0oor de ||ea§d-
De Gespen.
Naar het Engelsch van H. Clark*
Vertaald door C. H.
HOOFDSTUK II.
Tranen en glimlachjes.
Trelawny Court lag twee mijlen van het
stadje verwijderd, zelfs als men den korten
weg door de velden nam en hoe Rupert zich
ook haastte, hij zou stellig te laat zijn geko
men voor het avondeten, als de bel op tijd
geluid had. Er was dien iniddag echter een
bezoeker op Trelawny Court geweest advo
caat Polwhele uit Bodmin. Hij en de oude
heer hadden door dc bosschcn geloopen en
het geboomte bekeken, waarna zij dc biblio
theek waren binnengegaan om daar een en
8nder te bespreken, totdat de steeds langer
.wordende schaduwen den advocaat gewaar
schuwd hadden, dat het tijd voor hem werd
naar huis tc gaan.
Juist reed hij op zijn zwart paard door dc
oprijlaan, toen Rupert haastig door de poort
kwam. Het tuinmanshuisje stond leeg en ver
laten sinds eenigen tijd werd het niet meer
bewoond en Rupert bleef stilstaan om het
'hek open te houden. Meneer Polwhele zei hem
in het voorbijgaan vriendelijk goedendag, maar
Rupert's opgewektheid verdween bij het zien
van den advocaat. Het was immers de man,
die de verpletterende tijding gebracht had,
tlat de Bank gesprongen was cn Grootvader
al zijn geld verloren had. En na dien noodlot-
tigen dag scheen elk zijner bezoeken den
ouden edelman ouder cn grijzer tc maken, ter
wijl de rimpels in zijn gezicht steeds dieper
werden.
Rupert had hel hek nu weer gesloten en
liep vlug door dc oprijlaan, welke door twee
rijen kastanjes gevormd werd. Het waren
prachtige boomen, maar te oud om nog veel
op te brengen, anders zouden zij al maanden
geleden geveld zijn. Alles wat er te verkoopen
#viel, was verkocht om den interest van de
hypotheek, welke op het kasteel lag, op le
(brengen. Al hel geld, dat Rupert's vader uit
Indic zenden kon, ging denzelfden weg op. Er
bleef niets over. Hoe zij van de eene week in
dc andere leefden, wisten alleen Jacob Harris
cn zijn vrouw Keziah, die er op geslaan had
den zonder loon te blijven en die niet slechts
*1 het werk in huis deden, doch ook zorgden
voor den tuin en het kippenhok.
Jacob stond al met het dikke touw van de
torenklok in de hand en tuurde in dc duister
nis, of hij den „jongeheer" ook gewaar werd.
„Vlug jongeheer," riep hij uit, toen hij Rupert
lusschen dc boomen naderbij zag komen. „Ik
ga juist de bel luiden."
Haastig liep de jongen naar zijn kamer,
legde Nan's cadeautje op de tafel, waschte
vlug zijn handen en liep, met den brief voor
zijn grootvader in de hand, de breede eiken
houten trap af.
De bel hield juist stil, loe.\ hij beneden
kwam. Hoewel zij dien avond langer dan ge
woonlijk geluid had, was dit den ouden heer
volstrekt niet opgevallen. Hij zat nog voor zijn
schrijftafel, toen Rupert de bibliotheek bin
nentrad; er lagen eenige papieren vóór hem
cn hij was bezig deze te hestudeeren.
De eetzaal was geheel van zijn ameublement
heroofd, toen de verkoop had plaats gehad en
er was een vierkanten houten tafel in de
bibliotheek gezet om er de maaltijden aan te
gebruiken. Jacob was huisknecht geweest in
den goeden, ouden lijd cn stond er op, zijn
meester nog dagelijks te bedienen, hoewel er
geen zilveren deksels meer van de schalen
waren af te nemen. Eigenlijk viel er weinig
meer voor hem te doen dan kaarsrecht achter
den stoel van zijn meester te staan en het
voorhoofd te fronsen tegen Nan, als deze
trachtte een grapje met hem te maken.
