^Jocr de Deagd-
Kleine Tante Dora.
Nnnr het Engelsch van Jennie Chappcll.
Vrij bewerkt door C. II.
Vervolg van hoofdstuk IX.
TM was echter niet de kou, die Dora zoo
bleek maakte. Zij voelde zich op dat oogen-
fljlik, nn het gesprek tusschen juffrouw Hop
kins en Mina, dat zij toevallig gehoord liad,
zóó ongelukkig, als zij nog ooit gedaan had.
Ja! Veel ongelukkiger nog dan zij geweest
v «5 in dien treurigen lijd, toen zij zich zelf
4» schuld had gegeven van Mary's dood. Al
had zij zich toen allerlei verwijlen géöaan, zij
.Was toch eigenlijk niet ongehoorzaam geweest.
Maar au was hel heel anders. Evert had het
haar streng verboden. Baby zoo hoog op tc
lillen en haar ongehoorzaamheid, waarvoor
geen verontschuldiging tc vinden was, werd
oorzaak van Baby's achteruitgang lieve
Baby, die altijd zoo vroolijk was, zijn leven
lang lam en dal door h a a'r schuldI
En E>rrl! O, hadden de paaMën liaar toen
ïr.aar overreden, was zij maar nooit geboren,
dan had zij hem dit ontzettende verdriet niet
•'ongedaan) Mary was gestorven, toen zij Dora
wilde redden, cn hij had nooit één verwijtend,
hard woord gezegd, terwijl zij ellendig,
naar en ondeugend kind, dat zij was zijn
'goedheid beloond had door zijn lieveling on
gelukkig te maken. Het was wel de grofste
or.dankbaarheid, die zij zich kón voorstellen,
•Dora vond zich zelf lief slechtste kind, dat er
'ooit bestaan had.
Hoe kon en druïde zij het Evert zeggen! En
hij zou het nu toch heel gauw weten. De dok
ier zou natuurlijk onmiddellijk zien, dat Baby
gevallen was dokters zien zoo iets altijd
dadelijk cn iedereen zou begrijpen, dat het
gebeurd was, terwijl zij op hem paste. Evert
zou haar nooit vergeven nooit! Zij durfde
it zelfs niet aan denken. Nu zou liet vrecse-
Jijkr gebeuren, wat Juffie eens gezegd had:
hij zou haar niet meer willen aankijken!
Dagen achtereen liep Dora lusteloos door
hol huis en nachten achtereen huilde zij zich
zelf in slaap en werd door benauwde droo-
men gekweld. Zij begon er slecht van uit te
zien.
lntusschcn vond Evert, dat geen der kinde
ren er uitzag zooals het behoorde cn hij be-
gon Jnffie's goede hoedanigheden in twijfel tc
trekken. Zij was altijd gewend geweest pas
geboren kinderen te verzorgen cn had hier
van meer verstand dan van grootere. Door
Mar^s dood was zij echter bij de kinderen ge-
hieven.
Terwijl hij deze kwestie nog bij zich zelf
öNorwoog, kreeg hij een brief van een tante
vaii hem, die gedurende vele jaren een kost
school gehad had. Zij schreef hem. dat zij de
school had overgedaan cn nu stil ging leven.
Zij was echter bang, voegde zij er aau toe, dat
zij het al le stil zou krijgen. Zij hield veel van
kinderen en was zoo gewend jeugd om zich
heen le hebben.
Deze brief gaf aanleiding tot een drukke
i -spondentie. Ook had Evert een gesprek
met juffrouw Hopkins cn deze veMeldc hem,
dal zij eigenlijk maar weer het liefst zou gaan
naar dames met heel kleine kindertjes. Dat
was zij altijd zoo gewend geweest.
Op zekeren middag was Evert in gedachten
vcivaken. Baby was in zijn tafelstoel in slaap
'gevallen en zijn vader keelt oenige minuten
aandachtig naar hem.
..Dora," zei hij plotseling, terwijl hij zijn
«lisje ernstig aankeek.
Dora schrikte op. Zij voelde, dat zij een
kleur kreeg. Nu zou hij zeker vragen, of Baby
gev Hen was.
a Evert," antwoordde zij verward.
/.ou het je erg spijten, als juffrouw Hop-
kii.-. bij ons wegging?''
Zij is heel aardig," antwoordde Dora opge
lucht, „en altijd heel vriendelijk. Ik geloof
niet. dat Mina zoo goed voor ons zou zorgen.
