0OOI3 de |Jea§d-
Flinke Berl.
Near het Engelsch
EDITH KENYON.
HOOFDSTUK IV.
„Black'heeft groot ongelijk," zei mevrouw wat handen haar de ooren grijpen om ze En hij bukte zich en bond Laura's schaats
Willis verontwaardigd. warm te wrijven. Maar dan kreeg de Vorst los en daarna zijn eigene en vroeg toen:
„Er zijn andere krachten dan juist licha- er eerst recht sohik in en tegen dat de zon „Heb- je erge pijn aan je voet, kun je niet
melijke. de kunt door je akter velen ten onderging met zoon bleek-verkouden kleur loopenX'
gen zijn. Bert, ik zou r.uo graag willen, alsof ze 't noodig vond zich een beetje te „Misschien... als je me helpt," smeekte
dat je een held werd, een held, zooals wij gaan wannen, blies hij de geheele pret van Laura met een fijn stemmetje. En ze stond
1 dat samen bespraken. Begrijp je mij, lieve- de ijsbaan op en legde haar hand op Jaapje's schouder,
ling? Je kunt op een andere manier groot Dat was A heerlijkste tijd \an 't jaar, deze sloeg zijn arm om haar heen en onder-
en flink zijn dan alleen door lichamelijke vond Jaap, ooral wanneer hij, zooals nu, steunde haar en zoo strompelden ze samen
kracht." in de Kerstvacantie viel, zoodat je aan geen over den wit-bevroren grasdijk, tegen den
Bert nam de hand zijner moeder in de boeken of huiswerk behoefde te denken en wind in, naar huis.
(Vervolg).
De duisternis trad in. Zou Moedei mis
achten Anna naar mijnheer Megson sturen
Jaapje voelde zich op die wandeling een
heel groote en sterke Jaap worden en de
zijne en kuste haar. Haar woorden vielen den heelen dag zooveel plezier Jcon maken,
als balsem in zijn bedroefd en gewond ge- als je maar wilde.
moed. En zijn kórnuiten dachten er af evenzoo Winter-Koning lachte zoo'n beetje voor zich
„Moeder," fluisterde hij, „ik wil 't probee- over-v zoolang hunne hongerige mogen hen heen en rimpelde een nieuw vliesje over een
om te vragen, waarom hij niet thuis kwan\ ten jk bedoei jk proheer ik heb 't al niet naar huis dreven, waren ze op het ijs open plekje in 't ijs en speelde den geheeien
ofzou zij denken, dat de vriendelijke man geprobeerd/' terwijf hij er aan dacht, hoe en maakten er dolle pret. Jaap was, voor nacht met een klein zakdoekje, dat midden
hem ten eten hield bii het kleine meisje beschermd had. den konen tijd waarin hij de schaats-kunst op de ijsSaan was blijven liggen.
erdntrust door de invallende duisternis, „Goed zoo, mijn jongen, en vertef mij beoefende, al een heele meester op de Laura kreeg als straf voor haar ondeu-
begon Bert om hulp te rocken. Hij wist ech- nu boe je in die sloot kwam." gladde vlakte geworden en hij was wat ge- gendheid een flinke verkoudheid en ik heb
ter maar al te goed, dat er weinig menschen „Moeder, ik zal u alies vertellen, wat ik lukkig, als hem een handige krul in 't ijs gehoord, dat ze de eerste maanden tege»
voorbij kwamen. Hij nep en riep, totdat hij kan_ maar vraagt u dan alsjeblieft ook niet gelukt was en nog gelukkiger, als iemand Jaap geen „Jaapje" meer durfde zeggen.
heeiemaa] heesoh was, doch kreeg geen mPer j-[acj geen gelijk. Moeder, dat ik 't had opgemerkt en hem een compliment
antwoord. Zijn banden en voeten waren epn gr ooien jongen sloeg, die zijn kleine maakte.
