Ooop de Ueügd. Trouwe Vrienden. Naar het Engelsch van C. A. MERCIr.R. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK XI. Dick trachtte zich zelf wijs te-maken dat hij heel blij was over Timmy's vertrek. Hij kon nu weer zijn eigen gang gaan en voel de zich niet meer achteruitgezet. Het was marktdag. De boer zou den ge- 'hcelen dag naar de stad gaan en Dick be sloot van die gelegenheid gebruik te ma ken door eens precies te doen, waar hij lust in had. Er was een jong paard op de plaats, dat rTimmy's lieveling geweest was en hem al tijd tegemoet liep om aangehaald te worden. Dit kon Dick niet velen. Hij plaagde den kleineren jongen door het dier met een Steen te gooien of hem met een zweep te slaan en op hem weg te draven. Natuurlijk gebeurden zulke dingen alleen, als de baas en Dick's vader niet in de buurt weren. Dick had zich voorgenomen dien middag eens flink met Puck te draven. Puck was juist in den stal, toen Dick eens rondkeek, wat voor kattekwaad hij kon uit halen. Als het paard los in de wei geloopen had, zou Dick het nooit opgevangen heb ben, daar het diér, als Dick het riep, altijd rechtsomkeert maakte, zoodra hij de stem van den jongen maar hoorde. Dick kon hem nu echter zonder veel moeite grijpen; hij sprong op zijn rug, reed den stal uit, knalde met de zweep en liet Puck voelen, dat hij zijn meester gevonden had. Het dier wist natuurlijk, wie zijn berijder was en trachtte uit alle macht zich te be vrijden. Hij maakte het Dick werkelijk moei lijk te blijven zitten. Hij rende maar voort en deed zijn uiterste best zijn berijder af te werpen. Zoo kwamen zij bij een scherpe bocht aan een steenen muur. Dick zag het nade rend gevaar en had niets liever gedaan dan op den grond te springen, doch hij begreep, dat dit in hun snelle vaart noodlottig kon worden. Het eenige, wat hem te doen stond, was zich met beide handen krampachtig aan den nek van het paard vast te hou den. Toen sloot hij de oogen in afwachting van hetgeen er gebeuren zou. In het volgend oogenbilk lag hij bewusteloos op den grond, met Puck bijna bovenop hem. „Wil de baas eens even bij Dick komen? Hij heeft iets op zijn gemoed,- dat hem erg schijnt bezig te houden." De boer had juist zijn laarzen uitgetrok ken en was op het punt zijn avondbrood te nuttigen, toen deze boodschap hem ge bracht werd. Hij was dien middag laat van de markt thuis gekomen, waar een treurige stand van zaken hem wachtte een uit stekend jong paard, dat ernstig gekwetst was en Dick, die met een gebroken arm te bed lag en er eigenlijk wonder boven won der nog goed was afgekomen. 1 erwijl Dick onrustig in zijn bed lag te kreunen, werd hij door de vreeselijkste droomen gekweld. Neei;, wat hem vervolg de, was -nog veel erger dan een booze droom. Hij kon geen rust vinden, zoolang zijn geweten hem alerlei verwijten deed. Wat zou er gebeuren, als hij eens stierf voor hij het kwaad, dat hij bedreven had, bekend had?" „Nd, wat heb je mij te zeggen?" vroeg de boer, toen hij Dick's vader naar diens huis je gevolgd was. „Ik heb geen rust vóór ik hel bekend heb, baas. Het was van het begin tot einde een leugen, wat ik van Jack vertelde. De hond gin. nooit uit zich zelf naar het bosch; hij werd er heen gebracht. Ik maakte hem in de schuuf vast op dieri avond, dat hij ver mist werd. Daar vond Timmy hem en in plaats van mij te verraden, toen hij wist, dat ik het gedaan had, zei hij: „Ik zal zelf pro beren je af