Oooi3 de Deagd.
i
fv
°r
Kleine Tante Dora.
<£aar het Engclscli van Jennie Chappcll.
f, Vlij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VI,
Was het een waarschuwing?
Wel een minuut lang bleef Dora als ver-
Kleend en stom van schrik staan, slechts sla
b-end naar het onbewegelijke hoopje, dat aan
'baar voeten in het gras lag. Toen verzamelde
lUjj al haar moed en besloot hoezeer zij ook
jS'rcesde iels verschrikkelijks te ontdekken
•Baby heel voorzichtig op te tillen. Ik geloof,
'dat zij bang was hem verminkt en gebroken le
.vinden, zooals dit bij een pop het geval had
kunnen lijn.
Maar geen krabje, geen buil of ecnig ander
kwe Ijtrur vertoonde hij- Dc oogleden waren
fiolen, hel hoofd hing zwaar neer en de
jraohige armpjes waren sLap; overigens scheen
hem echler r.iets te mankeeren.
!Was hfj dood?
Dit was Dora's eerste ontzettende gcdachlc
jen z'.j droeg iicm zoo vlug mogelijk naar huis.
Dcarr.a herinnerde zij zich haar eigen bc-
(Wüslelooshcid op dien nooil-le-vergcten dag,
hadnt zij vlak vóór de paarden had gelegen.
Misschien was Baby alleen maar bewuslcloos!
O, hoe vrceselijk was het, hem naar Juffie te
moeien brengen en te vertellen, dat zij gedaan
had, wat haar zoo streng verboden was!
In het vorig hoofdstuk zei ik, dat als dc
fontein er niet geweest was, Dora veel verdriet
ten veel tranen bespaard zouden zijn gebleven.
Zij zou dan naar alle waarschijnlijkheid Baby
dadelijk naar Juffie gebracht en haar dc waar
heid verteld hebben. Toen zij echter aan de
fontein dacht, zag zij een middel om hieraan
ie ontkomen.
Nadat zij liet nog steeds bcwuslelooze kind
op het gras had neergelegd, rende zij naar dc
fontein en maakte haar zakdoek kletsnat iu
het koude water. Juffrouw Hopkins had Mina
eens „bijgebracht" met koud water, toen deze
was flauw gevallen. Waarom zou zij dit mid
del dus niet op Baby toepassen?
llaaslig liep zij naar den boomgaard terug,
legde den natten zakdoek op zijn hoofdje cn
bette zijn gezicht. Of hel kleine baasje zonder
deze behandeling ook tot bewustzijn zou zijn
gekomen, valt moeilijk tc zeggen, doch zeker
js hel, (lal hij binnen een paar minuten de
oogen opsloeg en met een zuclil, die eigenlijk
meer op een snik leek, zijn hoofdje ophief.
„Heeft Baby pijn? Zeg het Tante maar!
Tante zal het afzoenen. Waar is liet dan, Baby?
Vertel het Tante maar!" Dora drukte het
kleine gezichtje ^tegen hel hare en bedekte
het met kussen.
Mijnheer Walters en dc kinderen vonden de
mooiste pramen en de mandjes en emmertjes
waren weldra gevuld, terwijl er ook heel wat
in de grage mondjes verdween.
Dc kinderen waren allen in de beste stem
ming. Alleen toen Sara Gobey zei, dal rose
biggetjes net kleine kindertjes waren, was
Dora hevig verontwaardigd over die „vreese-
lijke vergelijking." Doch daar Suusjc kleine
broertjes noch zusjes had, kon het haar eigen
lijk niet kwalijk genomen worden en vergaf
Dora het haar spoedig.
Na een tijdje zaten zij allen op een gevelden
boomstam om wat uit te rusten. Zij vonden
het nog veel tc vroeg ,toen mijnheer Walters
op zijn horloge keek cn zei, dat zij langzamer
hand moesten opstappen om met den trein
terug te gaan.
„O Vader!" riep Lucy Wallers uit, „is hel
werkelijk al zóó laat? Weet u zeker, dat uw
horloge goed loopt?''
„Het was vanmorgen precies gelijk," ant
woordde haar vader. „Hoe toevallig," voegde
hij er glimlachend aan loc, „dat je het over
het gelijk-zijn van horloges hebt juist in deze
bosschen."
