16"' Jaargang „DE E EM LAN D E R". Maandag 10 September 1917. BUITENLAND. 't Winkeltje. N\ 60. abonnementsprijs Mr. W. H. de Beaufort over Onze Defensie- FEUILLETON. AMERSFOORTSC MARIE VAN VERSENDAAU hoofd redactlei Mf q f yapj schaaRDENBITRO. Uitgevers: VALKHOhh ft Co. i.se. f 3.00» Per 8 maanden too* Amerafoort Idem franco per poet.. Per week (met gratie verzekering tegen ongelukken)* 0.14. Afzondert tike nummer»0.05. Wekelijkeeh bbroegeel Ak Roibmdsch* Huitvrm*" (onder redactie ran ThérAae Heren) per 3 mnd. 50 ets. WekeUikecb btlvoegael Winlórmkt" per 8 mnd. 53 Ctfl. Bureau: Arnbemsche. Poortwal. hoek Uttecbtscbestr. Intercomm. Telefoonnummer 66. PRIJS DER ADV ER TEN TIÉN Van 1regel» n f O..HO, Elke regel moor 0.15] Dienstaanbiedingen 1l regelso.üo. Grooit/letter» naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bosteen zeyr voordooligo Lepaliiigon tot het herhaald udvertooren in dil Blad, bij abonnement. Eene oiroulaire, bevattende do voorwaardoit. wot dl op aanvraAg toegezonden. Mi. W. H. de Beaufort schrijft in D e P a k- Icel over de bekende uitlating van den Mi nister van Oorlog te Leeuwarden over toe komstige oorlogsbegrootïngen. In de eerste plaats, merkt de schrijver op, schijnt de Mi nister ervan overtuigd te zijn, dat een aan staande vrede ons niets zal brengen dat -♦enigermate gelijkt op ontwapening of op verminderde bewapening. Ofdeze over tuiging ook gedeeld wordt door 4lle ambtgenooten van den Mi nister van Oorlog, betwijfelt de heer De Beaufort. „Mocht dit niet het geval zijn, dan had deze staatsdienaar, mijns inziens, beter ge daan om niet ongevraagd met een zoo ge wichtige en verreikende verklaring de natie te komen verontrusten." In de tweede plaats is den schrijver uit de woorden van den Minister gebleken, dat hij van oordeel is, dat de vóór den oorlog be staande wedstrijd tusschen de mogendheden in het volmaken hunner krijgstoerustingen, door toepassing van alle uitvindingen op het gebied van scheikunde en werktuigkunde, na den vrede zal voortduren; terecht ziet de Minister in, dat de doorlogsuitgaven daardoor zoo ontzaglijk zullen toenemen dat zelfs Nederland, dat in dien strijd toch altijd ver zal moeten achterblijven bij de groote mogendheden, toch zijne uitgaven voor de landsverdediging tot een ongekend bedrag zal moeten opdrijven. „Hieruit vloeit voort dat ook voor Marine een aanzienlijke verhoogingnoodzakelijk zal wezen, zoo dat men wet zal kunnen aan nemen dat een bedrag van hon derd millioen, voor Oorlog en Marine gezamenlijk. den minister niet te hoog zullen voorkomen, Een dergelijk bedrag blijvend op onze staatsuitgaven drukkend zal geheel nieuwe geldelijke voorzieningen noodzakelijk ma ken. Bezuinigingen zijn uitgesloten, behoud der buitengewone belastingen die thans ge heven worden, zoo noodig zelfs verhooging daarvon, zal zich als onafwijsbare eisch doen gelden. Dit nu reeds in het vooruitzicht te stellen terwijl de zekerheid daarvoor niet bestaat, alleen op grond eener opvatting van sommigen, die naar het schijnt door den Minister van Oorlog wordt gedeeld, is zoude ik meenen niet van voorbarig heid vrij te pleiten." In de dede plaats merkt de heer De Beaufort op wanneer de vrede, die in het verschiet ligt, niet is een wapenstilstand, een reculer pour mieux sauter, en evenmin een vrede die met een internationale over eenkomst tot ontwapening gepaard gaat, dan mag men zich toch vleien dat hij met zulk een hartgrondige vreugde zal worden ont vangen, dat in alle landen de openbare mee ning eenstemmig zal aandringen op zijn behoud. „De regeeringen die dan met de handen in de haren zullen zitten over de regeling hunnei financiën, zullen voorzeker dezen aandrang- niet tegenwerken. Lange jaren van vrede wachten ons dus en