0oof de Ueqgd- Een kleine avonturier. Kaar het Engelsch van Gregson Gow. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK IV. Tommy gaat van huis. Doch toen Grootmoeder den volgenden •vond weer in haar hoekje zat te breien, be gon Tommy opnieuw. „Is er niets anders, Grootmoeder," vroeg hij „waaraan ik Vader zou kunnen herken nen, behalve aan zijn teen?" „Wat wil je toch, Tommy?" vroeg zijn groot moeder, terwijl zij een steek van haar brei werk, die gevallen was, ophaalde. „Ik begrijp niet, waarom je dat weten wilt „U zei, dat u graag wilde, dat hij thuis kwam." „Ja, ik vind, dat het hier de beste plaats yoor hem is cn daar blijf ik bij." „En komt hij dan niet?" „Iloe kan ik dat nu weten?" Hij ging weg, toen hij daar zin in kreeg en zal ook wel weer thuiskomen, zoodra hij daar zin ln krijgt, zou ik denken." „Maar kunt u hem dan geen brief schrij ven?" „Nee, ik weet alleen, dat hij goed aan kwam; maar waar hij nu is, weet ik evenmin als jij, Tommy. Al hield jc vader veel van lezen, tot schrijven kwam hij niet gemakke lijk." „Maar zou ik Vader dan niet kunnen gaan zoeken, Grootmoeder, en hem zeggen, dat u graag wilt, dat hij weer thuiskomt? Ik zou het wót_ graag willen en ik geloof, dat de beste manier zou zijn, dat ik net zoo lang aan iedereen vroeg, of zij ook wisten, waar Adam Treffit was, totdat ik hem vond." Grootmoeder keek Tommy over haar brilic- glazcn hegn aan, alsof hij het merkwaardig- ite voorwerp was, dat zij ooit nog gezien had. „Ben je niet goed hij je hoofd, Tommy Treflit?" riep zij uit. „Wat een ozinl Dat komt van dat eeuwige lezen. Schei er maar dadelijk mee uit en als je niets beters te doen hebt, kijk dan eens, of Grauwtje alles heeft en ga daarna naar bed. Laat ik nooit meer zoo'n onzin van je hooren. Naar Australië gaan om Adam te zoeken 1" En de oude vrouw zat nog in haar eentje te lachen, toen Tommy al lang naar huiten was gegaan. Maar al mocht Tommy dan niet spreken over het onderwerp, dat hem zoo bezighield, niemand kon hem beletten cr over te den ken. Nadat hij zich overtuigd had, dat Grauwtje voldoende eten en stroo had, klopte hij hem op den nek, waarop het dier met zijn neus langs Tommy's schouder wreef als ant woord. Daarna ging hij op het bankje achter in den tuin zitten, waar hij bij mooi weer zoo dikwijls zat te lezen. Daar zat hij een half uur lang met zich zelf te overleggen. Het was een warme zomeravond; dc lucht in het westen was nog licht en er waren nog slechts é^n of twee sterren zichtbaar één groote in het zuidwesten en een andere in het oosten. Hel was al een bijzonder geschikt oogenblik om van wonderlijke avonturen en verre lan den te droomen. Tommy zag niet in, dat zijn plan „onzin" was. De inlichtingen, welke meester Ilosea Turpin hem dien middag gege ven had, hadden zijn denkbeelden omtrent den afstand en dc grootte van Australië even vaag gelaten als zij reeds waren. Hij dacht er nan, als aan een klein eiland, waar het niet moeilijk zou zijn iemand op te sporen. Hoe heerlijk zou het zijn een reis te ondernemen evenals zoovelen over wie hij gelezen had en die altijd vonden wal zij zochten! Eigenlijk jammer, dat Australië een eiland was! Het zou beter geweest zijn, als hij er over land heen had kunnen reizen en onderweg allerlei avonturen beleven. Hij zou nu maar begin- Dcn met