„Waarom Vader?" vroeg Lucy. „Is er een
verhaal van? Dat hebt u ons nog nooit ver
teld."
„Een verhaal?! Hè, vertelt u dat alstublieftl"
riepen de anderen door elkander.
„Ik geloof, dat ik het nog net vertellen kan,
vóór wij opstappen, want het is maar kort,"
antwoordde mijnheer Walters.
„Toen ik nog een jongen was, liep er geen
trein naar het Bramenbosch, maar de men-
schcn kwamen hier dikwijls met een rijtuig.
Bij één van deze gelegenheden was ik met
allerlei kameraden meegevraagd. "Wij zouden
er een heel dagje van maken en hier picnicken
een tafellaken op het mos, lekkere brood
jes cn gebak, limonade cn allerlei heerlijks.
Wij zouden om half elf van het huis van mijn
vriend vertrekken.
Nu gebeurde het, dat ik den avond te vorca
eenige oogenblikken alleen was in de kameT
mijner moeder. Op een tafeltje stond haar hor-
lngcstandaard met een heel mooi horloge, dat
mijn vader haar cadeau gegeven had. Er was
een bijzondere eigenaardigheid aan het hor
loge, die mij lot onderzoeken aanzette ik
herinner mij nu niet goed meer wat het was,
ik denk een vreemde manier van opwinden.
Ik was toen nog maar een kleine jongen van
negen of tien jaar, die altijd alles onderzocht,
zoodat het mij streng verboden was klokken
of horloges aan tc raken. Mijn nieuwsgierig
heid cn de omstandigheid dat ik alleen was,
waren echter le veel voor mij en ik nam het
wondervolle horloge in dc hand ,voor één
minuut maar-' Doch ik hield het zelfs nog
geen minuut vast. Iloe het precies gebeurde,
weet ik nu nog niet, maar ik liet het vallen,
onmiddellijk nadat ik het in de hand genomen
had.
Het liep nog, toen ik het opraapte en ik
één van je kinderen afstaat; als je dat niet
wilt, mag je voor mijn part ijs eten cn water
drinken."
Zoo kwam het, dal de arme visscher dik
wijls niets in huis had om zijn kinderen tc
geven.
Eens gebeurde het, dat de arme man gedu
rende verscheiden dagen geen kruimel brood
in huis had. Het heele gezin leefde van wor
tels en boschbessen. Het was regenachtig en
winderig weer, en daardoor leverde de visch-
vangst niet veel op. Op den laatstcn dag van
de weck werd het mooi weer, en de visscher
ging er met zijn net op uit. Hij vischte dien
geheelcn dag cn zelfs nog een gedeelte van
den nacht, maar hij ving geen enkel vischje.
Twcchonderdmaal wierp hij zijn net in het
water, en tweehonderdmaal trok hij het op,
zonder dat er iets in was.
tig en gierig hij altijd geweest was, besloot hij
hem eens een goede fes le geven.
„Je weet, dat ik geen andere betrekkingen
heb dan je kinderen," ging dc rijke broer
voort. „Na mijn dood komt alles, wat ik bezit,
aan hen. Het kan dus niet anders dan goed
voor je zijn, als je mij vertelt, hoe je aan al
dat geld bent gekomen."
„Ik zal het je zeggen," zei de visscher.
„Gisteren kreeg onze poes kleintjes cn in het
paleis van den koning zijn zooveel ratten en
muizen, dat niemand er rustig zijn maal kan
nuttigen, want .het ongedierte kaapt het eten
zelfs voor den neus an den koning weg. Sol-
daten staan, met piek en zwaard gewapend,
i op wacht, om het ongedierte te verjagen. Nu
Doch Baby keek baar slechts met zijn groote
«Dogen aan. Hij zei niets, maar huilde ook niet. jhoopte maar.'°dat"er niets aan baperdeT Ik
Het feit, dat hij niet huilde, stelde Dora j wjst natuurlijk wel, dat ik het dadelijk aan
igerust. Zij hield zichzelf voor, dat het zoo erg
iwel niet zou zijn. Zij ging dus met hem onder
een ouden appelboom zitten en wiegde hem al
zingende op haar schóót in slaap. Toen bracht
zij hem naar huis en legde hem in zijn bedje
zonder er iemand een woord van tc zeggen.