'Gaat zij heusch weg?"
..fa; over een maand gaat zij naar een
andere betrekking. Maar vóór dien tijd komt
cr iemand anders in haar plaats bij ons. Je
hebt me wel eens hooren spreken over Tante
Ellen, is het niet?"
...Ja zeker. Zij heeft immers een school?"
,,Zij heeft een school gehad, doch die heeft
zij overgedaan aan een ander cn nu komt zij
voor ons zorgen."
Is ze aardig?" vroeg Dora op een loon,
'alsof zij hang was het tegendeel te zullen hóo-
ren. „Is zij niet erg streng? Ik bedoel, zal ze
niet stijf cn streng zijn als oen echte school
juffrouw?"
„Ik geloof wel, dat zij vrij streng is, maar.
jc zult toch van haar houden. En ik denk niet,
dat ze hier streng behoeft le zijn. Ik heb haar
geschreven, dat zij een gehoorzaam meisje zal
vinden en ik ben overtuigd, dat zij hierin niet
'teleurgesteld zal worden."
Dora voelde zich weer diep ellendig. O.
waarom, waarom legde Evert toch altijd
zoo'n nadruk op haar gehoorzaamheid? Wat
zou hfj van haar denken, als hij de waarheid
Wist?
HOOFDSTUK X.
Van kwaad tot erger.
„Juffrouw Carstairs? En had zij een kost
school zeg je?"
De spreekster was Stella Pearson. Het was
Óen regenachtige dag en verscheiden meisjes,
waren overgebleven om op schóól koffie, te
drinken. Dora had juist verteld van de ver
andering, die er bij hen op til was.
..Ja," antwoordde zij Stella verbaasd. „Maar
kent haar toch zeker niet?"
„Ik niet, maar ik weet wel iemand, die
Haar kent."
„Heusch? En wie dan?" vroeg Dora vol
belangstelling. „En is ze aardig?"
Hel gezicht, dat Stella trok, maakte Dora
achterdochtig.
„O, vertel me eens wat van haar," zei zij.
►"Wat heb je gehoord?"
„Ik zou niet graag in je plaats willen zijn,"
fulddc het beteekenisvolle antwoord.
„Maar ken je die juffrouw, welke Dora be
doelt dan werkelijk?" vroeg een ouder meisje,
Mary Royd, nu.
„Gauw hoos? Yrcesclijk! Ze had altijd wat
tc vitten op dc arme Lena en gaf haar telkens
straf, als zij die heclcmaal niet verdiende. Ze
was een echt spook! Eindelijk zei Tante, dat
zij er nu genoeg van had en nam zij Lena van
school af.
„En komt die bij jullie in liuisl" riep Suusje
Syrell met groole, verbaasde oogen uit. „Vree-
selijkl"
„Ik ben blij, dal ili Dora niet ben," ging
Stella nog voort. „Ze zal je allerlei regels
voorschrijven, waaraan je je moet onderwer
pen en als je den gcringsten daarvan over
treedt, zou het mij niet verwonderen, als zc
je in het kolenhok opsloot of je een week op
water en brood zette."
Stella schilderde juffrouw Carstairs ioo
donker mogelijk af, want zij was onaardig ge
noeg om plezier te hebben in Dora's angstig
gezicht.
Dora begreep dit echter niet en vatte elk
woord als dc volle waarheid op. Zij daght hee-
ltmaal niet meer aan de onaangename dingen,
welke Stella eerst bij de geboorte van Baby
en later over juffrouw Hopkins gezegd had.
Ook vergat zij op dit oogenblik, hoe Evert haar
.legen Stella gewaarschuwd had. Zoo vonden
de giftige zaadjes, welke Stella uitstrooide,
eindelijk een vruchtbaren bodem in Dora's
hartje. Zij schoten er wortel en groeiden spoe
dig op zooals onkruid altijd schielijk op
groeit om bittere vruchten voort te bren
gen.
Toen Dora dien avond haar lessen voor den
volgenden dag leerde, kwam juffrouw Höpkins
de kamer binnen, waar Evert en zij zaten.
„Ik zou u graag een oogenblikje willen spre
ken, meneer," begon zij, „als ik u ten minste
niet ophoud."
