0ooF de Deugd, De wenschen. Sprookje uil het Duitsch van M. Schenk. Naverteld door C. H. Aan den boschrand, in een klein huisje, woonden een man en een vrouw, die heel veel van elkander hielden. Als zij elkanders wenschen maar raden konden, werden die door dc ander vervuld en geen moeite was hun tc veel, als zij er elkaar een genoegen mee konden doen. Zij waren jong en gezond, had den hun werk en hun brood en zonden dus stellig heel gelukkig geweest zijn, als ja, alsdaar wringt 'ra de schoen! De man was een vroolijke baas en als hij 's morgens wakker werd, jubelde hij liet uit van levenslust. Zingend begon hij zijn dagtaak en lachend en fluitend ke'crde hij 's avonds huiswaarts. Iedere dag was een feestdag voor hem. Maar ziin vrouw was. heel anders. Die moest wel op een regendag geboren zijn, want al tijd zwommen haar blauwe oogen in tranen en de hoeken van haar mond zakten bij de geringste aanleiding. Zuchtend werd zij 's morgens wakker, klagend vervulde zij haar huiselijke plichten en wcenend sliep zij 's avonds in. In alles rag zij een reden tot ver driet, iedere werkdag bezorgde haar een berg teleurstellingen en als zij eens een enkelen keer op een feestdag glimlachte, waren haar oogen toch nog nat van dc tranen. AYas het onder deze omslandigheden wel te verwonderen, dat dc natuur van de een den ander onbegrijpelijk voorkwam? In hel be gin glimhlachte de jonge man stil er over en zuchtte de vrouw zachtjes, terwijl zij beiden dachten: „Om mijnentwil zal hij (of zij) wel veranderen!" Doch hiervan viel na verloop van eenigen tijd nog niets te bespeuren. De man verzon* van alles om zijn vrouw cp te vroolijkcn, doch daar zij te gelijker iijd moeite deed om haar man ernstiger te stemmen, be reikten zij geen van beiden hun doek Hij lachte haar uit, als zij schreide en schreide, omdat hij haar altijd uitlachte Op zekeren dag verweet zij hem in een booze bui dal hij zijn leven lïchlzinnig door- jubelde en hem dc noodige ernst ontbrak. Dit deed hem verdriet en terwijl hij dc onrecht vaardigheid barer woorden voelde, verweet hij baar, dat zij hem alle opgewektheid be nam en hem hel leven met haar geklaag verbitterde. Daardoor was er een valsche klank in hun geluk gekomen, en vanaf dien dag vluchtte de vred_' uit hun huisje. Toen de man zag, dat het niets hielp, of hij al probeerde zijn vrouw wat op te vroolijken, werd hij nog vroolijker en niigelatener hij al was, en hoe meer zij dit bemerkte, hoe bedroefder zij werd. Toch hielden zij nog zielsjeel van elkander en gingen zij beiden diep gebukt onder dit groote verschil. De eene dng na den anderen verliep, hij werd steeds luidruchtiger, zij stiller en geen van beiden vond het rechte woord of den juist en weg om den ander te hekeeren, hoezeer zij dit ook urenschten. "Wel probeerde hij nu en dan bedroefd en zij vroolijk te zijn. maar het ging niet van harte en duurde daarom maar heel kort. Het geluk voelde zich steeds minder op zijn plaats in het kleine huisje en het dacht er juist over maar ergens anders heen' te gaan. toen er nog bijtijds iets bijzonders gebeurde. Op een frisschen herfstmorgen, nadat zij weer flink samen gekibbeld hadden, ging de man zingende, doch inwendig bedroefd, naar bet bosch om hout le hakken. Zoodra hij in zijn huisje niet meer gehoord kon worden, zweeg 'hij en liep in gedachten verzonken voort. Daar hoorde hij plotseling op zij van den weg een zacht- klagend geluid en toen hij opmerkzaam rondkeek, zag hij