16"' Jaargang
„DE E EM LAN D E R".
Maandag 10 September 1917.
BUITENLAND.
't Winkeltje.
N\ 60.
abonnementsprijs
Mr. W. H. de Beaufort over
Onze Defensie-
FEUILLETON.
AMERSFOORTSC
MARIE VAN VERSENDAAU
hoofd redactlei Mf q f yapj schaaRDENBITRO.
Uitgevers: VALKHOhh ft Co.
i.se.
f
3.00»
Per 8 maanden too* Amerafoort
Idem franco per poet..
Per week (met gratie verzekering tegen ongelukken)* 0.14.
Afzondert tike nummer»0.05.
Wekelijkeeh bbroegeel Ak Roibmdsch* Huitvrm*" (onder
redactie ran ThérAae Heren) per 3 mnd. 50 ets.
WekeUikecb btlvoegael Winlórmkt" per 8 mnd. 53 Ctfl.
Bureau: Arnbemsche. Poortwal. hoek Uttecbtscbestr.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER ADV ER TEN TIÉN
Van 1regel» n f O..HO,
Elke regel moor 0.15]
Dienstaanbiedingen 1l regelso.üo.
Grooit/letter» naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bosteen zeyr voordooligo Lepaliiigon
tot het herhaald udvertooren in dil Blad, bij abonnement.
Eene oiroulaire, bevattende do voorwaardoit. wot dl op
aanvraAg toegezonden.
Mi. W. H. de Beaufort schrijft in D e P a k-
Icel over de bekende uitlating van den Mi
nister van Oorlog te Leeuwarden over toe
komstige oorlogsbegrootïngen. In de eerste
plaats, merkt de schrijver op, schijnt de Mi
nister ervan overtuigd te zijn, dat een aan
staande vrede ons niets zal brengen dat
-♦enigermate gelijkt op ontwapening of op
verminderde bewapening. Ofdeze over
tuiging ook gedeeld wordt door
4lle ambtgenooten van den Mi
nister van Oorlog, betwijfelt de heer
De Beaufort.
„Mocht dit niet het geval zijn, dan had
deze staatsdienaar, mijns inziens, beter ge
daan om niet ongevraagd met een zoo ge
wichtige en verreikende verklaring de natie
te komen verontrusten."
In de tweede plaats is den schrijver uit de
woorden van den Minister gebleken, dat hij
van oordeel is, dat de vóór den oorlog be
staande wedstrijd tusschen de mogendheden
in het volmaken hunner krijgstoerustingen,
door toepassing van alle uitvindingen op het
gebied van scheikunde en werktuigkunde,
na den vrede zal voortduren; terecht ziet
de Minister in, dat de doorlogsuitgaven
daardoor zoo ontzaglijk zullen toenemen dat
zelfs Nederland, dat in dien strijd toch altijd
ver zal moeten achterblijven bij de groote
mogendheden, toch zijne uitgaven voor de
landsverdediging tot een ongekend bedrag
zal moeten opdrijven.
„Hieruit vloeit voort dat ook voor Marine
een aanzienlijke verhoogingnoodzakelijk
zal wezen, zoo dat men wet zal kunnen aan
nemen dat een bedrag van hon
derd millioen, voor Oorlog
en Marine gezamenlijk. den
minister niet te hoog zullen voorkomen,
Een dergelijk bedrag blijvend op onze
staatsuitgaven drukkend zal geheel nieuwe
geldelijke voorzieningen noodzakelijk ma
ken. Bezuinigingen zijn uitgesloten, behoud
der buitengewone belastingen die thans ge
heven worden, zoo noodig zelfs verhooging
daarvon, zal zich als onafwijsbare eisch doen
gelden. Dit nu reeds in het vooruitzicht te
stellen terwijl de zekerheid daarvoor niet
bestaat, alleen op grond eener opvatting
van sommigen, die naar het schijnt door
den Minister van Oorlog wordt gedeeld, is
zoude ik meenen niet van voorbarig
heid vrij te pleiten."