nu zoude ik het toch betreuren indien Nederland zooals het artikelNiet genoeg schijnt te bedoe len, alsdan oorlogsprofeten binnen zijne grenzen zag opstaan, die voortdurend be wapening predikten. Men zal natuurlijk ge durende dit tijdperk van vrede de weerbaar heid des lands niet geheel mogen laten ver vallen, maar evenmin die zoodanig behoe ven te versterken alsof eiken dag de oor log ons bedreigde." Ten opzichte van de vraag, wanneer heb ben wij voor onze defensie genoeg gedaan merkt de schrijver het volgende op „Ten opzichte der defensie geldt het om gekeerde van het bekende antwoord van Kardinaal Richelieu op de vraag hoe hij over zijn staatkundig talent dachtop de vraag, wat is er in Nederland voor de de fensie gedaan zoude men kunnen antwoor den un peu quand on lc considère, peu quand on le compare. Onze voorraad van torpedo's, vliegmachines, kanonnen en soortgelijk oorlogstuig moge op zich zelf niet onaanzienlijk zijn, vergeleken met wat de groote mogendheden in hunne tuighui zen hebben, is hij onbelee-kenend. Van elke poging om „zelfs in de verte gelijken tred met die mogendheden te houden, moet noodzakelijk worden afgezien. Om te be palen of er genoeg is gedaan, kan men zich derhalve met de groote mogendheden niet meten eerder nog met de kleinere, maar lettende op het verschil in ligging en staat kundige verhoudingen acht ik. den juisten maatstaf ook hier niet aanwezig. Staan wij thans (zooals uit een vorig artikel in D e Fakkel opgemaakt kon worden) „op den rand der weerloosheid", dan vrees ik dat zelfs een oorlogsbegrooting van 60 millioen niet in staat zal zijn om ons in een toestand van volkomen weerbaarheid te brengen." De heer De Beaufort eindigt zijn artikel aldus „Nog één woord ten slotte. Zij, die niet kunnen gelooven dat er ooit een tijd zal aanbreken wanneer beschaafde landen hunne twisten niet meer door de macht van het zwaard zullen laten beslissen en die dus den oorlog een onvermijdelijk kwaad ach ten, zouden zioh toch naar ik mij vlei hartelijk verblijden indien zij door de toe komst in het ongelijk werden gesteld. Wel nu, laat hen dan ook bedenken dot zij de vredelievende stemming bij de volken, die alleen tot een zoo blijde toekomst den weg kan effenen, niet krachtiger kunnen tegen werken dan door hun onophoudelijk drei gen met het schrikbeeld van den* oorlog. Niet ten onrechte zegt het Duitsehe spreek woord als men den duivel op den muur schildert, dan komt hij." Politiek Overzicht. De inrichting van den staat Polen. Wanneer men in dezen oorlog nog met waarschijnlijkheden mag rekenen, dan zou in Rusland tengevolge van het verlies van Riga de vredesgedachte versterkt moeten worden, Het weder vervallen in de oorlogspolitiek door de mannen, die sints de revolutie de leiding der zaken in Rusland in handen heb ben, heeft aan Rusland groot nadeel toege bracht. De vredespartij is door de gebeurte nissen ten volle gerechtvaardigd geworden. Als het dus gaat naaT de waarschijnlijk heidsrekening, dan *ou te verwachten zijn, dat men In Rusland «ich meer geneigd toont tot den vrede en zijne aandacht gaat schen ken aan de vraagstukken, die op den vrede wachten om ter hand te worden genomen. Daaronder neemt eene eerste plaats in de vraag wat moet gebeuren met het uitgestrek te gebied, waarover vóór den oorlog de Rus sen hebben geheerscht en dat hun nu ont nomen is. Het zou op dit oogenblik voor barig zijn diep op deze vraag in te gaan. Al les is hier ongewis. Het eenige gebied, waar voor maatregelen zijn genomen, die doelen op eene toekomstige regeling, is het voor malige Russisch Polen, het gebied waarvoor de grenzen in 1815 door bet congres te Weenen zijn aangegeven en dat daarom pleegt te worden genoemdCongres-Polen. En ook die maatregelen zijn