„Ik wil geen gevecht onder mijn jongens, zei cle baas en hij diende Timmy een beris ping toe. Qoop de Uea£d» Trouwe Vrienden. Naar het Engelsch' van C. A. MERCER. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK IX. Timmy sliep dien nacht bijna niet, zóó waren zijn gedachten vervuld van Jack enop den avond na het gevecht. „Het is jam- Timmy was blij, dat zij op die manier wat uif de buurt kwamen en begreep,, dat hij een eind weg moest gaan om werk te zoeken, Deze verdedigde zich niet, want dit kon want de baas zou in de naaste omgeving hij niet doen zonder het gebeurde te vertel-zeker wel een boekje over Jack open doen. len en daardoor Dick aan te klagen, terwijl j Zoo waren dus de moeilijke dagen hunner hij immers beloofd had niel te zullen klikken!zwerftochten "weer aangebrpken en sliepen HOOFDSTUK X. j °Pnieuw onder een haag. Timmy voelde zich diep verlaten, zonder ,Ik moet ti wat laten zien baas, zei Dickéén wien<1 die bem Mpen kon lag hij te luisteren, of hij hem ook hoorde. Zoodra het licht werd, begon hij opnieuw te zoeken. Waarom zou hij niet terugkomen? Hij bleef niet weg uit eigen vrijen wil, daarvan was Timmy overtuigd. „Jackf Jack!" riep hij. Zijn stem was heesch van angst. Alle dieren op dekplaats lieten nu ook hun geluid 'hooren. De hanen kraaiden ver ontwaardigd, dat een ander dan zij zeiven zich aanmatigde den nieuwen dag aan te kondigen. Spoedig zou voor iedereen de dagtaak be ginnen. Wat zou het werk Timmy zwaar val len, als Jack er niet bij was om hem te hel pen? Voort rende hij, terwijl hij den hond bij zijn naam riep, tot hij aan een boschje kwam, dat op eenigen afstand van de boer derij lag. „Jackf Jack!" Eindelijk werd hij gehoord. Een wei-be kend geblaf, een paar groote sprongen en een uitbundige vreugde. Het zou moeilijk te zegen zijn, wie blijder was, de hond of zijn jeugdige meester. Tim mer, dat Jack zulke slechte eigenschappen heeft, hoewel Timmy altijd voor hem in% de bres springt." „Wat is er dan? Heeft hij weer gejaagd?" ,,'t Heeft er veel van, baas." En Dick liet het overblijfsel van een jongen fazant zien, die er deerlijk gehavend uitzag. Hij sprak op een toon, alsof het hem werkelijk speet zulke bewijzen van Jack's schuld ontdekt te heb ben. „Waar heb je dat gevonden?" ,Jn Timmy's bed op den hooizolder. Ik denk, dat Jack alleen stroopt om zijn vangst naar zijn baas te brengen, zooals hij dien eersten dag ook met het mandje met boter hammen gedaan heeft. Dat zaakje zal al wel lang aan den gang zijn, vandaar dat Timmy hier zoo graag blijft." „Waar is de hond nu?" „Hij zal zijn baas wel zoeken, want ik denk, dat hij den fazant juist op den zolder ge bracht had, toen ik er kwam. Ik zou het niet ontdekt hebben, als ik Timmy niet toevallig zocht." „Roep hem en zeg, dat ik hem onmiddel lijk spreken wil." De boer was diep teleugesteld èn in den my werd echter opnieuw angstig. Wat deed i jongen èn in den hond; van beiden had hij Jack hier en hoe was hij in het boschje ge komen, waar geen hond toegelaten werd? Een gedachte fliste door zijn brein, doch in dit het allerminst verwacht. Het spijt mij, Timmy," zei hij, „maar de zaken staan, zooals ik je al eerder gezegd het volgend oogenblik was hij bijna-boos opheb, zooje moet van j^ hond scheiden of zich zelf, dat zoo'n onaardige gedachte in samen vertrekken. Ik duld geen stroopenden hem opkwam. hond op de plaats, die bovendien