Omslaa- en Scheurkalenders 1917 „DE EEMLANDER". Donderdag 14 December 1916. BUITENLAND. De Koningin N° 142. 15d* Jaargang. Vaikhoff's Hofboekhandel FEUILLETON. MARIE VAN VERSENDAAL. Hoofdredactie» Mf Q VAN sCHAARDENBURa Uitgevers: VALKHOFP C« ABONNEMENTSPRIJS; 8 maanden voor Amersfoort f Idem ranco per poBt Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken)» 0.18&. ikfionderltjke nummers0.05. Wekelijkeeh by voegsel „De Bolla>td»che Huievmm" (onder redactie van Thérène Hoven) per 8 mud. 50 cis. "Wekeliikeeh bUvoegsel „ik* me mef per 8 mnd. 59 cte. Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 46. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN Van 1—5 regels.. Elke regel meer^ Diouataanbiodingen 1—5 regola Grooto letters naar plaatsruimte. Voor handel en bodrijl bestaan zeer voordeellge bépalingon tot het herhaald advorteeron in dit Blad, bu abonnoment. Eene circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegozondon. oe eo *o f 0.85# 0.15, 0.50. Politiek Overzicht Vredesvoorboden. n (Slot.) De Duitsche rijksdag heeft zich eergisteren na de rede van den rijkskanselier, die de mededeeling van het vredesaanbod van den vierbond inhield, verdaagd en aan den voor- fitter overgelaten den dag voor de volgènde fitting te bepalen. Daaraan ging vooraf de verwerping van een voorstel om over het vredesaanbod te debatteeren. Dat is ken- •chetsend voor de stemming, die den rijks dag beheerscht. Men was blijkbaar bevreesd, dat als ieder zijne meening ging zeggen over dit aanbod, de indruk van de Vredes boodschap op de tegenpartij zou verloren gaan, althans zou worden verzwakt. Dat moest worden vermeden, en daarom blijven de bijzondere wenschen, die men heeft over de vredesvoorwaarden, vooreerst onuitge- tproken. Dat is van later zorg. Eerst moet men weten of de Entente in beginsel ge neigd is tot eene gedachtenwisseling over het herstel van den vrede. Dit kleine incident toont hoezeer in Duitschland de wensch naar vrede alles overheerscht. Maar hoe is de stemming aan de andere zijde? Dat is nu de vraag waarop het aankomt. Wat in de dagen, die onmid dellijk vooraf zijn gegaan aan den 12en De cember, vernomen werd uit de Entente-laiv den, was alles nog gestemd op voortzetting van den strijd. Rusland heeft luider dan ooit te voren doen kennen, dat zijn oorlogsdoel Is het bezit van Konstantinopel. De Italiaan- sche Kamer heeft aan het kabinet-Boselli, dat steeds voor den oorlog gestemd blijft, haar vertrouwen uitgedrukt. Ditzelfde heeft ook de Fransche Kamer gedaan aan het kabinet-Briand, die aan haar votum «enige wenschen heeft toegevoegd over eene reconstructie van het kabinet en eene nieuwe regeling van het leger- opperbevel met het doel den oorlog met meer kracht dan tot dusver te kunnen voe ren. In deze beide Kamers hebben woeste tooneelen plaats gehad, die werden verwekt door de meerderheid om de stem te smoren van de leden, die er voor opkwamen, dat men zijne gedachten zou laten gaan over de vraag hoe het herstel van den vrede is te krijgen. In Engeland is eene nieuwe re geering opgetreden met Lloyd George aan het hoofd, den man naar het hart van de oorlogspartij, die met de alleruiterste krachtsinspanning den oorlog wil voortzet ten. Maar dat alles is geschied vóór den 12en December, toen van de andere zijde het woord gesproken werd: „Wij verlangen naai den vrede. Helpt ons zijn herstel mogelijk te maken." Het is waar, vroeger reeds heeft Duitschiand te kennen gegeven, dat het voor den vrede te vinden zou zijn. Maar nu wordt dat herhaald door alle vier leden van den vierbond te zamen in den dringendsten vorm, dien men zich kan denken. Het wordt herhaald op een tijdstip, nu de indruk nog versch is van de nederlaag, die de Russo- Rumenen in Walachije hebben geleden. Men heeft aan de zijde van de Entente den moed niet die nederlaag te verbloemen; men geeft toe, dat de vierbond hier eene militaire, po litieke en economische overwinning van groote beteekenis heeft behaald en dat het Rumeensche leger voortaan