„DE EEMLANDER' Dinsdag 9 October 1917. N*. 67. 16" Jaargang "buitenland." FEUILLETON. 't Winkeltje. AHERSF00RT8GH Hoofdredacties MAKIb VAN VERSENIÏAAL. Mr O. VAN SCHAARDENBURG Uitgevers VALKHOf F Co. ABONN EM ENXSPRUS: P«r 8 maanden voor Am«r»ioort f 1-ÖO. Idem firanoo per poetJ'??* Per week (meigratie veraekering tegen ongelukken) O. Afeonderli.ike nummer» O.O». Wekeiykeob bbvoegael HollandêJ* Huitvrott*" tonder redaotie ran Thérèae Hor«n! per 3 mnd. ÖO et». Wekelfckeeb b(|Toeg8el Wwnldnvüs" per 3 mod. 5S cln. Bureau: Arnbemsche Poortwal, boek U tr ecb tschestr. Intercomm. Telefoonnummer 66. *1 PRIJS DER ADVERT EN HEN Van 16 regel» Elke regel meer DienetAAnbiedingen l—fi regel» Groot© lotter* naar plnataruimte, Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeoligo bepalingen tol het herhaald ndverteeron in dit Blad, bi| abonnement. Eene oiroulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraAg toegezonden. t O.NO. - 0.15. 0.50. Drie jaar ballingschap. 10 Oct. 1914-1917. Drie jaren zijn thans verstreken sinds de komst van de Belgische geïnterneerden en vluchtelingen. Onvergetelijk blijven die vreemd-ontroe rende dagen van de schoone weemoed- maand in het noodlottige jaar 1014. Wij zien nog de droeve, stille optochten van de gebroken, uitgeputte geïnterneerden en van de angstige, opgejaagde vluchtelin gen dezen onder de versche indrukken van het helsche bombardement van Antwerpen, den enerveerenden geschutsdonder, het ge suis en gespat der shrapnellsgenen in ge dachten aldoor in de loopgraven, de ooren gepijnigd door het geriktik der moorddadige mitrailleurs. Zij allen hadden eigenlijk slechts rn voor proefje ondervonden van de oorlogsver schrikkingen. Wat duizenden leden, zou straks het lot worden van millioenen. En hoe weinig b'eteekent de ellende van dagen en weken, bij 'n veldtocht en 'n ballingschap van maanden en jaren f Heel Holland had sedert de verbijsterende Augustusdagen in benauwde spanning ge leefd. Onverminderd dreigde het gevaar, dat de oorlogswaanzin ook onze grenzen niet eerbiedigen zou. Alom heerschte het be klemmende besef van eigen machteloosheid tegenover het groote onrecht dat men ge beuren zag. En de verlammende vrees voor 'n inval van een der ontketende machten wilde geen oogenblik wijken. De komst der Belgen heeft opeens de spanning verbroken. Het was alsof men z'n krachten wedervond en z'n energiek opgeza meld had om die thans te kunnen aanwen den ter verzachting van het lot van de broe ders uit het zuiden. En luide begon te spre ken het gevoel van verwantschap, dat men ganschelijk uitgebluscht gewaand had. Wat onze medeburgers in de eerste maan den gedaan hebben, zal hun steeds tot eere blijven. Toen is gebleken, wie in 't hart goud had. En wie niet. Maar de laatsten waren weinig talrijk. Wij wilden nu echter niet spreken over hetgeen onze landgenooten in die dagen presteerden. Liever denken wij aan de Bel gen, geïnterneerden en uitgewekenen, die thans drie jaar lang als balling in ons mid den toeven. Drie jaren ballingschap. Drie jaren onvrij heid. Drie jaren ontbering. Drie jaren schei ding en rouw. Er behoort veerkracht, buiten gewone, bewonderenswaardige veerkracht toe om dat te kunnen dragen. De hoop op een spoedige terugkeer, na 'n avontuurlijk uitstapje in 'n naburig land, was dra vervlogen. Iedereen begreep, dat hij zich op langdurig verblijf moest voorbereiden. Den geheelen winter en misschien zelfs den zomer ook. Zwartzieners spraken van 1916. Men lachte ze uit, maar ze kregen gelijk. Het najaar verstreek, er kwam 'n tweede winter bij. En de mannen leefden, met honderden. in 'n houten loods, in hun afgerasterd barak