den an- Nee, het was Jack's schuld niet, dat hij j deren honden een verkeerd voorbeeld geeft, niet eerder gekomen was op het roepen van Maar misschien weet ik iemand, die hem zijn baas, maar de schuld van den lafaard, die den hond met een roestigen ketting vast gemaakt had. Bij het hooren van Timmy's stem, had hij de kracht gehad den ketting los te rukken, hoewel hij zich zelf bij deze poging bijna worgde. Vlak bij stond een oud,e, ongebruikte schuur, waar e^n °f ander hem vastge bonden had. Wie kon zoo iets met Jack gedaan heb ben, met Jack, die toch geen enkelen vijand had? Dit was echter nog niet alles, wat het arme dier te verdragen gehad had. Behalve dat hij zich bezeerd had in zijn pogingen om zich te bevrijden, waren er nog andere wonden op zijn lichaam zichtbaar. Hij moest met behulp van steenen in zijn gevangenis gedreven zijn en één dezer steenen had hem bijna blind gemaakt. Timmy werd nu zóó boos, als hij nog nooit in zijn leven geweest was, op den onbeken den lafaard. Op korten afstand kabbelde een beekje. Timmy ging er met het arme dier heen, vaschte zijn wonden uit; liefkoosde hem en .Tachtte hem te troosten. Daarna gingen zij samen huiswaarts. Dick lachte valsch, toen hij de twee vrien den het erf zag opkomen en Timmy behoef de niet langer te twijfelen wia de schuldige was. „Je hebt je prachtexemplaar dus gevon den", zei hij „en je zult nu wel huilende naar den baas gaan. Klik jij maar zooveel je wilt. Hij gelooft je toch niet. Maar ik hoop, dat je deze waarschuwing ter harte zult ne men en je je zelf niet meer overal zult in dringen, of er konden nog wel eens erger dingen gebeuren." „Ik ga niet klikken", zei Timmy. „Ik zal zelf probeeren je af te ranselen, al moet ik misschien het onderspit delven. Als je daar na op je woord belooft niet meer zulke laffe streken uit te halen, geef ik je een hand en Terwijl hij dit dacht, voelde hij plotseling een lik in zijn gezicht. Hij verweet zich nu zijn moedeloosheid en zei „Beste jongen f Wie zou een beter vriend kunnen zijn dan jij? Ik moest mij eigenlijk schamen 1" En werkelijk, hij schaamde zich over zijn ondankbaarheid en liefkoosde Jack om het weer goed te maken. De sterren keken vriendelijk op het tweetal neer. Timmy sloot de oogen en sliep weldra even heerlijk, als hij dit op den hooi zolder gedaan zou hebben. (Vervolg en slot in het volgende nummer). Uit Grijsbolland door TRUUS SALOMONS. I. De koning van Grijsbolland, het land van de kabouters en dwergen, zat op zijn troon en keek heel ernstig de zaal van zijn paleis rond. De kleine ministers, (dat zijn de men- schen, die zorgen, dat alles goed gaat in het land, iedereen goed verzorgd wordt en de kinderen goede meesters krijgen), die kleine ministers nu zaten om de ronde tafel in 't midden van de zaal en keken ernstig naar den koning. „Daar is op de aarde",, zei de eerste mi nister, „een groote mooiëp hoeve van boer Jansem „Die boer heeft aan ons. gevraagd zijn hoeve te bewaken. Hij is braaf en eerlijk, dus moeten wij, kabouters, zorgen, dat hij geholpen wordt." Allen waren het hiermede eens. „Maar", sprak koning Grijsbol heel ern- met al zijn gebreken wel hebben wil." „Jack heeft nog nooit gestroopt, baas." Nu keek de boer werkelijk boos. jan(j geen enkej man „Hoe komt het dan, dat er een doode di(fn ;k dat moeili/k werk 5zou dxlrven toe. vertrouwen. Weet gij iemand, die het zou willen