„DE EEMLAN DER". Maandag 13 November 1916. BUITENLAND. N* 115. 15d' Jaargang. Een zaak van recht en plicht. FEUILLETON. -De Koningin AMERSFOORT DAGRLAD. #J MARIE VAN VERSENDAAL. Hoofdredactie» Mf p f VAN SCHAARDENBURO. igevers: VALKHOFF Co. ABONNEMENTSPRIJS: ','jr 8 maanden root 1 ï'22' Idem franoo per poat.. Per week (metgratiaverzek.no? tegen ongelukken) - O.I25. Afionderltjke nummersO-'»5* Wekelijkaoh bijToegael ,D. Holtandscht Euun-ouur" (onder redactie van Thérèae Hoven) per 8 mnd. 50 cl.* Wekelnksoh b(jvoegael ,Pah mt mef per 3 mnd. 52 ets. Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 46. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN f o.so. I* 0.15. - 0.50. Van 1—'5 resell.. Elke regel meor Dienstaanbiedingen 15 regels.» Grooto letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrjjt bestaan zeer voordoelfgo bepalingon tot hot herhaald adverteeren in dit Blad, b(J abonnement. Eene oiroulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. De grondwetsherziening vraagt van Volks ver tegemvoordiging en Regeering veel tijd en arbeid. Terecht. Zij moet immers de op lossing brengen van twee vraagstukken, die reeds jaren en jaren ons volk verdeelen; in den strijd waarover veel kracht en energie verloren ging. Het kiesrecht moet algemeen worden ge maakt opdat allen, die meearbeiden in onze volksgemeenschap in hoe nederige positie ook, mee kunnen beslissen in welke richting ons lar.d moet worden geregeerd. Onderwijsbevrediging moet tot stand ko men, eer. eind worden gemaakt aan den po- litieken schoolstrijd, niet om het openbaar onderwijs terug te dringen, doch om het ge- heele volksonderwijs, openbaar zoowel als bijzonder op.hooger peil te brengen en daar door ons volk sterker te maken voor de toe komst. Het strekt ons vrijzinnig ministerie tot groote eer deze grondwetsherziening in deze moeilijke tijden te hebben aangedurfd. Het geeft een hernieuwd bewijs hiermede van de groote beteekenis der ware vrijzinnigheid voor onzen staat, het toont recht te kunnen on te willen doen zoowel ten aanzien van het kiesrecht, het eerste burgerrecht als ten aan- zier van het volksonderwijs. Dat is democra tie niet van het holle woord, maar van de volk daaddemocratie in den hoogsten zin van het woord. Deze grondwetsherziening af te werken in dezen tijd, deze hervormingen voor de toe komst van zoo onberekenbaar nut te kunnen totstandbrengen in een periode, waarin de landen rondom ons dreigen onder te gaan in vuur en bloed, geeft een bewijs van de koele kracht, het sterke zelfbewustzijn van onze natie. En terecht dus is de aandacht van regee- ging en Staten-Generaal hierop allereerst gericht. Maar daarnaast vTaagt iets anders hur. -"olie belangstellingde aanpassing van het salaris van allen die in gemeenschaps dienst werken aan de huidige tijdsomstandig heden. Het is een bekend feit, dat de Staat zijn ambtenaren, beambten en werklieden van hoog tol laag altijd karig en zelfs slecht heeft bezoldigd. Vergeleken met het particuliere bedrijf verdienden zij, die in 's lands dienst waren ook reeds vóór den crisis-tijd een schamel loon. Zij hadden een vaste betrek king, pensioen hoewel dit zelf betaald were maar wat velen vooral aantrok, een eervolle positie. Dat vulde in veler oog het tekort aan loon aan. De anti-revolutionnaire professor Fabius vond er zelfs een mooi woorcl voor, zeggende dat naast de lage be zoldiging stond de „ideëele remuneratie." Dal klinkt inderdaad heel mooi, maar in geen enkelen winkel wordt een deel van deze „ideëele remuneratie" als betaling