naar Carbay te göan. Tommy was daar eens met zijn grootmoeder en Grauwtje geweest en wist den weg er heen wat goed. Maar als hij daar aankwam, zouden zij hem dan met het schip willen meenemen? Hij zou er natuurlijk voor moeten betalen „Maar hoe veel?" vroeg hij zich al. ,.Ik heb wel wat geld," dacht hij, terwijl hij opstond cn naar binnen ging; en vóór hij dien avond naar heel ging, haalde hij zijn spaarpot te voor schijn en lelde den inhoud. „Vijf gulden, een kwartje en twee dubbeltjes dat is genoeg," dacht Tommy, het leek hem een hccic schat. „Het is een heel eind naar Carbay," was zijn laatste gedachte, toen bij in zijn bed stap te: „en ik za! misschien heel wat moeten rondloopen in Australië, vóór ik Vader vind. Ik zou wel willen, dat ik Grauwtje mee kon nemen." Dien nacht droomde Tommy, dat hij in Australië was; hij zag een lange rij blonde mannen met blauwe oogen op ezels rijden; ieder hunner had zijn schoenen en sokken uitgetrokken cn. miste den middelsten teen van den linkervoet. Ongeveer een week lang bleef Tommy over zijn plan nadenken, zonder échter een middel te kunnen vinden om er een begin mee te maken. Hij zou natuurlijk moeten gaan bui ten weten van zijn grootmoeder om en dus ook zonder haar toestemming. Hij zou dus nmeten „wegloopen."' Tommy vond dit lang geen prettige gedachte, want hij was altijd een gehoorzame jongen geweest en de enkele jongens, die hij kende en welke weggeloopen «waren, behoorden niet tot de" besten. Hij had echter gelezen van jongens, die weggeloopen "waren en het ver gebracht hadden. En hij moest óf wegloopen óf thuisblijven: Maar hoe zou hij het voor elkaar krijgen? Grootmoe der zou zoodra zij hem miste Grauwtje bi «nnnen en hem achterna rijden, hem in- h 1-n zelfs vóór hij nog in Carbay was. \'u gebeurde het echter, dat meesier Ilosea Turpin een weck vacantie noodig had. Hij had evenals juffrouw Treffit een moestuin, hoewel niet zoo'n grooten als deze en hij moest schoffelen, zijn knolletjes dunnen, zijn kool mtplanten enz. Hij had dikwijls een Vrijen dag noodig en natuurlijk was hiervan net gevolg, dat zijn leerlingen ook vacantie kregen. Zoo genoot de jeugd van Lannwyd het Borpje, waar Tommy woonde en Hosea Tur- ^in regeerde meer -vrijheid dan dit met andere kinderen gewoonlijk het geval is, iets 8at door hun ouders niet altijd e-ven prettig Jevonden werd. i «Br is een heele week geen schoolt" riep Tommy uit, toen hij Zaterdagmorgen thuis- Daarop ging zij haastig naar binnen, want zij/zitlon en mocht er een agent komen, welnu, 1,Vi nnn/lA zl a I 11 f f AI-r t" 1 1, nn '1 1 kwam. „Een hecle week geen school?" herhaalde juffrouw Treffit verbaasd. ^."Waarom is dat? Niet lang geleden hadden jullie nog een weck vrij. Meester Turpin moet zeker kool uit- planten." „Hij zei, dat het goed voor ons was." „Zoo! Hij schijnt te vinden, dat jullie dik- j wijls vacantie noodig hebt. Jc zult dus een heele week niets te doen hebben en Lena in den weg loopen, als ik weg ben." „O juffrouw," zei Lena, die in de keuken i bezig was met koken, „hij is heelcmaal niet lastig." Bij deze woorden keek zij den jongen I vriendelijk aan. „Ik merk nooit iets van hem." j Lena cn Tommy waren dikke vrienden. Als i Grootmoeder met Grauwtje cr op uit was, kon hij soms urenlang bij haar zitten en I haar allerlei verhalen vertellen, waarbij zij hoorde, dat juffrouw Treffit haar riep. Tommy liep dc dorpsstraat uit, aan welker einde de weg zich in tweeën splitste, de één ging langs de velden naar tante Anna en de ander liep regelrecht naar de kust. Hij keek behoedzaam om zich heen en sloeg toen hij niemand in de buurt zag den weg naar de kust in, (Wordt vervolgd.)