een rood bruin eekhorentje. Het was verward geraakt in een net, dat daar voor het vangen -van vogels gespannen was. Het arme dier raakte er steeds meer m verward en dacht er in zijn angst niet aan zijn scherpe landjes te gebrui ken. „Domoortje!" lachte hij goedig, „wacht, ik zal je helpen." En voorzichtig begon hij het nel te ontwarren; hel „eekhorentje keek hem oplettend en zonder de minste schuwheid aan, alsof het zijn woorden verstaan had, en liet zich zelfs beef pakken om ten slolta geheel bevrijd te zijn. „Zoo, spring nu maar weer vroolijk ver der." zei de man. „en wees een volgenden keer voorzichtiger!" "Wie echter niet wegsprong, was het eek horentje. Alsof het van zelf sprak, begon bet tegen den inan te praten en zei: „Dat h.eb je flink gedaanl Uit dankbaarheid mag je een .wensch doen, en §e krijgt, w at je hebben wiltl" „Wat graag!" riep de man uit. lachte zon der eenige verwondering en dacht even na; daar viel hem zijn lieve vrouw in en hoe ongelukkig zij samen waren, omdat zij niet vroolijk en hij niet treurig kon zijn. Aarzelend vroeg hij hcL eekhorentje; „Kun jc er voor zorgen, dat ik nooit meer lachen, zingen en fluiten kan en leer weenen en klagen?" „Dat is wel een grappige wensch, maar 't is best f' riep het eekhorentje nït. „"Mooil'' zei de man. Het eekhorentje riep: „Ga naar huis en wees treurig!" waarop het .weghuppelde. Het was alsof er plotseling een zware last op den man gevallen was en het werd hem vreemd te moede; zijn lot nu toe zoo vroolijk hart scheen van lood geworden te zijn en hij bemerkte, dat zijn oogen vol tranen stonden. Hij giag naar huis en dacht voortdurend: „Nu zal ik wel naar den zin van mijn lieve vrouw rijn en zullen wij weer gelukkig worden." Thuis was rijn vrouw echter iets niet min der vreemds overkomen. Nadat baar nian uit gegaan was, ging zij bedroefd den moestuin in om het slabed om te spitten. Dc tranen biggelden haar langs de wangen en zij was diep bedroefd, dat het geluk uit hun huisje gevlucht was. Plotseling hoorde zij een klein, Kin stemmetje fluisteren: „Spaar mijn nestje, .verstoor het niet en je mag een wensch doen!" De vrouw keek heel verbaasd en ontdekte feen klein, grijs veldmuisje, dat op haar ach terpootjes rat en de voorpootjes smeekend op- ElfWas 1fP^PPte dat de vrouw ver gat zich er over te verwonderen en met een Dauwen glimlach zei: „"Wees maar niet bang, ik zal je nestje niet aanraken!" E*» omdat zc nu een wensch mocht doen, bedacht zij zich niet lang, maar riep, aan haar lieven man denkend: „Ik zou gr; tg willen lachen en zin gen en vroolijk zijn T* „Probeer het maar, dan zul je zien, dat je het al kunt!" piepte het muisje en verdween weer in zijn nestje. Wat voelde de vrouw op eens haar hart licht worden! Met een juichkreet wierp zij de schop \\eg en snelde naar het Bosch haar man tegemoet. ..Welk een geluk!" riep zij tel kens weer uit Wat zal miin man blij zijn!" Juist kwam hij het bocch uit en jubelend vloog zij hem om den hals. Maar o wee! Zij juichte alleen: hij keek treurig en deelde niet in haar vreugde. Toen bemerkten beiden tot hun ontsteltenis, wat zii met hun wcnsch^n bereikt hadden: nu was het weer evenals vroeger, of eigenlïik iuiri omgekeerd hij kon niet meer lachen en zij niet meer be droefd zijn. En in plaats van beter werd het nu nog erger tusschen hen. Nog minder dan vroeger kon de een den ander verdragen, hun wedcr- keerige verwijlen werden steeds bitterder en het restje van hun geluk