geheel voorloo- pige maatregelen. Zij konden niet anders zijn, en-het voor de-hand liggende gevolg is, dat niemand er mee tevreden is. De gene- raal-gouverneur, die als vertegenwoordiger van het Duitsehe gezag, gezeteld is in het slot te Warschau, heeft op die algemeene on tevredenheid nadruk gelegd in eene opmer kelijke rede; die hij hield tot herdenking van zijne tweejarige ambtsvervulling. Hij ver klaarde darin, dat het werk van het leggen der grondslagen voor den Poolschen staat niet was ter zijde gelegd; dat gewichtige werk wordt voortgezet en ieder werkt er aan mee op de plaats, waar hij is gesteld. Maar hij ging aldus voort „Wij hebben veel beleefd wat wij mis schien gaarne niet zouden hebben beleefd Wij hebben buitensporige wenschen bij voorbaat trachten in te toornen en. den Polen de wegen en oogmerken aangewezen, die gangbaar en misschien bereikbaar Zouden zijn geweest. In alle dingen hebben wij niet al te veel begrijpen gevonden. Het ligt nu eenmaal in het temperament van dit volk, dat het gemakkelijk te ver gaat in wat het nastreeft en .in zijne oogmerken fantastisch wordt, en dat dit volk een merkwaardigen afkeer heeft om aan te nemen wat van eene andere zijde komt, zelfs al is het iets heel goeds. Op deze wijze is het werk ons hier belangrijk bemoeielijkt. In de eerste geest drift heeft men ons veel gezegd wat zeer hoopvol klonk. Wij hebben ook veel daarvan geloofd, maar wij hebben moeten inzien, dat wij ons in vele dingen hebben vergist." In den verderen loop van de rede werd nog gewezen op uit het buitenland afkomstige verwijten, volgens welke het land verwoest en geen stam hout meer in Polen was, zoodat geen enkel huis met de middelen van het land had kunnen worden opgebouwd. Het te gendeel was waar; de spreker had met eigen oogen gezien, dat in de door de Russen verwoeste dorpen de hui zen bij geheele straten weer verrij zen en veel mooier dan vroeger. De generaal-gouverneur klaagde, dat men trachtte de Duitschers zoo slecht te maken als maar mogelijk was. blaar met veel moei te, ondanks groote tegenwerking en veel er gernis zou ten slotte toch het doel bereikt worden. Het hoofddoel van het Duitsehe be stuur was het land in orde te houden en voor de groote doeleinden van den oorlog bruik baar te maken. Hij besloot met deze woor den: „Het land moet weten, dat wij hier ge komen zijn pm het te bevrijden uit eene ca lamiteit, waaronder het meer dan 100 jaren heeft gezucht. Wij hadden de bedoeling het uit zijn onwaardigen toestand te bevrijden, en misschien zouden wij daarin reeds meer geslaagd zijn, als wij in het volk een beter begrip daarvan hadden gevonden." Uit deze rede klinkt duidelijk de teleurstel ling over de houding der bevolking, die niet wil begrijpen, dat de Duitschers en Oosten rijkers zijn gekomen om haar te helpen de gevolgen der Russische overheersching uit te wisschen. Het scheelt niet veel of den Po len wordt hunne ondankbaarheid aangewe zen. Maar toch ligt voor die houding de ver klaring voor de hand. De centrale mogend heden willen als bevrijders in Polen optre den, maar slechts voor zoover dit met hunne belai\gen strookt. Van die gedachte gaat de proclamatie der beide keizers van 5 Nov. 1916 uit, die de toezegging bevatte, dat er weer een zelfstandige staat Polen zou wor den opgericht, maar de grenzen van dien staat in het westen en zuiden bij voorbaat vastlegde; wat van het voormalige konink rijk Polen behoort tot Pruisen en tot Oos tenrijk, zou aan die rijken blijven behooren. Alleen voor het voormalige Russisch Polen zou het uur der bevrijding slaan. Sedert zijn echter door de revolutie in Rusland de omstandigheden veranderd. De bereidverklaring van de uit de revolutie voortgekomen Russische regeering om aan de Polen-in