te ranselen," en gooide hij zijn jas weg.Zoo is het gebeurd. En wat dien vogel betreft, dien ik u liet zien, dien heb ik zelf buiten gevonden ik weet niet, wie hem dood gebeten heeft, maar Jack niet." De boer had moeite zijn opkomenden ioorn te bedwingen, doch hij beheerschte zich bij de gedachte, dat Dick berouw had en zijn euveldaden nu eerlijk bekende. „Wat had Timmy je gedaan, dat je hem en zijn hond zoo leelijk behandelde?" „Niets baas. Dat is juist het ergste. lk was jaloersch op hem. U en de vrouw vertrouwden hem altijd van alles toe en mij nooit, en ik wist, dat als de hond weg moest, hij ook zou gaan." ,J\ had heter gedaan, als ik hem geloofd hacl in i -uns van jou. Nu, je bent er in ge slaagd hem hie eg te werkenl" je hebt je doel dus bereik „ik zou er alles voo: overhebben, als hij maar weer terug was, baas, cn ik geef u mijn woord van eer, dat ik nooit meer zoo- iets leelijks doen zal. Ik denk wel, dat hij het mij vergeven zal, want hij is niet iemand, die wrok blijft koesteren. Wilt u hem terug laten halen, baas?" „Ja, ik geloof ook wel, dat de jongen het je vergeven zou, als hij weer hier was. Nie mand van ons weet echter, waar hij op het oogenblik is, hoewel wij natuurlijk alle mo gelijke moeite zullen doen om hem te vin den." Toen de boer weer thuis was, vertelde hij het gebeurde aan zijn vrouw en zei hij, hoe het hem speet die twee zoo verkeerd be oordeeld te hebben. „We moeten den jongen zoeken en hem hier terugbrengen," was ook haar mee- hing. Fietje heeft sinds hij weg is, niets ■nders gedaan dan naar hem gevraagd. Het kind staat bijna den geheelen dag aan het hek naar hem uit te kijken. Zij wil maar niet gelooven, dat hij werkelijk weg is." „Ik vrees, dat het gemakkelijker gezegd dan gedaan is hem te zoeken," zei de boer. „Hij zal al wel een eind weg zijn, doch dat neemt niet weg, dat ik al het mogelijke doen zal." Hij slaagde er echtet niet in den jongen op het spoor te komen. Eenmaal had hij zich zelf venveten, dat hij een jongen in zijn huis opgenomen had, van wien hij niets wist, en nu scheen die jonger weer naar hetzelfde onbekende oord teruggekeerd te zijn. Slechts na verloop van verscheiden meander, gelukte het hem iets naders van Timmy te vernemen, doch toen was het te laat voor hem om naar Appelhoeve terug te keeren. HOOFDSTUK XII. (Slot.) Timmy had nu al zijn geld uitgegeven en nog niemand gevonden, die werk en eten wilde geven aan een zwervenden jongen en zijn hond. Als hij naar één of andere stad was ge gaan, zou hij zeker gemakkelijk werk heb ben gevonden als boodschapjongen, maar hij noch Jack hielden van drukke straten. Zij zouden zich daar dubbel eenzaam heb ben gevoeld. Op zekeren dag leidde hun weg door een groote stad, doch de drukte en beweging overweldigde de beide zwervers. Het leek hun, alsoF zij zich in een andere wereld be vonden. En Jack zou zich daar zeker het allerminst "thuis voelen. Beiden verlangden terug naar de velden en heggen als naar bekende gezichten. Toen zij de stad bijna weer uit waren, kwamen zij langs een groot huis. Timmy zag er verscheiden kinderen binnengaan. Dit was het weeshuis, misschien wel hetzelf de waarheen hij eens gebracht had zullen worden, als het hem niet gelukt was zich nog bijtijds met zijn hond uit de voeten te maken. In het weeshuis immers zou Jack niet toegelaten worden, en waar geen plaats was voor zijn trouwen vriend wilde Timmy ook niet zijn. Hij liep dus