aangeno men. Hoogstens kan ze dienen om den amb tenaar of beambte aan crediet te helpen bij een voorschotbank of afbetalingsmagazijn tegen een rente, die- hem en zijn gezin nog dieper in de put helpt. Was dus reeds vóór den crisis-tijd het sa laris van alle ambtenaren en beambten krap aan of onvoldoende, de toestand is thans onhoudbaar geworden. De prijzen der nood zakelijke levensbehoeften zijn geweldig ge stegen, de koopkracht van het loon is dus belangrijk gedaald. Waar het vroeger lukte met eei. zuinigheid en beleid, die bewonde ring afdwingen, de „eindjes aan elkaar te knoopen" is dit thans onmogelijk geworden. In de ambtenaarsgezinnen is het levenspeil schrikbarend gedaalderger zelfs, in het huis van velen, die zwaar en verantwoorde lijk werk doen in 'het belang van den staat, in het belang van ons allen dus, van onze geheelc volksgemeenschap, heeft het vale gebrek zijn intree gedaan. Ik heb hier niet op het oog een bepaalden lak van staatsdienst, de klacht geldt het ge heel. Vergelijk de salarissen van hoogere ambtenarenontvangers, commiezen bij de" posterijen, landmeters, leeraren aan Rijks Hoogere Burgerscholen met het inkomen van hen, d'? met gelijke ontwikkeling werken in handel of Industrie; doe evenzoo met de sa larissen van allen, die bij het onderwijs werk zaam zijnga na hoe lagere ambtenaren en beambtenpostpersoneel, belastingkommie- zen, personeel van gevangenissen en rijks werkinrichtingen, politiedienaren enz. be zoldigd worden en steeds zult ge vinden, in veel erger mate dan ge-gemeend of zelfs ge vreesd hebteen groot tekort, een salaris, dat niet of niet noemenswaard gestegen is in tientallen van jaren, waarin de algemeene loonstandaard belangrijk hooger is gewor den Het tekort is niet overal even groot, maar het bestaat in alle dienstvakken en rangen, schier zonder onderscheid. Door deze onvoldoende salarieering doet de Staat schade aan hen, die 'hem dienen, maa. doet hij ook schade aan de geheele gemeenschap. Ons ambtenaren- en beambtencorps staat •op hoog peil, ons onderwijs wordt trouw ge diend. De toestand van welvaart, waarin ons volk verkeert is voor een niet onbelangrijk deel hieraan te danken. Maar als een steeds grooter wordend te kort de gezinnen van hen, die den Staat die nen, ontwricht, als aan den disch van velen, die straks geroepen zijn om orde te hand haven, uitvoer te controleeren, de honger met aanzit, zal dan niet meer dan mensche- lijke energie noodig zijn om met dezelfde toewijding, dezelfde onkreukbare eerlijkheid, dezelfde liefde te arbeiden De Staat mag die meer dan menschelijke energie niet vergen. De Staat moet den arbeider, hoog en laag, het loon geven, dat deze waard is. Niet kan volstaan worden met hier en daar een nieuw regelingetje in elkaar te zet ten, dat een verbeteringétje aanbrengt. De geheele salarisregeling voor allen, die in gemeenschapsdienst arbeiden, zal herzien moeten worden, aangepast bij den nieuwen loonstandaard, bii de eischen van het heden. Ongetwijfeld, dat zal veel geld kosten, maar het gaat toch niet aan dit geld, noodig voor het verrichten van den staatsdienst, te vinden door het te onthouden aan een kleine groep der bevolking? Or aan de andere zijde geen bezuinigin gen zijn aan te brengen door het aantal amb tenaren in verschillende diensttakken gelei delijk te verminderen is een vraag die ik in de Tweede Kamer reeds bevestigend be antwoordde. Een en ander zal te onderzoeken zijn. Dit onderzoek kost tijd. En waarlijk, er kan niet langer gewacht worden. Een voorloopige regeling moet daarom