Omstap- en Scheurkalenders 1917 Valkh^;iJlS^S^ant,el „DE EEMLANDER". Donderdag 23 November 1916. BUITENLAND. De Koningin 15de Jaargang. De Daartetoeslag. FEUILLETON. N° 124. AMERSFOORTSCH DAGBLAD Aoofdrcdactiei MARIE VAN VERSENDAAL. Mr. D. VAN SCHAARDENBURG. Uitgevers: VALKHOFF Co. ABONNEMENTSPRIJS: 'x 3 maanden voor Ameratoortf Idem Iranoo per post.. Per week (met gratia verzekering tegen ongelukken)» 0.1 .4&. Afzonderlijke nummers0.05. WekeHjkach bijvoegsel „De Bolland echt Buiteroine' (onder redactie van Thérèae Hoven) per 8 mnd. 00 cla. Wckeliikscli bijvoegsel ,Pale me mee"' per 8 mnd. 58 ets. Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 46. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER AD VEETENTIEN Van 1—5 regels..f O.SO. Elke regel meerM 0.15. Dionstnanbiedingoa 1—5 regels- 4.50. Groote lettors naar plaatsruimte. Voor handel en bedryl bestaan zoor voordoolige bepalingen tot het herhaald adverteeren in dit Blad, bij abonnement. Eone circulaire, bevattondo do voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. „Ik hoop dat de heeren de portée van deze ^wichtige quaestie goed zullen begrijpen." Inderdaad, deze woorden gebezigd door der. Burgemeester in de Raadsvergadering- van 9 November, waren niet-overbodig. Want als men de beraadslagingen over den duurtetoeslag leest, zooals die zijn gememo reerd in het stenografisch verslag, krijgt men den indruk alsof het hart der quaestie den meesten leden voorbij is gegaan. Was de Raad vermoeid toen om 10,50 het rapport der Commissie daaromtrent ter tafel kwam? Het lijkt wel zoo, want reeds van den aan vang af heerschte een algemeene begrips verwarring ter zake van dit ontferwerp en de meermalen herhaalde uiteenzetling van het punt waar het om ging door den Burge meester, een uiteenzetting die aan duidelijk heid niets te wenschen liet, vermocht niet tof de leden door te dringen. De heer Van N\ natten verklaarde zelfs dat het hem groen en geel werd en ik ben overtuigd, dat hem dit niet was overkomen wanneer de Raad zich niet zoo hopeloos had vastgewerkt in het labyrinth loonsverhooging-duurtetoeslag- werklieden - ambtenaren - geëmployeerden- prögressievx. «chaal-degressieve schaal, enz. Wc,-is dan ook niet anders dan toe te jui chen, dat ten slotte het besluit is gevallen <k zaak te verdagen, wij hebben nu ten minste de kans dat de leden van den Raad de gewichtige quaestie, aan hun oordeel on derworpen, nog eens van alle kanten zullen bekijken en dat ten slotte een wel-overwo- gen beslissing zal worden genomen. Door deze verdaging is tevens het voordeel ver kregen, dat ook aan de burgerij de gelegen heid wordt geboden van hare belangstelling te doen blijken, eene gelegenheid die ik gaarne aanvaard. Echter niet om kritiek te oefenen op het gesprokene I Het ligt geens zins in mijne bedoeling in debat te treden o r ck Juistheid of onjuistheid van liet door ieder der sprekers ingenomen standpunt, noch over de daarbij gebezigde argumenten. Daaromtrent wil ik slechts dit opmerken, dat ik het ten zeerste betreur, dat de heer Hof land zich niet voldoende meester is kunnen blijven in het debat en zich heeft laten ver leiden tot eenen persoonlijken uitval tegen den burgerp *r. Wie" onbevooroordeeld het standpunt r gaat door den burgemees ter tegenover alle onderwerpen in den Raad behandeld ingenomen, zal niet anders kun nen getuigen dan dat dit steeds is boven dc partijen. Tegenover zulk eenen objectie ven, zakelijken leider is elke persoonlijke aanval, van welke zijde ook, geheel mis plaatst. Dat uit den Raad zelve niet aan stonds daartegen is geprotesteerd, heeft mij verbaasd. \V~t is nu de bedoeling \an de uilkeering van eenen duurtetoeslag, of liever wat moet zij zijn? Dezetegemoet te komen aan hen die in deze abnormale tijden niet meer zou den kunnen rondkomen met hunne gewone verdiensten. Een tegemoetkoming, geen al- geheele vergoedingLaat ons tooh vooral dit onderscheid in het oog houden om bij eene regeling dezer aangelegenheid billijk te blijven