haastig door, totdat hij weer in het vrije veld was, waar hij naar een rust plaats voor den nacht uitkeek. „Hé, jongen!" riep een stem van den an deren kan* der heg. „Ga je hier overnach ten? Dan kom ik bij je. Gezelschap kost geen geld." Timmy keek op om te zien, wie de eige naar van die stem was. Dit was blijkbaar eveneens een zwerver, één, die er al niet veel beter aan toe was dan hij zelf. Hij droeg ook een bundeltje aan een stok. Jack brom de juist hard genoeg om den vreemde aan het verstand te brengen, dat als het noo- dig was hij zijn meester beschermen zou. „Heb je wat gegeten?" vroeg de man. Timmy schudde bedroefd het hoofd. „Dan zullen we samen deelen", zei de ander, „met ons drieën deelen", liet hij er op volgen en hij haalde uit een papier eeni ge boterhammen, waarvan hij Timmy en zijn hond ruimschoots hun aandeel gaf. Wat smaakte dit maal den zwervers goed! De man was maaier, vertelde hij Timmy; hij zocht werk. Timmy sliep zooals gewoonlijk met zijn bundeltje onder het hoofd dh* Jack nestelde zich tegen hem aan om hem warm te hou den, terwijl de maaier bij hen bleef slapen. Toen Timmy wakker werd, was hij weer al leen met Jack. De ander 'was bij het aan breken van den dag reeds vertrokken; hij had den jongen, die vast in slaap was, niet willen storen en voorzichtig zijn jas wegge nomen waarmee hij hem had toegedekt, daar de nachten al frisch begonnen te wor den. Timmy kreunde, toen hij probeerde op te slaan. Zijn voeten waren pijnlijker dan ooit. Wat moest er nu van Jack en hem worden! Hij moest echter opstaan, hoeveel moeite en pijn het hem ook kostte. Jack keek zijn meester aan met een blik, waaruit diep me- triev.oelen sprak en Timmy legde zijn hand op den rug van het dier om zoo gemakke lijker te kunnen opstaan. Timmy volgde dien dag den weg, dien Jack hem aangaf; hij liet zich geheel leiden door zijn vriend. Langzamerhand kwam de weg hem meer en meer bekend voor. Was het een droom, dien hij zich herinnerde, of had hij dien weg werkelijk meer geloopen, dat bruggetje in derdaad meer gezien? Ja, daar waren de huisjes met de vroolijke tuintjes er vóór, die hij kende. Timmy keek om zich heen om nog meer in zich op te nemen en luisterde, of hij ook bekende geluiden vernam, o! daar hoorde hij het kirren van duiven en zag hij een laag, wit huis, dat met kamperfoelie be groeid wasr Jack was nu stil blijven staan voor het hek van den tuin,"waar zij in het begin van hun zwerftocht den ouden schoolmeester, omringd van zijn vogels, gezien hadden. Het duizelde Timmy voor de' oogen. Hij deed een stap naar voren de grond scheen onder zijn voeten weg te zinken. Daarna wist hij gedurende eenigen tijd niets van hetgeen er om hem heen gebeur de. Hij verbeeldde zich, dat hij heel in de verte stemmen hoorde. Zij kwamen nader bij, zoodat hij ze duidelijk onderscheiden kon. „Ik geloof zeker, dat dit de jongen is, dien ik overal zoek, sinds ik in de schepers- hut vernam, dat de oude man gestorven en de jongen vertrokken was, niemand wist waarheen." Timmy herkende de stem van den schilder, die in de duinen verdwaald was geweest en op Vader's licht was afge komen. „Ik hoopte," ging hij voort, „dat ik iets voor hem doen kon, en dat schijnt me inderdaad het geval te zijn." „Ik heb hem ook meer gezien," zei de andere stem, die van den ouden school meester. „Herinner je je niet, dat ik je van den kleinen jongen vertelde, wiens hond één mijner gevleugelde