0ooi3 de Deugd.
m
Tróuwe Vrienden.
Naar het Engelsch van C. A. MERCER.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VII.
Onmiddellijk daarop waren alle mannen
aan het werk; zelfs Timmy was niet te jong
om behulpzaam te zijn.
Er was geen brandspuit in de omgeving
en alles wat er gedaan moest worden, werd
zonder hulp van buitenaf verricht. Gelukkig
was er geen gebrek aan water noch aan ge
willige handen en het werk werd dan ook
met zooveel succes bekroond, dat de vlam
men vóór het aanbreken van den dag ge-
bluscht waren en het vuur zelfs niet meer
smeulde. Er was niet zoo heel veel schade
aangericht, behalve dat één hooiberg geheel
in vlammen was opgegaan en slechts een
zwarte hoop op den grond achterliet.
Niemand wist, hoe de brand was ont
staan. Misschien had een arbeider in het
voorbijgaan lijn pijp aangestoken en den
lucifer achteloos weggeworpen, of wel was
er een vonk uit een naburigen schoorsteen
in het hooi gévallen.
De dag brak aan en Timmy herinnerde
zich, dat de boerin hem gezegd had 's mor
gens vroegtijdig te vertrekken.
Hij waschte zich onder de pomp en ging
naar den hooizolder om er zijn bundeltje
en zijn stok te halen.
Hij klopte de paarden in het voorbij gaan
op den nek en zei hun,.dat zij nu niets
meer te vreezen hadden. Toen waren hij en
Jack gereed hun zwerftocht voort te zetten.
Timmy had de boerin wel goeden dag wil
len zeggen, want zijden de anderen waren
al lang op; maar hij wist niet, of zij het met
het oog op de anderen honden niet beter
zou vinden, dat Jack en hij- zich maar zoo
spoedig mogelijk uit te voeten maakten.
Hij keek nog eens om naar de plaats, die
hem vanaf het eerste oogenblik zoo aange
trokken had.
„Zoo, jongen; waar ga je heen?" klonk
alotseling een stem achter hem, terwijl er
een hand op zijn schouder werd gelegd.
Het was de boer, die vanaf het oogen-
olik, waarop Jack alarm had gemaakt, naar
Het was een gelukkig leven, waaraan
echter na eenigen tijd een einde zou ko
men.
HOOFDSTUK VIII.
Het was werkelijk verrassend te zien, hoe
veel verschillende dingen zoo n jeugdige
baas als Timmy was, verrichten kon.
„Hij is natuurlijk fn het bosch," zei Dick
sluw. „Hij jaagt graag op konijnen". „Ik zal
probeeren, wat een pak slaag uitwerkt, als
de zaken zoo -staan," zei de boer. Dit was
de eerste keer, dat hij iets dergelijks merk
te en het maakte hem boos.
Als er iets was, waar hij bijzonder om
gaf, dan "Was het de bescherming van het
Hij rooide de knollen, waarvqp, zijn rug wild en de konijnen. Hij had zelfs zijn lie-
eerst wel pijn deed, doch waaraan hij spoe
dig wende. Hij bracht het etei» naar de ar
beiders in het veld, hielp het hooi keeren
en wat hij nog het allerliefst deed
dreef de koeien naar de wei of hoedde met
behulp van Jack de schapen en voederde
de paarden, de varkens en de kippen.
De dieren hielden weldra evenveel van
hem als hij van hen, want dieren wetcjr
gauw genoeg, wie hun vriend is en wie niet
en zij waren gewilliger vopr hem dan voor
een ander.
Zijn illusie was nu verwezenlijkt en hij
was wat trotsch, toen hij voor het eerst op
de oude Cora zat, zooals hij Dick had zien
doen op den dag, dat hij hem het eerst ge
zien had.
Het meest trotsch voelde hij zich echter,
als hij op Fietje mocht passen en er was
niets, waarvan het kleine ding zóó genoot,
als wanneer zij met Timmy en J8ck in de zóó lang uitgebleven.
wei stoeide, want het schrandere dier wist
zijn kracht in te toornen en was even voor
zichtig met haar als met de lammetjes.