worden getroffen, een regeling, die reeds lai\g besproken en in uitzicht gestelde salarisverhoogingen thans doorvoert en aan' alle anderen, die in 's rijks dienst zijn een voorloopige verhooging geeft tot een zoo danig bedrag, dat zij hun moeilijke taak ver richten kunnen met toewijding en trouw zon der beangstigd te worden door een steeds grooter wordende daling van hun levenspeil. Dat thans te doen is een zaak van recht tegenover de duizenden, die de gemeen schap dienen, van plicht voor den Staat. P. D. A. C. K. Politiek Overzicht. Duitsche en Engelsche bewindslieden over oorlog en vrede. In de vorige week hebben wij weer eens van de hoofden der regeeringen van het Duitsche rijk en van het vereenigde Britsche koninkrijk vernomen hoe zij denken over de groote vraag van oorlog en vrede. De rijkskanselier heeft in de begrootingscom- missie van den rijksdag de rede gehouden, die eigenlijk bester\d was geweest voor den rijksdag zelf, maar die daar achterwege is gebleven door de verdaging. Eerste minister Asquith heeft het traditioneele feestmaal, waarmee men de installatie van den nieu wen lord-mayor van de city van Londen pleegt te vieren, aangegiepen als middel om zijne denkbeelden te verkondigen. Wij zijn er aan gewoon, dat de bevoegde woordvoerders van de beide regeeringen van tijd tot tijd de gelegenheid zoeken om in het publiek met elkaar strijd te voeren. Ook ditmaal was de rede van den rijkskan selier geschoeid op de leest van een ant woord op wat een vertegenwoordiger van de Britsche regeering bij eene vroegere gele genheid had gezegd. Lord Grey had in de buitenlandsche persvereeniging te Londen beschouwingen geleverd, die betrekking hadden op het verleden en op de toekomst. Ook von Bethmann Hollweg stond uitvoerig stil bij het verleden en liet ook de toekomst niet onbesproken. Wat hij over de toekomst heeft gezegd, is niet het minst opmerkelijke. Men ziet er uit, dat de beide tegenstanders, over 't geen in de toekomst noodig is, geheel één van zin zijn. Lord Grey heeft zijne sympathie betuigd met net plan tot oprichting van een internationalen bond tot handhaving van den vrede, waarvan de uitvoering in Ame rika is ter hand genomen. Ook von Beth- man Hollweg is dat denkbeeld van harte toe gedaan. Hij verwacht, dat, als deze oorlog geëindigd is, door de gansch© wereld een kreet zal gaan naar overleg om, voor zoover dit in menschenmacht «lijt, te verhoeden, dat eene zoo monsterachtige romp zal terug- keeren. Die kreet zal zoo sterk en zoo ge rechtvaardigd zijn, dot hij tot een resultaat moet leiden. Duitschland zal iedere poging om eene praktische oplossing te vinden, eerlijk mee onderzoeken, en tot hare moge lijke verwezenlijking medewerken. Deze verklaring opent een blij vooruit zicht voor de toekomst. Maar helaas het droevige heden, de oorlog die maar niet wil eindigen, staat aan haar tot werkelijkheid worden in den weg. Men vindt in de beide redevoeringen van verleden Donderdag weer uitgedrukt hoe de partijen na 27 maan- der* oorlogvoerens nog met dezelfde onver zoenlijkheid tegenover elkaar staan. Beth- man-Hollweg zegt, dat Duitschland van den beginne af in de verdediging heeft ge staan tegen eene politiek, die Duitschland klein wil houden en die zich doet kennen diplomatiek als insluitingspolitiek, militair als vernietigingsoorlog, economisch als we reldboycot. „Het Duitsche volk voert dezen oorlog als verdedigingsoorlog, tot beveili ging van zijn nationaal bestaan en van zijne vrije ontwikkeling." Daartegenover staat de ze uitspraak in de rede, die Asquith