verdween nu heele maal Toen het op ziin allerergst was, nam de man ccn besluit. ITij wilde het eekhorentje opzoeken en bet vragen ziin wensch onge daan te maken. En als dat niet mogelijk was, zou hij de wijde wereld maar intrekken. Maar zie: aan den zoom van het bosch zat hel eek horentje en riep hem al uit de verte toe: ,.Ga naar huis Icmg dwaas, en lach!" Dat liet de man zich geen tweemaal zeggen en oo den terugweg lachte hij steeds en was hel hem zoo wonderlijk en hecrliïk te moede, als hij zich in tiiden niet gevoeld had. Hij dacht maar steeds: .Dat -zal een vroolijk levc-nlje worden met miïn vroolijke vrouw!" .Ta. als zijn vrouw ook nog vroolijk was, maarnadat haar man was "uitgegaan, kwam het leven, dat zij leidden, haar zóó ondragelijk voor. al was zij dan ook veel liever vroolijk dan bedroefd dat zij dacht: „Tk wil worden zooals miïn man nu is cn ik vroeger was Daartoe moet het muisje mij hflnen. het moet mijn wensch ongedaan maken.'* Plet muisje kwam hnar in den moestuin al tegemoet en piepte: ..Tk weet er al alles van! Ga maar weer naar binnen, dwaze vrouw, en ween Dit deed de vrouw cn zij schreide nog har der dan vroeger, toen haar gelukkige man jubelend naar haar toe kwam en haar zco- als bij in langen tijd niet gedaan had aan zijn hart drukte. Maar, wat was dat? Nu was alles weer precies als in het begin, hij vroo lijk cn zij treurig en het geluk was nu heelemaal weg. Zij spraken nu af. dat zij één van beiden zouden - trachten opnieuw een wensch te doen magrTioe zij zochten, zij kon den nóch het eekhorentje nóch hel muisje vin den en moesten het ten slotte opgeven. Doch door dit zoeken bemerkten zij, dat zij elkaar veel beter verdroegen dan vroeger. Hij wist nu, hoe vreeselijk het was steeds gedrukt en bedroefd te zijn en hoe heet de tranen branden kunnen, terwijl zij ondervonden had, welk een heerlijk gevoel een vroolijke lach en opgewektheid kunnen geven. En op zeke ren dag, toen zij samen te vergeefs hel eek horentje gezocht hadden, bleven zij op weg naar huis plotseling stilstaan en keken elkaar diep in de oogen. De zijnen werden treurig en vulden zich met tranen, terwijl de haren met een blijden glans overtogen waren en hem vriendelijk toelachten. Toen vielen zij lachend en weenend In elkanders armen; nu wisten zij, dat zij werkelijk weer gelukkig waTen gewordpn, ja, hun geluk was nu veel echter dan in het begin, want zij hadden ge leerd elkander te begrijpen en te waardeeren De een had geduld met de ander, en terwijl hij van haar den ernst des levens leerde ken nen. stak zijn vroolijkheid haar aan. Daar beiden hierover zeer verheugd waren, leef den zii nog lang heeh gelukkig samen in het kleine huisje aan den boschrand. In zijn eer hersteld. door W. B. Dat was een feestdag, Janneman's zesde verjaardag. „Baad eens wat hij toen kreeg?" „Een fiets 1" „Neen. daar was hij nog te klein voort* „Een Vliegenden Hollander?" „Neen, want dien had hij al." „Een mooie locomotief voor zijn spoor?" „Ook al niet. Ik zal het jullie maar vertel len, want je raadt het nooit. Hij kreeg een mooien grooten herdershond; Je kunt je be grijpen, dat onze Jan blij was. Hij had voor zijn verjaardag een poesje gevraagd, eigenlijk zonder hoop het te krijgen. Want als hij er over begon, had zijn Moeder altijd lachend gezegd: „ik heb poesjes genoeg aan mijn drie lieve stoute kindertjes." Maar een hond. daar had hij zelfs niet aan durven denken. En nu had hij er een. en wat een mooien grooten. En