nog slechts als een onderdeel van het Russische leger in aanmerking kan komen. Groot zijn de ver wachtingen geweest, die indertijd aan het treden van Rumenië in den oorlog zijn vast geknoopt. Die verwachtingen liggen nu ter neer, en het natuurlijke gevolg is, dat nu eene diepe neerslachtigheid de gemoederen vervult Het Journal des Débats zegt in ron de woorden: Het Fransche volk houdt wel nog vast aan de hoop op de overwinning, maar het weet niet meer hoe deze overwin ning moet worden bevochten. Over de stemming, die in het Fransche volk leeft, heeft onlangs een der meest be voegden, het lid van de Académie Anatole France, eene opmerkelijke mededeeling ge daan. In een gesprek met een Zwitserschen geleerde, dat door de pers wereldkundig is gemaakt, heeft hij gezegd, dat het dwaas zou zijn te willen ontkennen, dat de wil naar vrede overal sterk ontwikkeld is, en hij heeft daaraan dit toegevoegd: „Ik geef toe, dat de haat tegen de Duit- schers In het Fransche volk zeer groot is, maar het verlangen naar vrede is nog groo- ter en sterker. Wij in Frankrijk gelooven natuurlijk, dat wij zullen overwinnen, en even natuurlijk is het, dat de Duhschers aan hunne overwinning gelooven. Maar het schijnt bijna, dat wij Franschen, om de over winning te krijgen, de geheele mannelijke kracht van Frankrijk moeten opofferen. Ik weet niet of een verstandige diplomaat ons gemarteld land dit verschrikkelijke bloed vergieten niet door eene diplomatieke over winning, die de strategen ontlastte, zou kunnen besparen. De vrede zou misschien niet meer zoo ver af zijn, als men aan de eene zijde te kennen gaf, dat men bereid zou zijn de andere zijde kalm aan te hooren. Maar tot dusver klinkt bij ons uit iedere officieuse verklaring slechts haat en woede, j en het slachten gaat verder. Bergen van lij ken stapelen zich op en een hagel van ijzer doorwoelt den schoonen Franschen grond. Iedere officieele verklaring doet den ijzerregen toenemen; elk woord van haat van de leiders der regeering, die niet altijd de meening van het land uitdrukken, ver moordt honderdduizenden. Het zou beter zijn, als in ministèren en parlementen voor- ïoopig slechts achter gesloten deure/x ge sproken werd. „De menschheid wil geene woorden van haat en blinde woede meer hooren. Iedereen verlangt naar de hemelsche muziek van den vrede. Moeders, vrouwen en kinderen wen schen, dat de zoon, de man, de vader tot hen terugkeert, weer met hen aan de tafel zit en weer de spade ter hand neemt om den vaderlandschen grond te bebouwen. Als de mannen weer in de werkplaatsen, in de fabrieken, in de kantoren en in de college zalen teruggekeerd 2ullen zijn, dan zullen niet meer de namen genoemd worden van hen, die hen in den oorlog hebben gebracht, maar de naam van den man, die hen uit de hel van vuur en ijzer, van moord en bloed weer naar huis bracht, den man die den vrede bracht. Wie zal deze man zijn?" Men vindt in deze woorden de uitspraak, dat de vrede misschien niet zoo ver af zou zijn, als op de eene zijde te kennen werd gegeven, dat men bereid was de andere aan te hooren. Dat is nu geschied. De rijks kanselier heeft namens de regeeringen van den vierbond den wensch daartoe uitge drukt. Wat zal de weerklank van de En tente daarop zijn? Net vredesaanbod. W e e n e n, 12 Dec. (W. B.) De keizer heeft het-volgende legerbevel aan leger en vloot uitgevaardigd: Soldaten van leger en vloot! Door Gods genade en uwe dapperheid en volharding, alsmede die van onze trouwe bondgenooten, is een toestand in 't leven geroepen, die onze eindoverwinning niet meer twijfelachtig doet schijnen. In het streven, om aan de in den moeilij- kéTf^fijd manhaftig volhardende volken de zegeningen van den vrede terug te geven, heb ik met mijne doorluchtige bondgenooten een poging aangewend, om een eervollen vrede te verkrijgen. Ik smeek den Almach tige, dat Hii aan dezen stap Zijn zegen moge schenken. Maar ik ben er zeker van, dat gij met denzelfden heldenmoed zult voort- strijden, tot de vrede gesloten of de vijand