In de dede plaats merkt de heer De
Beaufort op wanneer de vrede, die in het
verschiet ligt, niet is een wapenstilstand,
een reculer pour mieux sauter, en evenmin
een vrede die met een internationale over
eenkomst tot ontwapening gepaard gaat, dan
mag men zich toch vleien dat hij met zulk
een hartgrondige vreugde zal worden ont
vangen, dat in alle landen de openbare mee
ning eenstemmig zal aandringen op zijn
behoud.
„De regeeringen die dan met de handen
in de haren zullen zitten over de regeling
hunnei financiën, zullen voorzeker dezen
aandrang- niet tegenwerken. Lange jaren
van vrede wachten ons dus en nu zoude ik
het toch betreuren indien Nederland zooals
het artikelNiet genoeg schijnt te bedoe
len, alsdan oorlogsprofeten binnen zijne
grenzen zag opstaan, die voortdurend be
wapening predikten. Men zal natuurlijk ge
durende dit tijdperk van vrede de weerbaar
heid des lands niet geheel mogen laten ver
vallen, maar evenmin die zoodanig behoe
ven te versterken alsof eiken dag de oor
log ons bedreigde."
Ten opzichte van de vraag, wanneer heb
ben wij voor onze defensie genoeg gedaan
merkt de schrijver het volgende op
„Ten opzichte der defensie geldt het om
gekeerde van het bekende antwoord van
Kardinaal Richelieu op de vraag hoe hij
over zijn staatkundig talent dachtop de
vraag, wat is er in Nederland voor de de
fensie gedaan zoude men kunnen antwoor
den un peu quand on lc considère, peu
quand on le compare. Onze voorraad van
torpedo's, vliegmachines, kanonnen en
soortgelijk oorlogstuig moge op zich zelf
niet onaanzienlijk zijn, vergeleken met wat
de groote mogendheden in hunne tuighui
zen hebben, is hij onbelee-kenend. Van elke
poging om „zelfs in de verte gelijken tred
met die mogendheden te houden, moet
noodzakelijk worden afgezien. Om te be
palen of er genoeg is gedaan, kan men zich
derhalve met de groote mogendheden niet
meten eerder nog met de kleinere, maar
lettende op het verschil in ligging en staat
kundige verhoudingen acht ik. den juisten
maatstaf ook hier niet aanwezig. Staan wij
thans (zooals uit een vorig artikel in D e
Fakkel opgemaakt kon worden) „op den
rand der weerloosheid", dan vrees ik dat
zelfs een oorlogsbegrooting van 60 millioen
niet in staat zal zijn om ons in een toestand
van volkomen weerbaarheid te brengen."
De heer De Beaufort eindigt zijn artikel
aldus
„Nog één woord ten slotte. Zij, die niet
kunnen gelooven dat er ooit een tijd zal
aanbreken wanneer beschaafde landen
hunne twisten niet meer door de macht van
het zwaard zullen laten beslissen en die dus
den oorlog een onvermijdelijk kwaad ach
ten, zouden zioh toch naar ik mij vlei
hartelijk verblijden indien zij door de toe
komst in het ongelijk werden gesteld. Wel
nu, laat hen dan ook bedenken dot zij de
vredelievende stemming bij de volken, die
alleen tot een zoo blijde toekomst den weg
kan effenen, niet krachtiger kunnen tegen
werken dan door hun onophoudelijk drei
gen met het schrikbeeld van den* oorlog.
Niet ten onrechte zegt het Duitsehe spreek
woord als men den duivel op den muur
schildert, dan komt hij."
Politiek Overzicht.
De inrichting van den
staat Polen.