tegenover allen. Wij leven nu een maal in een tijd, dat ieder, die niet tot de genen behoort die men als O. W/ers pleegt aan te duiden, verplicht is bezuinigingen in zijn budget aan te brengen. De steeds hoo- ger stijgende prijzen van alle levensbenoo- digdheden, de steeds doorgaande verzwaring der belastingen nopen ieder daartoe, ieder in zijn stand. Het ligt voor de hand, dat hoe hooger het inkomen is, hoe minder bezwa rend de verhoogde uitgaven zijn en hoe min der voelbaar de aan te brengen bezuinigin gen, en dat hoe lager het inkomen is, des te eerder ook de grens van het mogelijke bij die bezuinigingen-bereikt wordt. Maar dit neemt niet weg, dat bij het toekennen van eenen duurtetoeslag nimmer het stre ven mag zijn hen die daarvan profiteeren, geheel terug te brengen tot den toestand als vóór den oorlog en eenen zoodanigen toe slag toe te kennen, dat zij door kunnen leven alsof voor hen die abnormale tijden niet be stonden. Ik wil de ethische zijde der zaak, als b.v. het verzwakken van het verantwoor delijkheidsgevoel, voor het oogenblik ge heel buiten beschouwing laten. Ik wil er slechts op wijzen, dat daarmede eene groote onbillijkheid zou worden begaan tegenover de grootste categorie van belastingbetalers. Men houde toch rekening er mede dat elke belastingverhooging, ten behoeve van duur tetoeslag, slechts voor een relatief klein ge deelte door de grootere inkomens gedragen wordt, maar in hoofdzaak zal moeten wor den opgebracht door de inkomens beneden 5000.—, die het grootste percentage van de belastingbetalers onvvaf. Elke gulden die deze categorie meer zal moeten opbrengen in de gemeente-belasting, zal door haar, die door de verhoogde rijks-belastingen, de ver hoogde levensstandaard en de verminderde opbrengst van coupons toch al zoo geducht wordt aangepakt, uitgezuinigd moeten wor den. Een winkelier, een kleine rentenier, een particulier geëmployeerde, in één woord ieder die niet in Gemeentedienst is en wiens inkomen misschien veel minder dan 2000.bedraagt, zal moeten bijdragen in den duurtetoeslag voor den gemeentelij ken ambtenaar, die wèl dat inkomen heeft f Is de Raad verantwoord deze opoffering te vragen ten bate van hen, die in Gemeente dienst zijn, wanneer niet de overtuiging be staat dat, hetgeen toegekend wordt, beslist noodig is, niet om door te leven alsof er geen abnormale tijden bestonden, maar om, met in acht neming der zuinigheid, die door de omstandigheden voor iederen stand ge- cischt is, rond te komen? Eerst wanneer de burgerij overtuigd is dat op dien grondslag van haar eene bezuiniging wordt gevraagd ten bate van een anüer deel der burgerij„zal niet worden gemopperd over eene verhoo ging der belasting, welke die ook moge zijn. Maar wanneer in hei wilde weg maar een cijfer wordt vastgesteld, „eenigszins wille keurige cijfers", zooals een lid der Commis sie erkende, zonder na te gaan of die toeslag inderdaad beantwoordt aan den bovenge- stelden eisch, zou ^et dan te verwonderen zijn als de burgerij mopperde „omdat zij een paar cent belastingverhooging per week moet betalen" Hoe moet nu die duurtetoeslag berekend worden Het kan niet duidelijker gezegd dan de burgemeester dit gedaan heeft- Ik kan ieder, di.e belang stelt in dit onderwerp, de nalezing van het daaromtrent door Z.E.A. gesprokene aanbevalen. Daarmede heeft de burgemeester geen bestrijding van den duur tetoeslag beoogd, zooals m. i. verkeerdelijk door sommige leden is begrepen, doch zijn betoog heeft geen Ander doel gehad, dan aan te toonen, dat bij de vaststelling van het be drag moet worden rekening gehouden met de voordeelen der Distributiewet en dat eerst voor zoo verre deze voordeelen niet vol doende zijn, daarenboven een duurtetoeslag moet worden gegeven. Dit is naar mijne meening het eenig juiste standpunt en daar om moet de mededeelrng van een der leden van de Commissie, dat daarin over de Dis tributiewet zoo goed als niet gesproken was, op ieder, die zijn gedachten wel eens over het onderwerp heeft laten gaan en ook wel