„DE EEMLANDER'
Dinsdag 9 October 1917.
N*. 67.
16" Jaargang
"buitenland."
FEUILLETON.
't Winkeltje.
AHERSF00RT8GH
Hoofdredacties
MAKIb VAN VERSENIÏAAL.
Mr O. VAN SCHAARDENBURG
Uitgevers VALKHOf F Co.
ABONN EM ENXSPRUS:
P«r 8 maanden voor Am«r»ioort f 1-ÖO.
Idem firanoo per poetJ'??*
Per week (meigratie veraekering tegen ongelukken) O.
Afeonderli.ike nummer» O.O».
Wekeiykeob bbvoegael HollandêJ* Huitvrott*" tonder
redaotie ran Thérèae Hor«n! per 3 mnd. ÖO et».
Wekelfckeeb b(|Toeg8el Wwnldnvüs" per 3 mod. 5S cln.
Bureau: Arnbemsche Poortwal, boek U tr ecb tschestr.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
*1
PRIJS DER ADVERT EN HEN
Van 16 regel»
Elke regel meer
DienetAAnbiedingen l—fi regel»
Groot© lotter* naar plnataruimte,
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeoligo bepalingen
tol het herhaald ndverteeron in dit Blad, bi| abonnement.
Eene oiroulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op
aanvraAg toegezonden.
t O.NO.
- 0.15.
0.50.
Drie jaar ballingschap.
10 Oct. 1914-1917.
Drie jaren zijn thans verstreken sinds de
komst van de Belgische geïnterneerden en
vluchtelingen.
Onvergetelijk blijven die vreemd-ontroe
rende dagen van de schoone weemoed-
maand in het noodlottige jaar 1014.
Wij zien nog de droeve, stille optochten
van de gebroken, uitgeputte geïnterneerden
en van de angstige, opgejaagde vluchtelin
gen dezen onder de versche indrukken van
het helsche bombardement van Antwerpen,
den enerveerenden geschutsdonder, het ge
suis en gespat der shrapnellsgenen in ge
dachten aldoor in de loopgraven, de ooren
gepijnigd door het geriktik der moorddadige
mitrailleurs.
Zij allen hadden eigenlijk slechts rn voor
proefje ondervonden van de oorlogsver
schrikkingen. Wat duizenden leden, zou
straks het lot worden van millioenen. En
hoe weinig b'eteekent de ellende van dagen
en weken, bij 'n veldtocht en 'n ballingschap
van maanden en jaren f
Heel Holland had sedert de verbijsterende
Augustusdagen in benauwde spanning ge
leefd. Onverminderd dreigde het gevaar, dat
de oorlogswaanzin ook onze grenzen niet
eerbiedigen zou. Alom heerschte het be
klemmende besef van eigen machteloosheid
tegenover het groote onrecht dat men ge
beuren zag. En de verlammende vrees voor
'n inval van een der ontketende machten
wilde geen oogenblik wijken.
De komst der Belgen heeft opeens de
spanning verbroken. Het was alsof men z'n
krachten wedervond en z'n energiek opgeza
meld had om die thans te kunnen aanwen
den ter verzachting van het lot van de broe
ders uit het zuiden. En luide begon te spre
ken het gevoel van verwantschap, dat men
ganschelijk uitgebluscht gewaand had.
Wat onze medeburgers in de eerste maan
den gedaan hebben, zal hun steeds tot eere
blijven. Toen is gebleken, wie in 't hart goud
had. En wie niet. Maar de laatsten waren
weinig talrijk.
Wij wilden nu echter niet spreken over
hetgeen onze landgenooten in die dagen
presteerden. Liever denken wij aan de Bel
gen, geïnterneerden en uitgewekenen, die
thans drie jaar lang als balling in ons mid
den toeven.
Drie jaren ballingschap. Drie jaren onvrij
heid. Drie jaren ontbering. Drie jaren schei
ding en rouw. Er behoort veerkracht, buiten
gewone, bewonderenswaardige veerkracht
toe om dat te kunnen dragen.
De hoop op een spoedige terugkeer, na 'n
avontuurlijk uitstapje in 'n naburig land, was
dra vervlogen. Iedereen begreep, dat hij zich
op langdurig verblijf moest voorbereiden.
Den geheelen winter en misschien zelfs den
zomer ook. Zwartzieners spraken van 1916.
Men lachte ze uit, maar ze kregen gelijk. Het
najaar verstreek, er kwam 'n tweede winter
bij.