Dicnzelfdcn avond werd juffrouw Hopkins
opontboden bij haar zuster, die ernstig ziek
was. Na Mina en Dora allerlei opgedragen tc
hebben, pakte zij haar valies en ging er heen.
Dora wilde zichzelf nauwelijks bekennen,
'dal zij eigenlijk blij was, dat Juffie een paar
dagen.uit was. Zij durfde haar niet onder dc
oogen tc komen. Ook voelde zij zich allesbe
halve op haar gemak met Evert. Dora begreep
wel. dat zij verkeerd deed door niets tc zeg
gen, doch zij miste den moed haar verzuim
nog zooveel mogelijk goed tc maken. Zij tracht
te haar geweten in slaap tc sussen cn dacht;
„"Waarom moei ik vertellen, dat Baby geval
len is? Ilij zal morgen wel weer beter zijn."
Zij begreep heel goed, dat zij brommen,» ja
zelfs straf verdiend had en uit vrees daar
voor w as zij zoo laf le zwijgen.
Toen zij den volgenden morgen Baby's
hoofdje in 't geheim bekeek, zag zij wel een
„buil", doch deze was niet heel groot cn ver
oorzaakte het ventje blijkbaar geen pijn. Dc
huil was heelemaal verborgen door zijn dik
bruin haar en zelfs toen Mina hem waschte,
bemerkte zij haar niet. Berouwvol kuste Dora
dc plek telkens weer, Baby influisterend, dat
Tante hem heusch bij ongeluk pijn had gedaan
en hem nooit, nooit weer zoo hoog zou optil
len.
En na dezen lcecr hield zij woord.
Juffrouw' Hopkins bleef maar een paar
mijn moeder had moeten vertellen, doch angst
voor een berisping deed mij zwijgen."
Dora Carstairs keek den verteller met groote
oogen aan. Het verhaal beteekende veel meer
voor haar dan één der aanwezigen vermoed
de.
„Den volgenden morgen," ging mijnheer
Walters voort, „den dag van de pic-nic, was
ik al vroeg wakker in het vooruitzicht van
den preltigcn dag, die mij wachtte. Toch had
ik op het allerlaaste oogenblik nog van alles
te doen, zoodat ik mij nog haasten moest om
op tijd te zijn.
,Kom Jack,' riep mijn moeder, .rnaak eens
wat voort. Je zult anders nog le laat komen.'
,Hoe laat is het dan, Moeder?' vroeg ik.
,Tien minuten over half tien,' antwoordde
zij. Moeder was blijkbaar in haar kamer en
keek waarschijnlijk op haar horloge. ,Ik dacht,
dat het al veel later was/ voegde zij er nog
aan toe.
,Dan heb ik nog een zee van tijd/ zei ik. En
ik sleep op mijn gemak mijn mes en deed nog
allerlei werkjes. Een half uurtje later riep
Moeder opnieuw: ,Tien minuteil over tien.
Jack, en je weet, dat je een goed kwartier
moc7 loopen.'
Nu zei ik haastig goedendag en spoedde
mij naar het huis van mijn vriend. Toen ik
daar aankwam vond ik echter niemand cn
vernam tot mijn schrik, dat allen al ruim een
half uur geleden vertrokken waren!
,Ze hebben zoo lang mogelijk op je ge
wacht,' zei de grootvader van mijn vriend.
.Maar toen het zoo laat derd, dachten zij,
dat je niet meer kwam.'
„Laat?!* riep Ik uit. wanneer zijn z*
ken cn dc koning vulde ze met goud, zilver en
koper; bovendien liet liij baar de zware zak
ken thuis bezorgen in een wagen, bespannen
met twee ossen.
Nu was <lc arme visscher een rijk man
rijker dan iemand anders in het heele land.
Het duurde echter niet lang, of zijn gierige
broer kwam cr achter. Hij begreep niets van
dc plotselinge welvaart van den visscher en
moest er het zijne van hebben.
God zegene u, lieve broeder cn zuster!" zei
hij legen den visscher en zijn vrouw.
„God zegene u, broeder!" was het antwoord.