kenkamp, midden op de troostelooze heide. De vrouwen en kinders, vluchtelingen en uit gewekenen, die hun man en vader gevolgd waren, beidden op gehuurde kamers of in primitieve woninkjes het vertrek naar hun dierbaar huis en hof, die in de verkwikken de herinneringen steeds, verder en steeds schooner terugweken. De winter sleepte zich traag voorbij en 'n nieuwe z#mer kwam, zelfs nog 'n derde win ter en 'n derde zomer. De rijkste levensjaren vervloden in ledig gang. Het einde scheen maar niet te willen komen. De moordpartij duurde voort. Het bloed der besten vloeide ginds nutteloos weg. Armoede, wanhoop en rouw, drongen de woningen binnen. Steden en dorpen wer den verwoest en vruchtbare akkers voor ja ren en jaren onbruikbaar gemaakt. Het va derland verkommerde. Honger waarde door Europa. De menschheid werd zinneloos op geofferd aan haat en wraak. Zoo staan zij nu, de bannelingen, op den drempel van den vierden winter, die zich grimmiger aandient dan een der vorige. En al leeft er hoop, sterke en sterkende hoop, in allen die nog eenig geloof hebben in het bestaan van menschelijkheid en gezond ver stand en in de bezinning van de regeerin gen vóór hun ondergang en het bankroet hunner eigen volken, toch durft nog nie mand het als zeker uitspreken dat het einde nabij is van den broedermoord, de schrikke- iijkste misdaad welke de wereldgeschiedenis gekend heeft. Zoo zullen de Belgen nog dezen winter, al thans het grootste gedeelte ervan, moeten doorworstelen in hun houten dorpen. Zij hebben het in hun barakken en noodwonin gen beter dan hun broeders in de loopgra ven en in die overweging zullen zij ook de laatste druppels uit de lijdensbeker weten te slikken. Maar als deze dan te langen leste geheel geledigd is, zal er duurzamer nog dan het kloeke monument hunner dankbaar heid dat voltooid wordt op het hoogste punt van denAmersfoortschen Berg, opgericht zijn 'n monument voor den levensmoed, voor het geduld en voor de veerkracht van de Belgische ballingen. Politiek Overzicht Nieuwe vredesgedachten. n. De leider van de buitènlandsche politiek in Oostenvijk-Hongarije heeft in zijne rede te Budapest baanbrekende geduchter, ver kondigd over eene nieuwe internationale rechtsorde na den oorlog. Maar met daarin alléén zit de beteekenis van de door hem vertolkte denkbeelden. Zijne rede bevat een nieuw, duidelijk omschreven vredesaanbod. Graaf Czernin stelt twee hoofdbeginselen voor de nfeuwe internationale rechtsbasis, waarop hij Europa gesteld wil zien. Het eer ste is de verplichte internationale arbitrage en de algemeene ontwapening te land, het tweede de vrijheid van de volle zee en de ontwapening ter zee. Wanneer deze twee hoofdbeginselen zeker gesteld zijn, Jan zoo zegt graaf Czernin „valt ook ieder motief weg voor territoriale zekerstellingen, en dit is het derde hoofdbeginsel van de nieuwe internationale rechtsbasis. Aan de schoone en verheven nota, die Zijne Heilig heid de Paus tot de gansche wereld heeft gericht, ligt deze gedachte ten grondslag. Wij hebben den oorlog niet gevoerd om ver overingen te maken, en wij hebben geene verkrachtingen in den zin. Wanneer de in ternationale ontwapening, waarnaar wij van ganscher harte verlangen, door onze huidige vijanden aangenomen, tot werkelijkheid wordt, dan hebben wij geene internationale zekerstellingen noodig; in dat geval kunnen wij afzien van vergrootingen der Oosten- rijksch-Hongaarsche monarchie? natuurlijk onder de mits, dat ook de vijand ons eigen gebied geheel heeft ontruimd." Hier wordt van den vrede door vergelijk en verzoening, voor zooveel Oostenrijk be treft, eene omschrijving gegeven, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat. De