0oor de ||ea§d- De Gespen. Naar het Engelsch van H. Clark* Vertaald door C. H. HOOFDSTUK II. Tranen en glimlachjes. Trelawny Court lag twee mijlen van het stadje verwijderd, zelfs als men den korten weg door de velden nam en hoe Rupert zich ook haastte, hij zou stellig te laat zijn geko men voor het avondeten, als de bel op tijd geluid had. Er was dien iniddag echter een bezoeker op Trelawny Court geweest advo caat Polwhele uit Bodmin. Hij en de oude heer hadden door dc bosschcn geloopen en het geboomte bekeken, waarna zij dc biblio theek waren binnengegaan om daar een en 8nder te bespreken, totdat de steeds langer .wordende schaduwen den advocaat gewaar schuwd hadden, dat het tijd voor hem werd naar huis tc gaan. Juist reed hij op zijn zwart paard door dc oprijlaan, toen Rupert haastig door de poort kwam. Het tuinmanshuisje stond leeg en ver laten sinds eenigen tijd werd het niet meer bewoond en Rupert bleef stilstaan om het 'hek open te houden. Meneer Polwhele zei hem in het voorbijgaan vriendelijk goedendag, maar Rupert's opgewektheid verdween bij het zien van den advocaat. Het was immers de man, die de verpletterende tijding gebracht had, tlat de Bank gesprongen was cn Grootvader al zijn geld verloren had. En na dien noodlot- tigen dag scheen elk zijner bezoeken den ouden edelman ouder cn grijzer tc maken, ter wijl de rimpels in zijn gezicht steeds dieper werden. Rupert had hel hek nu weer gesloten en liep vlug door dc oprijlaan, welke door twee rijen kastanjes gevormd werd. Het waren prachtige boomen, maar te oud om nog veel op te brengen, anders zouden zij al maanden geleden geveld zijn. Alles wat er te verkoopen #viel, was verkocht om den interest van de hypotheek, welke op het kasteel lag, op le (brengen. Al hel geld, dat Rupert's vader uit Indic zenden kon, ging denzelfden weg op. Er bleef niets over. Hoe zij van de eene week in dc andere leefden, wisten alleen Jacob Harris cn zijn vrouw Keziah, die er op geslaan had den zonder loon te blijven en die niet slechts *1 het werk in huis deden, doch ook zorgden voor den tuin en het kippenhok. Jacob stond al met het dikke touw van de torenklok in de hand en tuurde in dc duister nis, of hij den „jongeheer" ook gewaar werd. „Vlug jongeheer," riep hij uit, toen hij Rupert lusschen dc boomen naderbij zag komen. „Ik ga juist de bel luiden." Haastig liep de jongen naar zijn kamer, legde Nan's cadeautje op de tafel, waschte vlug zijn handen en liep, met den brief voor zijn grootvader in de hand, de breede eiken houten trap af. De bel hield juist stil, loe.\ hij beneden kwam. Hoewel zij dien avond langer dan ge woonlijk geluid had, was dit den ouden heer volstrekt niet opgevallen. Hij zat nog voor zijn schrijftafel, toen Rupert de bibliotheek bin nentrad; er lagen eenige papieren vóór hem cn hij was bezig deze te hestudeeren. De eetzaal was geheel van zijn ameublement heroofd, toen de verkoop had plaats gehad en er was een vierkanten houten tafel in de bibliotheek gezet om er de maaltijden aan te gebruiken. Jacob was huisknecht geweest in den goeden, ouden lijd cn stond er op, zijn meester nog dagelijks te bedienen, hoewel er geen zilveren deksels meer van de schalen waren af te nemen. Eigenlijk viel er weinig meer voor hem te doen dan kaarsrecht achter den stoel van zijn meester te staan en het voorhoofd te fronsen tegen Nan, als deze trachtte een grapje met hem te maken. Een kuchje van Jacob deed don ouden heer opstaan en naar de tafel gaan, welke in een hoek der groote bibliotheek gedekt stond. Hij was een