*- Verstoord geluk. door: G. J. Visscher. Hij had het niet breed, de oude Stammer. Vroeger was hij metselaarsknecht geweest, maar door het instorten van een stelling had hij een been gebroken. Hij kreeg vijf gulden dan groolc, verwonderde oogen opzette en week pensioen. In de eerste jaren na dat T i rhv.sh Wol VioK ;i, „or, w.;;„ uitriep: „Lieve help!" Wel, heb ik van mijn leven!" of „Maar Tommy, dat kan toch niet!" „Je hebt dezen zomer nog hcelemaal niet bij tante Anna gelogeerd, is het wel, Tommy?" vroeg juffrouw Treffit. „Nee Grootmoeder.'' „Dan vind ik, dat je Maandagmorgen maar eens naar haar toe moest gaan en er een ongeluk verdiende hij er nog al wat bij met kleine karweitjes. Dat was gemakkelijk werk, maar er werd ook weinig voor betaald. Nu was hij oud en hij deugde ook niet meer voor die bijbaantjes. 't Was een heele toer om rond te komen Yoor den ouden tobber. Omdat hij maar een man alléén was, zoo zonder vróuw of kinde- j weck blijven. Ik ben de volgende week veel i ren, was hij bij iemand in den kost gegaan, van huis en Lena heeft het druk. Je tante Daar betaalde hij wekelijks vier gulden vijf- heeft je graag bij zich en je mag er altijd i tig, dus hij -hield maar twee kwartjes over. 1 komen. Zoek je boelljc dus maar bij elkaar." Men had wel tegen hem gezegd: „Waarom ga Tanle Anna was de eenige zuster van ie niet op een dorp wonen? Hier in de stad is alles veel duurder. Je kuut builen wel voor een gulden per week minder onder dak I Tommy's vader en met een boer Smith getrouwd. Zij woonde in een aardig huis niet j ver weg. Tommy had dikwijls eenige dagen bij zijn oom en tante gelogeerd en dit altijd heel prettig gevonden, zoodat hij Grootmoe- der's voorstel gretig aannam en daar het eten I nog niet hcelemaal klaar was. ging hij naar Grauwtje toe en reed wat op hem rond. Het was onder dit rondrijden, waarhij j Grauwtje nu en dan eens even bleef stilstaan komen!'' maar Stammer zei: „Wat moet ik nu builen doen? Hier heb ik mijn kennissen en hier heb ik altijd gewoond. Op zoo'n dorp zou ik het niet kunnen uithou den. Wie weet, of ik nog niet ereis een ge lukje heb." En jawel! Hij had een gelukje. Op een morgen, dat hij, leunende op zijn öm"ëcaJKrasVriei5~la£wfdin \v« al te'knab-i kn,k- zii" «laselijksche loopje deed, kwam hij beien - dat het Tommy plotseling inviel, vroegeren baas tegen. welk een prachtige gelegenheid cr zich nu voor zijn reis voordeed. In plaats van naar zijn oom en tante te gaan, zou hij den anderen kant uit loopen, naar Carbay, en aan boord zijn vóór Grootmoeder er iets van ver- moed de. Den geheelen dag en ook den volgenden, ja zelfs 's nachts was hij van dit plan vervuld. Zoodra hij Maandagmorgen ontbeten cn zijn uu.? .en ,""Jn Zondagsche pak aangetrokken had, zei hij en we6- Grootmoeder goedendag en liep hij de dorps- I straat uit. Juffrouw Treffit dacht natuurlijk niet anders, of hij ging naar tante Anna ,ecn flinke wandeling, welke Tommy wel j meer