doen?" jonge fazant op den hooizolder is gevonden? Geen van de andere honden zou er aan denken hem dood te bijten en daarheen te brengen." „Op den hooizolder I riep Timmy ver baasd uit. Hij was te zeer van deze beschul diging geschrikt dan dat hij zijn eigen woor den kon vinden. Hij zou Dick hebben kun nen verdenken in de zaak betrokken te ziin, als het in zijn natuur gelegen had achter dochtig te zijn en als Dick niet juist zoo vriendelijk tegen hem geweest was, nadat zij elkaar na afloop van hun vechtpartij de hand hadden gegeven. Het was alles even geheimzinnig, behalve dat hij er van overtuigd was, dat Jack on schuldig was, hoe de schijn dan ook tegen hem mocht zijn. Hij werd beurtelings bleek en rood en de boer beschouwde dit als een bewijs van schuld. Het zou hem gunstiger gestemd heb ben, als Timmy onmiddellijk voor Jack 's euveldaden was uitgekomen in plaats van zooals de boer ten minste geloofde bru taal te ontkennen. „En de hond heeft gevochten ook", ging hij wrevelig voort, want Jack, wiens kop en lichaam nog duidelijk litteekens vertoonden, stond vlak bij zijn meester, begrijpende, dat één van beiden in ongenade was gevallen. „Kijk maar," zei de boer, terwijl hij op het „Nu, ik weet ook niet, of de eerste de beste het wel doen mag", zei de eerste mi nister, „maar ik heb twee vrienden, die ik het wel zou durven vragen, 't Zijn heel def tige dwergen en zij zullen hun best doen en goed op de hooibergen van boer Jansen pas sen. Ik vertrouw hen, 't zijn brave lieden." Brengt hen hier", gebood koning Grijsbol. Zij kwamen binnen, de dwergen, Munki en Branki, en gingen op 's konings bevel op den grond liggen. Zij hieven, hun kleine handjes op en zeiden: „Wij, Munki en Branki, we zullen goed zorgen voor de hoeve van boer Jansen; wij beloven het op onze eer." „Denk er om", zei koning Grijsbol, ,,'t is een heel moeilijk werk. Doe het zooals gij gezegd hebt, anders komt het op uw eigen hoofd neer en zult gij straf krijgen van den grooten geest der dwergen, die alle dwer^ gen gadeslaat of zij verkeerd doen." Munki en Branki dan gingen langs de rozentrap naar de aarde, dat is de wereld, waar de menschen wonen. De aarde was heel donker, want het was nacht. De Lieve Heer had voor de menschen kleine lichtjes aan den hemel gemaakt, en die lichtjes maakten, dat Munki en Branki dier wees; „het lijkt wel, of jullie m datd den konden vinden naar de hoev6 opzicht met elkaar wedijvert. boer „H,j heeft niet gevochten, baas. Iemand j Den n hooib w 2ij moeslen heeft hem met steenen gegooid - vandaar j passen> zagen rfj al uit de verte De krekels ie ee*ens. i sjjepen en de muggen zeiden niet eens meer Timmy verdedigde zich zelf niet, doch hij j kon niet toelaten, dat Jack verkeerd beschul- j digd werd. „Kom, ik zal er geen woorden meer over j verspillen. Je kunt den hond opgeven of zelf praten wij er niet verder over." Timmy had weggaan. Ik duld hem niet langer op de bij deze laatste woorden zijn jas al uitgetrok- i plaats. Nu, wat zal 't zijn?" ken. „Jij m ij afranselen! Beloof maar niet te veel. Vooruit!" En Dick, die zich niet „Dan zullen wij samen moeten gaan," ant- oedenavond, zoo laat was het al „Ben jij bang voor dat stille wegje", vroeg Munki aan Branki, toen ze langs den sloot kant liepen. „Een beetje wèl", zei deze, „want 't is net of je zoo erg alleen bent." ,Malle vent, ik niet", zei Munki, maar hij i -|-, fJ D- 'was wel bang, toen hij op de hoeve kwam; woordde Timmy bedroefd. „Mag ik F.etje j bee[<Je yfln angs(_ GGr!? ê'°edem dag zeggen? hacMen [a den groten hooiberg een schaamde te vechten met een jongen, d,e „Dat re -eter van met. Het mocht haar b rit(en oVer het weer en over kleiner was dan h.j en de voorwaarde gesteld eens opnieuw van streek maken j 's,ecWn *jijd; de menschen waren niet had. dat Jack zoolang verwijderd zou worden, j „Moeten we dan dadelijk gaan? m elkaaJr gn de kabouters hadden 't gebruikte uit alle macht zijn vuisten. j „Morgenochtend antwoordde de baas. - - Toch verliep de vechtpartij niet, zooals Hij was geen onvriendelijke man, doch Dick het zich had voorgesteld. Hij was lang- I slechts wat haastig in zijn oordeel. Vanaf zaam. terwijl Timmy vlug en behendig was, net eerste oogenblik had hij den jongen zoodai hij ten slotte Dick op den grond wierp, die allerlei leelijke woorden mompel de, maar zich zelf toch bekennen moest, dat hij verslagen was. Timmy stak zijn hand uit. „Dat is dus afgeloopen", zei hij, ten min ste als jij er genoeg van hebt. Laten we el kaar een hand geven en Jack en ik denken er niet meer aan." Dick nam de uitgestoken hand aan en keek daarbij vrij sohaapachtig. „Jij moogt er dan niet meer aan denken, maar ik wel", mompelde hij, terwijl hij weg ging. „Zoo gemakkelijk kom je er niet af. Ei is hier geen plaats voor ons beiden, dat Is zeker, en de baas zal spijt hebben als haren op zijn hoofd, dat hij zoo'n kleinen bedelaar in huis nam." Dick zou beter gedaan hebben, als hij het gebeurde als een les beschouwde. Hij deed dit echter niet en behandelde Jack zóó, dat Timmy zich nog niets op zijn gemak voelde. Hij was van plan den hond op de een of an dere manier weg te werken en hem in ieder geval geen eten of drinken te geven. Hij Heed dien dag zijn werk met een blauw oog en een gezwollen neus en was van wraak- gaarne mogen lijden en gedacht, dat hij eer lijk en oprecht was. Het speet hem dan ook, dat hij hem moest wegsturen, al bewonderde hij in stilte de trouw, die hij voor zijn hond aan den dag legde. Hij zuchtte, terwijl hij bedacht, dat dit hem een waarschuwing moest zijn, voortaan geen jongens in huis te nemen, van wie hij niets afwist. Hij betaalde Timmy zijn loon uit. De vol doening dit met zijn werk verdiend te heb ben werd geheel op den achtergrond gescho ven door de treurige omstandigheden, waar onder hij het kreeg en hij slikte slechts met moeite een snik in bij de gedachte, dat dit het laatste was, dat hij op Appelhoeve ver dienen zou. Fietje sliep nog, toen Timmy den volgen den morgen opstond en zijn bundeltje bij elkaar pakte. Het meest bedroefd was hij nog bij de gedachte, dat zij nu wel gelooven zou, dat Jack een stoute hond was en dat Timmy haar niet meer goedendag had wil len zeggen. Er was nog niemand op de plaats op, toen Timmy een laatsten blik wierp op den hooi zolder, die hem 200 lief was geworden. De paarden hinnikten, toen hij hen voor het luchtige gevoelens vervuld, hoewel hij voor j laatst op den rug klopte en zelfs de oude het oog buitengewoon vriendelijk tegen Tim- Mlnka kwam kwispelstaartend naar hen toe, my deed. „Hoe kom jij aan een blauw oog?" vroeg ïe boer. „Het lijkt wel, of je gevochten hebt." ,,Timmy begon", antwoordde Dick alsof het dier hun verdriet begreep en hen wilde troosten. •Timmy en Jack liepen een paar uren voort ah reden