vrienden redde voor de kat? Hij zocht, werk, zei hij. Arme jongen! Er zit wat in hem en wij moeten trachten hem te helpen," „Welk een gelukkig toeval heeft hem hierheen gevoerd," zei nu de jonge man. „Iets beters dan toeval. Hij zal hier een tehuis vinden en je zult eens zien, hoe trotsch ik op mijn nieuwen leerling zal zijn." „Ja Vader, dat denk ik ook. Hallo baasje! Eindelijk wakker? Heb je ons verstaan?" Timmy sloeg de oogen op. Nee, het was geen droom. Hij lag in de huiskamer van den schoolmeester en naast hem stonden Jack, de meester zelf, de schilder en de huishoudster, die hem iets tusschen de lip pen goot. Hij was wakker geworden om over zijn lot te hooren beslissen en dat op een wijze, die hem innig dankbaar stemde. „O mijnheer, meent u dat werkelijk? Mag ik werkelijk hier blijven", stamelde hij, „en Jack ook?" „Wie zou het over zijn hart kunnen ver krijgen zulke trouwe vrienden te scheiden?" vroeg de oude schoolmeester. De Spin. Dat Triënt in het Zuiden van Tyrol ligt, weet je denk ik wel, doch van de schilder school van meester Bacizo, die daar een maal gevestigd was, heb je zeker nooit ge hoord! Het is dan ook meer dan twee honderd jaar geleden, dat meester Bacizo leefde, maar zijn school, de school van Giovanni Battista Bacizo is niet vergeten, en menige schilderij van den grooten meester prijkt in kerken en paleizen. Het was op een mooien zomermorgen van het jaar 1666. De leerlingen waren in de ruime zaal vereenigd, waar zij zich als naar gewoonte in de schilderkunst oefen den. Zooals het bij jongelui gewoonlijk gaat, had ieder een bijnaam. Zoo waren er: de lange Constantijn, de korte Benjamin, de dikke Balthazar en de magere Eginhard. De korte Benjamin, die eigenlijk Benja min Bardi heette, was wel de woeligste van alle leerlingen. Zijn mond stond geen oogenblik stil; hij hield er van anecdoten te vertellen en raadsels op te geven. Heden was hij echter op den inval gekomen, eens voor meester te spelen. Met een ernstig gezicht maakte hij zijn kameraden bekend, dat hij twijfelde aan hun geleerdheid en dat hij daarom eens wilde onderzoeken, of zij wel studeerden en of zij wel goed op de hoogte waren der kunstgeschiedenis. Hij had zich juist tot den langen Constan tijn gewend, die voor den besten leerling van meester Bacizo doorging, en vroeg hem, wie de grootste schilder van Italië was. Het antwoord was niet moeilijk te vinden, en volgde dan ook al heel vlug: „Rafaël Santi, geboren te Urbino in Italië, anno 1483, gestorven te Rome in 1520". De korte Benjamin knikte goedkeurend en zei: „Goed geantwoord, Constantijn! Noem mij nu ook eens een groot Neder- landsch schilder." „Pieter Paul Rubens!" zoo klonk het ant woord. „Deze schilder heeft geleefd van 15771640 en vele prachtige schilderstuk ken nagelaten. In de keizerlijke kunstver zameling te We enen worden groote altaar stukken van hem gevonden." Wederom knikte de korte Benjamin goed keurend en vroeg, wie de grootste schilder van Spanje was. Als uit één mond riepen toen alle leerlingen: „Barlholaméo Estéban Murillo!" Murillo, de schepper der onvergelijkelijk schoone Madonnabeelden en engelen kopjes, die wij op zijn schilderijen bewon deren, stond toenmaals op het toppunt van zijn roem, en werd met recht de „grootste kunstenaar van Spanje" genoemd. De leerlingen van Bacizo bleven nog eenigen tijd samen praten, en luisterden naar hetgeen Constantijn hun van den' grooten meester