wat keek hij verstandig! „Zou hij een beetje melk lusten, Moes?' „Ik denk het wel, vent. Hier, probeer het maar eens." En Moeder gaf hem een diepen schotel vol, dien hij heel voorzichtig naar Pluto droeg. „Hier Pluto, wil je een beetje melk heb ben?" Nu dat liet Pluto zich geen twee keer zoo vriendelijk aanbieden. Met zijn dunne lenige tong slobberde hij in een ommezientje zijn schotel leeg, schoof hem toen met zijn neus opzij, om te zien of er geen lekkere drunoel- ties over gespat waren, die hij nog op kon likken, en duwde toen. ten teeken van dank baarheid, zijn natten kou 'cn snoet tegen Jan neman's hand. die zich den koning te rijk voelde met die liefkoozing, en hem dadelijk meer melk wou geven, of een boterham met veel boter en rookvleesch erop. Daar hield hij zelf zooveel van, zie je, en daarom dacht hij, dat Pluto 't ook wel lekker vinden zou. Maar Moeder had wel wat anders voor Pluto. Ze haalde uit de kast een grooten witten zak, waarop met blauwe letters stond „Honden- brood." Zoodra Pluto dien zak in de gaten kreeg, kwaro hij kwispelstaartend naar Moe- der toe, ging zitten cn aaide telkens met één I van zijn groote voorpooten smeekend langs haar rok. 4 „Hier Jan, geef Jij Pluto deze twee stukken maar, dat is zijn ontbijt. Dat moet je hem nu voortaan eiken morgen geven, want jij moet voor hem zorgen, begrijp je." O heerlük Moes. Hè. ik ben toch zoo vree- seliik. verschrikkelijk blij, en ik vind hein zóó lief. Hè Moesje, zou hij me naar school mógen brengen „Nu, als Betje 't met haar werk niet te druk heeft, wil die misschien met Pluto wel een eindje met jè meegaan, want alleen mag Pluto nog niet Ilii mocht den weg terug eens niet mper weten." Pel je was dadelijk bereid den jarige een plcizi'ortje te doen, en een kwartiertje later staoten ze met z'n drieën de deur uit Janne- inan cn Pluto dolden en draafden, dat het een lieve lust was. en als Betje er niet geweest was, zou Jan nog le laat op school ggkomen zijn. Na een hartelijk afscheid van Pluto holde Tan de klas binnen, net toen de bel luidde, maar in plaats van netjes op *ijn plaats te gaan zitten, moest hij eerst «aan meester ver tellen. dat hij een hond gekregen had, een cehte leverde, en dal hij Pluto heelte. en melk cn hondenbrnod lustte en dat hii al zooveel van hem hield, dat hij bijna de school binnen geloopcn was. omdat hij liever met hem mee wou dan met Befje. Nu, meester liet Jan eerst beelemkal uitvertellen .want Jan was immers jarjg, en dal was niét alleen een feest thuis, maar ook op school. Hij mocht dan ook den heclcn dag de boeken en schriften uitdeden en ophalen, de spons uitspoelen, 't bord schoonmaken, en aan 't eind van den dag kreeg hij twee kaartjes van goed gedrag, één omdat hij braaf ongepast had en één extra omdat hij jarig was. Toen hij thuis kwam, had Moeder haar Zopdagsche iaoon aan; 't mooie theeservies werd gebruikt cn er waren koekjes, die hij zelf had helpen uitkiezen, cn 's middags aten 70 ziin lievelingskostje en een heerlijke cho colade-pudding met vanillesaus toe. 