Een kuchje van Jacob deed don ouden heer
opstaan en naar de tafel gaan, welke in een
hoek der groote bibliotheek gedekt stond. Hij
was een lange, magere man met een grooten
haviksneus en blauwe, doordringende, strenge
oogen. Rupert vreesde zijn grootvader meer
dan dal hij hem liefhad; hij had diep ontzag
voor hem en begreep niet, hoe Nan zoo vroo-
Tijk cn ongedwongen kon zijn in gezelschap
van hun grootvader.
Rupert had den brief bij het bord van zijn
grootvader neergelegd, doch meneer Trelawny
las hem niet. vóór hij van tafel was opgestaan.
Nan was den geheelen dag bij Rosa Boscawen
en nog niet thuis gekomen.
Er werd niet veel gesproken aan tafel en
Rupert was blij, dat toen zijn grootvader
het dankgebed uitsprak hij zijn boeken kon
opnemen om in de breede vensterbank zijn les
Ie gaan leeren, welke zijn grootvader hem
dien morgen had opgegeven.
Jacob had twee kaarsen aangestoken op de
schrijftafel, die dicht bij dc ramen stond en
de oude heer las zijn brief.
De volle maan wierp haar zilveren stralen
over de boomen en het was buiten lichter dan
binnen. Het kostte Rupert moeite zijn gedach
ten bij zijn les te bepalen- Zijn oogen dwaal
den telkens af naar builen en hij overlegde
hij zichzelf, of hij Nan dien avond nog de
schoentjes zou geven of den volgenden mor
gen. toen zijn grootvader plotseling het woord
tot hem richtte.
Rupert, ga cens met je rug nafir het yenster
litter,zei hij.
Rupert gehoorzaamde zonder een woord
te spreken. De oude heer hield zijn strengen
blik een oogenblik op hem gevestigd en ver
diepte zich toen opnieuw in zijn brief- Hij las
htm nog 1 tens over, hoewel hét niet veel
scheelde, of hij kende hem van buiten. Boven
dien had meneer Polwhele hem dien dag den
inhoud er \an reeds medegedeeld. Voor het
eerst, sinds het springen der Bank scheen er
kans op betere tijden te zijn. Een groot stuk
grond, da? men altijd als waardeloos be
schouwd h-»d. was nu door eenige ontginners
flU zeer rijk koper en tin bevonden. Als
dc landheer geld tot zijn beschikking had om
h<! Ij ren, jcou hij tot zijn dood toe
vcmofi^nd :nan zijr..
Na ::cg tijd in den brief verdiept
te ij;. v(Veel h.y zilte»; peinzen en
keek nor ia- Ni Maden van zijn
v ee: d. r k cr-'.->1PCg oia een mc-eiiiik woord
cp le :cckc:-.
.„Schel du ;v.aor uit werken, RuperC'
zei bij. „Ik gilocf, ik Nr.n's sicca he or. Zeg
har.r, dal rij r.'cl Ir -' enVomt vóór het avond-
gel cd. ik ben bc
Rupert borg zij?i hoeken op eu verliet de
1
bibliotheek. Zijn grootvader schreed na hem 1
door het vertrek cn draaide den zwaren sleu
tel in hel slot om. Toen liep bij langzaam terug
naai' zijn schrijftafel bij het raam. Doch hij
ging niet weer zitten. Na eenige oogenblikken
bij de schrijftafel gestaan cn op den brief j
getuurd te hebben, ging hij naar het raam,
sloot de zware eikenhouten blinden cn schoof
den grendel er voor. Daarna stapte hij vlug
naar den anderen kant van het vertrek. Er
waren al heel wat boeken uit dc bibliotheek
verkocht, doch de plank, waar hij op afging,
was nog met dikke deelen bezet, welke in
kalfsleder gebonden waren. Het waren Ru
pert's boeken, hem door een oom nagelalen.