Midden in den zomer, juist toen het heel
warm was, werd Fietje ziek. Zij was zóó
lusteloos, dat zij maar het liefst op een rust
stoel onder de boomen lag, in huis kon het
buitenkind het heelemaal niet uithouden en
had zij een gevoel, alsof zij opgesloten was.
De rozen stonden allen volop te bloeien,
maar de mooiste bloem liet haar kopje bleek
en slap hangen.
Toch was het pijnlijk hoofdje van het kind
niet zoo zwaar als het hart van de moeder,
toen al haar pogingen om Fietje wat op te
wekken geen lachje op haar gezicht konden
tooveren.
Juist op dit oogenblik kwam Jack er aan,
zijn bruine oogen drukten een innig mede
lijden uit. Er kwam wat meer levendigheid
in Fietjè's oogen, toen zij hem zag. Zij lach
te om zijn grappige poging haar wat op te
vroolijken.
De vögels zongen, alsof zij er ook schik
in hadden en de bloemen lachten in den
alle kanten bevelen hfid uitgedeeld en zelfzonneschijn.
meegewerkt hacf voor twee.' wou> dat Timmy kwam en mij van de
Zijn gezicht was zwart van den rook en
zijn kleeren waren alleen nog maar ge
schikt om er een vogelverschrikker mee op
te tuigen. Toch zag hij er vriendelijk uit,
zoodat Timmy hem vol vertrouwen aan
keek.
Jack kwispelde uit alle macht met zijn
knappe dingen vertelde) die Jack allemaal
gedaan heeft," zei Fietje.
Haar moeder ging vlug weg om den jon
gen te halen en deze kwam onmiddellijk,
want hij en Jack waren altijd in eikaars
buurt te vinden, vanaf het oogenblik, dat het
dier zijn baas geroepen had om dezen te
velingshond doodgeschoten voor het mis
drijf, waarvan Jack nu beschuldigd werd.
Daar Jack er dus niet was, moest Minka
meegaan. Minka had in den laatsten tijd
maar al te graag het grootste deel van zijn
plichten aan den nieuwen hond overgela
ten, want zij vielen hem niet zoo gemak
kelijk meer, als dit vroeger het geval was
geweest.
Toen de boer weer thuis kwam, zei hij
tegen Timmy, die inmiddels ook huiswaarts
was gekeerd, dat de hond weg moest, of dat
zij anders samen moesten vertrekken.
Timmy_luisterde diep verslagen. Jack een
strooper I Onmogelijk f
Van Jack was nog geen spoor ontdekt.
Timmy begon onrustig te worden, hoewel
dit niet was, omdat hij den hond niet ver
trouwde. Hij was alleen bang, dat hem een
ongeluk overkomen was. Nog" nooit was hij
Timmy riep hem nu bij zijn naam. Toen
floot hij, om daarna weer te roepen.
„Je hoeft zoo'n drukte niet te maken",
zei Dick. „De hond zal zoo gauw nog wel
niet terugkomen, nu hij eenmaal weg is.
Het spijt me voor jou, dat je hond zoo is,
want de baas heeft zijn eigen lumd, één
waarvan hij heel veel hield, dood geschoten,
omdat hij altijd op zijn eigen houtje ging
jagen en hij daar niet van af te brengen
was."
„Jack jaagt niet,'' zei Timmy kortaf„en
als de baas hem wil wegsturen, ga ik ook".
„Ruimte verkwikt," antwoordde Dick.
„Sommige menschen weten zich-ergens
heel handig in te dringen."
Timmy gaf hierop geen antwoord.
Het was nu te donker geworden om Jack
nog langer te zoeken, want de maan bleef
achter de wolken verscholen. De arme jon
gen ging alleen naar den zolder, voor het
eerst in zijn leven zou hij zonder zijn trou
wen vriend inslapen.
(Wordt vervolgd).
staart om ook zijn vriendschap te betuigen, laten zien, wat hij in den sneeuwstorm ge-
Hij wist onmiddellijk vrienden van vijanden
te onderscheiden en Timmy kon altijd op
zijn aanwijzing afgaan.