„Ik heb heel goed den lijd," antwoordde
Evert, die juist bij den haard had zitten lezen
cn zooals Dora maar al le goed wist, altijd
gereed was een vraag vriendelijk tc beant
woorden of een moeilijkheid uit den weg te
ruimen. „Gaat u zitten, juffrouw Hopkins."
„Graag meneer. De kwestie is, dat ik mij
ongerust maak over Baby. Hij maakt geen
vorderingen, zooals ik die zoo gaarne zou
zien."
„Hij is ongetwijfeld erg achter met loopen,
antwoordde Evert, terwijl de letters in het
boek plotseling voor Dora's oogen begonnen tc
dansen. „Maar ik dacht, dal u dit aan zijn
kiezen toeschreef."
„Dat deed ik in liet begin ook, maar nu
hen ik bang, dat er meer achter steekt."
„Maar toch niets ernstigs?" riep dc vader
verschrikt uit.
Dora bewoog zich niet, zij durfde haar
oogen zelfs niet opslaan. Zij hoorde echter
den angst in Everts stem. „Hij is altijd zoo
gezond."
„Ik hoop, dat het niet ernstig isl" zei Juffie
nu. „Maar ik geloof, dat hij toch eens onder
zocht moet worden. Ik ben bang, dat het zoo
niet langer gaat. Ik vind, dat zijn rechter
beentje niet in orde is. Het is veel zwakker dan
het linker. En als ik mijn oordeel zeggen mag,
zou ik u aanraden dokter Simmons uit Staple-
ford eens naar hem te laten kijken."
„Denkt u, dat die dc meest geschikte is?"
vroeg Evert op zijn kahnen toon, welke Dora
aan dien vreeselijken lijd herinnerde, nu ruim
anderhalf jaar geleden. „Beter dan onze huis
dokter Brown?"
„Zeker meneer. Dokter Simmons is kinder-
specialileit. Hij zal u den besten raad geven."
„Goed, juffrouw Hopkins. Gaat u dan zoo
spoedig mogelijk met Baby naar hem toe. Mor
gen misschien? Overmorgen komt mijn Tante,
juffrouw Carstairs.' m
„Ja meneer. Ik zal hem morgen meenemen."
Nu zou de waarheid dus aan het licht ko
men. Morgen om dezen tijd zou Evert weten,
dat zijn zoon zijn heele leven lam zou zijn cn
dat niemand anders dan. Dora schuld aan dit
ongeluk had. En den dag daarna zou die vree-
selijke Tante Ellen er zijn cn met haar ken
nis maken als iemand, die in ongenade geval
len was wegens ongehoorzaamheid en bedrog,
want nu eerst besefte zij ten volle, dat haar
zwijgen een afwijken was van de waarheid.
Zij had immers den schijn aangenomen, alsof
er niets gebeurd wasl
Zij kon het niet langer uithouden en durfde
den volgenden dag de terugkomst van Juffie
met Baby niet afwachten. Dit bedacht zij snik
kende, toen zij dien nacht bijna zonder te sla
pen in bed lag en Onrustig heen en weer woel
de. En met een eigenaardige gewaarwording,
gedeeltlijk van verlichting en gedeeltelijk van
angst, kwam zij tot het besluit te vluchten. Dit
denkbeeld zou zeker nooit bij haar opgekomen
zijn, als zij niet zoo overspannen van angst en
schaamte was geweest.
(Slot volgt.)
Ongepaste Sneeuwpret.
door G. J. Visscher.
„Gunst, moe! Er is geen zout genoeg voor
de aardappels! Ik zal even een pond halen,"
zei zc, toen zc terug kwam.
„Geen zout? Kind! Zou je er wel uit gaan?
Er ligt zooveel sneeuw en 't is zoo koud. Als
het maar geen kwaad kan voor je."
„Wolneen, moe! Morgen moet ik er immers
ook uit. Ik zal wel gauw terugkomen. Wc kun
nen toch geen aardappels zonder zout elen."
Elsje tippelde de trap af om zout te halen,
't Was niet ver; eventjes de straat uit, dan
een paar huizen om den hoek, daar woonde
dc kruidenier.
'l Viel haar niet mee, toen ze builen kwam.
Zc had moeders dikke wollen doek wel om,
maar 't was net, alsof de wind door alles heen
blies. De sneeuw lag op sommige plaatsen wel
een voet hoog, zoodat ze er doorheen moest
baggeren. En ze was na haar ziekte nog maar
een paar keer huiten gewcestl
.,Hard loopen maar!" dacht ze, „dan ben ik
er gauw."