verstijfd van de kou. Hij dacht,^dat hij d^ood stompte? Hij gooide mij daarom in Op zekeren middag stonden Jaap en zijn
,.i. v.. i i i„„ sloot, dat is alles. Dt geloof, dat ik goed vriend Bert te praten met den ouden baan-
gehatideld heb door de partij voor het veger, aan wien ze gewoon waren iederen
meisje op te nemen .maar dat ik er ver- dag te vragen, of hij dacht, dat de vorst zou
keeid aan doen zou, als ik u den naam van aanhouden, een vraag, die geregeld beant- waaraan men behendig met een stukje was
een paardenhaar of een sterk, lang men-
schenhaar heeft vastgekleefd. Men'laat de
kaart zien en zegt, dat zij vliegen kan, waar
na men haar op een hoog meubelstuk b. v.
op een hooge kast plaatst. Nu zegt men
„Een, twee, driemaakt een snelle bewe
ging met de hand, waarmede men het haar
zou vriezen, als hij hier nog langer bleef.
O, vraorom kwam Leo hem toch niet zoe
ken Bert vergat al zijn voornemens om
een held te zijn, en snikte het uit, totdat
hij van uitputting' niet meer kon.
Het was nu heelemaal donker en boven
zijn hoofd glinsterde slechts een enkele
Van alles wat.
0« vliegende kaart en de wandelende
kaart.
Men. neemt uit een spel kaarten één kaart,
den jonsen ze?. Denkt u dat zelf ook niet woord werd, nadat de oude man eens heel
Moeder j wijs naar <Je lucht had gekeken met een
,Ik geloof, dat Je goéd gehandeld hebt r,'t zal wel hoiiên jongeheeren, 't zal wel
ster. Daar hoorde hij plotseling het blaf- ger(> en zai niets meer vragen. Probeer houên I'toen Bert in'eens uitriep: „Wel,
fen van een hond; het geluid scheen
naderbij te komen. Misschien was er iemand
in aantocht I
In het volgend oogenblik voelde Bert den
warmen adem van een hond, die hem be
snuffelde en zelfs zachtjes betastte. Toen
ging hij een eindje weg, blafte luid en
keerde terug om hem opnieuw te besnuf
felen.
„Wat is er, Zampa hoorde Bert den
jachtopziener vragen.
De jonden kon niet spreken van vreugde,
toen de forsche man zich over hem heen
boog en uitriep„Och, lieve help 1 't is jon
genheer Bert I Arme, arme jongen en hij
beurde hem in zijn sterke armen op, alsof
hij een klein kindje was. Vlug droeg hij
hem naar huis.
nu wat te slapen." kijk, daar komt Laura ook aan, jonge, wat
Toen mevrouw Willis de kamer uitging, rijdt ze fijn f"
riep hij haar „Moeder 1" na. Jaap keek; Laura, een klasgenootje van o r
„Ja, lieveling." de twee jongens, kwam luchtig aanzwierenvasthoudt. Daardoor valt de kaart van haar
„Mag ik Leo even spreken 7* t leek wel alsof ze zweefde, zoo licht en vlug hoog standpunt en schijnt zij te vliegen, om-
„Zeker, doch maar heel even, want je gleed ze over de baan. Jaap kreeg op eens dat zulk een licht voorwerp niet dadelijk
hebt behoefte aan slaap. een bevlieging, wilde een prachtige krul in neervalt, maar eerst eenigen tijd blijft flad-
,Xeo, ben jij daar vroeg Bert even la- 't ijs trekken, maar o wee f vóór hij 't zelf deren,
ter, toen hij de stem van zijn neefje hoorde, goed wist, weigerde zijn schaats en daar zat Men kan het haar ook aan de binnenzijde
doch zijn zware, brandende oogleden niet Jaapje plat op de baan en zonder pet ten
hoogste verbaasd rond te kijken. Hij- hoorde
kon opheffen.
„Ja Bert, wat wou je graag?" klonk het nog, hoe een vroolijk-spottend lachje vveèr-
angstig. klonk en Laura riep„Mooi zoo, Jaapje, je
,Jk vond het zoo onaardig van je, dat |e zujt 't wet leeren Jaapje f" Bert schaterde en
me niet tegemoet kwam," bekende Bert, de oude baanveger kneep zijn oogen toe van
„Ik dacht, dat je niet om me gaf. Wil je de. pret. „Mooi zoo, je verdiende loon",
mij dat vergeven, Leo lachte Bert, terwijl Jaap met een vuurroode
r* „O Bert, ik dacht niet anders, of je was kleur overeind krabbelde en naar zijn schaat-
i" omsteWam U J°n^eixheer? vroeS nog bij mijnheer Megson f' zei Leo. „Hoe sen keek, alsof die 't helpen kon^n. „Dat
hij ontsteld.