beslissend geslagen zal zijn. Budapest, 1 2 D e c. (W. B.) De verga dering van den rijksdag was heden dicht be zet. Op de galerijen was een zeer talrijk pu bliek bijeen. Met spanning werden de open- iijk aangekondigde verklaringen van den mi- nister-president afgewacht. Onder de gespannen verwachting en van een ieder, verhief zich graaf Tisza, om de nota van de verbonden mogendheden aan de Entente-state'n voor te lezen. In aanslui ting daarop zeide hij: „Ik zou er den nadruk op willen leggen, dat het in de voorgelezen nota ingenomen standpunt eigenlijk niets nieuws inhoudt, doch slechts dat gezichtspunt uitdrukt, dat de monarchie en hare bondgenooen gedu rende den oorlog en reeds daarvoor inna men. Dit feit moet onder het oog gezien wor den, om de gedane slap naar waarde te schatten. De minister-president gaf hierna een ge schiedkundig overzicht van den Europee- schen toestand, zooals deze zich sedert de vorming van de beide groepeeringen der mogendheden ontwikkeld, en liet daarop dit volgen Wij hebben het zwaard getrokken, zonder eenig bijoogmerk van veroveringen, zonder de van haat vervulde passie, die op de ver nietiging van onzen tegenstander gericht was. Wij waren steeds gedurende den oor log, ook op het oogenblik van zijn ontbran ding en gedurende het geheele beloop, be reid vrede te sluiten. De reden, dat wij niet eerder op plechtige wijze tot uiting van onze vredesbedoelingen kwamen, lag daarin, dot wij tegenover zulke vijanden stonden, die het op onze vernieti ging voorzien hadden en dien wij dus een vredesaanbod slechts konden doen, zóó dat het niemand in den zin zou kunnen komen, daarin een bewijs van onze zwakte te zien. Wij gelooven dat thans, nu het in den zo mer begonnen groote offensief onzer vijan den als mislukt beschouwd mag worden, waar de laatste troef, de deelneming van Rumenië vergeefsch uitgespeeld is, waar juist door ons succes in Rumenië de uithongerings- plannen verijdeld zijn, het geschikte oogen blik gekomen is om een vredesaanbod te doen. Na lijp overleg hebben alle mogendheden van het Viervoudig Verbond besloten een vredesaanbod te doen. Het is thans de zaak van den vijand om zijn houding te bepalen. Hij staat voor een besluit van in de geschie denis zeer zeldzame beteekenis. Als onze vijanden willen, kunnen zij den oorlog voort zetten, maar de oorlog kan door hen nog slechts zonder eenige hoop op suces en zon der uitzicht op eenig resultaat voortgezet worden. Als het een zonde is den oorlog 'n de hoop op machtsuitbreiding te ontketenen, dan is de zonde nog duizendmaal grooter als men voortzet, wanneer die hoop reeds verdwenen is. Als ons vredesaanbod een overeenkomstigen weerklank bij onze tegen standers vindt, zal het herstel van den vrede, naar mijn overtuiging, niet op onoverkome lijke moeilijkheden stuiten. Naar mijn over tuiging zijn de vredesvoorstellen, die wij zouden doen, aannemelijk en geschikt tot het tot stand brengen van een duurzamen vrede. (Algemeene, levendige instemming). Als onze tegenstanders dezen weg inslaan zullen zij kunne rekenen op een eerlijke en loyale houding onzerzijds. Als zij den oorlog echter voortzetten wil len, zal de oorlog ook voortgezet worden. Over het resultaat kan men niet in twijfel verkeeren. Wij hebben in de moeilijkste tij-» den van den oorlog stand gehouden. Wie kan er aan twijfelen, dat wij den oorlog niet ook verder egevierend voeren zullen. Da verantwoordelijkheid treft hen, die onze open, mannelijke, tot den vrede uitgestrekte hand teruggestooten hebben. (Bijval). Wij zullen over dezen stap ook don geen berouw hebben, als wij geen tegemoetko ming mochten ondervinden. Wij zullen *lcn oorlog don voortzetten, in het rustige be wustzijn, dat wij een ernstige poging heb ben gedaan om een einde te maken aan den verwoestenden arbeid van den oorlogsde mon. (Levendige toejuichingen van alle kanten). Hierop drukten de sprekers der oppositie hun ingenomenheid uit met het vredesaan bod. Londen, 13 Dec. (R.) Wij vernemen, dat men zich in de