Neu Freie Presse verbindt daaraan oeze commentaar: „De monarchie ver langt niets. De bondgenooten van En geland zouden, als zij eene onafhankelijke politiek konden voeren en niet onderdanig waren aan de Britsche regeering, met de grootste beslistheid moeten eischen, dat de vrede op de door graaf Czernin meegedeelde grondslagen dadelijk gesloten werd. Wij ver langen voor ons niets van Rusland, welks in nerlijke verwarring eene politik, die naar landverkrijging streeft, zoozeer vergemakke lijkt. Wij verlangen voor ons niets van Ru- menië, dat,voor zijne trouweloosheid eene harde straf zou verdienen en nagenoeg voor de helft in de macht van de centrale mo gendheden is. Wij verlangen voor ons niets van Servië, dat door de centrale mogendhe den geheel bezet is en welks legeroverschot slechts op vreemden grond strijdt. Graaf Czernin heeft uitdrukkelijk gezegd, dat onder de door hem aangegeven omstandigheden voor de monarchie elk motief voor territo riale zekerstellingen wegvalt; in de door hem geschilderde wereldorde kan de monarchie van vergrootingen afzien. De Russen, de Serviërs en de Rumeniërs zijn nu geplaatst voor mogelijkheden, die misschien niet meer t^rug keeren, en het verzuimde oogenblik brengt geene eeuwigheid terug. Op deze vol ken moet de vrede van graaf Czernin een aanlokkenden indruk maken. De vredesge- dachte, welker macht in het volk met iederen dag in Rusland groeit, zal nog sterker wor den. Na de verklaringen van den Oosten- rijkschen minister van buitenlandsche zaken moeten de Russen overtuigd zijn, dat het slechts van hen afhangt in welwillende be trekkingen als buren tot ons te komen, en dat wij niet de bedoeling hebben van de tegenwoordige krisis partij te trekken.' Wij verlangen van Rusland niets. Waartoe dus oorlog en menschenslachterij? Voor de eeuwigheid geldt-geene politiek, die met de feiten moet rekenen. Wij verlangen niets, als de vrede nu gesloten wordt." Graaf Czernin verbindt aan zijn vredesaan bod eene beperkende voorwaarde; hij ver langt daarop eene spoedige beslissing. Blijft die beslissing uit, is de tegenpartij niet bereid op dit aanbod in te gaan, don behoudt hij zich eene herziening van zijn programma voor. Hij zegt: „Ik spreek voor het tegenwoordige oogenblik, omdat ik de overtuiging heb, dat thans op de ontwikkelde basis de wereldvre de tot stond zou kunnen komen, bij voort' zetting van den oorlog echter behouden wij ons de vrije hand voor." Nu is het aan de Entente haar standpunt tegenover dit vre desaanbod te doen kennen, aan welks op rechtheid en duidelijkheid niet is te twijfelen. Wat zij zal doen, zal moeten blijken; graaf Czernin zelf verklaart niet zeer optimistisch ie zijn over de gezindheid van de Entente om nu op de door hem aangegeven basis vrede te sluiten. Misschien heeft hij daarin gelijk. Maar in ieder geval zal de Entente kleur moeten bekennen tegenover den tegenstan der niet alleen, maar ook tegenover hare eigen volken. Hier is een vredesaanbod ge daan, welks afwijzing de Bntente-regeerin- gen voor hunne eigen volken, onder wie steeds meer het verlangen roar vride door dringt, moeielijk kunnen verdedigen. Althans zal men dan niet langer kunnen zeggen, dat de oorlog voor de bevrijding van de kleine nari?n wordt voortgezet. D» oorlog. Op het westelijke fro«nt artftleriesürijd en in enkele sectoren p&rtieele aanvallen. Van de verdere fronten niets bijzonders. Madrid, 7 Oct. (R.) De Duitsche duik boot U 293, die den 9en September besoha- <L«d in Cadix is gekomen en sedert geïnter neerd was, is gisteravond ontkomen. De re- geering heeft alle hooge officieren van leger en vloot, die hiervoor aansprakelijk kunnen worden gesteld, in hun ambt geschorst. Berlijn. 