Bert kon echter niet dadelijk antwoorden.
De verleiding om zich te wreken was groot.
Hij wist, dat de jachtziener zioh dikwijls
verweet dien ongelukkigen middag het
geweer in de keuken gelaten te hebben, en
als Bert hem nu vertelde, dat rijn eigen zoon vriendelijk jullie vanaf het begin voor mij
hem in de sloot had gegooid, zou hij den
jongen een flink pak slaag geven. Hij
Bert zou dan gewroken zijn.
Waarom zou hij het niet vertellen V Tom
moest maar eens boeten voor zijn wreed
heid tegen hem en zijn kleine zujse. Maar
zou een held ooit klikken? Onmogelijkf
„Hoe kwam je in de sloot, jongenheer?"
herhaalde de man. „Ben je er in gevallen T'
HOOFDSTUK V
Een gewonde held.
„Ja nee ik ik weet zelf niet, hoe
ik er in viel, Black, vraag er mij alsjeblieft
niet naar."
„Goed," antwoordde de jachtopziener,
„vertel het dan je Moeder maar."
Bert antwoordde niet. Zijn heele lichaam
k o n je dénken, dat ik niet om je gaff Ik lukt me nu nooit, als er iemand kijkt, maar
zou mijn leven voor je wagen. Ik zou aan daarom kan ik 't wel," hield hij zich groot.
Black vragen om op mij te schieten, als het „Pas md^^op, Jaopje, 't ijs is glad," plaag-
jou maar teruggaf wat je verloren hebt." de Bert verder.
En Leo verborg zijn gezicht snikkende j Jaap zei niets, maar zwierde weg én trok
in de dekens. „Als ik alles bedenkhoe een prachtkrul.
„Zie je wel," juichte hij, „en nu jij, jonge
tje, doe me dat eens na." Bert wilde voor
zijn vriend niet onderdoen, maar zat een
oogenblik later nog dwazer rond te kijken
dan Jaap gedaan had.
„Daar heb je nu je straT, eert- ster in 't
ijs I" zegevierde Jaap.
„Met vallen en opstaan moet je 't leeren,
jongeheeren," zei de baanveger, terwijl hij
een pruimpje nam.
Zoo brachten ze den middag door, terwijl
ze voor de afwisseling om 't hardst reden.
Maar 't.werd intusschen al later, de schadu
wen werden reeds langer en de meeste ijs-
liefhebbers verdwenen van de baan. Ook
van zijn mouw vastmaken en na een kaart
op zijn kant op tafel te hebben gezet, om de
tafel heen en weer loopen. De kaart zal dan
elke. beweging volgen en schijnen te wan
delen.
Men doet misschien het verstandigst door
deze kunstjes 's avonds te vertoonen, dan
zal men er hoe eenvoudig zij ook zijn
mogen bij behendige uitvoering de ver
bazing der toeschouwers mee opwekken
Allerlei.
Alfonsus V, koning van Arragon, droeil
den bijnaam van den Grootmoedigen. Een! I
terwijl zijn schatmeester hem 10.000 dula|
ten voortelde, zei één der officieren tachkl
jes tot iemand, die naast hem stond: ,,Hi'
als ik zooveel geld bezat, wat zou ik gelul, I
kig zijn T' „Welnu," sprak de \orst, dij
het gehoord had, „wees gelukkig en strijk
het geld maar op."
Een groot geleerde kwam eens te Pariji
bij een gravin, die juist een aantal genoo.
digden bij zich had. De geleerde was
verlegen, dat hij spoedig een uitvlucht zocht
om afscheid te kunnen nemen. Toen hij
vertrokken was, vond men algemeen, dal
de man zich heel belachelijk had aarvv
steld. De gravin zei„Dit is een groot ge- -
leerde, die in twintig talen een stoel hijï
noemen, maar die niet weet, hoe hij riek;
er van moet bedienen."