ministerieel? kringen waarschijnlijk niet eerder over het Duitsch« vredesvoorstel zal uitlaten, dan nadat met de bondgenooten raad is gepleegd. Intus- schen kan wel verklaard worden, dat de vol komen eenstemmigheid van de Britsche pers van alle schakeeringen der openbare mee ningen niets anders is dan een weerspiege ling van de eenstemmigheid, die onder de regeeringen der geallieerden, zoowel als on der de volken zelf bestaat. Er is tot dusver nog geen Duitsch voor stel bekend; er zijn nog geene nota's ont vangen. Met het oog echter op het feit, dat de centrale mogendheden zich pose eren alf overwinnaars, heeft men een zeer sterk ver moeden van welken aard zij zullen zijn. Het is een feit, dat deze uiting van Duit sche bluf ten volle verwacht werd. Zij wordf op de juiste waarde geschat en als de ter« men van de voorstellen werkelijk zijn zooaU men onderstelt, dan zijn rij tot mislukking gedoemd. Deze stap van de Duitschers is le be schouwen in de eerste plaats als een listige poging om tweedracht tusschen de gealli eerden te zaaien; de voorstellen zouden toch misschien voor sommigen aannemelijk zijn, voor anderen niet. Maar tegelijk als een krachtig bewijs (van welk feit de geallieer den zich zeer goed bewust zijn), dat Duitsch land beseft, dat de centrale mogendheden den oorlog nooit kunnen winnen en dat zij inderdaad bijna aan het einde zijn van hun weg. Er kunnen nog aan het front der ge- 4>trecliisc*ies(r:ial 40. Telefoon OO. Een grijsaard, het hem te beurt gevallen geluk niet gedachtig, is een vandaag gebo ren kind. Roman van ANNA WAHLENBERG. Geautoriseerde vertaling door G. B. NORTAKKER. 42 ..Indien", Frederik. Ik zeg „indien", even als jij „indien" zei. En als je mijn liefde weer bezat, zou je toch niet tevreden zijn." „Niet tevreden, als ik in den hemel kwam?'' „Nee, een mensch als jij kan nooit tevreden zijn. Je zoudt niet eindigen te begeeren voor je alles had, en alles kan een mensch niet kriigen. Je verlangt naar mij. omdat je mij niet hebt. Als je mij hebt, zou je verlangen naar hetgeen je nu hebt. Denk je niet aan je klein meisje, Frederik? Met ons beiden tezamen zou je nooit kunnen leven.'' Nu heeft hij niets te zeggen. Zijn oogen zien niets in de kamer. Hij ziet het kind voor zich, voelt de ronde armpjes rondom zijn hals, haar zacht wangetje tegen zich aan. De lucht tusschen ons U vol visioenen en Vragen. Nu zweeft deze mogelijkheid tanfeea «&i. en mogelijkheden willen werkelijkheid wor den. O, God, deze spanning, deze hitte verstikt me. Waarom wisselde ik een enkel woord met hem? Waarom dwong Ik hem niet op hetzelf de oogenblik weg te gaan, dat hij op den drempel stond? Nu ziet hij mij weer. „Alles wil ik voor je offeren, Brita." Nee. nee, het mag geen werkelijkheid wor den. Hij mag me piet zoo aankijken, niet dicht bij me komen. Weg van hem! Achter den stoel. „Jij kunt het maar zij dan, Frederik. Denk Je er wel aan, dat Jij niet alleen iets zoudt opofferen. Een kind heeft evenzeer den vader noodig als de modder. Ilaar opvoeding zou eenzijdig worden. Zij zou verdriet heb ben en je missen. En Dagny! Arme Dagnyl Ik ben er zeker van, dat zij in haar onschuld er geen vermoeden van heeft, dat jij haar niet liefhebt. 't Zou een verpletterende slag voor haar zijn. Het ongeluk van twee menschon. En als jij zelf gelukkig zou zijnl Maar dat zal je niet Frederik. Ik weet het. Dag en nacht zal je aan je kind denken, je lief, klein meisje, dat naar je verlangt en je roept." Luistert hij naar me? Hij ziet me zoo door dringend aan, als volgde hij zijn eigen ge dachten. „Is er dan niemand anders, Brita, met wie rekening dient gehouden te worden. Iemand anders die me roept,... heel zachtjes.... maar ik hoor het toch." Hoort hij het? God, Ik word bang voor zijn oogen. Waf wil hij van mij? O, God, zijn armen rondom me. „Waag het niet...!'' ZJja lippen, zijn warme lippenl Ne* aiel zwak zijn I.., Ik heb toch ook nog wel kracht in mijn armen. Zoo eindelijk! Weer vrij. Weg van hier. In de salon. Vlug, zoodat hij mij niet weer inhaalt