„De boerin heeft ons vannacht op den
hooizolder laten slapen," zei de jongen, ter
wijl hij beleefd zijn pet afnam. „En we heb
ben beloofd bijtijds weer weg te gaan. Goei-
enmoigen, mijnheer, dank u vriendelijk."
„Onsï Wijl" riep de boer verbaasd uit,
terwijl hij om zich heen keek om de kame
raden van den jongen te ontdekken.
„Alleen Jack en mij," zei Timmy in ant
woord op zijn blik. „We zoeken werk."
„Nu, dat heb je vannacht al heel dicht bij
gevonden, 't Is niet altijd gemakkelijk goe
de arbeiders te krijgen. Als je denkt, dat jij
en je hond even goed zult voortgaan, als je
vonden had, hoewel dit een verhaal was,
dat hij alleen bij overlevering kende. Ook
vertelde hij van de vele malen dat Jack de
schapen op dezelfde wijze gered had, als zij
onder de sneeuw begraven waren.
En welke goede vrienden zij geweest wa
ren en altijd zouden blijven. Zonder Jack
zou Timmy eenzaam en verlaten zijn ge
weest, want hij was het, die zijn baas er voor
behoed had bestolen te worden bij het be
gin van hun zwerftocht en die den ouden
schoolmeester tot hun vriend had gemaakt,
toen zij heelemaal geen vrienden hadden.
En had hij het niet aan Jack te danken, dat
zij samen werk hadden gevonden op de
boerderij?
Jack kwispelde met zijn staart telkens, als
begonnen bent, heb ik werk voor beiden en I zijn naam genoemd werd.
loon ook." j „Wij zouden voor al het goud van de we-
„Loon!" Nee maar, wat klonk dat woord reld .elkaar niet willen verlaten," eindigde
heerlijk en wat zou Vader trotsch zijn ge
weest, als hij geweten had, dat zijn jongen
nu zijn eigen brood zou verdienen. Hij
wendde zich tot Jack om dezen te doen
begrijpt?n welk geluk hun te beurt was ge
vallen en het trouwe dier kwispelde met zijn
staart als teeken, dat hij zijn baas begreep.
Timmy. V
Nu kwam de boerin' om haar dochtertje
naar binnen te brengen, want zij dacht, dat
het kind moe zou zijn, maar Fietje .wilde het
liefst blijven, waar zij was.
„Moeder, laten Timmy en Jack met mij
i-Bcflpn tuin onze boterham'eten. Als ik hen
Wat Timmy zelf betrof, hij kon bijna niet jzie éten, zal ik ook trek krijgen."
spreken van plezier. De wereld was ook zoo Nu had Fietje de laatste week heel wei-
heel groot om er eenzaam in rond te zwer-1 nig gegeten, zoodat-haar moeder haar ver
zoek gewillig toestond. Timmy mocht nu
^„Jack en ik zullen werken zoo hard we aardbeien plukken, terwijl
maar kunnen. Hij was heb die ons wakker brood, boter en kaas bracht,
blafte, toen^de hooiberg in brand stond en
hij is een uitstekende herdershond.'
Mina melk,
Dat was een feestmaal onder de boomen,
met koolbladeren als borden. Fietje had
1 rmmy voelde zich zoo verlicht, als hij werkelijk trek en volgde het goede
nog nooit gedaan had. Hij* was echter nog beeld, dat haar gasten haar gaven, zoodat
meer blij voor Jack dan voor zich zelf. j er maar heel weinig voor Mina bleef weg te
„Kom nu maar binnen om brood te eten," ruimen.
zei de boer, terwijl hij hem den weg wees;
„en dan kun je Dick met de koeien helpen."
Timmy volgde zijn nieuwen baas. De
knechts zaten-in de ,groote keuken en had
den spoedig een plaatsje voor hem inge
ruimd.
Fietje, het kleine meisje, dat hij den vo-
rigen dag reeds gezien had, keek om een
hoek van de deur en knikte vriendelijk te
gen den jongen en den hond, als teeken,
dat zij hen herkende.