De wieede Romeinsche, keizer D.omhia.!
nus, broeder en opvolger van den edelen
Titus, was zóó bevreesd voor een aanslag
op zijn leven, dat hij in de galerij, waarin
hij gewoonlijk wandelde, een soort van spie»
gels liet ophangen om daarin te kunnen
zien, wat er achter hem gebeurde.
Eertijds werd in Polen een lasteraa; daarw
mede gestraft, dat hij een kwartier lang op
"handen en voeten moest staan en daarbij
als een hond moest blaffen. Karei V, koning
van Frankrijk, die in 1380 stief!? voerde din
straf ook aan zijn hof in, en dan gebeurd*
het wel eens, schrijft een tijdgenoot, dat
men een geheeien dag aan het hof niets
anders hoorde dan blaffen.
Marin Leroi, één van de eersten, wien
na de instelling der Fransche Academie d«
eer te beurt viel, tot lid daarvan benoemd
te worden, legde altijd een onoverwinnelij»
ken afkeer aan den dag van het gebruik
van het woordje car, (want). Hij beroem*
de? er zich op, dat hij een roman. Po lex.
a n d r e getiteld, vervaardigd had, waarin
dat woord niet voorkwam, hoewel dit werk
drie deelen besloeg.
geweest zijn en dat i k je dat ongeluk be
zorgd heb, dan haat ik mezelf f O Bert, ik
kan er niet aan denken f" en het bed schud
de van zijn snikken.
Bert legde zijn hand op het hoofd van
zijn neefje. „Leo," zeLhij, „vergeef mij. Het
was slecht van mij te denken, dat je niet
om mij gaf. Nooit, nooit zal ik dat weer
denken, en Leo, als je later een held wordt,
moet je moedig voor twee zijn voor jezelf
en voor mij. Beloof je dat?"
„Ja zeker F riep Leo uit, terwijl er plot
seling een blijde glans over zijn gelaat
gleed. „In het uur van gevaar zal ik den-^
ken„Nu moet ik dapper zijn voor twee3er^ ging weg, daar^hij vroeger at dan zijn
voor Bert en mijzelf.'
,,Dot is goed," zei Bert.
„Wel te rusten.
rj J. Leo. Ik heb een gevoel, alsof ik vreeselijk
deed pijn en zijn hoofd hing uitgeput op r. J*
Black's schouder, waardoor het vaderlijk
hort van den men getroffen werd.
„Och, och," zuchtte hij, „als ik bedenk,
dat mijn nalatigheid je" zoo ongelukkig heeft
gemaakt I Maar ik was zóó vervuld van mijn
ziek kind, dat ik heeelemaal vergal, dat het
geladen was. Je heele, heele leven onge
lukkig altijd hulpeloos als een klein kind
en dat door mij f Was je maai liever ge
storven r
Bert hoorde hem spreken, rnaar was. niet
in staaf te antwoorden. Dit was geheel an
dere taa! dan hij gewoon was te hooren.
Hij voeMe zicH" ongelukkiger don ooit. Het
was maar al te waar, daoht hij, dat het beter
ware, dat hij gestorven was dan van de
gunsten van anderen af te hangen en hul
peloos als een klein kind te zijn. O, waar
om was dit hem toch overkomen
Zij hadden nu het huis bereikt. Black zag,
dat de voordeur aanstond en stapte de ver
lichte pang in. Uit de huiskamer klonken j
vroolijke stemmen. - 1
Zij hadden Bert dus nog niet gemist of j
ïrveenden hem veilig te weten bij mijnheer
Megson.
De jocht opzien er bracht hem In de kamer,
ïn Be/i. die door -het Jicht verhlhvl werd,
l%rbore rijn door tranen gezwollen oogen
fegr-n jas.
JHty *ou van kou en ellende omgekomen
gewond ben in den strijd, Leo. 't Is net,
alsof ik overal de^ensteken voel en ik heb
't zoo warm. Wel te rusten."