's Avonds kv amen er een paar vriendjes spden. Een pleizicr dat ze hadden met Pluto! Zc trachtten op zijn rug le rijden, en rolden er natuurlijk telkens af. Ze verstopten koekjes en stukjes hrond onder 't kleed, die Pluto er dan onder uit krabde. Zc lieten hem springen en pootjes geven, cn aan 't pleizier kwam geen einde, en Pluto, "die een echte kindervriend was, was al even dol en uitgelaten als zij. Eindelijk werd Pluto door Vader een eindje mee uitgenomen, en Moeder verzamelde het opgewonden troepje om zich heen, om hen tot slot van den avond nog een mooi verhaal te vertollen. Zoo moe hadden ze zich gespeeld, dut Marielje, Jan's oudste zusje, een kleuter van vier jaar, onder 't vertellen op Moeder's srhoot in slaap viel. en toen de vriendjes weg waren, was Jan zelf ook veel le slancrig om nog het liedje van verlangen te zingen. Al heel gauw lag hij onder de wol en sliep als een roos en droomde van niets anders dan van Pluto 't "Waren heerlijke dagen, die nu volgden. Pluto cn Jan waren niet meer van elkaar te scheiden. Al heel gauw hoefde Betje niet meer mee met Pluto om Jan naar school tc bren gen. Pluto wist alleen den weg wel. Tegen twaalven, als Moeder voor de boterhammen giug zorgen, giï*g Pluio altijd in de gang lig gen. er. als er dan iemand belde en de deur werd opengedaan, slipte hii gauw naar buiten om'rijn baasje te gaan halen. Zoo leefden die twee in innige vriendschap, totdat er iets gebeurde, dat Pluto niet licht vergeten zal. Toen Jan acht paar was. kwam zijn neefje Leo, een jongen van elf. bij hen inwonen. Leo's Moeder was al lang gestorven, en zijn Vader moest naar Indië. zoodat de arme jongen, die voor zijn opleiding in Holland blijven moest, geen thuis meer had. Nu, Jan's Vader en Moe der hadden nog wel een plaatsje voor hem in hun huis en in hun hart. Ook Jan ontving zijn ouderen neef met open armen. Maar 't bleek al heel gauw, dat Leo leelijk plagen kon. Jan's zusies hadden daar veel van te lijden, en ook .fan zelf moest het vaak ontgelden. Het ergste hinderde het Jan, als Leo hem sarde met wat hij noemde zijn overdreven meisjes achtige liefde voor Pluto. En Leo plaagde hem er zoo vaak mee. dat Jan er zich wezen lijk voor begon te schamen, en in plaats van zooals vroeger buiten te spelen en te dollen met Pluto, ging hij telkens mee met Leo om met de oudere jongens moeilijke roover- en indianenspelletjes te spelen. Zoo raakte Pluto hoe langer hoe meer op den achtergrond. Jan's Moeder merkte dat wel, maar ze sprak er niet over, in de hoop, dat Jan uit zich zelf zou inzien, dat hij heel onvriendelijk was tegen zijn trouwen kameraad. Maar de dagen gingen voorbii. en Jan keek hoe langer hoe minder naar Pluto om. Hij liet hem maar stil in zijn hoek liggen, en gaf hem vaak niet eens meer te eten Toen zei Moeder op een goeden dag: „Jan, ik wou graag, dat je van- nv'ddag met Pluto uitging in plaats van met Leo." „Hè jakkes, nee Moes. Met dien saaien hor.d! Hij is veel te suf .en te oud om nog te kunnen, spelen." „Neen niet te oud Jan," en Moeder's stem klonk heel emsHg, „en niet te suf, maar wel te bedroefd en te verdrietig." „Och kom, 't is maar een hond, en honden hebben geen verdriet." „Dat weet je wel beter. Jan. Nu praat je Leo i na. Kijk maar eens naar Pluto, hoe zielig al leen hij tegenwoordig is. Meestal ligt hij maar stil in zijn mand. bijna zonder te eten. Als je thuis komt. gaat bij je nog altijd trouw goe dendag zeggen, en als jij hem dan onvriende lijk op zij duwt. in plaats van hem eens even aan le halen, dan kan hij zóó bedroefd en teleurgesteld met hangende ooren en zijn staart tusschen zijn pooten weer afdruipen, dat ik soms tranen in mijn oosen krijg van medelijden En dat is jouw srhuld, jongen. Éérst heb je zelf gemaakt, dal hij van je hield, en nu hij van je houdt, kijk je niet meer naar hem om. Ik vind dat leelijk," cn Moeder draaide zich om en