„\>ij hebben u een goede lijding mee te dec-
len."
,Ja, ik kwam juist eens hier om te vragen,
hoe je toch aan zooveel geld komt."
Dc visscher keek zijn broer eens goed aan,
en hij zag, hoe diens oogen van beseeriff-
„Nu zal ik het nog eens voor den laats en hcid schj(terden, en hij bedacht, hoe bebzuch-
keer in het water werpen,' dacht hij. „Wie
weet, of ik eindelijk nog niet eens gelukkig
ben! Ja, er is iets in; ik voel het!"
Ilij trok het net naar zich toe, haalde het
aan land en zie, cr was èen groote, ronde
steen in.
„Het is maar een steen! Wat heb ik daar
nu aan? Die kunnen mijn kinderen niet eten,"
en met deze woorden wierp hij den steen weer
in het water.
De arme man wierp nogmaals zijn net uit
en haalde hel voorzichtig naar zich toe. Op
nieuw had hij den steen.
„Wat heb ik toch aan steenen? Ik vang niets
anders!" riep hij uit, terwijl hij den steen
weer in het water wierp. -
Nu wierp hij het net voor den derden keer kreeg ik een goeden inval. Ik nam de* oude kat
uit en voor den derden keer haalde hij den
steen op.
„Zijn de visschen alle in steenen veran
derd?" vroeg hij. „Wat kan ik met dien steen
doen? Veranderde hij maar in brood!" Daar
op wierp hij den steen opnieuw in het water,
maar nu heel dicht aan den kant.
Daar dc arme* man geen enkelen visch had
gevangen en heel moe was, keerde hij treurig
en ontmoedigd naar huis terug. Hij kon ech
ter niet nalaten/voortdurend aan den ronden
steen te denken, cn eindelijk kwam hij op de
gedachte, dat zijn kinderen hem misschien
wel aardig zouden vinden om mee te spelen.
Daarom keerde hij nog eens terug en vischte
den steen weer op.
Toen hij thuis kwam, snelden zijn kinde
ren hem tegemoet en riepen: „Hebt u niets
voor ons meegebracht, vader?"
Niets dan dezen ronden steen," gaf de
man ten antwoord. „Hier is hij, speel cr maar
mee/' en hij rolde den steen over den grond.
Dien avond waren allen even hongerig als
altijd, maar de kinderen vergaten hun honger
en speelden met den steen.
De arme man ging nu slapen, en zijn vrouw
en kinderen begaven zich eveneens ter ruste,
terwijl de steen op den grond bleef liggen. Nu
begon de steen langzamerhand te blinken en
tc schitteren; daarop begon hij te lichten, en
het werd in de hut zóó helder, alsof de zon
scheen en het was toch pas drie uur in den
morgen.
Het licht scheen vlak in de oogen van den
visscher, hij werd er wakker van en' riep uit:
„Wat is dat nu? Er brandt liier nergens
licht in huis en toch is het zoo helder. Moc-
WeUte-rusten.
Nacht Moekic, wel-te-rusteu,
roept robbedoesje Free
komt u zoo straks nog kijken
enbrengt u klontjes mee?
Free lacht, want ja, die klontjes
zijn door Moes uitgeloofd
als prijsje voor haar „netheid"
maar moeder schudt het hoofd.
Ik weet 't niet, robbedoesje,
of dat vandaag zal gaan!
t-: 0 Moekie, u maakt grapjes;
kijk mij eens ernstig aan!
Dan lachen z' allebeide
cn wat het eind zal zijn?
=- 'k wed, dat ons robbedoesje
haar klontjes krijgtwèt lijn!
Hermanna*
Van ai les wat.
op mijn schouder, legde de twee kleintjes ia
een mandje en bood ze zoo den koning aan.
Hij was er heel blij mee, cn wist niet, boe hij
mij genoeg eer zou bewijzen. De koningin liet
mij naast zich plaats nemen op de gouden
bank en vroeg, hoe het met mijn vrouw ging.
Daarop gaf de koning mij drie zakken vol met
geld. ALs je mij niet gelooft, dan moet je maar
eens met mij mee naar den zolder gaan, dan
kun je het geld zien."