vertelde: Hij was een arme, behoeftige Moor geweest, de kleurenmen- ger van een groot schilder, doch door zijn genie en noeste vlijt had hij het tot zulk een hoogte weten te brengen, dat vorsten en kunstenaars als om strijd naar zijn vriendschap dongen. Plotseling hield de jonge verteller stil en zijn gelaat drukte den grootsten afschuw uit. Tegelijkertijd wees hij naar een groote spin, die zich aan haar dunne draad van de zoldering naar beneden liet zakken. In het volgend oogenblik stampte hij toornig met den voet op den grond. „Waar is Martijn toch?" riep hij. „Waarom heeft hij vanmorgen geen stof afgenomen en de spinraggen weggevaagd, zooals zijn plicht is?" Ook de anderen keken zoekend in het rond, en in hun overmoed haalden de kna pen allerlei grappen uit. „Krentenbol!" riep de een, omdat de vader van Martijn bakker- was; „Bergkobold!" riep de ander, omdat Martijn in de Tyroler bergen thuis hoorde; „Spinnekop!" riep de derde, omdat de jon gen, behalvp met het wrijven der verven, ook belast was met het schoonhouden van het atelier en het wegvegen der spinraggen, want, het gebeurde dikwijls, dat er een spin door het venster, dat op den tuin uitzag, naar binnen kwam. „Spinnekop!" riepen nog een paar ande ren en lachten daarbij spottend. Constantijn lachte echter niet mee, want de spin liep juist over het doek, waarop hij bezig was een copie te maken van een van Murillo's schilderijen. Nog driftiger dan te voren riep hij om Martijn. Deze hoorde of zag echter niets; hij stond in een hoek der zaal en keek met zooveel aandacht naar een schilderij van Murillo, dat de meester zich voor een hoogen prijs had aangeschaft en hier had opgehangen om zijn leerlingen tot voorbeeld te dienen, dat hij niets zag of hoorde van hetgeen er om hem heen g'ebeurde. „Domme jongen!" riep Constantijn, ter wijl hij hem heftig aan zijn arm schudde, „sta daar toch niet zoo te kijken; je moet de zaal hier schoonhouden, en als je dat niet beter doet, zullen wij het den meester zeg gen en die moet je dan maar naar je ouders terugsturen, dan kun je in de bakkerij hel pen!" Een luid gelach volgde op deze woorden, maar dit werd een oogenblik later door een diepe stilte gevolgd, want meester Bacizo was de zaal binnengetreden. „Is dat de vlijt, waarmee gij beloofd hebt de schilderij van Murillo te bestudeeren?" klonk het verwijtend en zich daarop tot den kleinen Martijn wendend, ging hij voort: „Gij zijt een goede jongen en doet trouw je plicht", maar zoo voegde hij er lachend aan toe, „de studeerzaal is geen plaats om te slapen. De oude Thomas heeft mij ver teld, dat hij je vanmorgen hier slapende ge vonden heeft. Nu, schrik maar niet, als je slaap hebt, mag je hier wel eens een dutje doenl" Martijn'9 gelaat, waarop bij de eerste woorden een hevige schrik te lezen stond, helderde nu op en teekende groote blijd schap. Zou dat alleen zijn, omdat hij verlof kreeg nu en dan eén dutje in de zaal te mo gen doen? „Ik heb jullie een goede tijding mee te deelen," zoo ging de meester voort, terwijl hij zich tot de leerlingen wendde, en hij leg de daarbij de hand op den schouder van Constantijn, zijn besten en meest gelief den leerling. Daarbij wierp hij een blik op de schilderij, waaraan de jonge kunstenaar bezig was en zei half luid: „Dat is mooi ge daan!" Constantijn hoorde deze woorden en hief trotsch het hoofd op. De meester keek nu alle schetsen eens na en zei daarop: „Nu, wij