ging de kamer uit. om Jan gelegenheid te geven eens even te denken over j hetgeen zij gezegd had. Het was trouwens niets nieuws, wat Jan te hooren had gekregen. Het was precies het- 1 zelfde wat het stemmetje van zijn geweten hem al zoo lastig vaak verweten had. Maar nu hij het zijn Moeder allemaal had hooren I zeggen, leek het hem op eens nog weer veel erger, en hij schaamde zich zoo voor Pluto. (lat hii niet met hem alleen in de kamer durfde blijven Ilii draafde naar zijn Moeder om bij haar ziin bezwaard, berouwvol hartje uit te storten. Toen hij haar alles verteld had, hoe hij zich voor Leo over zijn liefde jegens Pluto geschaamd had, en hoeveel verdriet hij er zelf nl van gehad had, gingen ze samen naar Pluto toe, Jan met een stuk vleescli, zijn eigen portie voor dien middag, in de eene, en met den halsband, om hem mee uit te nemen, in de andere hand. Pluto ging op hel zien van die twee dingen, kaarsrecht in zijn mand zitten, alsof hij zijn oogen niet gclooven kon, om daarna in dolle vreugde Moeder en Jan samen bijna omver tc springen. ..Wat een saaie hond. hè Janneman!" zei Moeder en met een ondeugend lachje kneep ze hem even in zijn wang om hem daarna li,aar zich toe te trekken hem een -stevigen zoen te geven. Weldra waren Jan en Pluto op pad Langen tijd hadden ze niet zoo samen rondgezworven, en ze genoten er beiden van. Ze henen om 't hardst. Jan verstopte zijn net, die Pluto dan weer op-zocht en eindelijk pin gen ze slootje springen. Ook hierin was Pluto alweer verreweg dc baas. ..Wacht maar." dacht Jan. in eens op een mooi denkbeeld komend. Hij pakte een langen stok. zette dien midden in de sloot, en wilde daarmee pols stok springen. Pluto, die instinklmatig voelde dat deze sloot veel te breed was voor de been tjes van ziin baasje cn wel merkte, dat Jan toch aanstalten maakte om te springen, begon te ionken cn zijn snoet langs Jan's been te wriiven, maar Jan was eigenwijs en wilde hel tech probeeren. Nog één oogen blik aarzeling, hij zet af. hij zwaait hoog. de stok kraakt, breekt.,. Jan ploft in 't brecde, diepe water. Geen oogenblik bedenkt Pluto zich. Hij zijn baasje na, en juist toen .Tan even boven kwam om, voor goed weg te zinken, was Pluto zoo dichtbij, dal hii zijn huis grijpen kon. Uit alle macht spande hij zich in om ziin baasje boven te houden, maar al spoedig raakte ?ijn kracht uitgeput, en hii voelde, dat hij den oever niet zou kunnen bereiken. Toen hoorde hii in eens 't gekraak van een fiets over den weg. die pas met nieuw grind bestrooid was. Even liet hii Jan los. stoot een korten angstigen gil uit. Zóó doordringend en wanhopig, dat dc fietser wel kijken moest, waar die noodkreet vandaan kwam. Toen hij Pluto zag, die met Inspanning van rijn laatste krachten worstelde om Jan boven te houden, sprong hij als de wind van zijn fiets, ging te water, redde eerst Jan en haalde toen Pluto op 't droge. Pluto die uitgeput van vermoeie nis op 't gras in elkaar zakte. Dat was me een schrik, toen Jan bewuste loos en druipnat thuis gebracht werd. Geluk kig kwam hij gauw weer bij en 't eerste wat hij vroeg was. „Waar is Pluto?" Pluto zelf gaf 't antwoord op die vraag, want zoodra hij zijn naam hoorde, legde hij -zijn grooten trouwen hondenkop op Jan's bed cn likte diens hand. „Lieve beste. Pluto. ik ben zoo leelijk tegen ie geweest en toch heb jij je leven gewaagd om h^t mijne tc redden." en hij streelde zijn rui- gen rug cn vleide zijn wang dicht tegen zijn kop 