lange, magere man met een grooten haviksneus en blauwe, doordringende, strenge oogen. Rupert vreesde zijn grootvader meer dan dal hij hem liefhad; hij had diep ontzag voor hem en begreep niet, hoe Nan zoo vroo- Tijk cn ongedwongen kon zijn in gezelschap van hun grootvader. Rupert had den brief bij het bord van zijn grootvader neergelegd, doch meneer Trelawny las hem niet. vóór hij van tafel was opgestaan. Nan was den geheelen dag bij Rosa Boscawen en nog niet thuis gekomen. Er werd niet veel gesproken aan tafel en Rupert was blij, dat toen zijn grootvader het dankgebed uitsprak hij zijn boeken kon opnemen om in de breede vensterbank zijn les Ie gaan leeren, welke zijn grootvader hem dien morgen had opgegeven. Jacob had twee kaarsen aangestoken op de schrijftafel, die dicht bij dc ramen stond en de oude heer las zijn brief. De volle maan wierp haar zilveren stralen over de boomen en het was buiten lichter dan binnen. Het kostte Rupert moeite zijn gedach ten bij zijn les te bepalen- Zijn oogen dwaal den telkens af naar builen en hij overlegde hij zichzelf, of hij Nan dien avond nog de schoentjes zou geven of den volgenden mor gen. toen zijn grootvader plotseling het woord tot hem richtte. Rupert, ga cens met je rug nafir het yenster litter,zei hij. Rupert gehoorzaamde zonder een woord te spreken. De oude heer hield zijn strengen blik een oogenblik op hem gevestigd en ver diepte zich toen opnieuw in zijn brief- Hij las htm nog 1 tens over, hoewel hét niet veel scheelde, of hij kende hem van buiten. Boven dien had meneer Polwhele hem dien dag den inhoud er \an reeds medegedeeld. Voor het eerst, sinds het springen der Bank scheen er kans op betere tijden te zijn. Een groot stuk grond, da? men altijd als waardeloos be schouwd h-»d. was nu door eenige ontginners flU zeer rijk koper en tin bevonden. Als dc landheer geld tot zijn beschikking had om h<! Ij ren, jcou hij tot zijn dood toe vcmofi^nd :nan zijr.. Na ::cg tijd in den brief verdiept te ij;. v(Veel h.y zilte»; peinzen en keek nor ia- Ni Maden van zijn v ee: d. r k cr-'.->1PCg oia een mc-eiiiik woord cp le :cckc:-. .„Schel du ;v.aor uit werken, RuperC' zei bij. „Ik gilocf, ik Nr.n's sicca he or. Zeg har.r, dal rij r.'cl Ir -' enVomt vóór het avond- gel cd. ik ben bc Rupert borg zij?i hoeken op eu verliet de 1 bibliotheek. Zijn grootvader schreed na hem 1 door het vertrek cn draaide den zwaren sleu tel in hel slot om. Toen liep bij langzaam terug naai' zijn schrijftafel bij het raam. Doch hij ging niet weer zitten. Na eenige oogenblikken bij de schrijftafel gestaan cn op den brief j getuurd te hebben, ging hij naar het raam, sloot de zware eikenhouten blinden cn schoof den grendel er voor. Daarna stapte hij vlug naar den anderen kant van het vertrek. Er waren al heel wat boeken uit dc bibliotheek verkocht, doch de plank, waar hij op afging, was nog met dikke deelen bezet, welke in kalfsleder gebonden waren. Het waren Ru pert's boeken, hem door een oom nagelalen. Meneer Trelawny nam cr één van in de hand cn drukte op een onzichtbare veer in het paneel cr achter. Het paneel week, de oude heer stak zijn hand in de opening en haalde er een kistje uit te voorschijn van verschoten blauw fluweel, waarop met gouddraad een kroontje geborduurd was. Hij nam het kistje mee naar zijn schrijftafel cn haalde dejj in houd cr uit. Het kistje bevatté cen ster van diamanten, «cn paar kleine, mét diamanten bezette schoen gespen en een groot aantal losse diamanten. Zelfs bij het flauwe schijnsel der twee kaar sen schitterden zij prachtig, terwijl