Juist, toen zc den winkel binnenging, werd
ze opgemerkt door een stuk of vier jongens
van de hoogste klasse uit de school daar in de
buurt.
Ze waren op weg van school naar huis. Die
sneeuw was voor hen een buitenkansje!
Eerst hadden ze een paar sneeuwballen ge
gooid in de openstaande deur van een slagers
winkel, maar daar was de pret gauw af, want
dc slager had hen gedreigd, dat hij zijn groo-
ten hond op hen zou afsturen.
Toen hadden ze gegooid naar een paar
kleine meisjes, die ook uit school kwamen,
maar zij vonden zelf, dat die kinderen eigen
lijk nog te klein waren, en toen ze luid gillend
wegliepen, hadden zij ze maar laten gaan.
Vervolgens hadden zij slag geleverd tegen
een paar werkjongens, maar die verstonden de
kunst van het sneeuwballen zóó goed, dat de
schooljongens er niet tegenop gewassen wa
ren, zoodat zij weldra het veld moesten rui
men.
Daar zagen zij Elsje bij den kruidenier bin
nengaan. Een tamelijk groot meisjel En dan
alleen, dus zonder hulp! Dat was juist van hun
gading!
„Jongens! Gauw sneeuwballen maken en dan
op die meid mikken, als ze terugkomt!"
Dat was een idee en toen Elsje in het terug
gaan drie huizen van den winkel af was, vlo
gen haar dc ballen om de ooren.
Wat zou ze doen? Doordat zij nog zoo zwak
was, was ze bang. Hard doorloopen was het
beste. Maar de jongens bleven vlak achter
hnarr 't "Was immers een meisje, d,us de hel
den behoefden niet bang te zijn voor een pak
slaag! Elsje holde voort. Zc gleed uit en
viel.
„Hoeral" schreeuwden de jongens en, in
plaats van le bedenken, dat het meer dan tijd
was om op te houden, gooiden zij maar door
ch een paar van de brutaalsten stopten haar
zelfs nog heele dotten sneeuw in den hals.
Elsje stond op. Ze kon niets terug doen. Ze
was doodop van angst, van vermoeidheid en
van zenuwachtigheid. Wankelend ging zij
voort.
„Nu heeft ze genoeg gehad," dachten de
jongens en joelend liepen ze verder, om te zien
of er nog andere meisjes waren - groote jon
gens en mannen durfden zij niet aan! aan
wie zij liun heldhaftigheid konden tooncn.
Toen Elsje thuis kwam, stond haar moeder
al boven aan de trap te wachten.
„Wat is cr, kind?" riep ze, Aan de manier,
waarop haar dochter dc trap op kwam, hoor
de zij al, dat er iets niet richtig was.
Elsje kon niet antwoorden. Ge begrijpt, hoe
ongerust haar moeder was! Toen het meisje
boven kwam, viel zc uitgeput op een stoel
neer.
„Die jongens!" Dat was alles, wat ze zeg
gen kon.
Haar moeder begreep, wat er gebeurd was.
Ze had er niet aan gedacht, toen haar doch
ter dc deur uitging, maar zij wist, dat er laffe
jongens genoeg zijn, die in den sneeuw tijd
voor meisjes, en soms zelfs voor vrouwen,
geen genade kennen.
Ze trachtte Elsje, die stil zat te schreien, zoo
goed mogelijk tot bedaren te brengen. Ze gaf
haar wat eau dc cologne, maar.... Elsje moest
naar bed. 's Avonds had ze weer een lichten
aanval van koorts, en al was het gelukkig van
voorbijgaanden aard, toch kon ze den volgen
den dag niet naar haar winkel gaan, wat ze
toch zoo vurig verlangd had. Ze moest nog
drie dagen in huis blijven. Toen pas kon zc
voor het eerst weer naar haar betrekking.
Zouden de jongens geen spijt gehad heb
ben, als zij dit alles geweten hadden?
En zou het niet beter zijn, als zij op elkaar
gooiden, dan op de voorbijgangers?
Hoe is het zeewater zout
geworden.
Een oude Noorsche sage opnieuw verteld.
„Ik niet, maar mijn nichtje," antwoordde
Biolla. „Zij is bij haar op school geweest. Je
jnoest haar verhalen maar eens hoorenl"
Was ze erg gauw boos?" vroeg Dora op-1 loon weerl
Elsje ginê even naar de keuken.