gemaakt had. „Zoo, Stammer! Ik heb je in geen tijd ge zien. Hoe gaat het?" „Och, mijnheer! Wat zal ik u zeggen. Ik ben gezond van harte, maar van mijn vijf gulden pensioen kan ik niet veel doen." „Vijf gulden? Ja. Dat is niet te veel. Maar kan je er niets bij verdienen?" „Ik zou wel wiiten, mijnheer, maar ik ben oud en mijn vriend (hij wees op de kruk) zit De kleine hengel had haar in dit stellige „Weet je wót? Heb je gezien, dat ik bezig ben, een nieuwe fabriek te bouwen?" „Ja, mijnheer! Ik zie alles, wat er in het bouwvak gebeurt, dat begrijpt u. Als jc er vroeger zelf in geweest bent, dan moet je daar wel naar kijken." ,Zoo! Dus je weet, waar het is. Ik wou dan denkbeeld gelaten. Als zij hem gevraagd had, zeggen> dat jk je <jaar wel op de Zondagen I of hij toch w el naar tante Anna ging, zou hij|Y00r water zou kunncn gebruiken. Voor i haar de waarheid gezegd hebben, w ant als eri"»s nachis heb ik een ander. Als jij dat wilt iets was, waaraan hij een hekel had en wat doen van >s morgens zes *s avonds zes, zal hij nooit deed, dan was dat jokken. Natuur- ik je een ffuWen per keer fiey*n Hoe dcnlc jo lijk deed hij even verkeerd door zijn groot- daar over?" moe'der in de meening te laten, dat hij naar q alsjeblieft mijnheer! Heel graag!" izijn tante ging, doch dat drong eigenlijk niet, fGaed, Rcken €r dan.maar op tegen a.s. J tot hem door. Het kwam eenvoudig niet m Zondag.'* I hem op. Bovendien zou hij zijn vader immers j)c houwer ging verder en Stammer slrom- I thuis brengen en zeil ooit terugkomen. Hij liep pelde naar huis, om <lat nieuwtje te vertellen dus niet voor goed weg en ook niet voor zoo aan de menschenr bij wie hij in den kost was. heel lang al zou hij natuurlijk langer dan j Misschien zuil ge denken: „Kon zoo'n oude, een weck uitblijven en Grootmoeder zou kreupele man de bouwmaterialen op zoo'n zóó in haar schik zijn, als hij Vader mee- Rr00t cr( bewaken?" Och, dat gaat best. Het bracht, dat zij haar boosheid wel dadelijk ver- ,vas jpinsers bij dag, en dus kon hij dadelijk gelen zou. Dergelijke gedachten maakten, da' 2i(:n o( er icls ficbcurde, dat niet in den haak Tommy vroolijk afscheid van haar nam en zij was gn bij was niet aangesteld als verdedi- ^us niets vermoedde. Rel.( lnaar alleen als bewaker. Zou hij nu bijv. Had juffrouw Treffit echter iels gemerkt 2jeil( (ja[ iemand steeuen of hout wou wegne- van Tommy's toebereidselen in den vroegen men, dan kon hij het verbieden en stoorde de morgen, dan zou zij wel begrepen hebben, dat ,ja<)er 2jch daar niet aan, dan behoefde Stam- hij .andere plannen koesterde dan bij tante mers maar een politieagent te waarschuwen, j Anna le gaan logeeren. Hij openele zijn spaar- om direct hulp te krijgen, j pot en liet den geheelen inhoud in één zijner j Nachtdienst was moeilijker. Daarvoor kwam I broekzakken verdwijnen. Toen gleed zijn oog auijd ecn tamelijk jonge man, ten minste over zijn boekenschat, hij koos er ecn deel iemand, die goed ter been was. uit: Reizen en avonturen ter zeeen t e 1 a n d en stopte dit in zijn jaszak. Daar na schreef hij iets op. een stukje papier, vouw de het dicht en zette 'buitenop: „Voor Groot moeder." Toen hij hiermee klaar was, ging liet werkvolk had een hokje getimmerd voor de wakers. 