8 Oct. (W. B.) Volgens een bericht in de dagbladen heeft de rijkskanse lier zich naar het hoofdkwartier begeven. Berlijn, 8 Oct. (W. B.) De hoofdcom missie van den rijksdag kwam in den namid dag bijeen. Van de regeering waren versche nen de rijkskanselier, de staatssecretarissen Helfferich, Kühlmann, Capelle en graaf Rö- dern, de minister van oorlog von Stein, voorts onderstaatssecretarissen en gevol machtigde leden van den bondsraad. Van de leden van den rijksdag waren, behalve de commissieleden, velen opgekomen om als toehoorders de vergadering bij te wonen. Dadelijk nadat de zitting geopend was, nam de rijkskanselier het woord en zeide: Er, is over geklaagd, dat door ambtenaren een ontoelaatbare propaganda wordt gevoerd ten gunste van de „Vaterlandspartei." Ik wil over de positie van de aan mij ondergeschik te ambtenaren het volgende principieel op- merken, waaraan ik toevoeg, dat voor de Pruisische ambtenaren de volgende begin selen gelden. Voor alle ambtenaren geldt vrijheid van politieke gezindheid. Ieder amb tenaar kan behooren tot iedere partij, dia geene doeleinden nastreeft, welke voor hel bestaan van het rijk of den staat gevaailiik' zijn. Wat de naar buiten aan den dag ko mende politieke werkzaamheid betreft, moe ten natuurlijk de ambtenaren zich ingetogen heid opleggen, opdat niet bij het publiek het vertrouwen in hunne onpartijdigheid ge schokt wordt. Misbruik van hunne dienst- stelling in deze richting, dat de superieur de aan hem ondergeschikte ambtenaren dwingt of aanspoort ten gunste van eene bepaalde partij stelling te nemen, is natuurlijk geheel ontoelaatbaar. Ik wensch niet, dot door de superieuren een politieke druk naar welke richting ook op de ondergeschikte elemen ten wordt uitgeoefend. Indien van deze beginselen mocht worden afgeweken, kan ik slechts in overweging ge ven dat het geval ter kennis van de bevoegde superieuren of van de centrale regeering wordt gebracht, die de toedracht der zaak zullen onderzoeken en eventueel zullen in grijpen. Ik ben voornemens toezicht uit te oefenen op de inachtneming van deze begin selen. Ook in het leger wordt elke politieke agitatie uitgesloten. In den door den minis ter van oorlog voorgelegden leiddraad over de vaderlandsche voorlichting, waarover nog wel het een en ander zal worden gezegd, is dat positief uitgesproken. Ik ben met de bondsregeeringen er op uil tegenover alle politieke meeningen en stroo mingen te staan t volledige objectiviteit en aan elke politieke meening volle gerech tigheid te doen wedervaren. Ik doe dit om dat ik overtuigd ben, dat iedere richting eer lijk het beste wil tot welzijn van het geheel» volk. Dit wederzijdsche vertrouwen in den goeden wil bij den strijd der meeningen is vooral in de laatste weken tot mijn leedwe zen op den achtergrond getreden en heeft een vorm gegeven aan de wederzijdsche agi tatie, dien ik ten diepste betreur. Iedereen in het Duitsche rijk brengt bereidwillig d» offers aan goed en warm leven, die van hem verlangd worden. Ik geloof, dat er ook hier In dezen kring niemand is, die niet bij d» gedachte aan wat hij heeft geofferd, de oj> komende smart moet bedwingen. Men moet zich met een moedig „maar toch" zeggen, dat ook de tegenstanders zulke offervaardig» mannen zijn. Wanneer dat in het oog wordt gehouden, dan is eene beweging zooals nu is voorgekomen, in den grond uitgesloten. Mochten toch de vertegenwoordigers van d» uit elkaar drijvende meeningen zich vooï oogen houden, dat inderdaad niet het ven» kondigen van verschillen in de wegen en middelen het beslissende is, maar de een dracht en de