eens kennis neemt van wat elders daarover gezegd en besloten wordt, dan ook een ver- bluffenden indruk maken. Ik wil nu maar hopen, dat ook de portée van d i t betoog goed begrepen zal worden. Laat men hierin foch vooral geen bestrij ding van den voorgestelden duurtetoeslag zien, noch een angst voor belastingverhoo ging. Acht de Raad op goede gronden een en ander noodig, ik zal eveneens alle ande ren gaarne en met opgewektheid het mijne bijdragen. Gaarne schaar ik mij naast den heer Hofland in zijn beroep op het gevoel van saamhoorigheid om elkander heen te helpen door dezen tijd. Doch laat men billijk blijven voor allen en laat men zorgen dal niet, door zich blind te staren op de be langen van ééne categorie, de belangen van andere categoriën in het gedrang komen. De beslissing van den Raad is van het hoogste belang, niet voor de grootere in komens, maar juist voor hen, die reeds nu al hun bescheiden inkomen zoo besnoeid zien en voor wie geen duurtetoeslag bestaat. Moge dit overwogen worden bij het zoe ken naar een oplossing van het zoo moei lijke vraagstukden een te geven wat hij noodig heeft, zonder den ander af te nemen wat hij niet missen kan. Amersfoort, 21 November 1916. Mr. A. VAN TRAA. Politiek Overzicht. De wereldstrijd in het zuidoosten. Over de vraag aan welk van de vele oor logsfronten de beslissende strijd in dezen wereldoorlog zal worden gevoerd, kan men ven meening verschillen. Maar zeker is het, dat de gebeurtenissen van de laatste dagen in het zuidoosten niet zonder uitwerking zul len blijven op de beslissing, die toch een maal moet komen. In Macedonië en in Ru- menië zijn wapenfeiten voorgekomen, die uitsteken boven het niveau van de dagelij k- sche oorlogsberichten. Op het eene gebied hebben de geallieerden een succes verkre gen, op het andere de verbonden Duitschers en Oostenrijkers. De vreugde is bij beide partijen dus niet onvermengd; de blijdschap over de be haalde overwinning wordt getemperd door de gelijktijdig ontvangen tijding van het ge leden échec. Daarin ligt ook -eene waar schuwing, dat men zich hoeden moet voor overdrijving naar de eene of andere zijde; men moet streven naar nuchterheid in het oordeel. De overgang van Monastir in het bezit van de geallieerden is eenerzijds geroemd als eene groote gebeurtenis uit militair en politiek oogpunt, als een groote ruggesteun van de Serviërs voor de volledige herove ring van het vaderlandsche gebied. Daar tegenover heeft men van de andere zijde het vrijwillig prijsgeven van Monastir ge noemd iets wat van zelf sprak; men beweert, dat het niet te verantwoorden geweest zou zijn Monastir verder bezet te houden omdat deze stad militair zonder eenige waarde is. Hier is overdrijving aan beide zijden. Wan neer het bezit van Monastir van zoo gerin ge beteekenis is, als men nu door Wolff's bureau laat verkondigen, dan zou er niet een zoo hardnekkige strijd gevoerd zijn om den tegenstander te beletten de stad te na deren. Op een der dagen van de vorige week heeft zelfs de bevelvoerende generaal van de bij Monastir vechtende Duitsche strijdmacht zich persoonlijk aan het hoofd gesteld van een jagersbataillon om eene gewichtige hoogte, die verloren was gegaan, te hernemen. Wel degelijk wordt de waarde van het bezit van Monastir erkend; men zou anders niet spreken van eene tijdelijke inbezitneming door den tegenstander. Aan den anderen kant wordt door I favaf evenzeer overdreven, wanneer het feit, dat Monastir is bezet, wordt genoemd een „groo te ruggesteun voor de herovering van Ser vië." Met die herovering is men nog pas aan het allereerste begin. Monastir ligt in het uiterste zuiden van Servië, vlak bij de grens, zooals die in 1912 is getrokken, lien enkele blik op de kaart is voldoen 1 om te zien welk- een groote afstand door berg achtig gebied moet worden afgelegd om van Monastir naar Belgrado te komen. Dc bezwaren, die daaraan in den weg staan, zijn niet met een handgebaar te overwin nen. In zoover is de opmerking van de Köln. Ztg. juist, dat er geen