En de mannen leefden, met honderden.
in 'n houten loods, in hun afgerasterd barak
kenkamp, midden op de troostelooze heide.
De vrouwen en kinders, vluchtelingen en uit
gewekenen, die hun man en vader gevolgd
waren, beidden op gehuurde kamers of in
primitieve woninkjes het vertrek naar hun
dierbaar huis en hof, die in de verkwikken
de herinneringen steeds, verder en steeds
schooner terugweken.
De winter sleepte zich traag voorbij en 'n
nieuwe z#mer kwam, zelfs nog 'n derde win
ter en 'n derde zomer.
De rijkste levensjaren vervloden in ledig
gang. Het einde scheen maar niet te willen
komen. De moordpartij duurde voort. Het
bloed der besten vloeide ginds nutteloos
weg. Armoede, wanhoop en rouw, drongen
de woningen binnen. Steden en dorpen wer
den verwoest en vruchtbare akkers voor ja
ren en jaren onbruikbaar gemaakt. Het va
derland verkommerde. Honger waarde door
Europa. De menschheid werd zinneloos op
geofferd aan haat en wraak.
Zoo staan zij nu, de bannelingen, op den
drempel van den vierden winter, die zich
grimmiger aandient dan een der vorige. En
al leeft er hoop, sterke en sterkende hoop,
in allen die nog eenig geloof hebben in het
bestaan van menschelijkheid en gezond ver
stand en in de bezinning van de regeerin
gen vóór hun ondergang en het bankroet
hunner eigen volken, toch durft nog nie
mand het als zeker uitspreken dat het einde
nabij is van den broedermoord, de schrikke-
iijkste misdaad welke de wereldgeschiedenis
gekend heeft.
Zoo zullen de Belgen nog dezen winter, al
thans het grootste gedeelte ervan, moeten
doorworstelen in hun houten dorpen. Zij
hebben het in hun barakken en noodwonin
gen beter dan hun broeders in de loopgra
ven en in die overweging zullen zij ook de
laatste druppels uit de lijdensbeker weten
te slikken. Maar als deze dan te langen leste
geheel geledigd is, zal er duurzamer nog
dan het kloeke monument hunner dankbaar
heid dat voltooid wordt op het hoogste punt
van denAmersfoortschen Berg, opgericht
zijn 'n monument voor den levensmoed,
voor het geduld en voor de veerkracht van
de Belgische ballingen.
Politiek Overzicht
Nieuwe vredesgedachten.
n.
De leider van de buitènlandsche politiek
in Oostenvijk-Hongarije heeft in zijne rede
te Budapest baanbrekende geduchter, ver
kondigd over eene nieuwe internationale
rechtsorde na den oorlog. Maar met daarin
alléén zit de beteekenis van de door hem
vertolkte denkbeelden. Zijne rede bevat een
nieuw, duidelijk omschreven vredesaanbod.
Graaf Czernin stelt twee hoofdbeginselen
voor de nfeuwe internationale rechtsbasis,
waarop hij Europa gesteld wil zien. Het eer
ste is de verplichte internationale arbitrage
en de algemeene ontwapening te land, het
tweede de vrijheid van de volle zee en de
ontwapening ter zee. Wanneer deze twee
hoofdbeginselen zeker gesteld zijn, Jan
zoo zegt graaf Czernin „valt ook ieder
motief weg voor territoriale zekerstellingen,
en dit is het derde hoofdbeginsel van de
nieuwe internationale rechtsbasis. Aan de
schoone en verheven nota, die Zijne Heilig
heid de Paus tot de gansche wereld heeft
gericht, ligt deze gedachte ten grondslag.
Wij hebben den oorlog niet gevoerd om ver
overingen te maken, en wij hebben geene
verkrachtingen in den zin. Wanneer de in
ternationale ontwapening, waarnaar wij van
ganscher harte verlangen, door onze huidige
vijanden aangenomen, tot werkelijkheid
wordt, dan hebben wij geene internationale
zekerstellingen noodig; in dat geval kunnen
wij afzien van vergrootingen der Oosten-
rijksch-Hongaarsche monarchie? natuurlijk
onder de mits, dat ook de vijand ons eigen
gebied geheel heeft ontruimd."