kunnen den grooten Spaan- schen koning gerust ontvangen." „Komt de koning van Spanje hier?" rie pen alle leerlingen als uit één mond. „Ja, maar niet Filips IV, die nu in Spanje regeert", zei Bacizo lachend. „Ik bedoel den Spaanschen schilderkoning, Bardholo- méo Estéban Murillo!" „Murillo?" herhaalden alle leerlingen verbaasd en Martijn liet van verwondering den stoffer vallen, waarmee hij de zaal wil de gaan schoonmaken. „Ja, Martijn!" zei Bacizo lachend, toen hij de verwarring van den knaap bespeurde, „nu moogt gij de zaal wel eens een goede beurt geven, opdat wij den meester naar behooren kunnen ont vangen." En tot zijn leerlingen ging hij voort: „Murillo is op reis, en heeft mij ge schreven, dat hij eerstdaags mijn atelier wenscht te bezoeken en dat hij mijn besten en vlijtigsten leerling een aandenken wil schenken." De uitwerking, die deze woorden op de leerlingen had, is niet te beschrijven. Zij grepen dadelijk naar hun penseelen en er werd zóó vlijtig gewerkt in de volgende dagen, dat alle schilderstukken goede vor deringen maakten. Martijn. scheen het ook druk te hebben. Hij zocht maar zelden 's nachts zijn zolderkamertje op, maar bleef meestal in het atelier. Wat hij daar uit voerde, begreep niemand, doch daar de jon gen zoo hoog bij den meester stond aange schreven, vonden de leerlingen het maar beter hem met rust te laten. Op zekeren morgen vond de oude Thomas hem met een penseel in de hand en riep uit: „Zeg eens! Sinds wanneer veeg jij hier stof af met zul ke kostbare penseelen?" Martijn schrikte en legde dadelijk het penseel neer in den hoek, waar alle schil- dersbenoodigdheden werden geborgen en die men aan het oog had onttrokken, door -er een gordijn voor te hangen. Die hoek, waar ook Martijn zijn stoffer placht te ber gen, werd door de leerlingen wel eens spottend „Martijn's atelier" genoemd. „Vergeet niet om ook dien hoek goed schoon te houden", voegde de oude Tho mas den knaap brommend toe, terwijl hij weeT wegging. Eindlijk brak de dag aan, waarop de lang verwachte het huis van den schilder be zocht. Ruim een uur vertoefde de groote meester in het atelier van Bacizo zelf, waar hij tal van schetsen en schilderijen in olie verf vond, die hij ten zeerste prees. Daarna trad Bacizo met den grooten schilder de leerzaal binnen, waar de jongelieden hem in eerbiedige houding afwachtten. Als een jong overwinnaar stond Con stantijn daar onder zijn kameraden. Hij twijfelde er geen oogenblik aan, of het ge schenk, dat Murillo voor den besten leer ling had uitgeloofd, zou hem ten deel vallen. Iedereen zei immers, dat hij Bacizo s beste leerling was. Het had allen schijn, alsof zijn hoop ver vuld zou worden. Murillo bleef, na een vluchtige beschouwing van het werk der overige leerlingen, het langst voor den ezel van Constantijn staanhij glimlachte, toen hij de welgeslaagde copie van zijn eigen schilderij zag, en prees den knaap om zijn talent. Daar werd plotseling door een wind vlaag, die door het open raam naar binnen kwam, het gordijn weggerukt, dat voor het rommelhoekje hing. Het gordijn bleef haken aan een spijker en daardoor kon iedereen zien, wat de hoek bevatte. Zoodra Murillo er een blik op had geworpen, gaf hij een gil van afschuw. Daar in den hoek zat een groote spin in haar web. Murillo "was bang voor spinnen en Bacizo, die dit wist, had daarom zoo uitdrukkelijk bevel gegeven, dat Martijn de leertaal van al dat ongedierte, dat