Wanneer men in dezen oorlog nog met
waarschijnlijkheden mag rekenen, dan zou in
Rusland tengevolge van het verlies van Riga
de vredesgedachte versterkt moeten worden,
Het weder vervallen in de oorlogspolitiek
door de mannen, die sints de revolutie de
leiding der zaken in Rusland in handen heb
ben, heeft aan Rusland groot nadeel toege
bracht. De vredespartij is door de gebeurte
nissen ten volle gerechtvaardigd geworden.
Als het dus gaat naaT de waarschijnlijk
heidsrekening, dan *ou te verwachten zijn,
dat men In Rusland «ich meer geneigd toont
tot den vrede en zijne aandacht gaat schen
ken aan de vraagstukken, die op den vrede
wachten om ter hand te worden genomen.
Daaronder neemt eene eerste plaats in de
vraag wat moet gebeuren met het uitgestrek
te gebied, waarover vóór den oorlog de Rus
sen hebben geheerscht en dat hun nu ont
nomen is. Het zou op dit oogenblik voor
barig zijn diep op deze vraag in te gaan. Al
les is hier ongewis. Het eenige gebied, waar
voor maatregelen zijn genomen, die doelen
op eene toekomstige regeling, is het voor
malige Russisch Polen, het gebied waarvoor
de grenzen in 1815 door bet congres te
Weenen zijn aangegeven en dat daarom
pleegt te worden genoemdCongres-Polen.
En ook die maatregelen zijn geheel voorloo-
pige maatregelen. Zij konden niet anders
zijn, en-het voor de-hand liggende gevolg is,
dat niemand er mee tevreden is. De gene-
raal-gouverneur, die als vertegenwoordiger
van het Duitsehe gezag, gezeteld is in het
slot te Warschau, heeft op die algemeene on
tevredenheid nadruk gelegd in eene opmer
kelijke rede; die hij hield tot herdenking van
zijne tweejarige ambtsvervulling. Hij ver
klaarde darin, dat het werk van het leggen
der grondslagen voor den Poolschen staat
niet was ter zijde gelegd; dat gewichtige
werk wordt voortgezet en ieder werkt er aan
mee op de plaats, waar hij is gesteld. Maar
hij ging aldus voort
„Wij hebben veel beleefd wat wij mis
schien gaarne niet zouden hebben beleefd
Wij hebben buitensporige wenschen bij
voorbaat trachten in te toornen en. den Polen
de wegen en oogmerken aangewezen, die
gangbaar en misschien bereikbaar Zouden
zijn geweest. In alle dingen hebben wij niet
al te veel begrijpen gevonden. Het ligt nu
eenmaal in het temperament van dit volk,
dat het gemakkelijk te ver gaat in wat het
nastreeft en .in zijne oogmerken fantastisch
wordt, en dat dit volk een merkwaardigen
afkeer heeft om aan te nemen wat van eene
andere zijde komt, zelfs al is het iets heel
goeds. Op deze wijze is het werk ons hier
belangrijk bemoeielijkt. In de eerste geest
drift heeft men ons veel gezegd wat zeer
hoopvol klonk. Wij hebben ook veel daarvan
geloofd, maar wij hebben moeten inzien, dat
wij ons in vele dingen hebben vergist."
In den verderen loop van de rede werd nog
gewezen op uit het buitenland afkomstige
verwijten, volgens welke het land verwoest
en geen stam hout meer in Polen was, zoodat
geen enkel huis met de middelen van het
land had kunnen worden opgebouwd. Het te
gendeel was waar; de spreker had met
eigen oogen gezien, dat in de door
de Russen verwoeste dorpen de hui
zen bij geheele straten weer verrij
zen en veel mooier dan vroeger. De
generaal-gouverneur klaagde, dat men
trachtte de Duitschers zoo slecht te maken
als maar mogelijk was. blaar met veel moei
te, ondanks groote tegenwerking en veel er
gernis zou ten slotte toch het doel bereikt
worden. Het hoofddoel van het Duitsehe be
stuur was het land in orde te houden en voor
de groote doeleinden van den oorlog bruik
baar te maken. Hij besloot met deze woor
den: „Het land moet weten, dat wij hier ge
komen zijn pm het te bevrijden uit eene ca
lamiteit, waaronder het meer dan 100 jaren
heeft gezucht. Wij hadden de bedoeling het
uit zijn onwaardigen toestand te bevrijden,
en misschien zouden wij daarin reeds meer
geslaagd zijn, als wij in het volk een beter
begrip daarvan hadden gevonden."