ieder geval de ruimste mate van autonomie te verschaffen, is niet zonder uit werking gebleven. Zij heeft voedsel gegeven aan den tegenzin van de Polen om met de wapenen tegen Rusland op te trekken. In verband daarmee zijn ook de Poolsche wen schen naar grootere zelfstandigheid reeds gedurende den oorlog meer en meer geste gen. De wenschen, die de Polen voor de toe komst vervullen, vindt men uitgedrukt in het volgende besluit, dat den 28en Mei van dit jaar genomen is door de club der Poolsche leden van den landdag van Galicië „De club der Poolsche leden van den landdag verklaart, dat het Poolsche volk en kel en alleen streeft naar het weder verkrij gen van een onafhankelijk, vrij Polen, dat een toegang naar de zee geeft, en verklaart zich met dit streven solidair. De club stelt verder het internationale karakter van deze kwestie vast en ziet daarin den waarborg van een duurzamen vrede. De club geeft uiting aan de hoop, dat de ons toegenegen keizer ven Oostenrijk deze zaak in zijne hand zal nemen. De wederoprichting van den Pool schen staat met hulp van Oostenrijk zal hem een natuurlijken en betrouwbaren bondge noot verzekeren." De oorlog, Berlijn, 8 Sept. W. B) De Berl. Zei. tung verneemt, dat de „bijzondere conimis- sie bij den Rijkskanselier" Maandagmiddag om 4 uur is amengeroepen. Men vermoedt, dot in deze vergadering het ontwerp vooi het antwoord op de vredesnota van den paus zol worden ojigesteld. Het antwoord van Engeland op de Pau selijke nota is feitelijk gelijkluidend aan het antwoord van president Wilson. Op het Westelijke oorlogsterrein is bij Verdun een nieuwe Fransche aanval losge broken. De Pranschen vermeesterden het bosch van Chaume, waar de infanteriestrijd nog voortduurt en naderen den weg Beau montOmes. De stellingen, die laatstge noemd dorp beheerschen, werden door dc Pranschen genomen. Op het Oostenrijksch-Itoliaansche oorlogs terrein zware beschieting van de Monte Son Gabiiele, die nog sleeds in handen der Oos tenrijkers is. Ten N.O. van Görz blijven de Italianen een krachtigen druk uitoefenen. In Zuid-Tirol vermeesterden de Oostenrijkers een vijandelijk steunpunt bij Bezzecco. Toestond bij Riga onveranderd. Berlijn, 8 Sept. (W. B.) (Officieel.) Een onzer duikbooten onder het gezag van kapitein-luitenant Meusel heeft 19 schepen, te zamen 53.500 ton bruto metende, o.a. zes bewapende stoomschepen en drie be wapende zeilschepen, in den grond ge boord. Onder de tot zinken gebrachte lodin gen waren 18.650 ton kolen, 15.000 ton teerkool, 11.890 ton ijzererts, 2500 ton tarwe, 2500 ton stukgoederen, 2760 ton verfhout, 208 ton verfhout-extract, 1400 ton zwavel, 3000 ton prikkeldraad en 13 ton olijven. De pajeetpost voor het Canadee- sche hoofdkwortier in Frankrijk en zes stuk ken geschut werden buit gemaakt Londen, 8 Sept. (R.) In „Weekly Dis patch" deelt een ooggetuige nieuwe onthul lingen mede over het misdadig optreden van een duikboot. Kort geleden werd een reddingboot waar genomen in den Atlantischen Oceaan, om geven door een troep haaien. Klaarblijkelijk was de boot aan kanonvuur onderhevig ge weest. Toen wij haar naderden doemde oen afschuwelijk tooneel voor ons op: stukken mensohenvleesoh en klec-ren. De inzittenden waren blijkbaar meedoogenlQos beschoten: dooden en gewonden lagen hulpeloos door elkaar. Hun hulpeloosheid Werd bewezen door volle blikken besohuit die in de boot werden gevonden; er was zelfs geen poging gedaan ze te openen. Volgens de datums der papieren, welke op een cler slachtoffers wer den gevonden, dreef de boot minstens drie maanden rond. Rome, 8 Sept. (R.) Een Italiaunsche colenonne, den 3en dezer uit Tripoli ver trokken, kwam in de nabijheid van Zoeora in botsing met 5000 opstandelingen, die 5 kanonnen bij zich hadden en onder bevel Er bestaat geen erger slavendrijver dan een voormalige slaaf. Roman door Thérèse Hoven. 