5Èr heersclite een 'gulden Tijd op het eiland;
Het veld bracht kostelijk graan en vruchten
op cn de menschen waren trouw en vrede
lievend. Nergens werd er gestreden om macht
en bezitting, niemand eigende zich toe, wat
niet van hem was.
Langzamerhand echter werd de jonge
koning, de godenzoon, zich meer cn meer be
wust, dat geen rijk in het Noorden zich met
het zijne kon meten, dat geen koning hem in
macht cn kracht overtrof. Hoe meer voor
spoedige jaren cr voorbijgingen, hoe meer hij
vergaTT dat hij dat alles aan de goedheid van
Fro Le danken Jiad. Wel brandden nog bij het
oogstfeest dc offervuren tc zijner eer, doch
helaas keerde de zoon zich meer en meer af
van zijn goddclijken vader. Hij begon zich
meer en meer tc verhoovaardigen op de wel
vaart in zijn rijk.
Bij dit alles blikte Fro treurig neer op het
schoone eiland.
Toen geschiedde het, dat koning Frodi jonge
meisjes voor zijn toovermolcn noodig had; zij
moesten zeer krachtig zijn en veel kunnen ma
len. Na ccnig zoeken vond hij er twee: Fenja
en Wenja, die van de reuzen afstamden. Thi-
assi, een geweldige bergreus, was hun vader.
Frodi kocht de jonge meisjes en bracht ze
naar zijn molen, die Grolti heette. Deze too-
vermolen maalde alles wat de koning maar
wensclüe; goud en edele steetien, vrede en
geluk. Hij was des konings kostbaarste bezit
ting. Frodi hield den molen in hooge cere,
want deze had hem door zijn tooverkracht
reeds veel goeds aangebracht. Hij wilde echter
nog meer hebben.
Tol nu toe had hij inaat weten tc houden
in het gebruik van zijn toovermolcn; sedert
hij echter verleerd had bij zijn vader voor
lichting cn leiding te zoeken, was in hem dc
begeerte naar goud, macht en genot onver-
zadelijlc geworden. Hij gebood dc jonge meis
jes dus zooveel en zoo lang te malen, als zij
maar konden.
Zij maalden uit alle macht cn zongen erbij:
„Wij malen voor Frodi, zoo moedig en stout,
„Wij malen hem vrede, veel vreugde en
goud!"
Trouw bicven zij den geheelen dag aan hun
zwaren arbeid doch toen het avond geworden
was, werden zij moe en wilden ophouden.
Frodi verbood hun echter te rusten. Zij
moesten steeds voortmalen: Goud cn vrede
voor-Frodi's geluk.
Zij maalden nog eenigen tijd voort, maar
toen hielden zij op en lieten molen en maal-
steenen liggen. De koning werd boos en wilde,
dat zij zouden doorwerken, doch zij ant
woordden:
„Al uw dienaren en dienaressen slapen
reeds lang. Onze armen verlangen naar rust;
wij hebben lang genoeg aan den molen ge
staan, laat ons nu slapen!"
Doch de koning herhaalde zijn bevel.
„Goed, dan zullen wij malen!" riepen Fenja
en Wenja, en zij maalden met reuzenkracht,
maar geen goud en vrede voor koning Frodi,
zij maalden de komst van een vijandig leger,
dat aangevoerd werd door een machtigen zee
koning.
Fro had zich van zijn hebzuchtigen zoon af
gewend, en dc zeekoning versloeg Frodi, ver
woestte zijn paleis, roofde al zijn schatten,
laadde alles op een groot schip en zeilde weg
van Seeland.
Dat was het einde van Frodl's gelnk en
vrede, en Fro zag treurig op zijn geliefd See
land neer. De zeekoning had op zijn schip ook
den molen en de jonge meisjes meegenomen,
en hij beval haai* spoedig te malen, geen goud,
maar zout, want dat was in zijn oogen veel
kostbaarder.
Fenja en Wenja moesten nu veel "wit zvrff
malen. Eindelijk waren zij moe en daar hel
nacht geworden was, vroegen ztf om te gaarf
rusten. Maar ook de zeekoning beval, dat zq
moesten doormalen.
Boos deden zij dit, en er kwam lïoe langerf
hoe meer zout; de last werd hoe langer hofl(
zwaarder en eindelijk zonk het schip met allej
wat erop was.