oude heer ze op het blad der schrijftafel uitspreid de. Jacob zat in de keuken en rookte zijn ééne dagelijksche pijp en Keziah zat tegenover hem tc breien. Beiden keken verbaasd op, toen Rupert vroeg, waar Nan was. „Wel, is zij niet bij meneer en u?" riep Jacob uil. „Ik dacht niet anders dan dat zij dadelijk nadat ik hóar binnenliet naar de bibliotheek was gegaan." „En hier heeft zij ook geen voet gezet sinds zij terug is, jongeheer," voegde Keziah er aan toe. „Ga maar eens naar haar kijken. Ze kwam niet heel opgewekt van haar visite thuis, zei Jacob; zij vindt het vreeselijk, dat ze geen schoentjes heeft, want het zal een danspar tijtje be mevrouw Chilcot zijn. hebben ze haar verteld. Rupert had met geen enkel woord tegen Jafcob of Keziah op zijn geheim gezinspeeld. Hij was bang, dat Keziah zich iels er over zou laten ontvallen, zoodra zij met Nan al leen was. En ook nu zei hij niets, doch holde met een gelukkig lachje op zijn gezicht weg om Nan tc gaan zoeken. Hij dacht, dat hij wel wist, waar hij haar vinden zou. Er liep na melijk een galerij langs drie zijden der hall en midden in deze galerij was een groot, voor uitspringend raam, juist boven de voordeur. Hier speelde Nan dikwijls, dat zij Koningin was met haar poppen als onderdanen. Zij had cr gewoonlijk zes of zeven om zich heen, al len keurig rechtop gezeten op de roode kus sens der vensterbank, want Koningin Nan. was geen zachtmoedige vorstin. Er wareu dagen, waarop al haar onderdanen naar den toren verbannen werden, of' erger nog: aan de duisternis van den onderaardschen kerker prijsgegeven werden. Vlug liep Rupert de breede trap op naar de galerij. De zolen zijner schoenen waren dun, zoodat zijn voetstappen bijna onhoorbaar waren. De zware gordijnen voor het bewuste raam waren dichtgetrokken, maar een deernis-wek kend gesnik er achter drong tot hem door. Nan lag geknield bij de vensterbank, haar aardig kopje zonk weg in de kussens en zij snikte, alsof haar hartje breken zou. „Nan, Prinses Nan, wat scheelt er aan?" riep Rupert uit. „Ga weg," antwoordde een tragisch stem metje vanuit de kussens, „ga weg." „Maar vertel #»c dan, waarom je schreit, Nan. „Dat zou je toch niet begrijpen," snikte Nan. ,Jij bent maar een jongen. Ga weg, Ru pert. Niemand hoeft te zien, dat ik huil. Ga weg." „Is het om het partijtje?" vroeg Rupert, terwijl hij zijn best deed om zijn stem niet vroolijk tc laten klinken. Maar Nan sprong op. Haar tranen waren plotseling van boosheid vergeten. „Je lacht me uit, nare jongen 1' „Ik lachte niet om jou, Nan," haastte Ru pert zich tc zeggen. „Wel waar, dat weet ik zeker. En dat kan ik niet uitstaan." Nan's stem begon opnieuw te beven. „Ik ga niet naar het partijtje, want er zal gedanst worden. Rosa heeft mij van middag haar nieuwe schoentjes laten zien. Ze zijn snoezig. Ik heb haar nog niet gezegd, dat ik thuis moet blijven." „Maar als jij nu eens net zulke mooie schoentjes had als Rosa?" Nan sprong voor den tweeden keer op. „Rupert, wat bedoel je daarmee?" riep zij uit met een handbeweging, welke zij van Madame d' Aulnay overgenomen had. „Heeft Groot vader een paar schoentjes voor mij gekocht? Maar hij zei, dat hij dat nooit doen zou. Toe Rupert, zeg het mij dadelijk. Heeft Groot vader zc toch gekocht?" „Wacht even," zei Rupert lachend. Vlug liep hij naar zijn kamer en kwam een oogenblik later met een pakje bij zijn zusje terug. Nnn stond" nog op dezelfde plaats vol onge duld op hem te wachten. „Maak liet maar open," zei Rupert, terwijl hij haar 't pakje overhandigde. Met een kreet van verrukking deed zij een stap achteruit. Het lukte haar niet het touwtje los te maken, hoewel zij hafcr uiterste krach ten inspande. „Wil je mijn mes hebben?" vroeg Rupert, terwijl hij dit uit zijn zak haalde. ..Nee, dank je; ik heb het al. O Rupert!' Papier en touw lagen op den grond en Nan bewonderde de schoentjes met schitterende oogen. Haar vreugde was juist zooals Rupert zich die had voorgesteld. „Vin-je ze mooi?" vroeg hij. „Ze zijn mijn verjaarscadeautje 'voor je, Nan." Nan liefkoosde dc schoentjes en riep ver baasd uil: „Heb je ze werkelijk voor mij gekocht? O, ze zijn veel, veel mooier dan die van Rosa. Maar hoe. kom je aan het geld. Rupert? Ik weet, wat ze kosten. Misschien heeft juffrouw Matthews ze je meegegeven zonder dat je ze betaalde. Als dat zoo is, moet je er Groot vader niets van zeggen. Hij zou niet willen hebben, dat ik zc hield." „O, ze zijn betaald I" zei Rupert, min of meer beieedigd. De woorden van Nan hin derden hem, zooais zij dit wel meer konden doen. ..Zou ie ze niet eens aanpassen?" vroeg hjj. „Al* se maar niet te klein zijn;" ■0 nee, zc passen precies!" riep Nan vroo lijk uit. De poppen werden opzij geduwd en zij trok haar schoentjes aan. „Kijk maar!" En zij stak haar keurig geschoeid voetje uit om het door haar broertje te laten bewonderen. „Nu kun jc dansen," zei Rupert, „en naar het partijtje gaan." Zij sprong opnieuw op, omhelsde Rupert om hem te bedanken en deed een paar passen van een menuet, welke Madame d' Aulnay haar geleerd had. „Als ik niet dansen kon, zou Ik het op deze schoentjes vanzelf leeren," zei zij. „Maar ga nu naar beneden, Rupert; ik kom dadelijk ook. Ik zal mijn nieuwe jurk en mijn zljdon kousen aantrekken. Je zult eens xien, hot mooi. ik dan benl" HOOFDSTUK Hl. De diamanten. Gaan Asschcpoetster kon er op het.bal van den Prins mooier hebben uitgezien dan Nan, toen zij eenige oogenblikken later in de keu ken kwam om zich daar in al haar luister te verloonen. Jacob legde zijn pijp neer en Keziah haar breiwerk om haar te bewonde ren. Nan genoot hiervan. Zij trippelde met kleine pasjes, hield haar witte jurk met beide handen uit, opdat Keziah zou zien, hoe beel derig de goudleeren schoentjes waren. „Als de gespen maar iets groofer waren," had Nan gedacht, maar zij hield te veel van Rupert om dit te laten merken. „Hij is de beste jongen op de heele wereld," zei zij tegen Keziah, die een klein gaatje in de kant der jurk had ontdekt en bezig was dit te maken. „En ik, die dacht, dat jc alleon naar de Rots van Dowsland ging om met dien nar^n jongen samen te zijnl"' „Tim is niet naar," haastte Rupert zich nu voor zijn vriend in de bres te springen. „Het is naar van jou om dat te zeggen.' Het brandde'op zijn tong om haar te ver tellen, dat als Tim het hem niet gezegd had hij nooit geweten zou hebben, waar hij de zeldzame varens kon vinden, die de bloemist in Bodmin van hem gekocht had Tim mocht dan in sommige dingen onwe tend zijn hij had nog maar nauwelijks zich zelf goed leeren lezen van planten, vogels en dergelijke dingen wist hij heel veel. Nan fronste de wenkbrauwen minachtend en zei. .Je moet niet met hem omgaan, Ru' pert. Hij is maar een heel gewone jongen en zijn grootmoeder was een zigeunerin. Keriab denkt, dat hij haar eieren gestolen heeft. Is 't niet, Keziah?" Deze laatste woorden zei Nan heel haastig, \vant zij zag, dat Rupert boos werd en wilde zijn toorn liever op de oude vrouw laten neer komen dan op haar zelf. Keziah verdedigd© zich echter door te zeggen* „Nee, nee, liefje, ik heb nooit gezegd, dat