gemeenschappelijkheid In het doel. Wanneer wij dat voor oogen hebben, wanneer het ons duidelijk voor oogen staat, dat wij allen aan hetzelfde koord moeten en willen trekken, dan zal het er toe komen, dal zulke botsingen als in den laatsten tijd zijn voorgekomen. politiek leven worden Menigeen meent 'n goed hart te hebban, doch hij heeft slechts zwakke zenuwen. Human door Thérèse Hoven 34 In t eerst ging 'l; juist dat stijve en verle- gene, dat moeder voor zedig en ingetogen hield, maakte een goeden indruk; moeder houdt niet van meisjes, die zrch al zoo dade lijk volkomen op haar gemak voelen. Gijs verdenkt er haar van, dat ze het eigen lijk vel prellig vindt, dat wie met haar-in aan raking komt, door haar wordt geïmponeerd, haar erkent als een persoonlijkheid, waar tegen men op moet zien Nu, dat was ook zoo in 't begin van 't be zoek tot de ouders van Miel ter sprake kwa men. •Ie kon terstond merken dat moeder er iets achter zocht, toen Miel zoo argeloos bekende, dat haar moeder een zuster van haar tantes was. En toen haar werd gevraagd of haar moeder dan met haar neef was getrouwd, wist ze het niet. Dat was 't natuurlijk, maar dat kon 't kind toch niet helpen. t En terwijl Gijs zoo loopt te piekeren, speelt t zelfde Miel door 't hoofd. Van haar klein kinderjaren af, heeft ae geen andere herinneringen dan van haar thuis bij haar tantes. Als ze wel eens over haar ouders begon, werd er altijd over heen gesproken en zoo was ze zich langzamerhand gaan verbeelden, dat het ondankbaar van haar was tegenover haar beste pleegmoeders om over haar eigen moe der of vader te spreken. 't Deed er ook zoo weinig toe; Miel was al tijd een zieltje zonder zorgen, leefde maar voor 't oogenblik cn verdiepte zich nooit in verleden of toekomst. Naarmate ze grooter werd en de benarde omstandigheden der beide oudjes leerde be grijpen, legde zij er zich, met heel haar willen en kunnen, op toe om haar 't leven op te fleu ren en vroolijk en zonnig voor ze te zijn. Maar nu op eens verandert alles en vraagt ze zich af, of ze misschien anders is dan de meeste kinderen. Die Ma Gijs, zooals ze haar bij zich zelf noemt, keek zoo raar en zijn zusters sloegen dc oogen neer. Als ze 't Gijs maar eens durfde vragen... of de tantetjes? Arme stumpers, als er nu echt iels was? Dan zouden ze er zoo verschrikkelijk veel ver driet van hebben. Nee, dat kan zij ze niet aandoen, dan maar allèen lijden. Zonder uitleg of aanloopje zegt ze, flink: „Hoor eens, Gijs, als je moeder niet wil hebben, dat je met me trouwt, omdat er iets met me is... dat ik minder ben of zoo... dan moet je het niet aan de tantes zeggen. Dan zal ik wel wal verzinnen... ik wil niet heb ben, dat zij 't echte weten... ik weet niet hoe ik 't moet uitdrukken, maar je begrijpt me wel, hè?'' En Gijs, onder den indruk van de wils kracht en de liefheid van dit kind yan twin tig jaar, dat haar verdriet alleen wil dragen, zegt innig en plechtig: „Ik begrijp je volkomen Miel en ik begrijp ook, dat dit uur ons voor eeuwig heeft verbonden. Wij hooren nu bij elkaar en moeten elkander's verdriet en zor gen deelen... „Jammer dat ik je daarvoor nu niet eens hartelijk kan zoenen," fluistert ze, „maar 't gaat niet, hè?'' Een gulle ïach is zijn antwoord... en zij lacht mee en ze zijn weer gelukkig. Ze lachen... comme onritèvingtansl En thuis, in 't kleine kamertje achter den winkel, zitten de oudjes, die voor 't eerst na jaren, 't verleden weer hebben opgerakeld, zooals men, na jaren, een ouden koffer open maakt, die vergeten in een hoek heeft ge staan, en nu voor den dag brengt, wat ver borgen... en verloochend was. Hoe ze er op kwamen en wie van haar bei den er 't eerst