Don derdagavond in de Guildhall heeft gehou den: „De geallieerden vechten voor een ge meenschappelijk doel, en wat het oorlogs doel betreft, zijn hunne belangen tevens de onzen, gelijk de- onzen, naar wij meenen, die van hen zijn. De overwinning, waardoor al deze wenschen in vervulling zullen gaan, is onzes inziens de hoofdvoorwaarde voor een duurzamen vrede." Hierin is nog geen spoor te vinden van den geest van toenadering, die gevorderd wordt om te komen tot een overleg, dat den weg naar den vrede kan bonen. Maar wat nu nog niet aanwezig is, zal misschien komen, als men voortgaat met het bestudee- ren van het verleden, waartoe Grey en Beth- mann-Hollweg beiden den weg hebben ge wezen. De rijkskanselier heeft zich uit da rede van lord Grey de uitspraak in het oor geknoopt, dat men niet dikwijls genoeg op den oorsprong van den vrede kan terug komen, want deze oorsprong is van invloed op de vredesvoorwaarden. Hij heeft tegen over het betoog von Grey, dat de Russische mobilisatie het werk van Duitschland is ge weest, bewijzen bijgebracht, die doen zien, dat het Russische mobilisatiebevel het eerst van allen is uitgegaan, op een oogenblik toen de pogingen tot bemiddeling nog in gang waren, en heeft de beteekenis van dat feit onderstreept, door aanhaling van eene tot dusver niet bekende aanschrijving van de Russische regeering uit het jaar 1912, waarin het bev^l van den czaar is opgeno men, dat de afkondiging van de mobilisatie tegelijk de verkondiging van den oorlog te-* gen Duitschland is. Deze onthulling verspreidt een merkwaar dig licht over de vraag, waar de drijvende kracht is te zoeken, die den oorlog heeft! doen uitbreken. En wanneer dat licht zich' verder verspreidt, dan zal 't zijne uitwerking niet missen, ook niet aan de zijde van de Entente. Dat mag men althans hopen, en niet zonder grond, want in Engeland is on langs de Duitsche rijkskanselier heef! dit met eenigen nadruk gereleveerd in zijne rede van verleden Donderdag van gezag hebbende zijde de uitspraak gedaan: „Vele menschen zouden anders over het einde van den oorlog denken, wanneer zij beter op de hoogte waren omtrent het begin van den oorlog, vooral omtrent de feitelijke toe dracht van de Russische mobilisatie." De oorlog. Berlijn, 12 Nov. (W. B.) Bericht uit het groote hoofdkwartier yan heden middag. Op den noordelijken Somme-oever was de artillerie-actie slechts tijdelijk krachtig. In Saillisel zijn gisteravond opnieuw gevech ten ontbrand, die nog aan den gong zijn. Ten zuiden van de rivier is het vuur in' den sector Fresnes-Chaulnes in kracht toe genomen. Aan beide zijden van Ablaincourt verhinderde de uitwerking van ons geschut dat aanvallen, die '.verden voorbereid, zich* ontwikkelden. Par ij s, 12 Nov. (Havas). Namiddag- communiqué. Ir. den loop van den nacht maakten wij eenige vorderingen in Saillisel. De Duit- schers bombardeerden hevig deze geheele streek. Ten zuiden van de Somme deden de Duit- schero na een hevig bombardement een aan val op de Pransche loopgraven ten zuidoos ten van Barny, die gebroken werd door het vuur van de Pronschen, welke volledig hunne stelingen handhaafden. De nrtilleriestrijd in den nacht was bijzon der hevig in de sectoren Ablaincourt en Goniécourt. Een onverhoedsche aanval, door onze tToepen gedaan op een Duitsche loopgraaf tegenover Armancourt slaagde volkomen. Op de rest van het front bij tusschenpoo- zen kanonnade, die levendiger was in het Fuminbosch (rechter Maasoever). Avondcommuniqué. D^ Franschen voltooldèn de verovering van Snilly-Saillisel. De