Hier wordt van den vrede door vergelijk
en verzoening, voor zooveel Oostenrijk be
treft, eene omschrijving gegeven, die aan
duidelijkheid niets te wenschen overlaat. De
Neu Freie Presse verbindt daaraan oeze
commentaar: „De monarchie ver
langt niets. De bondgenooten van En
geland zouden, als zij eene onafhankelijke
politiek konden voeren en niet onderdanig
waren aan de Britsche regeering, met de
grootste beslistheid moeten eischen, dat de
vrede op de door graaf Czernin meegedeelde
grondslagen dadelijk gesloten werd. Wij ver
langen voor ons niets van Rusland, welks in
nerlijke verwarring eene politik, die naar
landverkrijging streeft, zoozeer vergemakke
lijkt. Wij verlangen voor ons niets van Ru-
menië, dat,voor zijne trouweloosheid eene
harde straf zou verdienen en nagenoeg voor
de helft in de macht van de centrale mo
gendheden is. Wij verlangen voor ons niets
van Servië, dat door de centrale mogendhe
den geheel bezet is en welks legeroverschot
slechts op vreemden grond strijdt. Graaf
Czernin heeft uitdrukkelijk gezegd, dat onder
de door hem aangegeven omstandigheden
voor de monarchie elk motief voor territo
riale zekerstellingen wegvalt; in de door hem
geschilderde wereldorde kan de monarchie
van vergrootingen afzien. De Russen, de
Serviërs en de Rumeniërs zijn nu geplaatst
voor mogelijkheden, die misschien niet meer
t^rug keeren, en het verzuimde oogenblik
brengt geene eeuwigheid terug. Op deze vol
ken moet de vrede van graaf Czernin een
aanlokkenden indruk maken. De vredesge-
dachte, welker macht in het volk met iederen
dag in Rusland groeit, zal nog sterker wor
den. Na de verklaringen van den Oosten-
rijkschen minister van buitenlandsche zaken
moeten de Russen overtuigd zijn, dat het
slechts van hen afhangt in welwillende be
trekkingen als buren tot ons te komen, en
dat wij niet de bedoeling hebben van de
tegenwoordige krisis partij te trekken.' Wij
verlangen van Rusland niets. Waartoe dus
oorlog en menschenslachterij? Voor de
eeuwigheid geldt-geene politiek, die met de
feiten moet rekenen. Wij verlangen niets,
als de vrede nu gesloten wordt."
Graaf Czernin verbindt aan zijn vredesaan
bod eene beperkende voorwaarde; hij ver
langt daarop eene spoedige beslissing. Blijft
die beslissing uit, is de tegenpartij niet bereid
op dit aanbod in te gaan, don behoudt hij zich
eene herziening van zijn programma voor.
Hij zegt: „Ik spreek voor het tegenwoordige
oogenblik, omdat ik de overtuiging heb, dat
thans op de ontwikkelde basis de wereldvre
de tot stond zou kunnen komen, bij voort'
zetting van den oorlog echter behouden wij
ons de vrije hand voor." Nu is het aan de
Entente haar standpunt tegenover dit vre
desaanbod te doen kennen, aan welks op
rechtheid en duidelijkheid niet is te twijfelen.
Wat zij zal doen, zal moeten blijken; graaf
Czernin zelf verklaart niet zeer optimistisch
ie zijn over de gezindheid van de Entente om
nu op de door hem aangegeven basis vrede
te sluiten. Misschien heeft hij daarin gelijk.
Maar in ieder geval zal de Entente kleur
moeten bekennen tegenover den tegenstan
der niet alleen, maar ook tegenover hare
eigen volken. Hier is een vredesaanbod ge
daan, welks afwijzing de Bntente-regeerin-
gen voor hunne eigen volken, onder wie
steeds meer het verlangen roar vride door
dringt, moeielijk kunnen verdedigen. Althans
zal men dan niet langer kunnen zeggen, dat
de oorlog voor de bevrijding van de kleine
nari?n wordt voortgezet.
D» oorlog.
Op het westelijke fro«nt artftleriesürijd en
in enkele sectoren p&rtieele aanvallen.
Van de verdere fronten niets bijzonders.
Madrid, 7 Oct. (R.) De Duitsche duik
boot U 293, die den 9en September besoha-
<L«d in Cadix is gekomen en sedert geïnter
neerd was, is gisteravond ontkomen. De re-
geering heeft alle hooge officieren van leger
en vloot, die hiervoor aansprakelijk kunnen
worden gesteld, in hun ambt geschorst.
Berlijn. 8 Oct. (W. B.) Volgens een
bericht in de dagbladen heeft de rijkskanse
lier zich naar het hoofdkwartier begeven.