't Kon hem nu heelemaal niet meer schelen, of Leo hem zou uitlachen of niet. Nu, daar behoefde hii ook niet bang meer voor te zijn, want Leo, die in de kamer was. slenterde naar buiten, met een proo in zijn keel, en 't gevoel, dat hij ook graag Pluto geaafd zou hebben, want fn ziin hart was hij wel een goede Jon gen. en hij had al heel wat van Janneman's moeder geleerd. En toen Jan weer beter was, stond Leo niet alleen toe, dat Pluto hun spel letjes mee speelde, maar daar 't een verstan dige hond was, werd hij al heel gauw de meest geliefde en onmisbare speelmakker van alle jongens. Een slimme dichter. Zeker Oosterseh vorst noemde zich „be schermer der schoone dichtkunst", maar droeg de een of andere dichter hem zijn ver zen voor, dan moest deze altijd zonder gunstbewijs vertrekken, daar het bleek, dat de vorst het gedicht reeds kende. Dat droeg zich aldus toe: De vorst had een uitmuntend geheugen en kende reeds een ge dicht, als hij het één keer gehoord had. Een tiiameluk uit zijn onmiddellijke omgeving kende het, als hij het tweemaal hoorde, en één zijner vrouwen, die achter een tapijt mede toeluisterde, bij den derden keer. Hield de dichter dus met zijn voordracht op, dan zei de vorst: „Dat gedicht is oud; ik ken het reeds", en hij zei het woordelijk op. Daarna trad de mameluk te voorschijn, die het eveneens bleek te kennen en van achter het tapijt werd het voor de derde maal opge zegd. De verblufte dichter ging dan heen, en be greep er niets van. Op het laatst waagde nie mand het meer met één zijner dichtstukken voor den vorst te verschijnen, totdat deze liet bgkend maken, dat ieder, die hem een oorspronkelijk gedicht voordroeg, zooveel goud ontvangen zou als het gewicht bedroeg van de stof waarop het geschreven was. Een beroemd dichter had het geheim van den vorst reeds lang doorgrond, en wilde hem een gevoelige les geven. Hij vervaardigde ectf gedicht, waarin vele en verschillende Arabl* srhc spreuken werden aangehaald, daar hij wist. dat de vorst het Arabisch niet goed machtig was. Als een bewoner der woestijn* verkleed, liet hij zich bij den vorst aandienen, „Wat wenscht gij, broeder Arabier?" vroeg de vorst. „Gelief uw dienaar vrijheid te geven, 0 vorstl u een gedicht te doen hooren, door hem zelf vervaardigd." „Gij kent de voorwaarden," antwoordde do vorst. „Is het niet oorsDronkclijk. dan ontgaat u de beloonin*: in het tegenovergestelde ge val ontvangt rif zooveel goud als de stof zwaar is waaron het geschreven staat.'* De dichter zei dit te weten cn begon met zijn gedicht, maar het aantal vreemde spreu ken was zóó groot, dat de vorst ze niet ont houden kon. Ook de mameluk zweeg, cn van achter het tapiït klonk een verlegen kuchje. De vorst moest nu wel van den nood een deugd maken- „Broederl" zei hij dus, „uw gedicht is oorspronkelijk, gij hebt hot zelf gemaakt. Ver toon mij de stof. waarop het geschreven is, en wij zullen onze belofte houden." „O machtig vorst!" luidde het antwoord, „laat het door uw slaven halen. Mijn lofzang op uwe macht en grootheid heb ik gegriffeld op een granieten zuil, zoodat uw naam zal blijven klinken door alle eeuwen. Mijn kameel heeft de zuil hierheen gedragen: hij wacht voor de deur van uw paleis. Stel jullie den schrik van den vorsl voor! Hij moest echter zijn woord houden en zijn schatkist was aanmerkelijk geledigd, toen de slimme dichter hem verliet. F en npcngesclilfdenls. Dr. K.. die bijna vljf-en-twintig jaar fn Nederlandsch Indië