h ij ze gestolen heeft. Iemand heeft ze ge stolen, want zij kunnen niet wegloopen. Er waren er echter meer dien dag in de buurt van het kippenhok dan juist Tim Bennett." „Tim zou liever sterven dan stelen!" barstte Rupert uit. Nan had spijt van haai* ondoordachte woorden. Hoe kon zij Rupert zóó kwetsen, juist n,u hij zulke beelderige schoentjes voor haar gekocht hadl^Zij stak haar handje door zijn arm en zei: „"Wees maar niet boos, Rupert. Keziah heeft niet gezegd, dat hij de eieren gestolen heeft. Zou je nu niet graag mee naar het ■partijtje willen gaan? Ik zal Grootvader vra gen, of je mag." ,1k wil er niet heen," antwoordde Rupert nog tamelijk boos. „Ik blijf liever thuis." Nan kon dit echter niet gelooven. Het had haar oprecht gespeten voor haar broertje, dat Grootvader hem niet toegestaan had de uit- noodiging van mevrouw Chilcot aan te nemen, omdat hij zijn lessen niet goed geleerd had. „O Rupert, je moet er bij zijn! Je- moet me zien dansen! Ik zal een menuet dansen met Rosa, 'k Weet zeker, dat Grootvader het goed zal vinden, als ik hem vertel, waarom je zoo dikwijls naar de Rots van Dowsland geweest bent." Rupert was echter niet tc overreden. „Ik ga liever niet, N^p," zei hij en hij sprak de volle waarheid. „Ik heb 't Grootvader gezegd, 't Is heelemaal geen straf, want ik blijf het liefst thuis." „Alleen kleine meisjes dragen graag mooie kleeren en vinden het prettig naar partijtjes te gaan," kwam Jacob Rupert lachend te hulp. „Jongens zijn verstandiger, nietwaar jonge heer?" „Rupert moest toch eigenlijk graag met mij meegaan," zei Nan, terwijl zij haar hoofdje achterover wierp. „Mevrouw* Boscawen w*as heel verbaasd, toen zij hoorde, dat jij niet ging, Rupert. Zij cn Rosa komen mij in het pony-wagentje halen en zullen mij ook weer thuisbrengen. Jij hoeft me dus niet te komen halen, Jacob. Wat zal Rosa kijken naar mijn schoentjes! Zijn ze niet beelderig?" „En wat een lieve kleine gespjes zei Keziah „Je hebt toch maar een broer uit duizenden, jongejuffrouw*. Dat hij daar zóó voor gespaard heeft. Vergeet dal nooit, lief je." „Nee, zeker niet," zei Nan, doch weer kwam de gedachte in haar op, dat de gespjes wat te klein waren. Zij waren nauwelijks te zien. Jacob was naar buiten gegaan om te slui ten en Rupert zat weer in zijn boeken ver diept. Nan vond. dat zij lang genoeg in de keuken was geweest, nu Keziah alleen nog „Ik ga naar de bibliotheek," kondigde zij maar naar haar keek. aan, „en zal Grootvader mijn schoentjes laten zien Rupert keek op van zijn boeken. „Wacht tot het avondgebed, Nan." „Nee, ik ga nu „Grootvader is bezig. Nan. Hij heeft gezegd, dat jeniet komen moest en deed de deur op slot." „Ga je eerst boven verkleeden, liefje," ried Keziah aan. Maar Nan voelde daar al heel weinig voor. Zij ging zonder een woord meer te zeggen dc keuken uit en bleef voor de deur der biblio theek stilstaan, terwijl zij trachtte deze te openen. De deur was echter op slot, zooals Rupert reeds gezegd had. Zij bleef een oogenblik staan wachten, zelf eigenlijk.niet wetend, of ze zou kloppen of niet Toen kwam er plotseling een ondeugende flikkering in haar oogen. Vlug liep zij de breede trap naar.de galerij op. Van deze galerij kwam men door een klein, smal deurtje in het eikenhouten paneel in een dergelijke galerij, welke om de bibliotheek ^een liep. De deur ging open, als mea op een geheime veer drukte Rupert had haar dit kunstje een paar maanden geleden geleerd. Er waren meer zulke deuren Er was er één midden op de trap in den ouden vleugel van liet kasteel en deze