Jack was de held van den dag, want ieder
een wist natuurlijk, dat hij het was, 'die 'net
eerst gewaarschuwd had. Doch niet alleen
prezen zij het dier; zij ze(?en hem ook aller
lei lekkere beetjes voor, die hij gretig ver
orberde.
fimmy genoot zóó, toen hij zag, hoe goed
zijn vriend het had, dat hij in het begin
heelemaal vergat zelf iets te eten, doch de
vriendelijke boer maakte hem er opmerk
zaam op.
Minka, de herdershond van den boer
werd odd en doof; hij was gauw brommig en
scheen de tegenwoordigheid van den
/vreemden hond niet best te kunnen ver
dragen en jaloersch op hem te zijh. Jack
was echter zoo vriendelijk tegen hem, dat
Minka besloot den nieuweling maar stil zijn
gang te laten gaan en alleen tusschenbeide"
te komen, als het noodig bleek te zijn.
Zoo begonnen Timmy en Jack hun leven
Vanaf dit oogenblik was Fietje veel be
ter. Zij legde beslag op Timmy, zoodra hij
maar even gemist kon worden bij het werk
en de jongen steeg nog meer in de gunst
van den boer en de boerin, want' het bleek
meer en meer, dat zij hem vertrouwen kon
den.
Hoe meer Timmy echter in hun gunst
steeg, hoe meer Dick hem met jaloersche
blikken gadesloeg.
Fietje zou t>ang geweest zijn, als zij alleen
gelaten werd met Dick. Zij zou nooit ver
geten, hoe zij hem eens betrapt had, toen
hij haar kleine katje plaagde en één der
honden tegen het diertje ophitste; doch ge
lukkig was zij nog juist bijtijds tusschenbei-
de gekomen. Zelfs» een klein kind voelt, dat
een jongen, die wreed is tegen dieren, niet
te vertrouwen is.
Er zou een slechte tijd voor Timmy en
Jack op de boerderij aanbreken.
Op een avond, toen de boer Jack mee
wilde nemen met de schapen want hij
had al heel gauw gemerkt welk een goede
herdershond hij was, was het dier nergens
te vinden.
Timmy deed een boodschap bij den smid
in het dorp, maar de boer wist heel zeker7
daKhij den hond niet meegenomen had.
„Dick, weet jij ook, waar Jack is?" vroeg
de baas, want Dick stond in de buurt met
De familie Fugger.
Ik houd wel van nieuwe steden met haar
mooie huizen en sierlijken aanleg, maar
toch nog meer van oude steden, waarvan de
gebouwen behalve hun schoonheid nog een
waarde hebben door de geschiedkundige
herinneringen, welke er aan verbonden zijn.
Zoo trof mij in Augsburg het grootsche
raadhuis en de fraaie kerk, maar meer nog
werd ik aangetrokken door een honderdtal
kleine huizen, die lang niet zoo groot en
mooi zijn als eèistgenoemde gebouwen,
welke gansch Europa door vermaardheid
hebben, maar ons door hun geschiedenis
eenige oogenblikken doen stilstaan. Eens
stonden op de plaats van dat uitgestrekte
btok groote paleizen, maar één der gebroe
ders Fugger deed de paleizen sloopen en
voor zijn arme medeburgers de huizen zet
ten, die nu nog onder den naam van Fug-
gerei bekend staan en door een muur zijn
omsloten. Dat is een goede daad, maar toch
zoo buitengewoon belangrijk niet en ik zou
haar ook niet eens vermelden, als ik jullie
niet iets te vertellen had van die familie
Fugger.
't Is één van de oudste namen uit Duitsch-
land en de stamvader, of liever, de eerste
van het geslacht, wiens geschiedenis men
kent, was Johannes Fugger, een wever uit
den omtrek van Augsburg. Diens zoon, ook
een Johannes, huwde in 1370 met Klara
Wildolph, een burgeres uit de hoofdstad van
Zwaben, en verkreeg daardoor het burger
recht in die stad. Ook hij was maar een we
ver, maar hij zette een linnenwinkel bij zijn
weverij op, werd één der twaalf dekens van
het weversgilde, en toen hij in 1409 stierf,
liet hij 3000 gulden na, wat in die dagen
een aanzienlijke schat was.
