest ontdekte, met den broedenden vogel er op, terwijl de duiven er altijd gaarne in broedden. Wat was nu 'tj geval De laten aan den voorkant van dit duivenhok stonden nog al ver van elkaar af; zoodat een spreeuw er wel tusschen door kon. Door het neerzakken van het schuifje was de boutique voor de duiven gesloten; En dat de spreeuwen in dit telkens cticht* vallen dé hand, in dit geval den snavel, ge^ had hadden, dat verrieden reeds onmiddel* lijk de duidelijke sporen daarvan op het plankje achtergelaten. Trouwens, bij een proef op de som heb ik er een aan den arbeid gezien. Toen heb ik ze verder maar niet geplaagd en hef schuifje dichtgelaten. Buttmans opschrift. Professor Buttman, te Berlijn, beroemd we-» gens zijn kenniYvan het Grieksch en bemind door zijn luimige invallen, werd eens door, een arts gevraagd, hem voor een bad, dat hij in de Spree oprichten wilde een passend op schrift te geven. Nu behoorde de dokter juisf niet tot de rijksten van het land en wilde hij trachten, zich door de oprichting van dit bad een bestaan te verschaffen. „Och", sprak de professor, „ik zou nie( beter weten dan - B. A. D. „Wel", antwoordde de dokter, „b. a. d.^ dat beteekent immers niets". „Wat l" viel de professor in, „beteekent dat niets Het zegt juist alles, n.l.Balneaa Alant Doctorem, d. i. „Het land moet den arts onderhouden". B. K. - Hendrik de Vierde. v Hendrik IV, koning van Frankrijk, was eens in een bosch verdwaald. Een boer hielp hem er uit. Onderweg vroeg de boer, of hij, als officier van den koning, zoo goed zou willen zijn om den vorst eens aan te wijzen, want hij had Hendrik nooit gezien."- „Let darv maar op", sprak deze, „als wij straks de hee«, ren van het hof ontmoeten, dan is hij de koJ ning, die zijn hoed ophoudt." Toen zij eiiv^ delijk bij den hofstoet aankwamen, vroeg de koning: „Welnu, boertje, wie is nu Hendrik' de Vierde?" en het antwoord luidde: „Daf ben ik, of u moest het we2enï" '1 Paus Adriaan VI, in 1459 te Utrecht ge- boren, beklom in 1522 oen pauselijken zeteL Zijn leefwijze bleef even eenvoudig als toen hij nog maar een mindere geestelijke was.' Hij schafte vele overtollige bedienden en posten af. De stalbedienden van zijn voor ganger, Leo V, zonden één uit hun midden naar hem toe om het behoud hunner betrek kingen te verzoeken. „Hoeveel stalbedien den", vroeg hij, „had de overleden kerk voogd?" „Honderd", was het antwoord. -4 „Ik zou er genoeg hebben aan v i er, maar ik zal er t w a a 1 f behouden, om er tocK eenige meer te hebben dan de kardinalen."^ Filips Willem, de oudste zoon van Prins Willem I, werd, zooals jullie wel weten zult,1 26 jaren lang in Spanje gevangen gehouden^ In 1595 verkreeg hij op aandringen van den' kroonprins en den aartshertog Albertus, die. tot landvoogd der Nederlanden benoemd was, zijn vrijheid weer en kwam in het vohj gende jaar met den aartshertog in België aan. Deze sloeg aanstonds het beleg voor! Calais, en Filips was altijd in het heetst van dén strijd te vinden. Toen eens drie Spaan* sche edellieden aan* zijn zijde sneuvelden/ ried men hem aan een veiliger standplaats to kiezen. Het antwoord van den dapperen prins was: „Ik stam-uit een veel te edel huif af om den dood te vreezen." I>fi Appelhoeye,zog heette de bpsrderij.als hij maar wilde. een gezicht, alsof hij heel wat vertellen kon,zich met bergbouw bezig; hij pachtte de bergwerken in Tyrol en verwierf zich daar- Vóór den verjaardag. „Wij hebben een geheimpje, „hè zus broer weet het niet „wat zaT hij morgen kijken, „als hij je weet wel ziet Broer Jaap is morgen jarig en roept„o, 'k weet het al, ,,'k krijg vast van jullie samen „een mooien, grooten bal." Heleentje kijkt heel oolijk- haar groote zuster aan „mis Jaapje," zegt ze vroolijk, -ie bent er ver vandaan I „Wat jij krijgt Is veel leuker, „het is een ..„stil", spreekt «Ul| „je mag het niet verklappen, „geef mij maar gauw een kus." „Neen Jaapje, je moet wachten „het is gauw morgen, vent, „dan krijg je van Heleentje „en mij een mooi present." HBRMANNi

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8