toen een eind qb een kar mee. zoo druk overal om alles in orde te houden. Toen op eens kwam er een slechte gedachte bij Munki op. „Zeg", zei hij, „als ik een uurtje ga sla pen, pas jij dan zoolang op de hoeve. „Hm", antwoordde Branki, „dat is verraad. Ik heb beloofd, dat ik wakker zou blijven, en de groote dwerggeest zal het vast berichten aan koning Grijsbol. Ik durf niet. „Malligheid, ik geloof er niet aan, ik ga een klein poosje slapen'zei Munki, „en meteen trok hij zijn lange kaboutermuts over het hoofd en sliep in. Daar zat Branki alleen in den hooiberg en keek bedroefd. „Wat vreeselijk stil is het hier zong de slechte stem in hem, „ga ook slapen. „Nee", zei de goede stem, „doe het niet, dan ben je slecht!" Maar hij verveelde zich alleen en keek rond. Hij dacht: „Kom, ik slaap ook een heel klein poosje, ik hoor toch alles. En hij ook trok de muts over de ooren en sliep in. Zoo sliepen de dwergjes naast elkaar in den hooiberg van boer Jansen. n. De maan keek over het land en lachte In zich zelf. „Daar zijn die dwergjes waarlijk gaan sla pen, dan kan ik ook naar bed gaan dacht zij en ze trok een donkere wolk over haar gezicht en sliep. Dat zagen twee dieven, twee Keel slechte menschen, die graag wilden stelen. Zij had den samen afgesproken, dat ze, als de maan feed_&§£_£§2mq/ saiRêö. mss naar de hoeve van boer Jansen en eieren uit het kippenhok zouden halen. Nu was de maan naar bed en de kabou ters, die hadden moeten oppassen, sliepen. Er was dus niets, dat hun hinderde. Toen gingen de beide dieven naar het hek der hoeve en keken of de hond van boer Jansen er ook lag. Maar de boer wist, dat er kabouters waak ten, en had den hond vrijaf gegeven. De mennen klommen over het hek en ke ken naar den hooiberg. „Daarachter is het kippenhok", zeiden ze tegen elkaar en ze wa ren juist om den hoek gekomen, toen de eerste dief viel over Munki, die uit den hooi berg was gegleden. „Kijk eens, wat ik daar vind", zei hij. „Wat Is dat voor klein kereltje?" ,,En ik ook", zei de ander, die tegen Branki aanstiet. „Een Lilliputter!" „Wat leuk, echte kleine menschjes!" zei de eerste dief. „Poppetjes zijn 't. Ik neem 't mee naar huis." „Nee, 't zijn dwergen", zei de tweede dief, terwijl hij Branki onder een lantaarn hield. De arme dwergen werden wakker, toen zij in den zak van de dieven zaten en begrepen toen eerst hoe vreeselijk slecht zij opgepast hadden. De dieven konden niet stelen, want het kippenhok was leeg, maar de kleine deftige dwergen werden voor hun straf als speelgoed gebruikt door het kind van één der dieven, omdat ze zoo dom waren geweest in te sla pen op hun post. Koning Grijsbol hoorde het verhaal van den opperdwerggeest, die de dwergjes moet nagaan en hij, de oude koning, schudde het grijze hoofd. „Ik vergeef het hen", zei hij, „maar ze zul len zich zelf nooit meer kunnen houden voor goede, trouwe dwergen. En dat is altijd heel erg." Vinden juHie dat ook niet? Van alles wat. Zangvogels voor katten te waarschuwen. Een hoogst eenvoudig en practisch middel om zangvogels te beschermen voor aanvallen van katten, wordt sedert jaren door een Oost-Pruisische landeigenares met het beste gevolg toegepast. Zij houdt n.l. evenzeer van de gevederde zangertjes als van katten, waarvan zij meerdere heeft. Daarom bevestigt zij aan den hals van ie dere kat, zoodanig dat het dier er niet door gehinderd wordt, een klein