't Leek wel een schilderhuisje, maar er was een bankje in, om op le zitten. Den volgenden Zondag zat Stammer in zijn hij Lena zoeken, die hij in dc buurt van het hokje. Ilij had een boek gehuurd, om wat te varkenshok aantrof. j lezen; daar hield hij nog al van. 1 Dien eersten dag kwam cr niet veel van „Lena", begon hij, „zie je dezen brief?" ,Ja, natuurlijk zie ik hem," antwoordde Lena. „En wil jij hem Zaterdag aan Grootmoeder geven?" „Zaterdag! Waaróm geef je hem haar nu niet? Zij is in den moestuin bij de knollen." „OmdatGrootmoeder den brief Zaterdag pas mag hebben; als je het niet beloven kunt, laat ik hem niet achter." lezen. Telkens keek hij op. Dón om tc zien. wie er voorbij ging, dón weer omdat hij er over dacht, wat hij nu wel allemaal doen zou met dien extra verdienden gulden. Om twaalf ïïsjsïï?. h.c£ k*<* dan liepen zij eenvoudig hard weg. Maardaar kwam een heer op een fiets. Hij reed regelrecht op de jongens aT en riep: „Wil je dat wel eens laten!" De jongens maakten, dat zij weg kvvamen. Je zoudt zéggen: wat had die vreemde vent er mee tc maken? Ze raakten dat hokje juist zoo lekker! De heer reed naar Stammer. Die had het al .gezien; het was de baas. „Ik kwam daar juist op tijd, hè Stammer!" „Ja mijnheer! Die jongens! Zc doen het anders nooit." „Zoo! Ja. 't Zijn rakkers." De baas weg. Slammer niet op zijn gemak. Die lamme jongens. En dan moest de baas juist komen! Als die maar niet Hij durfde niet verder denken. Hij hoopte van neen. De baas reed een eindje om. Hij was daar juist op tijd gekomen. Ze brachten Stammer leelijk in de knel. Zou dat meer gebeuren? Zoo ja, dan zou de man niet geschikt zijn voor dat baantje. Een kwartier daarna ging hij nóg eens kijken. De jongens hadden een poosje krijgertje ge speeld. Maar dat verveelde hun al gauw en toen had er een gezegd: „Jongens! Die be moeial is nu toch weg. We hielden dien ouden baas zoo lekker in zijn houten kastje. Willen we nog eens gaan kijken?" „Ja! Vooruit, Het bombardement van Ant werpen!" schreeuwden de anderen. Zij weer aan 't gooien en Stammer weer, naar binnen. Maar opnieuw zagen zij den heer op de fiets aankomen, die hen voor de tweedemaal weg jaagde. Nu ging de baas niet meer naar Stammer. Hij fietste naar huis. Stammer bracht de week in vrees en angst door. Hij sliep slecht en hij at weinig. Hij was zoo gewoon geraakt aan dien galden extra- verdienste en het baantje beviel hem zoo goed. Zou hij het nu misschien kwijtraken door het bedrijf van drie kwajongens? Wat hij gevreesd had, gebeurde. 's Zaterdags kreeg hij wél vijf gulden in plaats van één, maar daarbij de boodschap, dat hij 's Zondags niet meer behoefde te komen, omdat het niet langer ging. De l)aas had een ander aangenomen, die goed kon loopen, en die dus de jongens in toom kon houden. Slammer was zijn baantje kwijt. Weer waren de vijf gulden pensioen zijn eenig inkomen. Hij legde zijn pijp weg. Hij huurde geen boeken meer. Hij zouja, hij zou ook maar niet zoo veel meer gaan loopen. Dan sleten zijn laarzen wat min'der. Hij moest probeeren, weer met vijf gulden toe te komen. Fabelen van Lessing. Het schaap en dè zwaluw. n. Een zwaluw vloog op een schaap aan om wat wol voor zijn nest uit de vacht van het schaap te rukken. Het schaap sprong vree- selijk boos heen en weer. „Waarom ben je toch zoo boos op mij?" vroeg de zwaluw, „en waarom zoo gierig? Je