Duitsche verliezen war.en zwaar. Talrijke lijken dekten den grond. Het aantal ongewonde gevangenen is tot dusver 220 man en 2 officieren. Ook' werden acht machinegeweren buit gemaakt. Londen, 12 Nov. (R.) Bericht van generaal Haig. Gisternacht ontwikkelden wij met succes gaswolken tegen een vooruitspringende, stelling ten zuiden van /peren. Behalve het gewone artillerie werk is er van het geheele front niets te melden. In werkelijkheid benijden wij een mensch niet om een geluk, dat hij heeft,- maar om ■een dat ons ontbreekt. Roman van ANNA WAHLENBERG. Geautoriseerde vertaling door G. B. NORTAKKER. 16 Welk een dolle vaartl Het water spoelt bin nen, zoodat ik drijfnat word, als ik niet erg oppas. Ik moest nog wat hooger op de kajuit klimmen. „Ben je bang, Brita?'' Er is iets spottends zoowel in zijn vraag als in zijn glimlach. Wil hij, dat ik zal erkennen, dat ik niet zoo flink ben op zee als ik anders voorgeef? Nee, waarom zou ik bang zijn? Jij kunt immers zeilen en weet wel wat je doet." Zijn trekken worden scherper en harder, «ijn blik dwaalt over de fjord. Hij hield niel van die herinnering. Zeker weet hij, wat hij doel Hij kent zich zelf. en hij kent de boot. He! IS een goede boot. Die vliegt zoo vlug over de golven, hoe dreigend i hoog ze ook aan komen rollen met wit ad...;.n üp de lo;,p2u. t (reeft niets of ze de lauden laten zieu. „Wij snijden ze toch in iwseën, „Brita, ben je bang te sterven?" Wat meent hij? Is hij zoo ongelukkig dat hij wil sterven, en wil hij te zamen met mij sterven? Hier? Nu? „O, Frederik." Schreeuwde ik zoo luid? Ik geloof van wel. Daar zit hij echter zoo kalm bij het roer en spiedt naar de windstooten, alsof hij nooit iets vrecselijks gezegd had, alsof hij mijn kreet niet gehoord had. Maar nu keert hij om, we vliegen naar huis. En nu kan hij spreken. Hij spreekt over den wind. over de vaart en over den tijd waarop we thuis kunnen zijn. Gelooft hij, dat hij nog voor mij kan huiche len, weet hij niet, dat ik hem in de ziel heb gezien? XI. 't Is half drie. Nu komen er zeker geen klanten meer, en mochten ze komen, dan moe ten ze maar op een anderen dag terugkomen. Ik ga een poosje naar huis om alles eens na tc kijken, en als Frederik het niet le druk beeft, kan Ik hem misschien mee krijgen naar buiten. En ook wil ik eens spreken raet Dagny, en haar vragen Zondag bij ons te komen eten. 't Is wonderlijk dat ze den geheelen zomer geen enkelen keer bij ons Js geweest. Ik noem afscheid van papa en juffrouw Hall en vlieg naar huis. Wat is het heerlijk weer. Als ik Dagny eens vroeg nu met ons mee naar buite,n te gaan. Wie weef hoe jvcinig mooie dagen wij nog krijgen zullen, vóór we weer naar de stad teruggaan. Toch gek dat .ze altijd iels anders had, als we haar uitnóodigden. Ik wist nooit dat ze zoo vele goede vrienden had, die lang vooruit uitstapjes en pretjes met haar bespraken. Of zouden dat slechts voorwendsels geweest zijn? Is zc boos op ons? Nee, niet op Frederik, dan zou hij het wel gemerkt hebben, en had hij er met mij over gesproken. Trouwens, ze wordt nooit boos op hem, en dus kan er alleen sprake zijn van mij. Maar wat zou ik haar gedaan hebben? Hoe ik mij inspan, het gelukt mij niet, iels le vinden dat zulk een slechten indruk op haar gemaakt kan hebben. Maar natuurlijk, er moet toch een reden voor zijn. Nu, ik zal gauw booren boe het er mee staat. Daar is het huis al. Ik zal eens met haar spreken. De deur is gesloten! Is dat de invloed van het doode seizoen, dat ze ook hier gesloten hebben, en uitgegaan zijn? Ik moet den sleutel voor