over begon, weten ze niet, maar... ze hebben er ieder voor zich zoo sterk aan gedacht, dat ze elkander's denken gera den hebben. „Misschien was 't verkeerd van me," zegt Hes eindelijk, „dat ik er op aandrong, dat re naar zijn moeder zouden gaan.'' „Wel nee,'* stelt Cor haar gerust. „Daar had je wel degelijk 't recht toe. Wie om onze Miel komt, moet 't niet stiekum doen. Ze is een meisje, waar elke jongen mee voor den dag kan komen.'' „Ja, natuurlijk., en toch weet lk niet of 't niet beter was geweest als ze maar geen ver keering of zoo had gekregen.'' „Daar kun je niet tegen en dat bij een meisje, dat er zoo uitziet. Dat blousje, dat ze van avond aan ha-d, staat haar toch weer zoo goed. Ze is nu geen schoonheid, maar ae heeft toch iets erg aantrekkelijk*^ „Net als onze Anne... 't is zonde nog aan toe. Toch wel zielig, als er zoo nooit meer over je gesproken wordt," fluistert Hester, heel zacht, als zou 't ook nu nog kwaad kunnen of ver keerd zijn. „Dat vonden wij toen allebei 't beste, zucht Cor, „jij toch ook." „Ik wou, dat ze thuis was," merkt de oudere zuster somber op. „Maak je nu niet zenuwachtig, 't is nog vroeg en... xe zijn laat weggegaan." „Ik heb aldoor zoo'n idee, alsof er wat ge beurd wasr zoo'n gevoel als een eend moet hebben, als haar kuikens 1 eerst te water gaan." „Maar Hes, kuikens hooren toch bij een kip en niet bij een eend." „Je kunt toch niet zeggen: haar kinderen?" „Haar jonkies?'* stelt Cor voor... Hes wil glimlachen, ze weet dat Cor, enkel uit goedigheid, soms flauwe grapjes maakt en ze gaat er altijd maar op in... doch nu is 't net of haar lippen weigeren zich tot een lach te plooien. Een vage angst komt over haar., en ze weet, dat Cor 't zelfde voelt „Verbeeld je, dat die moeder haar eens iets vraagt?*' prevelt ze. ,,'t Zou kunnen," bevestigt Cor. „Of 't beter was geweest 't haar te zeggen?" oppert ze, na een poos. „Misschien,'' geeft Hes toe, „maar we von den 't toch altijd beter van niet." „Weet-je, wat 't met die soort van dingen is?" zegt Cor, zenuachtig. „'t Is zoo lastig 't juiste oogenblik te vinden..5 „Ja, dat is 't ook. Jc kunt zoo Iets toch niet aan een kind vertellen." - «dfitmst, da aft schiet m Ir eeoi in de ge dachte, dat zc er eens mee van school kwamj Weet-je nog?'' ..En of ik, zc was in dc zesde klas., en z» had zoo'n schotsche jurk aan... „Neen, schotsch was 't niet, dat droegen ze meer in onzen tijd; ik zie er Anne nog mee loopen... die zag cr ook aardig uit Maar dat van Miel was een groen en blauw ruitje." „Ja, zeker met een zwart fluweel kraagje dat vond ze zoo mooi; of nou de andere meia^ jes jaloersch op haar waren of wat, maar zo kwam huilende thuis, ze hadden haar ge-» plaagd en tegen haar gezegd: „Kind, je hebf niet eens een Pa.'' „En toen hebben wij haar getroost," valt Cor in; „en er over heen gepraat. Toen was ze toch ook te jong om haar zoo iets te vertel len.'* „Maar later, toen ze solliciteerde voor 't stadhuis? Misschien hadden we haar toen op de hoogte moeten brengen." „Och! weet-je dan niet meer, hoe zorgvuldig wij allebei dc stukken voor haar weg hielden, Hes? Jij ging toen nog zelf naar den ambte naar van den Burgerlijken stand om haar ge boorte-akte te lichten. Ik zie 't nog staan.* eerst haar mooie naam cn dan: Dochter van Anne Maartcns, vader onbekend. „Ze had 't moeten weten .schaap. Ze was cr zoo trotsch op, dat ze voor ons, geld ging ver dienen... Hester veegt haar oogen af! 'Op eens is alles haar weer in de herinne ring gekomen, nu, na jaren! 't Lag zoo diep, cn naar ze meende, zoo veilig in heur hart en n» komt het te voorschijn. {Wordt terrolgd.1

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 1