Toen ontstond in de zee een draaikolk, daar,
waar het water door de opening der molen-
steenen schoot: de zee werd zout en is sedert
dien lijd zout gebleven.
Fenja en Wenja werden echter door hult
machtigen vader gered en naar Riesenlicini
(de verblijfplaats der reuzen) teruggebracht*
Voortaan behoefden zij niet meer voor hcfi»
zuchtige koningen te malen. -
5) Zoo heette in de Germaansche sageS«J
wereld de plaats, waar de goden vertoefdfittr
't Was recht gezellig in de woonkamer van
de weduweBruins. De kachel snorde en dat
mocht ook wél, wdnt het was buiten geducht
koud. De juffrouw zat een steekje te naaien
en haar zestienjarige dochter Elsje was aan
een handwerkje bezig, „'t Begint gerust al te
schemeren en 't is nog vóór vieren," zei Elsje
„Ja kind. In dezen tijd wordt het vroeg
donker."
„Wat zitten we hier nu lekker, hè moeder."
„Dat dacht ik ook juist, Elsje. Dat had ik
drie weken geleden niet durven hopen."
„Neen, maar nu ben ik heelemaal beter, en
ik ben wat blij, dal ik morgen weer naar mijn
winkel kan gaan. Dan kan ik weer goed gaan
verdienen."
„Zéker kind. Daar ben ik ook blij om. Maar
het meest ben ik in ntijn schik, dat je gene
zen bent. Toch moet je nog voorzichtig wezen,
want je ziet nog erg bleek en je weet het: je
bent een teer poppetje, zegt de dokter."
Elsje was vier weken thuis geweest. Ze had
zware koortsen gehad. Die hadden haar zeer
verzwakt cn ze was toch al niet sterk. Ze was
al een jaar in betrekking in een grooten manu
factuurwinkel. Ze werd daar „winkeljuffrouw"
genoemd, maar dien naam durfde zij zich zelf
niet geven. Ze vond het zoo parmantig
staan, om zich zelf al zoo te noemen. Als
iemand haar vroeg, wat zij deed, zei ze altijd:
„Ik help In een winkel."
Gedurende haar ziekte had ze half loon ge
had. Dat vond haar moeder al wót mooi en
toch kon het mensch het best gebruiken, want
er kwam niet veel in. Nu zou ze morgen weer
Langen lijd geleden leefde er een jonge
koning in Seeland. Hij was de zoon van den
zonnegod Fro en even goed als zijn vader.
Hij was opgegroeid in het paleis Van een
ouden, wijzen Zweedschen koning cn men
had hem Frodi genoemd, naar den god Fro.
Deze gaf zijn zoon, toen hij een jongeling ge
worden was, Seeland tot erfgoed.
Vol blijdschap had Frodi de regeering over
dit schoone eiland aanvaard en hoewel hij
met schild cn speer wist om te gaan als een
held, krachtig en dapper was, kende hij toch
geen overmoed of strijdlust. Hij bracht zijn
dagen niet door met het maken van ver
overingen en avontuurlijke tochten, maar gaf
goede wetten en leerde zijn volk het veld be
bouwen en den vrede bewaren.
Frodi zag naar zijn goddclijken vader op en
bad hem om kracht eg wijsheid. Zijn nederig
heid en vertrouwen stelden hem in slaat zijn
land zoó te besturen, dal zijn onderdanen ge
lukkig waren. Toch was Lij nog zeer jong,
eigenlijk niet veel ouder dan een knaap.
Wel zwol zijn heldenhart van trots bij de
gedachte, dat zijn voorvaderen in Asgards
poorten woonden, doch dit maakte hem niet
hoogmoedig.
Uit dankbare liefde richtte hij een offerfeest
aau ter eere van zijn vader, den zonnegod,
die de weldoende zonnestralen op aarde zond
en den vruchtbaarheid aanbrengenden regen
deed neerdalen. Vroolijk brandden op Seeland
de groote offervuren en klonken de liedereu
ter eere van den zonnegod.
Van zijn zetel in Asgard blikte Fro op See-
Van alles wat.
Hoe mes de plantos helpt.