klokje of belle tje, dat bij de geringste beweging geluid maakt. De vogels worden eerst door de bel letjes verschrikt, maar zij weten spoedig dat bij het geluid katten naderen. Dit middel kan dus aan alle dierenvrienden worden aanbevolen. Zeer zwakke belletjes zijn reeds voldoende. (Th. u. Menschenfreund.) Kunstje met een geldstukje. Hiervoor heb je een kwartje noodffij waaraan je een lang, fijn, liefst blond haan met een klein beetje was bevestigt. Dit gel® stukje leg je op den bodem van een drinl^ glas, dat je vóór je op tafel zet. Het haat houd je ongemerkt onder den rand der tafej vast, terwijl je met de grootste aandacht iri het glas kijkt. Nu vraag je aan het geldstukje, het orakeli wil je ons eenige vragen beantwoorden? Hel geldstukje beweegt zich dan langzaam tol aan den rand van het glas (natuurlijk door^' dat je zachtjes aan het haar trekt) en gaa! dan weer omlaag. „Dat beteekent „ja" ven klaar je. „Maar hoe zeg je nu „nee", lief orakel?1 Het geldstukje beweegt zich onrustig of den bodem heen en weer. „Zeg ons nu nog hoe je „misschien" uitdrukt." Het stijgt nu tot op de halve hoogte van het glas. Nu kun je het publiek, dat liever niet al le dicht bij moet zitten, eenige vragen late»' doen. Marie vraagt b.v. „Zal oom Jan mij weer een roomtaart op mijn verjaardag sturen?" Het orakel stijgt tel halve hoogte van het glas: „Misschien". Dora zou graag weten of Sophie van haai houdt. In een oogenblik is het kwartje tot den rand gestegen: „ja". De bewegingen kunnen heel goed onge* merkt worden uitgevoerd, door wat voorover* gebogen te zitten en met gespannen aan* dscht in het glas te kijken, alsof de toover- kracht van je blik afhing. De ezel van den marinier. Onlangs kon men dicht bij Dixmu!« den, waar een afd. mariniers gelegerd was, een marinier en een ezel samen langs den weg zien loopen. Isidore, zoo heette da ezel, maakt zoo dagélijks zijn wandelinge» tje. Hij draagt zadel noch teugel. Zijn haren zijn op sommige plekken ongewoon lang, op andere plekken is Kij geheel kaal. Zijn eene oor is beschadigd en zijn manen erg verward. Zijn baas, uit Dixmuiden komend, heeft hem in Vlaanderen geheel verlaten in een veld gevonden en heeft hem aangeno- men. En van af dat oogenblik waren da vrienden niet meer te scheiden, waar ook, bij de corvee of bij het halen van voorra den, altijd zeg men ze samen. Isidore draag! bedraard op zijn naakten rug, alles wat da baas zin heeft daarop te leggen, en deze, de handen in de zakken en de pijp in den mond, vindt het leven nog zoo kwaad nief nu hij een vriend heeft. V- -V w Bij den Kapper door C. H. Och kapper, Tc ben ten einde raad: Mijn lieve Beer wordt kaal. Geen van mijn kind'ren 'k heb er drie Heef last van deze kwaal. Mijn oudste dochtertje, Margo, Heeft wèt een lange vlecht, Bn van de tweede, Carolien, Zegt iedereen terecht*. „Wat heeft d a t kind een beeld'rig haar, Het heele kopje volP Zelfs Bert, mijn zoon, noèffif !MI\ öirgchool; De zw&üe krulleboL Nu dacht ik zoo, misschien doet u M'een middel aan de hand; Je leest iets over haar-uitval Zoo dikwijls in de krant, —a Mevrouw, Ik heb een potje zalf, Dat is de beste smeer; Wrijf daarmee 't arme hoofdje Irt Van uwen kalen Beef: 'k Geloof wel, dat het helpen zal, In geen geval kan 't kwaad, Doch helpt het niet, denkt u dan n\aaö ^Ik kwam ook wel wat laafcr-fi»

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8