den dag halen, nu ik hier toch eenmaal ben, zal ik dc huis houding eens inspecteeren. Maar wat is dat, in het werkkamertje liggen platen en gereedschappen op tafel. Dat Dagny alles zoo achter gelaten heeft, dan is zij zeker even uitgegaan om iets te balen en komt dade lijk terug. Maar Frederik. Is hij ook uit? Nee, daar hangt immers zijn overjas en hoed-in de vestibule Waar had ik mijn oogen, dat ik dat niet dadelijk heb gezien. Dan is hij natuurlijk binnen en heeft hij den grendel voor de deur gedaan om niet gestoord te wor den; Hij zit zeker in zijn kamer.. Zal ik hem verrassen? Heel zachtjes door het atelier loo- pen, zoodat hij mij niet hoort, vóór dal ik in de deur achter de draperie sta. Stemmen. Hij is niet alleen. Zijn stem en die van een ander. Maar wie is die andere? Een vreemde, doffe stem, van iemand die schreit. Kan het Dagny zijn? Ja, het is Dagny. Nog eens beter luisteren, ik moet liooren wat ze elkaar te zeggen hebben. Wat schreit ze! „Wat zal er loch van mij worden!'O God, wat zal er loch van me worden!" Zij is wanhopig over iets, en hij tracht haar te troosten. Het is onmogelijk om te verstaan wat hij zegt. Zijn stem is zoo laag en teeder. Er moet haar wel iets ergs overkomen zijn, dat hij zoo teeder en deelnemend is. Is haar moeder dood? Of wat kan het anders zijn? Goed dat ik Ijiuis ben gekomen, nu kan Ik hem helpen haar te troosten. Ik wil niet lan ger staan luisteren. Daar zitten ze op de sofa, zij met haar hoofd tegen zijn schouder. Maar mijn God, waarom springen ze zoo tegelijk op? Heb ik ze zóó verschrikt? En wat een verbijsterde gezichten 1 Mijn God, mijn God, wat is er toch? En waarom zinkt ze weer neer en bedekt hnnr gezicht met de handen, alsof ze mijn aan blik niet kan verdragen? En hij? Waarom staat hij mij aan te kijken, om zich dan af te wenden en mij weer aan te zien? En waarom zeggen ze niets? Wachten ze, tot ik iets zal zeggen? Mijn God. mijn God, wat beteekent dat toch? Is dat de oplossing van het raadsel van deze lange maanden van stilte? O mijn God, spaar mij. Hel kan niet w Jtar ziiii» wat ik denk. „Wal is er?'i 't Geluid wil niet voor den dag komen, mijn tong kleeft vast. Maar zij hoort het: Zc viicgt op, naar de deur, in gebogen houding alsof ik haar zal slaan. Zij gaat de kamer uit. Iloe lang zullen we hier tegenover elkaar, slaan, hij en ilc? Wil hij, dat ik hegrijpen zal, zonder dat hij een woord behoeft te spreken? Maar wat moet ik dan begrijpen? Wat? Iets ongerijmds, iets ongehoords, buiten alle ver* houdingen? Mijn hoofd duizelt Ik moet mij niet laten overweldigen, cerf oogenblik de hand aan het hoofd houden, zoo dat de duizeling over gaat. Verstandig zijn! Verstandig zijn! „Hier schijnt iets gebeurd te zijn, dat een verklaring noodig maakt" „Ja Brita, ik ben een zwakkeling, een ellen-» dige zwakkeling.*' Dus toch waar! Waar! Hoe zal ik zoo iels ongelooflijks kunnen gelooven? Ik kan het niet, maar ik moet in elk geval. Nee, niet bc« zwijmen, ,ik moet verstandig zijn. „Je hebt haar lief?" „Ik weet het niet." „Zoo veel achting heb ik toch nog wel, dat ik het recht heb van je te vorderen, dot je eerlijk tegenover mij bent Heb je hnnr lief?'* „Ik weet het niet." Als een steenen beeld blijft hij staan, geen/ spier in zijn gezicht beweegt zich. „Wanneer denken jelui te trouwen?" Wat een vlammende blikken; waarom Is hij zoo verontwaardigd over deze vraag? „Geloof mij, Brita. Ik kan je er mijn eere woord op geven, dat we nooit over zoo letd gesproken hebben." v$rvoltfd.1

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 1