Uit deze rede klinkt duidelijk de teleurstel
ling over de houding der bevolking, die niet
wil begrijpen, dat de Duitschers en Oosten
rijkers zijn gekomen om haar te helpen de
gevolgen der Russische overheersching uit
te wisschen. Het scheelt niet veel of den Po
len wordt hunne ondankbaarheid aangewe
zen. Maar toch ligt voor die houding de ver
klaring voor de hand. De centrale mogend
heden willen als bevrijders in Polen optre
den, maar slechts voor zoover dit met hunne
belai\gen strookt. Van die gedachte gaat de
proclamatie der beide keizers van 5 Nov.
1916 uit, die de toezegging bevatte, dat er
weer een zelfstandige staat Polen zou wor
den opgericht, maar de grenzen van dien
staat in het westen en zuiden bij voorbaat
vastlegde; wat van het voormalige konink
rijk Polen behoort tot Pruisen en tot Oos
tenrijk, zou aan die rijken blijven behooren.
Alleen voor het voormalige Russisch Polen
zou het uur der bevrijding slaan.
Sedert zijn echter door de revolutie in
Rusland de omstandigheden veranderd. De
bereidverklaring van de uit de revolutie
voortgekomen Russische regeering om aan
de Polen-in ieder geval de ruimste mate van
autonomie te verschaffen, is niet zonder uit
werking gebleven. Zij heeft voedsel gegeven
aan den tegenzin van de Polen om met de
wapenen tegen Rusland op te trekken. In
verband daarmee zijn ook de Poolsche wen
schen naar grootere zelfstandigheid reeds
gedurende den oorlog meer en meer geste
gen. De wenschen, die de Polen voor de toe
komst vervullen, vindt men uitgedrukt in het
volgende besluit, dat den 28en Mei van dit
jaar genomen is door de club der Poolsche
leden van den landdag van Galicië
„De club der Poolsche leden van den
landdag verklaart, dat het Poolsche volk en
kel en alleen streeft naar het weder verkrij
gen van een onafhankelijk, vrij Polen, dat
een toegang naar de zee geeft, en verklaart
zich met dit streven solidair. De club stelt
verder het internationale karakter van deze
kwestie vast en ziet daarin den waarborg van
een duurzamen vrede. De club geeft uiting
aan de hoop, dat de ons toegenegen keizer
ven Oostenrijk deze zaak in zijne hand zal
nemen. De wederoprichting van den Pool
schen staat met hulp van Oostenrijk zal hem
een natuurlijken en betrouwbaren bondge
noot verzekeren."
De oorlog,
Berlijn, 8 Sept. W. B) De Berl. Zei.
tung verneemt, dat de „bijzondere conimis-
sie bij den Rijkskanselier" Maandagmiddag
om 4 uur is amengeroepen. Men vermoedt,
dot in deze vergadering het ontwerp vooi
het antwoord op de vredesnota van den
paus zol worden ojigesteld.
Het antwoord van Engeland op de Pau
selijke nota is feitelijk gelijkluidend aan het
antwoord van president Wilson.
Op het Westelijke oorlogsterrein is bij
Verdun een nieuwe Fransche aanval losge
broken. De Pranschen vermeesterden het
bosch van Chaume, waar de infanteriestrijd
nog voortduurt en naderen den weg Beau
montOmes. De stellingen, die laatstge
noemd dorp beheerschen, werden door dc
Pranschen genomen.