leidde naar een onder- aardsche gang, welk het huis met een gedeel te van den tuin verbond. Grootvader had hun verteld, dal het na het beleg van Exeter in de Burgeroorlogen aan Kolonel Trelawny gelukt was, door deze gang het kasteel te bereiken, waar hij eenige dagen zich verborgen hield, totdqt de mannen van Cromwell hem elders gingen zoeken. - Nan drukte op de veer en de deur week juist voldoende om haar er door te laten. De bibliotheek was een zeer groot vertrek met een gewelfd dak als van een kerk, dat heele maal van eikenhout was. De twee kaarsen op de schrijftafel vormden al een heel sobere verlichting cn lieten de galerij in het duister gehuld. Nan boog zich over de balustrade heen en keek naar beneden. Zij kon haar grootvader duidelijk onderscheiden. Hij zat met den rug naar haar toe en keek heel aan dachtig naar iets. dat hij in de hand hield. Nan vroeg zich af, wat dit zijn kon. Toen hij het neerlegde, zag zij het schitteren; het school wonderschoone stralen, zooals de dia manten uit Moeders ring altijd deden. Het trapje, dat van de galerij naar de biblio theek voerde, was vlak bij haar. Zij sloop er op haar teenen heen, want zij wilde haar grootvader verrassen. Toen zij zich echter halverwege het trapje bevond, keerde hij zich haastig om. (Wordt vervolgd.) Een snoepersbaas. Gé was een echte snoepersbaas! Flauw hé, vooral voor een jongen. Ja, dat zeiden Va der en Moeder ook cn de broers en zusjes plaagden hem er mee. Ze noemden hem dan Mickepoes, omdat hun buurkatje, dat zoo heet te, ook altijd aan 't snoepen was. Nooit zag je die Mickepoes over de schutting kuieren, of zc was bezig de laatste druppeltjes melk, die ze uit de kan gesnoept had, van haar snor- baardje tc likken of wel ze droeg «en wegge kaapt kluifje in haar rose bekje naar een plaats, waar ze 't veilig kon opeten. En Gé kon jc nooit tegenkomen zonder dat hij aan 't knabbelen of zuigen was op een bal of een stuk drop: als hij je dan goedendag moest zeggen, moffelde hij eerst gauw een koekje of ander lekkers in zijn zak, voordat hij Je een kleverige hand toestak. Zc hadden thuis dus wel gelijk met hem Miekepoes je noemen, vindt je niet? Net als 't buurkatje was Gerard dolgraag in dc provisiekamer en draaide altijd om de deur heen, in de hoop dat iemand den sleu tel in het slot zou hebben laten steken. Maar sedert hij er eens stilletjes was binnengeslo pen en zich toen zoo ziek had gesnoept aan gember, nam Moeder den sleutel altijd mee naar boven en hing hem op een plaats, die alleen zij en Sieylje, 't meisje, wisten. Als de broers of zusjes lekkers hadden, was Gé er als de kippen bij om er hun wat van af te bedelen. Vooral na St. Niklaas was er geen huis met hem te houden. Zijn eigen voorraad was al lang op, voordat de anderen nog goed en wel begonnen waren cn dan was het op je tellen passen voor dien l^stigcn Gé. Gaycn z© hem niet wat, dan deed hij als Miekepoes en ging zelf overal snuffelen, totdal hij wat vond. Ja, dal was stout van Gerard! Als 't bemerkt werd, vielen er klappen en driftige woorden en dikwijls was t slot een vecht- en huilpartij, maar daarmee kwam 't lekkers niet terug in 't trommeltje van broer of zus cn den eersten keer den beste deed de snoepersbaas het tóch weer. Ilij was heusch precies als de buurpoes: al had Sientje haar 's morgens ook met een bezem uit de keuken gejaagd, toch zat zc 's middags weer op 't aanrecht, ze kon 'i snoepen niet laten. Vader en Moeder hadden veel verdiet van Gé's lcelijke gebrek cn bedachten van alles, om hem dit af le leeren. Niets