staat den herder wel toe, dat hij je al je wol afneemt, zoodat je naakt moet loopen, en mij wil je niet eens één enkel vlokje geven. Hoe komt dat toch?" „Wel," antwoordde het schaap, „jij verstaat de kunst niet om mij mijn wol op zoo zachte manier af tc nemen, als de herder dat doet." III. De heer cn de oUlaid. „Wat zijn de menschen toch dwaas!" zei de beer eens tegen den olifant. „Wat eischen zij niet veel van ons, zulke beste dieren! Op de maat der muziek moet ik dansen, ik, de ernstige beer! En zij welen toch maar al te goed, dat zulke grappen volstrekt niet slroo- ken met mijn deftigheid; want waarom zou den zij anders zoo schateren van het lachen, wanneer ze mij zien dansen?" „Ik dans ook op de maat der muziek," zei de geleerde olifant, „cn toch geloof ik, dat ik met een yak vul geld binnen te stappen tfI| zijn eiger houtje uit le kiezen, wat zij,, hint I maar begeerde. .Pock v<^r h'j n°£ bij den winkel was, kwam hij onderweg een jongen tegen, die een fluitje in de hand had. dat bij aan zijn mond zette en er toen op los blies. Verrukt bleef Benjamin staan. De loon dezer fluit had het hem gedaan! Vergeten was de speelgoedwinkel en alle speelgoed der wereld: dat fluitje, en dat fluitje alléén moesf hij hcbbenx 't kostte wat hel wilde! Zonde* naar den prijs tc vragen, of er lang over te onderhandelen, bood hij vrijwillig den gelufo kigen bezitter voor-het vurig begeerde fluitje iól de duiten aan die zijn beide zakken \ulden. Natuurlijk wilde de andere jongen dolgraag I dien ruil aangaan en dat zonder zich ook maar één oogenblik tc bedenken, 't Zou moeit lijk le zeggen zijn, wie van beiden blijdcr was, want ieder hunner geloofde vast cn zeker, dal hij den besten ruil gedaan had. Toen nu onze Ben thuis kwam, zoo trotscb als een koning op zijn fluitje, ondervond hij zeker de eerste groote teleurstelling in zijn jonge leven, daar hij al dadelijk tot de ircu- rige ontdekking kwam, dat bij zelf d'c eenige j was, die blijde met zijn inkoop was, terwijl voor al de andere huisgenoolen tol den hond en de kat toe zijn fluitje, waar hij j toch zoo ingenomen mee was cn waarop hij den ganschcn dag blies, een ware bezoeking was. Toen men echter vernam, dat hij voor dit schelle ding al zijn duiten opgeofferd had, lachten zijn broers en zusters hem in zijn get zicht uit cn zeiden hem rondweg, dat hij geeö dommer streek had kunnen uithalen, daar hij zesmaal meer voor het uitgeholde stuk' hout gegeven had, dan het waard was. Daar had me nu die arme, eerst zoo geluk kige Benjamin,' behalve dc schade en defl spot, nog het knagend gevoel, wat hij voo* dat weggeworpen géM al niet hnd kunnen koopen! Uit was het toen met zijn blijdschap over het fluitje; er kwamen waterlanders cn zijn spijt overtrof verre het genoegen, dat het fluitje hem eerst verschaft had. Dagen aan een stuk hinderde hem die domme streek Eén goed gevolg had deze gebeurtenis ech ter toch voor Benjamin Franklin! Hij vergat n.l. dat fluitje, dat hem eerst zooveel vreugde bereid en daarna zooveel verdriet berokkend had, zijn heele leven niet, en zoo dikwijls hi? in het vervolg gevaar liep, iels onnuttigs U koopen, wist hij dapper de verzoeking te weer staan, omdat dan onmiddellijk de herinnerinp en tevens de waarschuwing bij hem opkwam „Geef niet te veel voor 'f fluitje!" Toen hij