Op het Oostenrijksch-Itoliaansche oorlogs
terrein zware beschieting van de Monte Son
Gabiiele, die nog sleeds in handen der Oos
tenrijkers is. Ten N.O. van Görz blijven de
Italianen een krachtigen druk uitoefenen. In
Zuid-Tirol vermeesterden de Oostenrijkers
een vijandelijk steunpunt bij Bezzecco.
Toestond bij Riga onveranderd.
Berlijn, 8 Sept. (W. B.) (Officieel.)
Een onzer duikbooten onder het gezag van
kapitein-luitenant Meusel heeft 19 schepen,
te zamen 53.500 ton bruto metende, o.a.
zes bewapende stoomschepen en drie be
wapende zeilschepen, in den grond ge
boord. Onder de tot zinken gebrachte lodin
gen waren 18.650 ton kolen, 15.000 ton
teerkool, 11.890 ton ijzererts, 2500 ton
tarwe, 2500 ton stukgoederen, 2760 ton
verfhout, 208 ton verfhout-extract, 1400
ton zwavel, 3000 ton prikkeldraad en 13
ton olijven. De pajeetpost voor het Canadee-
sche hoofdkwortier in Frankrijk en zes stuk
ken geschut werden buit gemaakt
Londen, 8 Sept. (R.) In „Weekly Dis
patch" deelt een ooggetuige nieuwe onthul
lingen mede over het misdadig optreden van
een duikboot.
Kort geleden werd een reddingboot waar
genomen in den Atlantischen Oceaan, om
geven door een troep haaien. Klaarblijkelijk
was de boot aan kanonvuur onderhevig ge
weest. Toen wij haar naderden doemde oen
afschuwelijk tooneel voor ons op: stukken
mensohenvleesoh en klec-ren. De inzittenden
waren blijkbaar meedoogenlQos beschoten:
dooden en gewonden lagen hulpeloos door
elkaar. Hun hulpeloosheid Werd bewezen
door volle blikken besohuit die in de boot
werden gevonden; er was zelfs geen poging
gedaan ze te openen. Volgens de datums der
papieren, welke op een cler slachtoffers wer
den gevonden, dreef de boot minstens drie
maanden rond.
Rome, 8 Sept. (R.) Een Italiaunsche
colenonne, den 3en dezer uit Tripoli ver
trokken, kwam in de nabijheid van Zoeora
in botsing met 5000 opstandelingen, die 5
kanonnen bij zich hadden en onder bevel
Er bestaat geen erger slavendrijver dan een
voormalige slaaf.
Roman
door
Thérèse Hoven.
11
Hes en Cor zijn beiden ongetrouwd. Hes,
♦mdal zij werkelijk nooit kans heeft gehad
haar maagdelijken staat te verwisselen met
dien van getrouwde vrouw en Cor... Ja, Cor?
Van af haar zeventiende jaar is zij smoorlijk
verliefd op Jan "Willem Vreugdcnstein
maar „de lammeling" heeft nooit gewild
zooals zij zegl. Zij ziel hem nog wel eens
«en enkelen keer, hij is cén gezeten burger nu,
®nct -1 of 5 kinderen en ,als zij voorbij gaan of
zij ontmoet ze Zondags in de Boschjes of in
het Haagsche Bosch, dan denkt zij wel eens:
„dat hadden mijn kinderen kunnen zijn" en
zij kijkt zijn vrouw aan en vraagt zichzelf in
arrenmoede af: „wat ziet hij nu in haar en
jvvat vindt hij in haar, wal hij in mij niet
ïiet en niet gevonden zou hebben?"
Och, zij was toch zoo graag getrouwd, niet
omdat zij zoo, ja. hoe zou zij dat nu noe
men zoo'ti temperament heeft, hcelemaal
niet Zij is van r n doodkalme natuur, maar
hel lijkt haar zoo knus om liaar armen zoo
eens eventjes om den van een man ie
slaan en zoo echt hartelijk te zeggen: „Dag,
vent." En dan zoo'n stuk of wal kinderen om
je heen, die je „moeder" noemen l Zij praat
er nooit over, maar zij denkt er altijd aan.