Berlijn, 8 Oct. (W. B.) De hoofdcom
missie van den rijksdag kwam in den namid
dag bijeen. Van de regeering waren versche
nen de rijkskanselier, de staatssecretarissen
Helfferich, Kühlmann, Capelle en graaf Rö-
dern, de minister van oorlog von Stein,
voorts onderstaatssecretarissen en gevol
machtigde leden van den bondsraad. Van de
leden van den rijksdag waren, behalve de
commissieleden, velen opgekomen om als
toehoorders de vergadering bij te wonen.
Dadelijk nadat de zitting geopend was,
nam de rijkskanselier het woord en zeide:
Er, is over geklaagd, dat door ambtenaren
een ontoelaatbare propaganda wordt gevoerd
ten gunste van de „Vaterlandspartei." Ik wil
over de positie van de aan mij ondergeschik
te ambtenaren het volgende principieel op-
merken, waaraan ik toevoeg, dat voor de
Pruisische ambtenaren de volgende begin
selen gelden. Voor alle ambtenaren geldt
vrijheid van politieke gezindheid. Ieder amb
tenaar kan behooren tot iedere partij, dia
geene doeleinden nastreeft, welke voor hel
bestaan van het rijk of den staat gevaailiik'
zijn. Wat de naar buiten aan den dag ko
mende politieke werkzaamheid betreft, moe
ten natuurlijk de ambtenaren zich ingetogen
heid opleggen, opdat niet bij het publiek het
vertrouwen in hunne onpartijdigheid ge
schokt wordt. Misbruik van hunne dienst-
stelling in deze richting, dat de superieur de
aan hem ondergeschikte ambtenaren dwingt
of aanspoort ten gunste van eene bepaalde
partij stelling te nemen, is natuurlijk geheel
ontoelaatbaar. Ik wensch niet, dot door de
superieuren een politieke druk naar welke
richting ook op de ondergeschikte elemen
ten wordt uitgeoefend.
Indien van deze beginselen mocht worden
afgeweken, kan ik slechts in overweging ge
ven dat het geval ter kennis van de bevoegde
superieuren of van de centrale regeering
wordt gebracht, die de toedracht der zaak
zullen onderzoeken en eventueel zullen in
grijpen. Ik ben voornemens toezicht uit te
oefenen op de inachtneming van deze begin
selen. Ook in het leger wordt elke politieke
agitatie uitgesloten. In den door den minis
ter van oorlog voorgelegden leiddraad over
de vaderlandsche voorlichting, waarover nog
wel het een en ander zal worden gezegd, is
dat positief uitgesproken.
Ik ben met de bondsregeeringen er op uil
tegenover alle politieke meeningen en stroo
mingen te staan t volledige objectiviteit
en aan elke politieke meening volle gerech
tigheid te doen wedervaren. Ik doe dit om
dat ik overtuigd ben, dat iedere richting eer
lijk het beste wil tot welzijn van het geheel»
volk. Dit wederzijdsche vertrouwen in den
goeden wil bij den strijd der meeningen is
vooral in de laatste weken tot mijn leedwe
zen op den achtergrond getreden en heeft
een vorm gegeven aan de wederzijdsche agi
tatie, dien ik ten diepste betreur. Iedereen
in het Duitsche rijk brengt bereidwillig d»
offers aan goed en warm leven, die van hem
verlangd worden. Ik geloof, dat er ook hier
In dezen kring niemand is, die niet bij d»
gedachte aan wat hij heeft geofferd, de oj>
komende smart moet bedwingen. Men moet
zich met een moedig „maar toch" zeggen,
dat ook de tegenstanders zulke offervaardig»
mannen zijn. Wanneer dat in het oog wordt
gehouden, dan is eene beweging zooals nu
is voorgekomen, in den grond uitgesloten.
Mochten toch de vertegenwoordigers van d»
uit elkaar drijvende meeningen zich vooï
oogen houden, dat inderdaad niet het ven»
kondigen van verschillen in de wegen en
middelen het beslissende is, maar de een
dracht en de gemeenschappelijkheid In het
doel. Wanneer wij dat voor oogen hebben,
wanneer het ons duidelijk voor oogen staat,
dat wij allen aan hetzelfde koord moeten en
willen trekken, dan zal het er toe komen, dal
zulke botsingen als in den laatsten tijd zijn
voorgekomen. politiek leven worden
Menigeen meent 'n goed hart te hebban,
doch hij heeft slechts zwakke zenuwen.