11 Hes en Cor zijn beiden ongetrouwd. Hes, ♦mdal zij werkelijk nooit kans heeft gehad haar maagdelijken staat te verwisselen met dien van getrouwde vrouw en Cor... Ja, Cor? Van af haar zeventiende jaar is zij smoorlijk verliefd op Jan "Willem Vreugdcnstein maar „de lammeling" heeft nooit gewild zooals zij zegl. Zij ziel hem nog wel eens «en enkelen keer, hij is cén gezeten burger nu, ®nct -1 of 5 kinderen en ,als zij voorbij gaan of zij ontmoet ze Zondags in de Boschjes of in het Haagsche Bosch, dan denkt zij wel eens: „dat hadden mijn kinderen kunnen zijn" en zij kijkt zijn vrouw aan en vraagt zichzelf in arrenmoede af: „wat ziet hij nu in haar en jvvat vindt hij in haar, wal hij in mij niet ïiet en niet gevonden zou hebben?" Och, zij was toch zoo graag getrouwd, niet omdat zij zoo, ja. hoe zou zij dat nu noe men zoo'ti temperament heeft, hcelemaal niet Zij is van r n doodkalme natuur, maar hel lijkt haar zoo knus om liaar armen zoo eens eventjes om den van een man ie slaan en zoo echt hartelijk te zeggen: „Dag, vent." En dan zoo'n stuk of wal kinderen om je heen, die je „moeder" noemen l Zij praat er nooit over, maar zij denkt er altijd aan. Zoo ook nu, maar de sentimenteele kant van haar wezen krijgt ditmaal geen groolc beurt. Het is, alsof de wereld op eèns een sloot heeft gekregen en alles actie en werkelijkheid is. Geen tijd voor vruchteloos mijmeren en den ken over wat had kunnen zijn. Het is. Nauwelijks hebben zij het Zondag's ontbijt op met, als extra krulletje, ieder een krenfe- broodje van twee en een halven cent of de huisschel gaat. Zondags is dc winkeldeur al tijd gesloteq „HeFzal Gijn zijn," zegt Micl en zij verwondert er zich.niet eens over dat er ditmaal geen commentaar volgt. In dc laatste vier en twintig^ uur is er zoo veel veranderd en is Gijs bijna in genade aan genomen. Zij haast zich naar 'de voordeur. Ilij geeft haar gewoon een kus, alsof het zoo hoort, waarop zij lachend vraagt: „terugge ven of mag ik hem houden?" en hij blijft het antwoord schuldig omdgf zijn lippen toeval lig op de hare verdwalen en die handeling belemmerend wertk op de conversatie. „Jij bent eigenlijk heel brutaal!'' fluistert ze. „En jij vindt dat eigenlijk heel aardig!" fluistert hij terug. „Heelemaal niet, ik vind je onuitstaanbaar." v „Stil nou, anders denken de tantes dat wij kibbelen. Je moet niet vergelen dat ik in deze hal nog een proefballon ben cn dat wij uiterst voorzichtig moeten zijn, Miel." Hij verzaakt zijn voorzichtigheid niet. „Wil je met mij mee naar binnen of zal ik de tantes hier roepen of wil jc uit?"' „Van deze drie voorslagen neem ik den mid delste aan, klinkt het quasi deftig, „dan kie zen wij tevens den gulden middenweg, die is altijd dc beste." Miel roept de tantes, die schoorvoetend ver schijnen. Het is een kleine weelde der ge zusters om zich Zondagsochtends nog niet heelemaal te kleedcn. Het kapsel is wat een voudiger en er ontbreken cenigc kleedingstuk- ken, die voor den winkel wèl en voor de huis kamer niet strikt noodig zijn. Zij dragen, om het nu maar in eens te zeg gen, in plaats van een corset en een blouse, een los jakje, waardoor ipen het pantser niet mist. Dan hebben zij elk een oud rokje, waar in zij zich behaaglijk gevoelen. Waarin deze behaaglijkheid bestaat, zouden zij moeilijk kunnen zeggen maar het is nu eenmaal een idee en ideeën moeten worden geëerbiedigd. Of de kuil van Hester haar meer hindert dan haar scheiding, zou ook een open vraag kun nen zijn ,maar het is een feit, dat zij hour weinigje haar Zondags oehlends aldus arran geert 0111 dan later de door de wcekschc kuif weer in orde ic maken. Gewoonlijk zou zij