Zoo ook nu, maar de sentimenteele kant van
haar wezen krijgt ditmaal geen groolc beurt.
Het is, alsof de wereld op eèns een sloot heeft
gekregen en alles actie en werkelijkheid is.
Geen tijd voor vruchteloos mijmeren en den
ken over wat had kunnen zijn. Het is.
Nauwelijks hebben zij het Zondag's ontbijt
op met, als extra krulletje, ieder een krenfe-
broodje van twee en een halven cent of de
huisschel gaat. Zondags is dc winkeldeur al
tijd gesloteq „HeFzal Gijn zijn," zegt Micl en
zij verwondert er zich.niet eens over dat er
ditmaal geen commentaar volgt.
In dc laatste vier en twintig^ uur is er zoo
veel veranderd en is Gijs bijna in genade aan
genomen. Zij haast zich naar 'de voordeur.
Ilij geeft haar gewoon een kus, alsof het zoo
hoort, waarop zij lachend vraagt: „terugge
ven of mag ik hem houden?" en hij blijft het
antwoord schuldig omdgf zijn lippen toeval
lig op de hare verdwalen en die handeling
belemmerend wertk op de conversatie.
„Jij bent eigenlijk heel brutaal!'' fluistert ze.
„En jij vindt dat eigenlijk heel aardig!"
fluistert hij terug.
„Heelemaal niet, ik vind je onuitstaanbaar."
v „Stil nou, anders denken de tantes dat wij
kibbelen. Je moet niet vergelen dat ik in deze
hal nog een proefballon ben cn dat wij uiterst
voorzichtig moeten zijn, Miel."
Hij verzaakt zijn voorzichtigheid niet.
„Wil je met mij mee naar binnen of zal ik
de tantes hier roepen of wil jc uit?"'
„Van deze drie voorslagen neem ik den mid
delste aan, klinkt het quasi deftig, „dan kie
zen wij tevens den gulden middenweg, die is
altijd dc beste."
Miel roept de tantes, die schoorvoetend ver
schijnen. Het is een kleine weelde der ge
zusters om zich Zondagsochtends nog niet
heelemaal te kleedcn. Het kapsel is wat een
voudiger en er ontbreken cenigc kleedingstuk-
ken, die voor den winkel wèl en voor de huis
kamer niet strikt noodig zijn.
Zij dragen, om het nu maar in eens te zeg
gen, in plaats van een corset en een blouse,
een los jakje, waardoor ipen het pantser niet
mist. Dan hebben zij elk een oud rokje, waar
in zij zich behaaglijk gevoelen. Waarin deze
behaaglijkheid bestaat, zouden zij moeilijk
kunnen zeggen maar het is nu eenmaal een
idee en ideeën moeten worden geëerbiedigd.
Of de kuil van Hester haar meer hindert dan
haar scheiding, zou ook een open vraag kun
nen zijn ,maar het is een feit, dat zij hour
weinigje haar Zondags oehlends aldus arran
geert 0111 dan later de door de wcekschc kuif
weer in orde ic maken.
Gewoonlijk zou zij zich „doodschamen" 0111
aldus, in het bijzijn van ccn vreemde, lc ver
schijnen, doch heden denkt zij daar niet aan.
vZij ziet nu in Gijs een soort vdn voorzienigheid
en als zoodanig niet te versmaden. Vanzelf
verdwijnt in zulk een geval dan het gevoel
van vreemderiglieid.
Haar beider welkomstgroet is vriendelijk.
Hes denkt zelfs over een hand, maar in een
winkel kan dat zoo slecht. Zij zijn van huis
uit niet gewend om achter de toonbank tc
staan en toch gevoelen zij zich in den winkel
heel anders dan in de kamer. De bijna
machinale beweging van de hand uit te ste
ken, zoodra er iemand binnen komt, hebben
zij vanzelf in den winkel verleerd en nu gaat
het niet meer.