Meneer Trelawny nam cr één van in de hand
cn drukte op een onzichtbare veer in het
paneel cr achter. Het paneel week, de oude
heer stak zijn hand in de opening en haalde
er een kistje uit te voorschijn van verschoten
blauw fluweel, waarop met gouddraad een
kroontje geborduurd was. Hij nam het kistje
mee naar zijn schrijftafel cn haalde dejj in
houd cr uit.
Het kistje bevatté cen ster van diamanten,
«cn paar kleine, mét diamanten bezette schoen
gespen en een groot aantal losse diamanten.
Zelfs bij het flauwe schijnsel der twee kaar
sen schitterden zij prachtig, terwijl oude
heer ze op het blad der schrijftafel uitspreid
de.
Jacob zat in de keuken en rookte zijn ééne
dagelijksche pijp en Keziah zat tegenover hem
tc breien. Beiden keken verbaasd op, toen
Rupert vroeg, waar Nan was.
„Wel, is zij niet bij meneer en u?" riep
Jacob uil. „Ik dacht niet anders dan dat zij
dadelijk nadat ik hóar binnenliet naar de
bibliotheek was gegaan."
„En hier heeft zij ook geen voet gezet sinds
zij terug is, jongeheer," voegde Keziah er aan
toe. „Ga maar eens naar haar kijken. Ze kwam
niet heel opgewekt van haar visite thuis, zei
Jacob; zij vindt het vreeselijk, dat ze geen
schoentjes heeft, want het zal een danspar
tijtje be mevrouw Chilcot zijn. hebben ze haar
verteld.
Rupert had met geen enkel woord tegen
Jafcob of Keziah op zijn geheim gezinspeeld.
Hij was bang, dat Keziah zich iels er over
zou laten ontvallen, zoodra zij met Nan al
leen was. En ook nu zei hij niets, doch holde
met een gelukkig lachje op zijn gezicht weg
om Nan tc gaan zoeken. Hij dacht, dat hij wel
wist, waar hij haar vinden zou. Er liep na
melijk een galerij langs drie zijden der hall
en midden in deze galerij was een groot, voor
uitspringend raam, juist boven de voordeur.
Hier speelde Nan dikwijls, dat zij Koningin
was met haar poppen als onderdanen. Zij had
cr gewoonlijk zes of zeven om zich heen, al
len keurig rechtop gezeten op de roode kus
sens der vensterbank, want Koningin Nan.
was geen zachtmoedige vorstin. Er wareu
dagen, waarop al haar onderdanen naar den
toren verbannen werden, of' erger nog: aan
de duisternis van den onderaardschen kerker
prijsgegeven werden.
Vlug liep Rupert de breede trap op naar de
galerij. De zolen zijner schoenen waren dun,
zoodat zijn voetstappen bijna onhoorbaar
waren.
De zware gordijnen voor het bewuste raam
waren dichtgetrokken, maar een deernis-wek
kend gesnik er achter drong tot hem door.
Nan lag geknield bij de vensterbank, haar
aardig kopje zonk weg in de kussens en zij
snikte, alsof haar hartje breken zou.
„Nan, Prinses Nan, wat scheelt er aan?"
riep Rupert uit.
„Ga weg," antwoordde een tragisch stem
metje vanuit de kussens, „ga weg."
„Maar vertel #»c dan, waarom je schreit,
Nan.
„Dat zou je toch niet begrijpen," snikte
Nan. ,Jij bent maar een jongen. Ga weg, Ru
pert. Niemand hoeft te zien, dat ik huil. Ga
weg."
„Is het om het partijtje?" vroeg Rupert,
terwijl hij zijn best deed om zijn stem niet
vroolijk tc laten klinken.
Maar Nan sprong op. Haar tranen waren
plotseling van boosheid vergeten. „Je lacht
me uit, nare jongen 1'
„Ik lachte niet om jou, Nan," haastte Ru
pert zich tc zeggen.