Ook de planten moeten hard werken óm
den kost te verdienen. Haar voedsel beslaat
voor een grdbl deel uit koolzuur, dat echte?
maar voor een gering deel in de lucht aanwen
zig is. Er moet <fus heel wat lucht verwerk!
worden, wil de plant een voldoende portie'
bij elkaar lialen. Veel kweekers hebben cr ove?
gepeinsd, het koolzuurgehalte in dc kassen opl
een eenvoudige manier tc vergrooten*. Eert
Saksisch grondbezitter lic-cft echter iets zee*
vernuftig» uitgedacht. Ilij liet dc broeikas dooi
een luchlkanaal met de lager gelegen koestal
verbinden. De „asompies" der koeien, natuur
lijk rijk aan koolzuur, stegen door het kanaa^
naar de broeikas. "Werkelijk was de invloed
van het koolzuur spoedig tc bemerken.
planten groeiden verbazend. /i
De kreeit asn de ketting*
Een zonderling gebruik heerseht op
Dalmatische Scoglien, de kleine rotseilandje!
In de Adriatische Zee, waarvan de meeste ge*
heel onbewoond zijn. Slechts enkele licbbeit
een vuurtoren en zijn dan bewoond door eclÉ
torenwachter cn een paar visschersfamilieHi
Deze zijn voor hun levensbehoeften lioofdza*
kelljk aangewezen op producten van de zee*
Nu is op die eilanden een eigenaardig gcbruiH
ingeburgerd. Wanneer namelijk meer kreet*
ten, langvuslen cn zcespinnen gevangen zijni
dan noodig voor onmiddellijk gebruik, dart
worden die zoolang als huisdieren in hef
leven gehouden. Men bindt zc een stevig touw,
om het lichaam, bevestigt dit aan een muur inl
de nabijheid van den oever en laat de dieren,
verder voor zichzelf zorgen. Deze voelen zich
dan ook heel tevreden in hun „gebonden*
slaat, zegt men.
Oplesilac Tim het Drlespreiff*
raadsel.
Wat is dat toch voor een schavuit?
Hij gaat op buurmans akker uit,
En vult gezwind daar eiken zak,
Dien hij naar huis draagt met gemak;
Waar hij dan zijn gestolen waar
Fluks in zijn schuur bergt bij elkaar,
Die ligt vrij diep onder den grond.
Zijn zakken heeft hij in den mond.
Antwoord: Een hamster.
Niet gestraft.
door C. H.
Cl ivwaill illCl VCCl 11». I'U ivu IA. iHVJ hvn "AA.
in betrekking gaanl Dan kreeg ze haar volle land neer cn verheugde zich over zijn goeden
zoon. Glimlachend schonk hu zonneschijn en
1.
Foei, stoute Lot, wat doe je daar?
Wat steek je in je mond?
Och, och, wat ziet 't buffet er uit,
En kijk eens op den grondl
2.
Je bent een echte likkepot
En nog verschrik'lijk klein;
Als Poppelijs je zoo eens sag,
Of Beertje of Katrijn!
Wat moet ik doen? zegt kleine Lot,
Ik heb toch o zoo'n spijt
En Moeder zei heusch gist'ren nog:
Lot is een groote meid.
Ga daad'lijk maar naar Moeder toe,
Luidt 't antwoord van Zus Mien
Ik heb Moes een minuut gelêen
Nog in den tuin gezien.
5.
f- Vertel haar alles eerlijk weg,
Moes is dan vast niet boos
s- En zeg, dat jc''t nooit weer zult doen,
t- Zoo doe ik ook altoos.
6.
Klein Lotje trekt sandaaltjes aan.
Doet 't o! zoo langzaam, zegt
Haar lijkt 't een heel eind naar den Mn,
Een lange, zware wegf
Doch eind'lijk, met ontsteld gezicht,
Komt zij bij Moeder aan
En Moes ziet daad'lijk aan haar kind:
Zij heeft iets stouts gedaan.
8.
Met staam'lend bevend stemmetje
Zegt Lot in Mocsje's oor,
Wat zij voor stouts heelt uitgevoerd,
Z'is bang voor straf er voor.
9.
Mijn ldeinc Lot was wel heel stout
Zegt Moeder, en terecht,
Maar dezen keer ben lk niet boos,
Omdat zij 't eerlijk zegt
10.
i— Onthoud dit, kind, je leven lang:
Heb je Iets kwaads gedaan.
Kom er dan altijd rond voor uit,
Kan lk daar vast op aan?
M.
regen.
Klein Lotje knikt en snikt het uit,
Zij vindt zich self heel stout.
En toch voelt zij maar al te goed.
Hoeveel zij van Moes houdt.