zich „doodschamen" 0111 aldus, in het bijzijn van ccn vreemde, lc ver schijnen, doch heden denkt zij daar niet aan. vZij ziet nu in Gijs een soort vdn voorzienigheid en als zoodanig niet te versmaden. Vanzelf verdwijnt in zulk een geval dan het gevoel van vreemderiglieid. Haar beider welkomstgroet is vriendelijk. Hes denkt zelfs over een hand, maar in een winkel kan dat zoo slecht. Zij zijn van huis uit niet gewend om achter de toonbank tc staan en toch gevoelen zij zich in den winkel heel anders dan in de kamer. De bijna machinale beweging van de hand uit te ste ken, zoodra er iemand binnen komt, hebben zij vanzelf in den winkel verleerd en nu gaat het niet meer. Gijs schijnt er niet op lc letten. Waai een frisch mooi ïuaagdelijn van twintig lentes je haar w-angen tot kussen heeft geboden, mis je het vanzelf niet, als de knokige hand van dames op ïhiddelbarcn leeftijd jc niet wordt toegestoken. ITet genot van die even te mo gen drukken, zou minimaal zijn vergeleken bij de zachte genieting, zooeven gesmaakt. Bovendien, het is een zakelijk onderhoud! In het eerst heeft hij nog met zijn verlegen heid lc kampen en komen dc eerste woorden er schuchter uit. „Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt dat Ik zoo vroeg koip, maar voor mij is liet niet vroeg, want ik sta altijd met de kippen op cn Zondags ook, want ik houd niet van luieren. Ja, u zult nu wel denken" Miel stoot hem eens aan. Ilet i zoo jammer dat die jongen zich zoo onhandig voordoet Ilij kan toch zoo aardig pralen. „Verbeeld u, tantes," zegt /ij, op goed ge luk. af, „u moei hooren wal Gijs van oclilend al gedaan heeft... „Nu, dat is zooveel niet." begint hij, met iets méér zekerheid Het is toch zoo heerlijk dat Miel hem zoo begrijpt. nog vóór hij iets gezegd heeft „Alleen ben ik om 8 uur met een koffertje op reis- gegaan, tenminste voor een stadsreis." Zij merken nu pas op dat er een valies bij de deur staat. „Het is zonde, hoe kwam u daarop?" infor meert Hes. „Nu, kijkt u maar eens, mag ik even?" Hij hijsphl het valies, dat nog al zwaar schijnt, tot op de toonbank, opent hel en... „Nee maar!" Dc zusters en ook Micl zijn één cn al verbazing. „Hoe is het mogelijk dat je zooveel in zulk een kleine ruimte kunt befgeni" „Maar, u bent cr nog niet," glundert Gijs, aangemoedigd door zijn succes, en nu begint er een allerzotste uitpakking. Hij hcefl een demi aan, ofschoon het weer cr zich niet toe leent, en hij haalt letterlijk van allerlei uit zijn zakken. Het is vreemd dat het nog niet op gevallen is, maar hij moet cr wel uit hebben gezien als zoo'n opgeblazen varkentje of als zoo'n volgestopte pop, in den vorm van een Engelschen agent, zooals men ze wel in dc winkels ziet liggen. „Als 'I u belief!, pakken lucifers en nog een cn een pond suiker en nog een cn twee pak kaarsen ca een potje marmelade en bier, twee potjes ho ning, voorzichtig tc hanlccrcn vanwege de kleverigheid en hier een blikje doperwten, écn luinbooncn, één diJ.o, twee blik Verkade's beschuit." „Nee, het is gewoon om je slap te lachen, het lijkt wel een bioscoop," merkt Cor op, hetgeen tevens het gevoel van duizeligheid verklaart dal de oudere dames bij zichzelf eonstalccren. Miel is een en al vreugde. Het le voorschijn halen van zijn verschillende aankoopen wordt door haar als even zoo vele heldendaden be schouwd. Als zij zich niet schaamde voor de tantes, zou zij Cor'e droom misschien lol wer kelijkheid hebben gebracht cn de armen om zijn hals hebben geslagen en... Maar zij doet het niet. Trouwens, het is alles erg prozaïsch; de poczie van een kus zou er slecht bij gepast hebben, maar hoe dan ook, het is heerlijk. Hes gaat aan het bedenken en Cor is al aaa het schikken. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 1