later een volwassen man was door den hem bijgebleven grondregel: nöoil iets onn^odigs te koopen, geld en tijd be spaarde, deed hij al heel spoedig de ontdek king, dat zeer veel menschen eigenlijk te veel" voor hun fluitje geven! Ontmoette hij b.v. een gierigaard, die zon der doel of nut zijn geld oppotte, zich alle ge noegens des levens ontzegde, die niet de vreugde van het weldoen kende, ja zelfs om de liefde, vriendschap en achting zijner mede- menschen niets gaf, om toch maar alles aan zijn schatten te offeren, dacht hij: „Arme man! Je betaalt veel te veel voor je fluitje!" Ontmoette hij iemand, die altijd maar aaa.' pret en vermaak jaagde, en nooit eens ernstifl en nadenkend kon zijn, dan zuchtte onze Ben en zei: „Arme man! 't Zal jc nog eens berou wen, dat je weer zooveel voor je fluitje gege ven hebt!" Zoo leerde de later zoo beroemd geworden Ben reeds in zijn vroegste jeugd door een dommen streek, dien hij als kleine jongen be ging. iets, dat hem zijn leven lang hij werd 84 jaar oad onvergetelijk bleef, nl dat vee! naars en vele zorgen iemands eigen schuld zijn, doordien men de dingen in de wereld niet altijd op hun juiste waarde schat, of, zoo als de groote man zich naar de opgedane ervaring uitdrukte: „le veel voor zijn fluitje gaf!" kostvrouw zijn middageten gebracht. Fijn smaakte het daar buiten!" En dan ecu gulden te verdienen! Toen het avond werd, had hij dien gulden in gedachten wel tien maal uit- „Lieve help! 't Is mij net eender, wanneer gegevenIlij moest tot Zaterdagavond wach- zij hem krijgt, of hem zelfs heelemaal niet ten, eerdat hij zijn loon kreeg, want het was krijgt. Maar zie je, Tommy, Zaterdag kom je 1 maar éénmaal per week uitbetaling, weer thuis, daarom geef je hem haar dus je begrijpt, dat hij maakte, dat hij er bij zelf niet?' Tommy voelde, dat hij ecn kleur kreeg. „Geef hem dan Vrijdag," zei hij. „Grootmoe der moet hem hebben vóór ik terugkom." „Hou je me eigenlijk voor den gek, Tommy?" „Heelemaal niet. Maar wil jc t soms niet voor me doen, Lena?" „Zeker wel. Ik zou nog veel meer voor je willen doen. Tommy. Kijk, ik zal hem in mijn zak steken bij mijn klos garen, en telkens als ik hem voel, zal ik zeggen: Is het vandaag de dag? En als het dan Vrijdag is, zal ik hem ann je grootmoeder geven. Dat zal ik doen, al zou ik hier ook nooit meer een kopje om- wasschen." Tommy's brief luidde: Ik ben heelemaal niet na.ar tante Anna gegaan, maar op weg naar Australië om Vader te zoeken. Ik ihoop. dat ik hem heel gauw thuis breng. Tommy Treffit. Tommy had namelijk gedacht: „"Wat zal Grootmoeder bedroefd en ongerust zijn, als zij ontdekt, dat ik niet bij tante Anna gelogeerd heb en zij niet weet, waar ik heen gegaan ben! Zij zal mij overal zoeken." En op deze manier wilde hij haar van zijn doen en laten op de hoogte brengen, als hij zeil reeds ver scheiden dagen op reis zou zijn. Toen Tommy nu afscheid genomen had van zijn grootmoeder, stond Lena aan de deur hem op te wachten. Zij stopte hem een dik was! Tien twaalf Zondagen zat hij in zijn hokje en liep hij langs het werk. Hoe lang zou het nog duren? Nog wel drie maanden mis schien, maar dan zou de fabriek wel klaar zijn. En dan? Och! Dc baas had altijd het een of ander onder handen, 't Zou best kun nen, dat hij voor den ouden Stammer dan wel weer zoo'n baantje had. Goed gehumeurd ging hij op een Zondag, nadat hij een poosje met een kennis had staan praten, weer in zijn hokje zitten. Hij stopte een pijpje d^t kon wel lijden, sinds hij den gulden had! en hij nam zijn boek weer op; op bladzijde vijfentachtig was hij gebleken. 