hielp echter, totdat 't geval met de viooltjes kwam; van toen af deed Gerard zelf zijn best geen snoepersbaas meer le zijn! Hoe nu viooltjes een jongen van zijn snoep lust kunnen afhelpen, zal ik je vertellen: Je moet weten, dat de kinderen allemaal een eigen tuintje hadden, waarin ze mochten zaaien wat ze wilden. Jan. de oudste vond t aardig er groentebedden in le hebben, Wim had enkel bessenstruiken; Dora en Ida deden samen ze kweekten bloemen en Gerard, ja, die hield zijn tuintje zoo slecht in orde, dat je er niets anders in zag dan onkruid en steenen. Hij vond bloemen en planten wel mooi, maar ze zelf zaaien en verzorgen, dót stond niet in zijn boekje. Ik geloof, dat hij niet eens wist, hoe hij dat moest doen Dora en Ida, die echte tuiniersters waren en al haar bloemen -«elf zaaien en plantten, wilden 't hem wel wijzen, maar Gé liep dan altijd weg en riep, dat 't hem toch niets nie mendal kon schelen. Had Gerard maar cens een keertje toege keken, als zijn zusjes zoo met die zakjes zaad in de weer waren, dan zou hij zich niet zóó hebben vergist toen, ja, nü komt 't vap de viooltjes! I Ida was dien dag jarig; zc had 's morgens al veel cadeautjes gekregen van Vader, Moe der, Dora en de broertjes; ook Sientje was met een presentje aangekomen: een doosje chocolaadjes, van die mooie met kraaltjes er op, zooals de kinderen altijd zeiden. Ida presenteerde er iedereen van cn nam er zelf ook een paar, maar, om nu *t heele doosje in eens leeg te snoepen, zooals Gerard j wou, daórin had ze geen zin. j „Op is op," dacht Ida, „maar bewaar ik wat, dan heb ik er morgen weer plezier van." Ze lachte dus wat om 't booze gezicht van den snoepersbaas en bracht de rest van haar chocolaadjes gauw boven in veiligheid. Gé was uit zijn humeur; hij vond haar vree- selijk gierig en dacht bij zichzelf, dat hij haar dat wel eens* netjes zou afleeren. Zoo gauw hij zijn kans schoon zag, wipte hij ongemerkt naar boven, naar 't kamertje van de zusjes. Die domme Ida! Daar had ze 't doosje zoo j maar voor 't grijpen op haar kastje gezet. Gerard, de snoepersbaas, klauterde op een stoel en nam het doosje er af. „Even kijken hoeveel er nog in zijn," mompelde hij in zich zelf. Meer dan twee wou hij er niet uitnemen, maar die twee mocht hij toch warempel wel hebben, dacht Gé. Wat voelde dat doosje licht! Gé deed 't open. Alleen nog maar wat van die „kraaltjes" wa- ren er in; llauw van Ida! Beneden deed z* zoo zuinig en nu hier, in haar eentje, hau ze alles opgesnoept. schudde dc kraaltje* op zijn hand en slikte ze haastig in. Kwam cr iemand de trap op? Gauw het doosje weer dichtgedaan c heden bomdcrebom, viel 't op den grond en Ge, die 't nog wou grijpen, tuimelde haast den stoel af. Daar kwam Ida binnen, die voor Moedei wat van de slaapkamer had moeten halen en nu in haar eigen kamertje daarnaast zoo'n ge stommel hoorde. „Wat doe jij op dien stoel?" vroeg zc ver baasd. „Och. ikik wou eens kijken," stotter* de Gerard verlegen, terwijl hfj zich van den stoel liet glijden. Krak; hij trapte oer ongeluk op 't leege doosje stuk was het! Gé schrikte zóó. dat hij hard begon ie schreien. Zoo'n kleine jongen kon hij som* nog wezen. .Och, dat oude doosje komt cr niets aan," riep Ida, die zoo'n schreiend broertje op haar jaardag al heel naar vond. „Ik zal je wat van de chocolaadjes geven, die ik vart, Sientje heb gekregen, maar dan moet jc oolc stil zijn." „En die zijn ^allemaal op," zei Dé, terwijl hij zijn oogen met zijn vuisten uitboende. „Die heb jij opgegeten „Ik niet, maar ben jij misschien in mijri kastje