sprake van kan zijn, dat generaal Sarrail zijn tegenstander heeft verslagen. Hij heeft diens front een weinig teruggedrongen, maar hem geen vernieti genden slag toegebracht, die de eigen vrij heid van beweging verruimt. Evenmin is hij daardoor in het bezit gekomen van gewich tige verbindingen, die hem den aanvoer van troepen en legerbehoeften vergemakkelij ken; die blijft gebonden non een éénspori- gen spoorweg. Politiek kan de Entente ka pitaal slaan uit de inneming van Monastir, maar uit militair oogpunt brengt dit feit haar geen groot nut. Van meer gewicht in dat opzicht Is hef succes, dat aan het Rumeensche front is be haald door de verbonden Duitsch-Oosten- rijksche troepen. Het kleine Rumenië heeft den strijd, dien het zioh door zijne onzijdig heid te verlaten, op den hals heeft gehaald, onder zeer ongunstige omstandigheden te voeren. Terwijl de millioenenlegers van Frankrijk en Engeland in het westen op een front van rond 700 Kilometers om de overwinning worstelen en zelfs Rusland tot aan zijn zomeroffensief van dit jaar op een front van 1200 K.M, tegenover de Duitsche en Oostenrijksch- Hongaarsche legers stondziet Rume nië zich gedwongen op eene frontlijn van meer dan 1400 K.M., langs de Karpa- then, de Transsylvonische Alpen, en de Do- nau tot aan de Zwarte zee zich den vijand van het lijf houden. Rumenië is daarbij grootendeels op zijne eigen krachten aangewezen. Het kan van geen zijner bondgenooten daadwerkelijken steun krijgen, behalve van Rusland, cn dc steun, dien het-van daar tot dusver heeft gekregen, is onvoldoende. Aanvankelijk be droeg die slechts eenige weinige infanterie- divisiën, die in de Dobroedsja in vei eeniging met de Rumeniërs tegen de strijdmacht on der von Mackensen den strijd hadden aan gebonden met het bekende negatieve ge volg. Later werd van de twee nagenoeg rechthoekig op elkaar staande grenslijnen van Rumenië tegen Zevenbergen dc verde* Tot het plebs behooren zoowel paleisbe woners als menschen in het schamelste kleed. Roman van ANNA WAHLENBERG. Geautoriseerde vertaling door G. B. NORTAKKER. Nog heeft /.e mij niet gezien. Of kent ze inij niet meer? Ze ziet naar den kinderwagen', die door het dienstmeisje geduwd wordt. Daar binnen onder het witte kleedje, daar binnen onder de kap, waar liet kleine handje zich tusschen de kanten beweegt, ligt degeen, die me uit mijn thuis cn "van mijn geliefde ver jaagd heelt, en die mijn piaats gegeven heeft aan haar, die daar zoo zeker en tevreden loopt. Welk een houding. Wat een gezicht nu ze Baar hoofd opheft. Lachend, trots als een koningin. Alleen al haar manier om haar boa naar achter te werpen is vol waardigheid. Ze voelt zich een persoon van gewicht en wil ook aan anderen toonen -dat zij dat is. Haar kostbaar toilet getuigt immers van liefdevolle ▼erkwisting van een liefhebbenden man -het tescorle van dien ekganten kinderwagen en liet nette dienstmeisje van een rijk, keurig en respectabel thuis. Hemel, wat zeker zet zij haar voeten neer! Men ziet dat zij op vasten grond loopt. Zij gaat voorbij. Zij heeft mij niet gezien, dank zij mijn staan in het zijpad. En nu ga ik zelf verder, kan niet anders. Sigfricd houdt mijn arm immers vast en trekt mij mee. „Een mooi gezicht hadden wij daar juist, Sigfricd. Een gelukkige moeder mét haar kind." „Zij moest in de achterbuurten blijven." Sigfried is kwaad. Ik boud van hem als hij kwaad is, want hij behoort tot die menschen, die dikwijls verontwaardigd zijn ter wille van anderen, maar zelden van zich zelf. Wat is het warm, en wat ben ik moe f „Zullen we niet'even gaan zitten, hier op de bank 't Is hier stil, goed om even wat rust te hebben. „Heb je ooit iemand gehaat, Sigfried?" „Gehaat Hij strijkt zijn licht-blonde snor op. Hij moet zich inspannen om zich te herinneren of hij het ooit gedaan heeft. „Ja, dat hangt er van af, wat men be doelt met haten. Boos kan ik worden." „Ja, dat weet ik. Maar haten? Nee, dat kan je niet, want je bent een mensch, die het gezond verstand laat heerschen boven zijn