't Werd nu juist mooi, toenbom! bom! bom! Drie steenen bonsden tegen zijn hokje. Hij liet het boek bijna uit zijn handen val len. Wie deed dat? Hij naar huiten. Ecn eindje van hem af zag hij drie jongens staan. Dadelijk riep hij: „Wil jullie...." Maar verder kwam hij niet, want weer vlogen er drie steenen tegen zijn hokje aan. Stammer, op zelfbehoud bedacht, kroop naar binnen. „Hoera!" schreeuwden de hengels. En op nieuw gaven zij het houten getimmerte de volle laag. Stammer strompelde weer naar buiten. „Houd je op! Kwajongens! Ik zal de politie eens waarschuwen!" „Hoera! Leve de politie!" schreeuwden de knapen weer en nog eens bekogelden zij het stuk koek, dat stevig ingepakt was, in de houten huisje van Stammer. Zij wisten wel, hand. ..Om den weg wal te korten," zei zij. dat dc oude, kreupele man hen niet kon na- nooit echter hebben de toeschouwers mij uit gelachen, integendeel: blijde verrassing en diepe bewondering stonden steeds op hun gelaat te lezen. Geloof mij, vriend beer! d.e menschen lachen niet, omdat gij danst,'maar omdat gij er u zoo gek bij aanstelt." Van alles wat. TWie kan een vijzel nan een leeg glas ophangen Men verhit de lucht in een drinkglas door er een papier in te laten verbranden. Verder heeft men een zwaren koperen vijzel bij de hand en houdt dien met den bodem, waaraan een stuk nat leer bevestigd is, naar boven. Draait men nu het glas vlug om en plaatst men het met de open zijde op dat leer, dan drukt het zich onmiddellijk zóó sterk daarop vast, dat de vijzel meegaat, wanneer men het glas tracht op tc tillen. Franklin's ilait. Toen Benjamin Frankjir. (1706- 1790) de beroemde Amerikaan, die den bliksemaflei der uitvond en bovenden é*in der uilste- kendste mannen van zijn lijd was, zeven jaar oud was, kreeg Lij een lesje, dat ondanks zijn jeu"d, toch zulk een diepen indruk op hem maakte, dat zeoals hij zelf vertelt het onuilwischbaar in zijn gehoug-n geprent bleef. De kleine Ben was nl., als het zestiende kind van een zeepzieder, allesbehalve ver wend, zooals men zich zeker wel zal kunnen voorstellen. Welk een gebeurtenis moest het dus in het leven van den zevenjarige zijn, toen op zekeren feestdag ooms en tantes hem al zijn zakken met kopergeld vulden. De eerste wandeling van den nu schatrijken Ben was natuurlijk naar een speelgoedwinkel, om daar, voor de eerste maal van zijn leven. Naar stad geweest. door C. H. Twee kleine, kleine kleutertjes Zijn saam op weg naar huis; Zij komen uit dc drukke stad, Hun moeder wacht hen thuis. Zij hebben heel wat ingekocht, Het was een lange lijst: Eén mand met ei'ren, grooten, hoor! Janhagel, wol en rijst. De regen deert het tweetal niet, Wie geeft om regen nn? Zü worden immers zoo niet nat. Met Moeders paraplu! Zeig, ah ik eens een boodschap Heb, Kom dan hiaar bij nrij aan; "Wij kunnen best een volgend keet Zóó met ons drieën g«an. Wij loopen samen dan nèar sttd> Doen onze zaakjes vlug, En dan? Je raadt het zeker al? Trakteer 'k bij bakker Plug.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 6