Human
door
Thérèse Hoven
34
In t eerst ging 'l; juist dat stijve en verle-
gene, dat moeder voor zedig en ingetogen
hield, maakte een goeden indruk; moeder
houdt niet van meisjes, die zrch al zoo dade
lijk volkomen op haar gemak voelen.
Gijs verdenkt er haar van, dat ze het eigen
lijk vel prellig vindt, dat wie met haar-in aan
raking komt, door haar wordt geïmponeerd,
haar erkent als een persoonlijkheid, waar
tegen men op moet zien
Nu, dat was ook zoo in 't begin van 't be
zoek tot de ouders van Miel ter sprake kwa
men.
•Ie kon terstond merken dat moeder er iets
achter zocht, toen Miel zoo argeloos bekende,
dat haar moeder een zuster van haar tantes
was. En toen haar werd gevraagd of haar
moeder dan met haar neef was getrouwd, wist
ze het niet.
Dat was 't natuurlijk, maar dat kon 't kind
toch niet helpen.
t En terwijl Gijs zoo loopt te piekeren, speelt
t zelfde Miel door 't hoofd.
Van haar klein kinderjaren af, heeft ae geen
andere herinneringen dan van haar thuis
bij haar tantes.
Als ze wel eens over haar ouders begon,
werd er altijd over heen gesproken en zoo was
ze zich langzamerhand gaan verbeelden, dat
het ondankbaar van haar was tegenover haar
beste pleegmoeders om over haar eigen moe
der of vader te spreken.
't Deed er ook zoo weinig toe; Miel was al
tijd een zieltje zonder zorgen, leefde maar
voor 't oogenblik cn verdiepte zich nooit in
verleden of toekomst.
Naarmate ze grooter werd en de benarde
omstandigheden der beide oudjes leerde be
grijpen, legde zij er zich, met heel haar willen
en kunnen, op toe om haar 't leven op te fleu
ren en vroolijk en zonnig voor ze te zijn.
Maar nu op eens verandert alles en vraagt
ze zich af, of ze misschien anders is dan de
meeste kinderen.
Die Ma Gijs, zooals ze haar bij zich zelf
noemt, keek zoo raar en zijn zusters sloegen
dc oogen neer.
Als ze 't Gijs maar eens durfde vragen... of
de tantetjes?
Arme stumpers, als er nu echt iels was?
Dan zouden ze er zoo verschrikkelijk veel ver
driet van hebben.
Nee, dat kan zij ze niet aandoen, dan maar
allèen lijden. Zonder uitleg of aanloopje zegt
ze, flink: „Hoor eens, Gijs, als je moeder niet
wil hebben, dat je met me trouwt, omdat er
iets met me is... dat ik minder ben of zoo...
dan moet je het niet aan de tantes zeggen.
Dan zal ik wel wal verzinnen... ik wil niet heb
ben, dat zij 't echte weten... ik weet niet hoe
ik 't moet uitdrukken, maar je begrijpt me
wel, hè?''
En Gijs, onder den indruk van de wils
kracht en de liefheid van dit kind yan twin
tig jaar, dat haar verdriet alleen wil dragen,
zegt innig en plechtig: „Ik begrijp je volkomen
Miel en ik begrijp ook, dat dit uur ons voor
eeuwig heeft verbonden. Wij hooren nu bij
elkaar en moeten elkander's verdriet en zor
gen deelen...
„Jammer dat ik je daarvoor nu niet eens
hartelijk kan zoenen," fluistert ze, „maar 't
gaat niet, hè?''
Een gulle ïach is zijn antwoord... en zij
lacht mee en ze zijn weer gelukkig.
Ze lachen... comme onritèvingtansl
En thuis, in 't kleine kamertje achter den
winkel, zitten de oudjes, die voor 't eerst na
jaren, 't verleden weer hebben opgerakeld,
zooals men, na jaren, een ouden koffer open
maakt, die vergeten in een hoek heeft ge
staan, en nu voor den dag brengt, wat ver
borgen... en verloochend was.
Hoe ze er op kwamen en wie van haar bei
den er 't eerst over begon, weten ze niet,
maar... ze hebben er ieder voor zich zoo sterk
aan gedacht, dat ze elkander's denken gera
den hebben.
„Misschien was 't verkeerd van me," zegt
Hes eindelijk, „dat ik er op aandrong, dat re
naar zijn moeder zouden gaan.''