„Wel te rusten, Bert!"
vriend en verder afwoonde. Maar Jaap wilde
genieten, zoolang 't licht was. Nog een paar
baantjes, stelde hij zich voor; 't was ook
zoo'n heerlijk genot, waitneer je tegen den
aanwakkerenden wind opgeworsteld was,
dan terug te glijden, vliegensvlug, bijna zon
der d8t je een been behoefde uit te steken.
Leo ging naar de deur, rnaar kwam nog £oo stond hij aan 't eind van de baan even
ai._ tl- ~„ir J
even terug om te zeggen„Ik geloof, Bert,
dat i ij één van Tante Mary's helden zult
worden. Ja zeker, ik geloof het vast. En ik
begin nu te begrijpen, dat dat nog veel
beter is. Goeien nacht, Bert, slaap lekker."
Maar Bert sliep verre van rustig. Den
heelen ivacht zag hij Tom Black en de sloot
uit te rusten van zijn ren, zich voornemend
na den moeilijken rit tegen den wind, die
hem nog wafch^e, terstond af te binden en
naar huis te gaatv toen hij plotseling een
meisjesstem angstig hoorde roepen.
't Kwam van een verder gelegen punt, een
deel van de baan dat wegens gevaarlijkheid
vóór zich, ja 't v. as zelfs alsof hij telkens n|et voor gebruik in orde was ^bracht en
opnieuw in de ijskoude sloot viel. waarvoor groote waarschuwingsborden wa-
„Nee Tom, hou op riep hij. loen zijn ren gtpj(ia|S(. jaap voekle zijn hart in zijn
moeder hem in zijn slaap kuste. Nq wist zij, keel bQnzen; (oea h
ij aan een ongeluk dacht,
w I e hem irt de sloot gegoo.d had. h(j Qarze,de ggen oogenblik en snelde
(Wordt vervolgd.) I
Jaap's Avontuur
door
KAREL VERMEER.
't Was in den tijd, dat de booze Herfst,
wanneer hij zijn droevige stemming genoeg
in regenbuien en stormvlagen had lucht
gegeven, zoodat de meeste menschen
bijna even triest en donker gingen kijken
als hij zelf, zijn restje droeve nattigheid in
een reisvalies pakte en door VoVst Winter
op een drafje van de aarde werd verjaagd.
Dan rekte zich #de overwinnaar In het
oorwaarts over 't krakende ijs, zich zooveel
mogelijk langs den oever houdende.
Eensklaps herkende hij Laura's stem en
meteen zag hij haar figuurtje in de scheme
ring zich afteekenen. Ze zat in 't gras aan
den kant van de baan met slechts aan haar
linker voet een schaats; de rechter scheen
geheel en al nat te zjjo» terwijl de schaats,
die er aan behoorde, gebroken naast haar
lag-
„Wat is dat, wat is er gebeurd?" hijgde
Jaap.
Laura begon zachtj'es te schreien. „Of of
o f ik ben door 't ijs gezakten m'n schaats
is stuk en en m'n voet doet zoo'n pijn.
en en m'n zakdoek is weg, o I o I
„Enen en hoe komt dat dan alle-
als ik hem niet gevonden had," zei
BUrk cmsrjg.