.-Nee, ik geloof je wel, broeder! Ik behoef
niet naar boven le gaan. God zegene je, ik ga
naar huis."
„Wal?| Ga je nu al naar huis? Je bent nau
welijks hier!"
„Ja, ik heb hel druk en daarom moet ik
gauw naar huis," antwoordde de gierigaard.
Zoodra dc rijke man thuis gekomen was,
vertelde hij zijn vrouw, hoe de visscher aan
al dat geld was gekomen, en toen bedachten
zij met hun beiden een mooi plan. Hun broer
had den koning een paar katten ten geschenke
gegeven en daarvoor zooveel geld gekregen,
wat zouden zij dan niet krijgen, als zij den
koning eens een heelen troep katten ten ge
schenke gaven? Daarom zochten zij nu uit de
omliggende dorpen alle katten bijeen. Toen
de menschcn hoorden, dat de rijke man elke
kat goed betaalde, werden hem van alle kan-i, *.1 j
ten katten aangebracht. Voor elke kat werd 1 huis doorsnijdt, zonder dat de schil doorge,
een maat meel, oi een zak aardappels, een s,nede° w°rdt Wil mc'; mc(T sU!k,ken heb1^
kaas of een ham uitbetaald, zoodat er spoedig 1 herhaalt men deze handeling m een
geen levensmiddelen in het hcclc huis te vin- a,ldere richting cn begint men op een anden
den waren, doch wel drie groote manden vol aals'
Een appel te verdeelen zonder di
sclill stnk te snijden.
Neem een fijne naald en doe daar een taaie^
draad irt- Steek die door den appel heen e*
wel zoo, dat dc draad van binnen bijna langt
de schil loopt. Dus moet er slechts een kleine*
steek gemaakt worden. Het begin van dei
tweeden steek moet juist het gaatje zijn. waai
de naald bij den eersten steek uitkwam, zoo*
dat met den tweeden steek, de draad ce*
eindje verder langs de binnenzij der schi!
gaat. Zoo werkt men voort, totdat de draad
den geheelen appel rondgewerkt is en weel
in het gaatje uitkomt, maar men begonnen
is en uit welk gaatje men een gedeelte van den
draad heeft laten hangen. Nu begint men de*
draad langzaam aan beide einden in te trék?
ken, waardoor men den appel tot op het klok*
katten.
De rijke man zette de manden nu op een
wagen, die met vier paarden bespannen werd.
der, sta eens op! Kijk toch éfcns naar dien .'Jullie kunt begrijpen, hoe al die katten begon-
steen; hij geeft een schijnsel als vermolmd "cn !c miauwen. In de dorpen, waar de dórden "ZTZ dl
hout in hel donker, als een vuurvlieg, als een wagen doorreed, liepen de jongens er al verschcide/caalies doorb
eior schrccuwcndr new™*., ,.n -Wn en mc* verscheiden «aatjes doorb
schreeuwende achteraan, en het was zoo'n
rumoer, dat de gierigaard er bijna angstig
van werd.
Eindelijk kwam hij bij hel palcis.
„Blijf jij nu hier bij den wageg," zei hij
tegen den knecht, dien hij meegenomen had,
1 „en zorg, dat cr geen kat uitgenomen wordt.
ster, neen, nog helderder!
„Vader!" zei dc vrouw van den visscher, „ik
heb wel eens gehoord, dat er steenen zijn,
zóó schitterend en zóó kostbaar, dat men voor
een klein stukje een heele koe kan koopen.
Wie weet, of deze steen ook niet tot die soort
behoort."
„Zulke steenen vindt men niet bij arme Maar geef mij de zweep, dan-lean ik mij daar
menschen, zooals wij zijn. Maar cr moet toch mede de ratten en muizen van het lijf houden/!
iets bijzonders zijn aan dien steen, want hij Daarop ging hij naar den koning en zei:
schittert zóó, dal ik er blind van zou worden,
als ik er lang naar keek."
De arme man stond op, cn wikkelde den j
Een goedkoop nachtlichtje.
Wanneer je eens een bijzonder grooten eikl^
dien schillen
doorboren. M5d<
dendoor steek je dan een met olie doortrok*
ken pit en laaf don eikel vervolgens in een
kommetje water drijven. Steek nu de pit aan
cn je hebt een goedkoop nachtlichtje.