„Wel nee,'* stelt Cor haar gerust. „Daar had
je wel degelijk 't recht toe. Wie om onze Miel
komt, moet 't niet stiekum doen. Ze is een
meisje, waar elke jongen mee voor den dag
kan komen.''
„Ja, natuurlijk., en toch weet lk niet of 't
niet beter was geweest als ze maar geen ver
keering of zoo had gekregen.''
„Daar kun je niet tegen en dat bij een meisje,
dat er zoo uitziet. Dat blousje, dat ze van
avond aan ha-d, staat haar toch weer zoo
goed. Ze is nu geen schoonheid, maar ae heeft
toch iets erg aantrekkelijk*^
„Net als onze Anne... 't is zonde nog aan toe.
Toch wel zielig, als er zoo nooit meer over je
gesproken wordt," fluistert Hester, heel zacht,
als zou 't ook nu nog kwaad kunnen of ver
keerd zijn.
„Dat vonden wij toen allebei 't beste, zucht
Cor, „jij toch ook."
„Ik wou, dat ze thuis was," merkt de oudere
zuster somber op.
„Maak je nu niet zenuwachtig, 't is nog
vroeg en... xe zijn laat weggegaan."
„Ik heb aldoor zoo'n idee, alsof er wat ge
beurd wasr zoo'n gevoel als een eend moet
hebben, als haar kuikens 1 eerst te water
gaan."
„Maar Hes, kuikens hooren toch bij een kip
en niet bij een eend."
„Je kunt toch niet zeggen: haar kinderen?"
„Haar jonkies?'* stelt Cor voor...
Hes wil glimlachen, ze weet dat Cor, enkel
uit goedigheid, soms flauwe grapjes maakt en
ze gaat er altijd maar op in... doch nu is 't
net of haar lippen weigeren zich tot een lach
te plooien.
Een vage angst komt over haar., en ze weet,
dat Cor 't zelfde voelt
„Verbeeld je, dat die moeder haar eens iets
vraagt?*' prevelt ze.
,,'t Zou kunnen," bevestigt Cor.
„Of 't beter was geweest 't haar te zeggen?"
oppert ze, na een poos.
„Misschien,'' geeft Hes toe, „maar we von
den 't toch altijd beter van niet."
„Weet-je, wat 't met die soort van dingen
is?" zegt Cor, zenuachtig. „'t Is zoo lastig 't
juiste oogenblik te vinden..5
„Ja, dat is 't ook. Jc kunt zoo Iets toch niet
aan een kind vertellen."
- «dfitmst, da aft schiet m Ir eeoi in de ge
dachte, dat zc er eens mee van school kwamj
Weet-je nog?''
..En of ik, zc was in dc zesde klas., en z»
had zoo'n schotsche jurk aan...
„Neen, schotsch was 't niet, dat droegen ze
meer in onzen tijd; ik zie er Anne nog mee
loopen... die zag cr ook aardig uit Maar dat
van Miel was een groen en blauw ruitje."
„Ja, zeker met een zwart fluweel kraagje
dat vond ze zoo mooi; of nou de andere meia^
jes jaloersch op haar waren of wat, maar zo
kwam huilende thuis, ze hadden haar ge-»
plaagd en tegen haar gezegd: „Kind, je hebf
niet eens een Pa.''
„En toen hebben wij haar getroost," valt
Cor in; „en er over heen gepraat. Toen was
ze toch ook te jong om haar zoo iets te vertel
len.'*
„Maar later, toen ze solliciteerde voor 't
stadhuis? Misschien hadden we haar toen op
de hoogte moeten brengen."
„Och! weet-je dan niet meer, hoe zorgvuldig
wij allebei dc stukken voor haar weg hielden,
Hes? Jij ging toen nog zelf naar den ambte
naar van den Burgerlijken stand om haar ge
boorte-akte te lichten. Ik zie 't nog staan.*
eerst haar mooie naam cn dan:
Dochter van Anne Maartcns,
vader onbekend.
„Ze had 't moeten weten .schaap. Ze was cr
zoo trotsch op, dat ze voor ons, geld ging ver
dienen...
Hester veegt haar oogen af!
'Op eens is alles haar weer in de herinne
ring gekomen, nu, na jaren! 't Lag zoo diep, cn
naar ze meende, zoo veilig in heur hart en n»
komt het te voorschijn.
{Wordt terrolgd.1