gewoond heeft, vertelt het volgende: In de residentie Cheribon op Java, niet ver van Kranint-Wntu, bezat een familie, met welke ik zeer bevriend was, een groote plan tage met een suikerfabriek. Op zekeren dag stelde de vrouw des huizes ons voor, eeu be zoek te brengen aan ccn apenfamilie, die in de nabijheid woonde. Zoo gezegd, zoo gedaan. Een heclc schaar bedienden vergezelde ons; ieder hnnncr droeg een groote mand, gevuld met gekookte rijst en gesneden bananen. Op de plaats, waar wij wezen moesten, werd de zo voorraad in groote hoopen naast elkaar ver deeld. Wij trokken ons wat terug en wachtten op de dingen, of liever de apen, die konven zouden. Nu werd het levendig in de toppen der hoo rnen. Gillend, schreeuwend en knorrend kwam de geheele kolonie aanzetten, al klimmend van tak tot tak. maar de apen vielen niet op den voorraad aan. Eindelijk verscheen een stokoude apenvader, die er met zijn grijzen baard bijna eerwaardig uitzag, en dien de in boorlingen den naam hadden gegeven n- „burgemeester". Ernstig en plechtig nam 1 plaats tusschen de twee grootste hoopen. l.i begon zich aan rijst en bananen te goed tc doen. Geen der andere apen raakte ook maar iets aan, hoewel uit hun blikken en gebaren bleek, dat zij zeer beceerig waren. Of dit nu was uit angst voor de geweldige oorvegen, die de oude bun stellig zou toedienen, of uit eerbied voor zijn grijze haren, kan ik niet zeggen. De grijsaard at intusschen kalm voort, tot hij in de letterlijke beteekenis van het woord niet in staat was ook maar iets meer naar binnen te krijgen. Daarop verliet hij de plaats met tegenzin, en niet zonder nog eerst zijn wangen en handen gevuld te heb ben. Nu verscheen een half dozijn andere oude apen, cn eerst nadat deze zich op dezelfde manier hadden verzadigd, kwamen de overige apen het waren er ongeveer honderd op het voedsel af. Die apen behoorden tot de soort der Lutongo (Makako) die in den heclcn Indischen archipel gevonden worden. Een kunstje met een cent. Druk een niet al te zwaar geldstukje, b.v. een cent, een dubbeltje of een kwartje, flink tegen het voorhoofd aan, terwijl je je hoofd wat achterover buigt; dan zal het geldstuk vast op het voorhoofd blijven zitten. Trek vervolgens je voorhoofd In rimpels en het geldstukje zal er onmiddellijk afvallen. Hierop wend je je tot één der toeschou wers en zeg je, dat je het zeer betwijfelt, of hij dat ook zou kunnen doen. Dat zal hij natuur lijk willen toonen. Nu laat je hem op een stoel plaats nemen en druk je hem hetgeldsluk flink tegen het voorhoofd aan; terwijl je ech ter de hand terug trekt, neem je te gelijker tijd onbemerkt hét geldstukje er af. De gefopte zal nu echter een gewaarwording hebben, alsot het geldstuk nog op zijn voorhoofd geplakt zat. en zal op de grappigste wijze, door zijn voorhoofd te rimpelen en allerlei bewegingen te maken, zijn best doen om het niet aanwe zige geldstukje van zijn voorhoofd te laten vallen, totdat hij zich ten slotte van zijn ver* gissing overtuigt. Het oude paard. Jansje's beste kameraad is 't paard, dat op zolder staat; vroeger speelde Koos er mee Jansje's broer hij 's nu op zee moeder zegt: „ik houd 't altoos, „want het is van mijn matroos. „Komt de Jongen weer eens hfer, „stellig dori 't hem nog plezier „'t oude beestje weer te zien; „Jans viiidi *t p;etlig bovendien." zoo btfjft 'l stijve houten paard Jaar op jaar getrouw bewaard. Hermanns

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 7