Een slimme hond.
„Toen ik eens," zoo verhaalt een jager, op
een bitier kouden winterdag met mijn hon
den Ihuis. kwam, liepen zij dadelijk op dc
kachel toe, en maakten zich ieder voor zich
zelf van een goed plaatsje meester. Eén der
dagen weg. Zoodra haar zuster huilen gevaar ;^an \ttggegaan?'
was, kwam zij weer terug. Bij haar thuiskomst ,Niel eerder dan kwart vóór elf,* antwoord-
hemerkte zij, dat Baby niet zoo stevig op zijn (]e hij. ,En nu is het al bijna half twaalf.'
beentjes stond als vóór dien tijd. Ilij ging tel-1 Hel was maar al te waar! Het horloge van
fcens zitten en scheen niet veel lust in loopen mijn moeder, waarop ik vertrouwd had, was
le hebben. Oolc was hij tamelijk lastig, een
vreemd verschijnsel hij het zonnige, kleine
haasje.
„Ilij krijgt zeker kiezen/' zei zij.
Op een Zaterdagmiddag kwam Dora opgc
den nacht ruim drie kwartier achter ge-
loopen ten gevolge van den schok van den
vorigen avond. Als mijn moeder van den val
geweten had, vertelde zij mij later, zou zij er
niet op vertrouwd hebben'. Zoo verspeelde ik
wcklcr lluiis dan zij in de laatste dagen ge- dus ccn heerlijken das, doordat ik gezwegen
wecst was. Zij mocht met Tom en Lucy Wal- had, waar ik had moeten spreken. En de ge-
Iers en hun vader bramen in het Braiuc-nbosch voij,cn hadden nog veel erger kunnen zijn
„God zegene Uwe Majesteit!"
„God zegene u, rijke man! Wat komt gij hier
doen?'
steen in een doek, zoodat hij hem door zijn1 „Ik heb een geschenk voor Uwe Majesteit
schijnsel niet langer uit den slaap kon hou- meegebracht, maar ik nam het niet mee naar honden echter kon geen plaats krijgen, cn
den; daarop ging "de heele familie weer rustig binnen, omdat ik niet weet, of Uwe Majesteit moest op een afstand genieten van de kooste^
slapen. het hier of ergens anders in ontvangst wil
Den volgenden morgen, toen allen waren nemen.
opgestaan, zei de visscher legen zijn vrouw: „Wat hebt gij dan meegebracht, vriend?"
- - - - „Iels, dal Uwe Majesteit zeer gaaVne heeft
„Vrouw! trek jc beste kleeren aan cn breng
den steen als een geschenk aan den Koning.
Misschien geeft hij ons wel wat meel ervoor,
zoodat je voor dc kinderen brood kunt bak
ken."
De vrouw trok dus haar beste kleeren aan
en ging naar den koning. Toen zij daar aan
kwam, fc&og zij beleefd en zei:
„God zegene Uwe Majesteit."
„Wees gcgrtel, vrouwtje! Wat komt
hier doen?"
„Mijn man zendt u een geschenk. Hij woont
bij den heuvel aan de rivier, en verdient zijn
brood met visschen. Wij hebben nu echter in
langen tijd niets in huis gehad om te eten.'
,Wcl vrouwtje, wat kunt gij mij dan ten ge
en Ilij mij zeker met goud zal betalen."
„Maar wat is het dan?"
„Hetzelfde wat mijn broer, dc arme vis
scher. die bij den heuvel aan de rivier woont,
voor u meegebracht heeft; maar ik breng cr
u nog veel meer van."
„Breng het dan maar dadelijk binnen, dan
zal ik de koningin cn mijn kinderen cn dc
heele hofhouding laten roepen om uw ge
schenk te bewonderen."
De gierigaard keerde nu naar den wagen
terug en haalde de manden met katten. Zoo
dra hij in dc zaal was gekomen, deed hij de
manden open. De kallen hadden gedurende de
gcheele reis geen voedsel gehad, en waren al
dien tijd opgesloten geweest. Daardoor waren
op 1
rende warmte.