Hij had twee zonen; de oudste, Anijreas,
wist zijn deel der vaderlijke nalatenschap
zóó goed te gebruiken, dst hij weldra onder
den naam van den rijker Fugger bekend
oor- stond, en hij klom tot zulk een staat, dat
keizer Frederik III zijn zoons, in 1542, in 'den
adelstand verhief.
De tweede zoon, weer een Johannes, bleef
bij het vak van zijn vader, ook hij werd deken
van het weversgilde, stichtte een handels
huis in Augsburg en dreef een vrij uitgebrei-
den handel.
Hij liet zeven zonen na en de meesten
hunner bleven zich wijden aan den handel
of aan takken van nijverheid, maar dat zij
geen kleine wevertjes waren, blijkt uit de
huwelijken, die zij sloten met dochters uit
de edelste geslachten des rijks. Keizer Maxi-
miliaan gevoelde zelfs, hoe zij tot den bloei
en de welvaart van Duitsohland medewerk
ten. Hij verhief hen in den adelstand en be
leende hen met het graafschap Kirchberg en
de heerlijkheid Weissenljorrt maar hier
voor betaalden zij 70.000 goudguldens, ter
wijl zij hem later nog 170.000 dukaten leen
den, die de keizer in den oorlog tegen Ve
netië noodig had. Zulke mannen, vond de
Keizer, mocht men wel onder de eersten des
lands tellen^want vergeet niet, dat in de 15de
eeuw, vóór de ontdekking van Amërika met
zijn goudmijnen,'het geld een veel hoogere
waarde had.
Eén der zonen, Ulrich/* legde zich meer
bijzonder op den handel toe en er was geen
artikel, of hij dreef er handel in. Zelfs de
kunststutTken van Duitsche schilders, o.a. die'
van den beroemden Albrecht Dürer, gingen
door zijn handen.
Jakob werd raadsheer des keizers en hield
door een ontzaglijken rijkdom, zoo zelfs, dat
hij aan den artshertog van Oostenrijk een
som van 150.000 goudguldens leenen kon.
In die tijden was er geen zee, geen ka
naal, geen weg of men ontmoette er sche
pen en vrachtwagens van de Fuggers. Nog
hooger steeg dat geslacht echter in aaneen
en rijkdom, toen door sterfgeval en huwelij
ken de schatten samenvloeiden in de kas
van Raimond en Antonius, welke laatste, d^
jongste, ondanks zijn adellijke'titels, het
handelshuis zijner voorvaderen bleef bestu
ren. Voor zulk een koopman moest een kei
zer zelfs zijn hoed afnemen.
Toen dan ook de keizer in 1530 den Rijks
dag te Augsburg hield, nam hij bij Antonius
zijn intrek, verhief zijn gastheer in den
gravéhstand, gaf hem Kirchberg en Weissen-
horn, dat deze nog maar altijd in leen had,
in vollen eigendom, Benoemde hem tot
rijksstende van Zwaben en schonk hem een
zegelbrief, waarbij hem vorstelijke privile
giën verleend werden. Later beloonde de
keizer de ondersteuning, die hij van hem
ondervonden had in zijn oorlog tegen Al
giers, met het recht gouden en zilveren
munten te slaan, van welk recht tot 1694
door de Fuggers gebruik gemaakt werd.
Om jullie een denkbeeld van den rijkdom
van Autonius Fugger te geven, strekke, dat
hij bij zijn dood zes millioen goudguldens
achterliet, om van zijn kostbaarheden, ju-
weelen en goederen in alle deelen van
Europa en Indië nog niet te spreken. Geen
wonder, dat keizer Karei, bij de bezichtiging
der koninklijke schatkamer te Parijs, zeide:
7,Te Augsburg woont een wever, die dat alles
met zijn eigen geld betalen.kan."