geweest?" „Niet er in, maar wel er op," snikte Gerard, die een snoepersbaas, maar gelukkig niet een jokkersbaas was. „Ik w'ou cea paar chocolaadjes nemen, manr cr waren niet* dan kraaltjes in 't doosje." „Och jongen, je droomt." Ida scharrelde even in haar kastje en hield hem toen haar mooie, nieuwe doosje, 'dat nog half vol was, onder den neus. Gerard keek en keek en wist niet, wat hi] zag. Nu raapte Ida het vertrapte doosje op, dafc wel wat op het nieuwe geleek. „D i t stond op mijn kastje met viooltjes zaad er in! O, Gé, je hebt zeker gedacht, dat die zaadjes kraaltjes waren; ze zien er haast net zoo uit. Heb jc die heusch opgege* ten?" Gé knikte en trok een benauwd gezicht. „'k Geloof, dat ik er al een beetje ziek van word, Ida; ik wou naar Moeder!" O, wat keek die kleine, domme snoepers-1 baas ongelukkig en wat werd iedereen in huis ongerust, toen Ida vertelde, wal hij had uit gevoerd. Dc heele prettige jaardag kwam er van in dc war. Moeder moest Gé naai bed brengen, de dokter moest komen en dal alles, omdat een stout jongetje viooltjcszaad had ge* snoept. Gelukkig werd Gerard er niet erg ziek van. Den volgenden dag was hij al weer gewoon beneden, maar hij had toch een ergen schrik gekregen door dat geval cn wou nu vast cn zeker geen snocper*haas meer zijn. Dc .broer» en zusjes mochten hem dus ook niet meer Mickepoes noemen „Dat 's goed," zei Wim, die de grappenma ker van de familie was. „Dan zeggen we vioolt jc tegen je, aTs je 'l soms nog een» vergeet. Dat begrijpt toch niemand behalve wij." Maar Gé, die zich heel erg schaamde over die geschiedenis, wou van geen viooltjes meer hooren; hij stopte zijn ooren dicht, wanneer er over die bloemen gesproken werd en toen- plaaggeest Wim hem een poosje later een: teekening vereerde, die Miekepoes voorstelde met een viooltjeskrans om den hals, zou 'l op een vechtpartij uitgeloopen zijn, als Moeder niet tusschenbeide was gekomen. Moeder nam de teekening mee naar haal? kamer en een heel, heel enkelen keer moest Gé daar nog bij Moeder komen om even nog te kijken naar Miekepoes en de viooltjes. Maar toen Gerard een ferme jongen gewor den was en nooit meer snoepte, ja. loèa verscheurden Moeder en hij samen de teeke ning van Wim die was toen niet mee* noodigl Hermann». Wie won hei? Er zou een bloemenwcdsitrijd zijn, In 't mooie zomerland Voor al de bloemen, groot en klein, Zoo stond het in de krant. En wie het mooiste pakje droeg, Bestraald door Moeder-Zon, Die zou de allereerste zijn, Die daar een prijsje won. De jury (dat 's die prijzen geeft) Zou 't kleine kindje zijn, Dat dol op mooie bloemen ia En houdt van zonneschijn. Narcis droeg heusch een zeer fraai kleed Van glanzend zacht fluweel Zij voelde zich de koningin, Haar kleed was heldergeel. De tulp stond blij te fonkelen: In 't donkerrood satijn, De hyacint keek fier in 't rond. Dacht; zou 'k de mooiste zijn? De boterbloem, vergeel-mij-ntet; Zij kleedden zich zeer net; Geheel de bloemenwereld had Het op den prijs gezet. Maar ginder op den rand In 't gras. Stond 't hartje vol van goud Het madeliefje en dat dacht: Als 't kindje van mij houdt, Ben ik tevree. ik hoef geen prijs. Maar 't kindje zei: „Gedag, Meizoentje, kom bij kindje klein, - En greep het met een lach. De and'ren keken even toen Wel droevig in het rond, Omdat dat kleine, malle kind Dat bloempje 't mooiste vond< Maar spoedig toch begrepen zij, Dat 't kind verstandig sprak. Want dat er in die kleine bloem Een gouden hartje stak. Truus Salomon*..'

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 8