JO Hpveling I" riep mevrouw Villi» uit. trot^-h becef van zijn kraoht en uit vreugde eiJ,;
teewtfl ,.lj naar hem toesnelde. „Waar ben hi! 0
ll z;|ii nuuiuueiuw ru ainuuuc uic a T
Bert aandacht werd cch.er afgeleid door stilletjes boven de aarde uit, zoodat heel de maair sla.I?e a ^^,1^11^ ter'
die op een toon, els wilde hij zich zelf witte geruiscMooze wereld oP oen wonder- «u.t en ha f schreiend varv rnedel lren ter-
-e. detfieen, uitriep: „Lieve help, Bert. ik leer sprookje ging gelijken en er 's mor- wtjlh.j werktuigelijknaar zijn zakdoek tqstte
docht, dat je dat kleine eindje wel alleen pens een blij gejuich opsteeg uit duizenden haar rfiea voo.hi
kor. loopen frissche kinderkelen. En wanneer de Win- haa' hfer'..en hiel^ zlch °P<*na f! nk'
Taee slope Bert de oogen op en keek rer-Kcnïng dat vroolijk gewemel beneden "Joe maar, als jij nu oo nog gaai .uu en,
verwif-end aan. Hij kon echter niet -en tijdje had aangekeken, doorbrak hij op ^an wor«t t mooi, gimac^e /.e
•proken, want hij be?on hevig te beven zekeren nacht de wolken, daalde op de droogde haar laatste tisantjes me anpje
•n te snikken bij de herinnering aan het- aarde neer en joeg op zijn gevleugeld paard zakdoek af. Toen kee' ze naai aar \oc en
feen hij doorgemaakt had. over rivieren en meren, vijvers en plassen, vandaar naar Jaapje en zei
Een uur later, toen mevrouw Willis en en overal waar de tocht van zijn mantel „Dol dat jij hier nu net "Joesl oman'„en
Anna hem met warme kruiken in bed gelegd langs slreek, verstarde het water met knajz- 'k j® "Ogal zoo geplaag ear s ra s.
hadden en hem wat warms hadden la'en pend geluid tot kristalhelder, blauw-geaderd „Maar hoe kom je hier, oc om je zoo
drinken hij kon niet eten zei Bert ijs. Dan steeg hij weer ojr en spar.de zijn nat? hield Jaapje vol.
plotseling: „O Moeder, is het waar, dat het fijn-geweven sluier over den hemelkoepel, „Ja, erg ondeugend van me, be en e
peter geweest zou zijn, aks ik gestorven zoodat de blauwe lucht ijler geleek en de Laura, „maar ik wist niet, at t zoo gc-raar-
«ras X vroolijke zonnestralen 's morgens wel hel- lijk was, ik wou eens probeeren enen
„Nee, nee," riep zijn moeder verschrikt der en kleurig alles konden belichten, maar toen brak t opeens onder mijn voet, t was
|dt ..Wie heelt je zulke gedachten in het met hunne warmle het werk van den Vorst gelukkig maar één zwak ple je... en en
hoofd gebracht? Lieve jor.sen, zooiets moet niet bederven. En uit de verte bleef de ik ben zoo geschrokken, bn weer ro en
nooit, nooit meer denker,." Winter-Koning dan zoo'n beetje zitten de traantjes langs haar wangen, waar ze
„Black zei her," antvoevde Bert rillend, lachen om al de vroolijkheid heneden en door Jaapje s zakdoek werden opgevangen.
jHiJ zei, dat ik mijn heele ic-ven zoo huipe- rijn tintelende adem blies een frisch-roode „Kom/ zei Jaap, „,atea we maar gauw
Bos zou zijn als een klein kind." eur op de wangen en deed ten slotte heel naar huis gaan, je zoudt hier ziek worden.
De Broeders Bruin,
m
Haar bad.
door C. H.
Elk met een kaars gewapend,
Gaat 't drietal hier naar bed
't Zijn weer dezelfde, beertjes,
Jim, Ruigvel en ook Ted.
Je ziet ze nu heel anders
Ze zijn in nachtgewaad
De wekker van vriend Jimmy
Wijs.' al verbazend laat.
Tien uur 1 En dan naar bed pas,
Is iets, wat ik niet snap,
Of b e r e n ti j d moest 't wezen,
Dan is 't du9 maar een grap.
Je ging hier dezen zomer
Een uur te vroeg naar bed
Nu heeft waarschijnlijk Moeder
De klok niet good verzet;
Het drietal schrikt plots he.ig,
Ze zien wat denk je? 'n muitf
En Ruigvel holt met Beri
Zijn pop weg voor 't gespuis.
Zeg, ken je ook wel kleuters,
Die bang zijn voor zoo'n dier
'k Geloof niet één van jullie
Zooals op 't plaatje hier.
Want kind'ren, die dit lezen,
Zijn bang voor muis noch spin
Tc Geloof, ik kan wel zeggen
Daar sta ik vast voor in.
Maar kom, laat nu de beertje*
Heel rustig garn naar bed.
Wij nemen haastig afscheid.
Nacht Jim, nacht Ruig, nacht led.