Keizer Ferdinand II verhoogde nog den
luister van dit geslacht, door de voorrech
ten, welke keizer Karei had verleend, te be
vestigen, er nieuwe bij te voegen en aan
de Fuggers vele rijkswaardigheden op te dra
gen. De edelsten in het keizerrijk achtten het
dan ook een eer aan de weversfamilie
want dit bedrijf bleven zij uitoefenen
verwant te zijn. Zij hadden kostbare biblio
theken en kunstverzamelingen; schilders en
toonkunstenaren werden door hen onderhou
den; kunsten en wétenschappen op milde
wijze door hen ondersteund. Hun woningen
en huizen waren meesterstukken van bouw
kunst en kostbaarheid. Een bekende geschie
denis geeft een denkbeeld van dén rijkdom
dier familie:
Toen keizer Karei, na zijn tocht naar Al
giers, weder bij Antonius Fugger zijn intrek
nam, waren de vertrekken, welke voor hem
in gereedheid gebracht waren, kostbaarder
dan die in het paleis en die vertrekken wer
den verwarmd door haarden, waarop slechts
kaneel werd gebtand, terwijl de gastheer zelf
het vuur ontstak met een schuldbekente
nis des keizers.
Zulke wevers vindt men in Leiden niet
maar in Duitschland ook niet meer.
Van alles wat.
Eenige hoopjes kaarten neer te leggen
en te weten, welke kaarten
boven liggen.
Men ziet een kaart en onthoudt die goed;
vervolgens legt men eenige hoopjes naast
elkaar en weet op behendige wijze de beken
de kaart op het laatste hoopje te brengen.
Nu neemt men de bovenste kaart van het
eerste hoopje, die niemand mag zien en zegt
vooraf, dat het b.v. ruiten-heer is, zijnde de
kaart, die men gezien heeft en die boven
op het laatste hoopje ligt. Natuurlijk krijgt
men een andere. Daarop neemt men de bo
venste kaart van het tweede hoopje en zegt
vooruit, dat het b.v. harten-zes is, de boven
ste kaart van het eerste hoopje. Nu neemt
men de bovenste kaart van het derde»hoopje
en zegt vooraf, dat dit klaver-vrouw is, dat
was n.l. de bovenste kaart van het vorige of
tweede hoopje. Zoo gaat men steeds door,
totdat men eindelijk' de laatste bovenste
kaart weggenomen heeft. Men zal dan alle
gevraagde kaarten kunnen vertoonen.
ni^o^em.
Een verstandige spreeuw..
Een inzender der N. Ct. schrijft:
„Van een mijner duivenhokken viel 't bo
venste schuifje telkens dicht. Dit verwonder-
de mij, want als ik 't geheel open schoof
ik kan er slechts met uitgestrekten arm bij
ging dit op 't laatst toch eenigszins stroef,'
waardoor 't vanzelf hield. In 't begin dacht
ik, dat dit steeds weer dichtviel door tel?
kens wisselende weersinvloeden, doch 'ein*
delijk, beducht, dat ik 't wel eens zou kunV
nen vergeten, terwijl er misschien juist een
duif in kon zijn, besloot ik 't schuifje met
touw of spijker vast te zetten. Alzoo werd
een ladder gehaóld, maar wie schetst mijn
verbazing, toen ik in die bovenste afdeeling
een groot spreeuwennest ontdekte, met den
broedenden vogel er op, terwijl de duiven
er altijd gaarne in broedden. Wat was nu 'tj
geval De laten aan den voorkant van dit
duivenhok stonden nog al ver van elkaar af;
zoodat een spreeuw er wel tusschen door
kon. Door het neerzakken van het schuifje
was de boutique voor de duiven gesloten;
En dat de spreeuwen in dit telkens cticht*
vallen dé hand, in dit geval den snavel, ge^
had hadden, dat verrieden reeds onmiddel*
lijk de duidelijke sporen daarvan op het
plankje achtergelaten.
Trouwens, bij een proef op de som heb
ik er een aan den arbeid gezien. Toen heb
ik ze verder maar niet geplaagd en hef
schuifje dichtgelaten.
Buttmans opschrift.