Gijs schijnt er niet op lc letten. Waai een
frisch mooi ïuaagdelijn van twintig lentes je
haar w-angen tot kussen heeft geboden, mis je
het vanzelf niet, als de knokige hand van
dames op ïhiddelbarcn leeftijd jc niet wordt
toegestoken. ITet genot van die even te mo
gen drukken, zou minimaal zijn vergeleken bij
de zachte genieting, zooeven gesmaakt.
Bovendien, het is een zakelijk onderhoud!
In het eerst heeft hij nog met zijn verlegen
heid lc kampen en komen dc eerste woorden
er schuchter uit.
„Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt dat
Ik zoo vroeg koip, maar voor mij is liet niet
vroeg, want ik sta altijd met de kippen op cn
Zondags ook, want ik houd niet van luieren.
Ja, u zult nu wel denken" Miel stoot hem
eens aan. Ilet i zoo jammer dat die jongen
zich zoo onhandig voordoet Ilij kan toch zoo
aardig pralen.
„Verbeeld u, tantes," zegt /ij, op goed ge
luk. af, „u moei hooren wal Gijs van oclilend
al gedaan heeft...
„Nu, dat is zooveel niet." begint hij, met
iets méér zekerheid Het is toch zoo heerlijk
dat Miel hem zoo begrijpt. nog vóór hij iets
gezegd heeft „Alleen ben ik om 8 uur met een
koffertje op reis- gegaan, tenminste voor een
stadsreis."
Zij merken nu pas op dat er een valies bij
de deur staat.
„Het is zonde, hoe kwam u daarop?" infor
meert Hes.
„Nu, kijkt u maar eens, mag ik even?" Hij
hijsphl het valies, dat nog al zwaar schijnt,
tot op de toonbank, opent hel en...
„Nee maar!" Dc zusters en ook Micl zijn
één cn al verbazing. „Hoe is het mogelijk dat
je zooveel in zulk een kleine ruimte kunt
befgeni"
„Maar, u bent cr nog niet," glundert Gijs,
aangemoedigd door zijn succes, en nu begint
er een allerzotste uitpakking. Hij hcefl een
demi aan, ofschoon het weer cr zich niet toe
leent, en hij haalt letterlijk van allerlei uit zijn
zakken. Het is vreemd dat het nog niet op
gevallen is, maar hij moet cr wel uit hebben
gezien als zoo'n opgeblazen varkentje of als
zoo'n volgestopte pop, in den vorm van een
Engelschen agent, zooals men ze wel in dc
winkels ziet liggen. „Als 'I u belief!, pakken
lucifers en nog een cn een pond suiker en
nog een cn twee pak kaarsen ca een
potje marmelade en bier, twee potjes ho
ning, voorzichtig tc hanlccrcn vanwege de
kleverigheid en hier een blikje doperwten,
écn luinbooncn, één diJ.o, twee blik Verkade's
beschuit."
„Nee, het is gewoon om je slap te lachen,
het lijkt wel een bioscoop," merkt Cor op,
hetgeen tevens het gevoel van duizeligheid
verklaart dal de oudere dames bij zichzelf
eonstalccren.
Miel is een en al vreugde. Het le voorschijn
halen van zijn verschillende aankoopen wordt
door haar als even zoo vele heldendaden be
schouwd. Als zij zich niet schaamde voor de
tantes, zou zij Cor'e droom misschien lol wer
kelijkheid hebben gebracht cn de armen om
zijn hals hebben geslagen en... Maar zij doet
het niet. Trouwens, het is alles erg prozaïsch;
de poczie van een kus zou er slecht bij gepast
hebben, maar hoe dan ook, het is heerlijk.
Hes gaat aan het bedenken en Cor is al aaa
het schikken.
(Wordt vervolgd.)