uit den tuin naar binnen kwam, moest zuiveren. „Waar is Martijn?" riep Bacizo driftig uit, en toen de jongen niet spoedig genoeg kwam, n§m hij een stok om daarmee de spin te verjagen; doch de stok gleed ovei het web heen en de spin bleef stil zitten Nu trad ook Murillo naderbij en wreef mei de hand over het web. Glimlachend keek de groote schilder toen de zaal rondhij wilde weten, wie met zooveel talent de spin met haar web daar in dien hoek had geschilderd, want het was geen werkelijke spin. Een kunstenaarshand had haar zoo natuurlijk op den muur gezet. Op de gezichten der leerlingen stonj echter zoowel verwondering te lezen, dat Murillo dadelijk zag, dat de kunstenaar niet onder hen was te vinden. Daar viel zijn oog op den kleinen Martijn, die in een hoek d<ir leerzaal stond, als was hij in aanbidding ver zonken bij het zien van den grooten schil der. Murillo trad op den knaap toe en zei vriendelijk„Gij hebt dit kunstwerk ge maakt, nietwaar? Hoe heet gij, mijn jon gen De leerlingen uitten een kreet van ver* bazing, toen Martijn fluisterend antwoord de „Ik heet Martijn Hohenberg en ik heb die spin geschilderd I" Murillo legdf zijn hand op den schouder van den jonge*} en ging voort„Dat dacht ik welik la* het dadelijk op je gezicht. Ook ik ben een arme kleine jongen geweest en zooals gij, de kleurenwrijver van een groot schilder. Ook ik moest het plagen zijner leerlingen verdragen, maar in mij drong het en woelde het tot ik het waagde om zelf wat te schil deren. Mijn talent werd op dergelijke wijze ontdekt als het uwe, en door vlijt en vol harding ben ik geworden, wat ik nu ben. Doe uw best, mijn jongen I en gij zult een maal een groot man worden. Hier, dit aan denken aan mijn bezoek schenk ik u." Zoo sprekende schoof hij een kostbaren ring van den vinger en gaf dien den klei» nen Martijn, doch dit was nog niet alles. Bij zijn vertrek stelde hij Bacizo een groom som gelds ter hand, ten einde daarmede de opleiding van zijn beschermeling te be kostigen. Martijn werd door Bacizo als leerling aan genomen en ging later naar Rome om daar zijn studiën te voltooien. Hij werd een be roemd schilder, maar is meer bekend onder den naam van Martin Altomonte, dan on der dien van Martijn Hohenberg. Hij wérd de leermeester van den Poolschen koning Johan Sobiesky en tal van schilderstukken van zijn hand worden in de voornaamste musea van Europa aangetroffen. Door allen geacht en geëerd stierf hij op hoogen leeftijd. ABIeen ust. Roosje is zoo deftig met haar parasol en haar fijne taschje Roosje vindt het dol, zoo alleen te loopen; 'n-pakje heeft ze mee, dat is een presentje voor haar nichtje Bé, die zoo lang moet liggen tot haar groot verdriet; heerlijk zal ze 't vinden; als ze Roos straks ziet! Hermanna. o -V „An Bon Marclié". Het bekende Porijsche modemagarijrti „Au Bon Marché" is in andere handen over gegaan. Dat ondanks den oorlog do zaak nog goed gaat, blijkt uit de som die er voor be taald is. Madame Boucicaut, de erfgename; van de eenige jaren geleden gestorven op richtster van de firma, heeft haar aandeel^ voor 75 millioen francs verkocht aan mada me Gerber, eigenares van de Parijsche mo deateliers van Callot Soeurs. Volgens Ame- rikaansche berichten is daarvan 50 millioen francs in contant geld betaald, 10 milli* oen in obligaties van de Fransche oorlogs». leening en de rest in Turksche waarden.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 8