Professor Buttman, te Berlijn, beroemd we-»
gens zijn kenniYvan het Grieksch en bemind
door zijn luimige invallen, werd eens door,
een arts gevraagd, hem voor een bad, dat hij
in de Spree oprichten wilde een passend op
schrift te geven. Nu behoorde de dokter juisf
niet tot de rijksten van het land en wilde hij
trachten, zich door de oprichting van dit bad
een bestaan te verschaffen.
„Och", sprak de professor, „ik zou nie(
beter weten dan -
B. A. D.
„Wel", antwoordde de dokter, „b. a. d.^
dat beteekent immers niets".
„Wat l" viel de professor in, „beteekent
dat niets Het zegt juist alles, n.l.Balneaa
Alant Doctorem, d. i. „Het land moet den
arts onderhouden".
B. K.
-
Hendrik de Vierde. v
Hendrik IV, koning van Frankrijk, was
eens in een bosch verdwaald. Een boer hielp
hem er uit. Onderweg vroeg de boer, of hij,
als officier van den koning, zoo goed zou
willen zijn om den vorst eens aan te wijzen,
want hij had Hendrik nooit gezien."- „Let darv
maar op", sprak deze, „als wij straks de hee«,
ren van het hof ontmoeten, dan is hij de koJ
ning, die zijn hoed ophoudt." Toen zij eiiv^
delijk bij den hofstoet aankwamen, vroeg de
koning: „Welnu, boertje, wie is nu Hendrik'
de Vierde?" en het antwoord luidde: „Daf
ben ik, of u moest het we2enï"
'1
Paus Adriaan VI, in 1459 te Utrecht ge-
boren, beklom in 1522 oen pauselijken zeteL
Zijn leefwijze bleef even eenvoudig als toen
hij nog maar een mindere geestelijke was.'
Hij schafte vele overtollige bedienden en
posten af. De stalbedienden van zijn voor
ganger, Leo V, zonden één uit hun midden
naar hem toe om het behoud hunner betrek
kingen te verzoeken. „Hoeveel stalbedien
den", vroeg hij, „had de overleden kerk
voogd?" „Honderd", was het antwoord. -4
„Ik zou er genoeg hebben aan v i er, maar
ik zal er t w a a 1 f behouden, om er tocK
eenige meer te hebben dan de kardinalen."^
Filips Willem, de oudste zoon van Prins
Willem I, werd, zooals jullie wel weten zult,1
26 jaren lang in Spanje gevangen gehouden^
In 1595 verkreeg hij op aandringen van den'
kroonprins en den aartshertog Albertus, die.
tot landvoogd der Nederlanden benoemd
was, zijn vrijheid weer en kwam in het vohj
gende jaar met den aartshertog in België
aan. Deze sloeg aanstonds het beleg voor!
Calais, en Filips was altijd in het heetst van
dén strijd te vinden. Toen eens drie Spaan*
sche edellieden aan* zijn zijde sneuvelden/
ried men hem aan een veiliger standplaats to
kiezen. Het antwoord van den dapperen
prins was: „Ik stam-uit een veel te edel huif
af om den dood te vreezen."
I>fi Appelhoeye,zog heette de bpsrderij.als hij maar wilde.
een gezicht, alsof hij heel wat vertellen kon,zich met bergbouw bezig; hij pachtte de
bergwerken in Tyrol en verwierf zich daar-
Vóór den verjaardag.
„Wij hebben een geheimpje,
„hè zus broer weet het niet
„wat zaT hij morgen kijken,
„als hij je weet wel ziet
Broer Jaap is morgen jarig
en roept„o, 'k weet het al,
,,'k krijg vast van jullie samen
„een mooien, grooten bal."
Heleentje kijkt heel oolijk-
haar groote zuster aan
„mis Jaapje," zegt ze vroolijk,
-ie bent er ver vandaan I
„Wat jij krijgt Is veel leuker,
„het is een ..„stil", spreekt «Ul|
„je mag het niet verklappen,
„geef mij maar gauw een kus."
„Neen Jaapje, je moet wachten
„het is gauw morgen, vent,
„dan krijg je van Heleentje
„en mij een mooi present."
HBRMANNi