Wat deed nu de slimme hond? Hij liep naar
de deur en begon woedend le blaffen. Dade*
lijk stonden de andere honden op, sloegen aan
cn liepen insgelijks naar de deur. Daarvan nu
maakte de slimmerd gebruik. I-lij liet de ande
ren blaffen cn veroverde bet beste plaatsje
bij de kachel.
gouden tafeltje.
De koning kon van verbazing geen woord
wanneer je kwaad gedaan Hebt, jc de zascn k waM de ronde s|ccn tt3S een dia-
e werkelijk mei beier maakt door te zwijgen, jd6 firoot a]. dc konin,, noch zijn
gaan zoeken. Deze waren dit jaar laat en Oenlc er aan, kinderen," eindigde mijnheer
overvloedig. Sara cn Hans Gobey zouden ook \yai|ers zijn verhaal, terwijl hij opstond, „c
van dc partij zijn, evenals Suusje Syrctt. Als
Dora mee mocht van Juffie, zou zij een groote
mand meenemen cn een massa thuis brengen
om cr jam van tc maken. Dora keek Juffie
smeckcnd aan en <l,aar deze in Everi's afwe
zigheid beslissen moest en zij het kind gaarne
ccn pretje gunde, gaf zij dadelijk haar loc
slemming.
Dora al vlug haar boterhammen op enting,
met een mand gewapend, op pad, nadat zij 1
Juffie en Baby goedendag gezegd had.
„Ik wou, dat hij al groot genoeg was om
mee te gaan," zei zij. „Wal zou hij hel prettig
vinden. Misschien 't volgend jaar, hè Juffie,
dan is hij bijna twce-cn-cen-half."
schenke brengen, als gij zelf niets hebt? Maar,
wat hel ook zijn moge, ik zal het dankbaar zij wild geworden, en toen zij los kwamen,
aannemen want ik zie, dat gij hel geeft uit brachten zij een verwarring cn ontsteltenis
ccn «oed hart. Gcet het dus maar hier.- tc weeg, zooals men in het paleis nog nooit
Dc"vrouw maakte nu den doek los cn legdehad bijgewoond. Eén kat vloog door de rui
den ronden slccn naast den koning op een
wel echter door cr eerlijk voor uit te komen.
Maar nu moeten we heusch den terugtocht
aan\narden."
(Wordt vervolgd.)
De Ronde Steen.
(Een Iïongaarsch sprookje.)
Er waren eens ccn arme visscher en zijn
„Dan moet hij flinker zijn dan bij in den 1 vrouw, die twaalf kinderen hadden. De arme
laalslen lijd is," antwoordde juffrouw Hop- man verdiende zijn brood in hel zweel zijns
4- -4- I----- - - y
kins, terwijl zij hel kleine baasje voerde. „Hij aftiischijns door van dén ochtend tot den
avond te visschen. Ilij was zoo arm als een
kerkrat, of eigenlijk nog armer, want zoo'n
rat vindt lussclienbeidc nog wel eens een krui
meltje brood of kaas om op le knabbelen, ter
wijl onze visscher niets had dan een gezond
lichaam en een vischnct.
De aripe man had ccn broer, die heel rijk
was en die in 't geheel geen kinderen had,
maar toen dc arme visscher op een keer niets w
zou wierp haar gulden stralen op het mos cn meer in huis had om te eten, cn hij zijn broer koper, één met zilver en één met goud vu -
dc booiuen, die alkrlci mooie tinten vertoon- j0m wat meel liet vragen, gaf deze ten aul- lem
den. .woord: „Ik zal ie wal meel geven, als je mij1 n"
ziet zoo wil tegenwoordig cn ik kan maar
niet begrijpen, waar het aan ligt."
Dora gaf haar lieveling nog eeft extra kus.
Zij begreep echler niet, dat zijn slap-zijn het
gevolg was van het ongeluk in den boom
gaard. Zij was nog maar een lclcin meisje en
dacht, dal alles weer in orde was, sinds de
huil op zijn hoofdje verdwenen was.
Het was een prachtige middag. De najaars
ader, noch zijn grootvader ooit hadden ge
en.
„Hoe komt gij. daaraan, vrouwtje?" vroeg
de koning.