gevoelens. Maar ik kan haten, en mijn verstand heeft niet de minste macht. Ik haat de vrouw, die daar juist voorbij ging, ofschoon ik weet, dat ik niet de minste re den heb." „Heb je dat niet.... nu.... ,,Nee, want ze is mijn vijandin niet, en is dat nooit geweest, 't Was haar bedoeling niet mij mijn man te ontstelen. Zij aanbad hem alleen maar en daar kon ze immers niets aan doen. Ze dacht in het geheel niet aan mij, liet zich alleen door toevalligheden drijven, en toen bevond zij zich opeens tot haar eigen groote verrassing midden in het geluk. Met bewustheid of wil heeft zij niets gedaan, en als ik slechts één woord gezegd had, zou ze dit nooit bereikt hebben. Maar toch haat ik haar. En 't is iets vreeselijks te haten, Sigfried, hoe zal ik er toch van be vrijd worden?" Begrijpt hij mijn ellende eenigszins? Zijn oogen zijn zoo mild en vol zorg over mij. „Je zult zien, Brita, het gaat spoedig over. Alles wat onredelijk is, put zich zelf uit en dooft, als de tijd verstrijkt." Hij wil me kalmeeren en troosten. En het doet goed zijn vriendelijke stem te hooren. 't Js goed een vriend te spreken over het geen in het diepst van mijn ziel sluimert. „Maar soms lijkt het me, dat ik haar eigenlijk niet haat, dat ik alleen iets moet hebben om me op te werpen en te ver scheuren. En omdat zij de naaste is neem ik haar. Wat ik haat is iets onbereikbaars, dat Is het doellooze van alles, de krankzinnigheid dat twee menschen, die elkaar liefhebben, uit elkaar gedreven moeten woiden, opdat twee menschen, die niet samenpassen, sa mengedreven worden. Als ik slechts klaar heid kon krijgen over den. samenhang, be wijs kon krijgen dat zij op eenige wijze samenpassen. Als ik dat kreeg dan geloof ik dat mijn haat zou uitdooven. Bewijs mij dat, Sigfried. Help me." Hij heeft geen antwoord bij de hand, maar hij denkt na, terwijl hij met zijn stok diepe gaten boort. Nog een gat, en nog een. Hij ziet me zoo voorzichtig aan, alsof hij niet weet of hij het zou wagen te zeggen wat hij denkt of niet. „Heb je in die richting niet reeds een lkeine aanduiding gekregen, Brita „Dat ze voor elkaar passen „Een tijd geleden heb ik je eenige bij zonderheden verteld." „Dat hij tracht een man van zaken te worden. O, dat bewijst niets. Een poging, die hem misschien na een paar maanden vermoeit." „Weet je wat ik geloof, Brita Ik geloof dat als ik je op de duidelijkste wijze be wees, dat die beiden geschapen zijn voor elkaar, dan zou je dat nog niet inzien. Je wilt in die zaak geen bewijs hebben." Heeft hij gelijk Zelf is hij daarvan over tuigd, zoals hij daar zit, en mij met een weemoedig lachje aankijkt. Als ik hem slechts kon tegenspreken. Maar ik kan geen woorden vinden, ik kan slechts op de zelfde wijze als hij lachen, en mij vroolijk maken over mij zelf. rrJa, Sigfried, misschien heb je gelijk." XX; Er wordt gescheld. Als er bezoek is, ga ik uit. Vader weet, dat ik hoofdpijn heb, zoodat hij mij wel aai verontschuldigen, hoop ik. Nu ja, de hoofd pijn is wel niet zoo erg, maar ik heb geen lust menschen te zien. Tot veel werken ben ik gedwongen, maai daarna ga ik hier rusten op de sofa. Tot iets anders ben ik niet in staat. Tenzij het Sigfried mocht zijn. Voor hem behoef ik geen masker voor te doen. Met hem kan ik spreken en zwijgen zooals ik wil. Hij weet en begrijpt, en al spreek^ hij ook zoo veel, 't geeft mij rust hem naast mij te hebben. Maar hij kan het niet zijn. Toen we elkaar Zondag ontmoetten, ver telde hij immers van -een groot feest, waar heen hij vanavond moest gaan. Nu hoor ik hen in het atelier. Vader's stem en die van een ander. Nee, het is Sigfried niet. O, nu weet ik' het, het is immers Torsten Björkenstamm. Hij schijnt iets te vertellen te hebben. Eerv bizondere boodschap, want hij spreekt lang en onafgebroken. Zie zoo, daar is vader in de deur. „Torsten Björkenstamm is hier en wit je graag spreken. Hoe is het met de hoofd' pijn „Beter." Ik moet in elk geval opstaan en binnen* gaan. 'Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 1