voor... de deur! de deur! Nee, opnieuw gevangen. Zijn handen om mij heen. „Slechts één woord, Brita. Vergeef mijl Kan je me vergeven?" „Nee." „Vergeef me. Ik laat Je niet weer los vóór je zegt. dat je me vergeeft." „Nooit." „En toch ben je van mij, zooals ik van jou." „Dat je het waagt! Dat je geen schaamtege voel keilt, niet de minste achting voor mijl" Ik hoor mijn eigen stem, maar weet nauwe lijks wat ik zeg. Iloe durft hij? Wat heeft hij gedaan? Haalt hij nu het ongeluk over ons allen? „Ga, Frederik. Ga, anders moet ik roepen." „Ja. ik ga." Hij gaat werkelijk, heel langzaam, maar hij gaat toch, met een blik over den schouder, on ophoudelijk kijkt hij mij aan. Een wonder lijke blikl Zoo lachend, warm en trotsch, of schoon lk gezegd heb dat ik hem nooit ver geef. Gaat hij voor altijd met zulk een blik? Of denkt hij terug te komen? Nee, hij mag niet terug komen. God helpe ons, als hij dat doet! xxxn. Geen levensteeken van hem sederi gisteren. Geen enkele regel 1 Geen bloem! Geen kloppen aan mijn deur. En ook vandaag niet hoewel het bijna vier uur is. Wil hij misschien wach ten lot ik alleen ben? Of komt hij nooit weer? Is hij misschien werkelijk op reis gegaan? Ilij kon niet reizen vóór hij wist of Sigfried en ik ons zouden verloven of niet. Maar nu. Ik gaf hem wel geen antwoord, maar mis schien gelooft hij le weten, wat hij wilde weten? Is hij reeds op reis? Is hij hier ver vandaan in de bergen? Was het nu niet moei lijk meer voor hem om van hier te gaan? Was het mijn gezicht dat mij verraadde, hoewel ik harde woorden tot hem sprak? Waren het mijn lippen, die op de zijne rust ten, ofschoon ik hem van me stiet? Toen hij ging straalde de vreugde van zijn gezicht. 't Is onmogelijk aan hem te denken, zonder dat hij voor me staal, omstraald door die lich tende vreugde. Nooit vroeger heb ik hem zoo blij gezien. Anders was zijn vreugde altijd wat gereserveerd en vermengd met andere gevoelens, maar nu heelemaal niet. Zoo on weerstaanbaar straalde ze van zijn gezicht, alsof ze zijn gansche ziel vulde. O, Frederik, Frederik. Heb je naar mij vei- langd, zooals ik naar jou heb verlangd? Zag je mijn verlangen, dat ik onderdrukte en ver loochende, zoowel tegen jou, als tegen nic zelf? Is hij op reis gegaan? Hij zei dat hij denzelf den dag vertrekken kon, als hij mijn ant woord had. Hij kreeg het niet, maar hij zag het. En nu is hij kalm. Nu kon hij reizen. Maar waarom geen afscheidswoord? Een enkel woordje? Of een bloem om te kussen? Vreeselijk hier te zitten en niets te kunnen doen. Slechts doelloos de plaat tusschen de handen te wenden zonder die met hel mes aan te raken. Nee, ik moet me vermannen. ernstig aan het werk gaan en er tegi n .strij den, zoodat ik niet weer opnieuw verval in die zwakte. Juffrouw Hall komt in liet atelier, komt ze hier om iemand aan te melden? Hem? Ja, ze komt hier heen. Als hij het eens was, die buiten wacht? Hij kan hel niet zijn. Dan zou ik ze wel hehhen hooren praten cn ten minste zijn stappen wel gehoord hebben. Ilij zou haar wel op den voet volgen, zooals gisteren. Nee, het moet een bestelling zijn, een klant, die persoonlijk met me wil spre ken. Daar staat ze in de. deuropening, maar geeft niemand ruimte om te passeeren. Ze wil klaar* blijkelijk dal ik in liet atelier kom. „Een dame, die u even wil spreken." „Een dame, slechts een dame. Waarom dan die geheimzinnige toon?" Wie is hel dan? Ik ga naar dc ontvangkamer; waagt zc bet niet voor den dag le komen? Iets elegants, een geweldige boa, de om het gezichlsluitcnde hoed zoo diep naar beneden getrokken, dat men het gezicht nauwelijkf ziet. Maar ik geloofIs dat niet Ja, het is Dagny. Dagny hier bij mijf Wij kunnen hier niet langer elkaar aansta ren, elk aan een kant van d»- kamer. Juffrouw Hall's fantasie werkt toch al, 't is beter geen getuigen te hebben bij hetgeen nu gezegd wordt. Wij moeten t mijn kamer gaan, waait meu.-de deur kan *n. lfJ£oni binnen." CWordt vervolgd!)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1916 | | pagina 1