„Mijn man ging visschen cn haalde den
steen op in zijn net. Hij wierp hem driemaal
in het water en haalde hem driemaal weer op bleef heel.
ten, een tweede brak een spiegel, een derde
stiel een Rafeltje omver. Zij braken alles, gla
zen, kopjes, schoteltjes 'en nog veel meer.
De koning was zóó verbaasd, dat hij geen
woord kon zeggen, dc koningin en de hof
dames gilden, en de kleine prinsjes cn
prinsesjes schreeuwden cn huilden van angst
en schrik.
De katten vlogen door het palcis cn braken
en vernielden alles, wat breekbaar was. Geen
enkele ruit, geen vaas, ja zelfs geen kopje
en toen nam hij hem mee naar huis," zei dc
arme vrouw.
Eindelijk snelden dc soldalen binnen cn
doodden al de kallen, behalve natuurlijk die,
„Nu. vrouwtje," zei de koning, „ik zal den welke uil dc ra men waren gesprongen
diamant behouden, maar ik zal jc cr duizend
gulden voor geven.'
„Duizend gulden?riep dc arme vrouw in
de grootste verbazing uit.
Dc koning dacht, dal dc arme vrouw hel tc
weinig vond. want hij wist, dat dc steen heel
kostbaar was cn zei daarom:
„Als het niet genoeg is, zal ik jc twee. dui
zend gulden geven."
„Twee duizend?"
„Nu ik zal er drie duizend van maken!
„Drie duizend?'1
Yantclii zoo heette de gierigaard was
van schrik meer dood dan levend; hij keek
eenige oogenblikken als versuft om zich heen,
maar toen liep hij. weg, 700 spoedig zijn bee-
nen hem dragen konden.
Hij had den moed niet naar zijn eigen dorp
terug le keeren, want de geschiedenis met de
kallen was al heel spoedig overal bekend en
iedereen lachte hem er om uil. Langen lijd
zwierf hij als een arme man in (le wereld
rond, maar toen kwam dc lijdiug, dal hij ge
storven was. Dc visscher met vrouw en kin-
JH UUlbtllVI
„Weet jc wat, «a nu naar liuis, vrouwtje, cn «leren erfden al de beriltinficn van den fiic-
haal drie groote rakken, dan zal ik cr één mei ligaard. cn waren nu nog rijker dan ie voren.
Dc arme vrouw bracht nu drie groolc zak-
Veigilllgins door paddestoelen.
In Revue Médic. de la Suisse Romanda
door Weekbl. v. Gyieesk., van Mei 1917,
vindt men een beschouwing over 99 vergif,
ligingen met paddestoelen, die in 1916 ds
omgeving van Genève zijn voorgekomen
Drie van deze gevallen zijn met «Jen dood
geëindigd. Als in geheel Zwitserland op deze
wijze vergissingen met paddestoelen plaats
hebben, zou dit een 60-tal sterfgevallen pei
jaar ten gevolge hebben. Nog steeds zijn ei
een aantal niet-deskundigen, die meenen, dal
zij de schadelijke soorten wet van de eet-,
bare weten te onderscheiden. Vele vergif-
tingen werden veroorzaakt door Entoloma
lividum, een soort, die geschapen schijnt ora
den mcnsch op een dwaalspoor te leiden^
Deze zwam is groot, met mooi, wit vleescb
en een aangenamen geur. De helft der geval.,
len zijn te wijten aan Ammanita phalloidel
en verwante soorten. Kenmerkend voor df,
vergiftiging met Amanita is het lange tijvl,
perk van incubatie. Breekt de ziekte uit, das
wordt het lichaam zoodanig ontwaterd, dal(
hypodermoclyse en hartprikkels noodig zijn,
Eén doodelijk geval dat beschreven wordt,
had plaats bij een krachtig man van 45 jaar
die 10:<. uur na het gebruik van den zwart
gruwelijke krampen, braking en diarrhe^
kreeg. Den volgenden dag werd hij opgena
men met alle verschijnselen van hevige cho
lera. Niettemin scheen hij te herstellen el
den tvrealfden dag werd hij ontslagen. Dod
hij bleef zwak, had geen eetlust, bloedde uf
het tandvleesch, moest weder opgenon*'
worden en dertig dagen na de vergiftigd!
stierf hij.