„Wel waar, dat weet ik zeker. En dat kan
ik niet uitstaan." Nan's stem begon opnieuw
te beven. „Ik ga niet naar het partijtje, want
er zal gedanst worden. Rosa heeft mij van
middag haar nieuwe schoentjes laten zien.
Ze zijn snoezig. Ik heb haar nog niet gezegd,
dat ik thuis moet blijven."
„Maar als jij nu eens net zulke mooie
schoentjes had als Rosa?"
Nan sprong voor den tweeden keer op.
„Rupert, wat bedoel je daarmee?" riep zij uit
met een handbeweging, welke zij van Madame
d' Aulnay overgenomen had. „Heeft Groot
vader een paar schoentjes voor mij gekocht?
Maar hij zei, dat hij dat nooit doen zou. Toe
Rupert, zeg het mij dadelijk. Heeft Groot
vader zc toch gekocht?"
„Wacht even," zei Rupert lachend.
Vlug liep hij naar zijn kamer en kwam een
oogenblik later met een pakje bij zijn zusje
terug.
Nnn stond" nog op dezelfde plaats vol onge
duld op hem te wachten.
„Maak liet maar open," zei Rupert, terwijl
hij haar 't pakje overhandigde.
Met een kreet van verrukking deed zij een
stap achteruit. Het lukte haar niet het touwtje
los te maken, hoewel zij hafcr uiterste krach
ten inspande.
„Wil je mijn mes hebben?" vroeg Rupert,
terwijl hij dit uit zijn zak haalde.
..Nee, dank je; ik heb het al. O Rupert!'
Papier en touw lagen op den grond en Nan
bewonderde de schoentjes met schitterende
oogen. Haar vreugde was juist zooals Rupert
zich die had voorgesteld.
„Vin-je ze mooi?" vroeg hij. „Ze zijn mijn
verjaarscadeautje 'voor je, Nan."
Nan liefkoosde dc schoentjes en riep ver
baasd uil:
„Heb je ze werkelijk voor mij gekocht? O,
ze zijn veel, veel mooier dan die van Rosa.
Maar hoe. kom je aan het geld. Rupert? Ik
weet, wat ze kosten. Misschien heeft juffrouw
Matthews ze je meegegeven zonder dat je ze
betaalde. Als dat zoo is, moet je er Groot
vader niets van zeggen. Hij zou niet willen
hebben, dat ik zc hield."
„O, ze zijn betaald I" zei Rupert, min of
meer beieedigd. De woorden van Nan hin
derden hem, zooais zij dit wel meer konden
doen. ..Zou ie ze niet eens aanpassen?" vroeg
hjj. „Al* se maar niet te klein zijn;"
■0 nee, zc passen precies!" riep Nan vroo
lijk uit. De poppen werden opzij geduwd en
zij trok haar schoentjes aan. „Kijk maar!" En
zij stak haar keurig geschoeid voetje uit om
het door haar broertje te laten bewonderen.
„Nu kun jc dansen," zei Rupert, „en naar
het partijtje gaan."
Zij sprong opnieuw op, omhelsde Rupert om
hem te bedanken en deed een paar passen
van een menuet, welke Madame d' Aulnay haar
geleerd had.
„Als ik niet dansen kon, zou Ik het op deze
schoentjes vanzelf leeren," zei zij. „Maar ga
nu naar beneden, Rupert; ik kom dadelijk
ook. Ik zal mijn nieuwe jurk en mijn zljdon
kousen aantrekken. Je zult eens xien, hot
mooi. ik dan benl"
HOOFDSTUK Hl.
De diamanten.
Gaan Asschcpoetster kon er op het.bal van
den Prins mooier hebben uitgezien dan Nan,
toen zij eenige oogenblikken later in de keu
ken kwam om zich daar in al haar luister
te verloonen. Jacob legde zijn pijp neer en
Keziah haar breiwerk om haar te bewonde
ren. Nan genoot hiervan. Zij trippelde met
kleine pasjes, hield haar witte jurk met beide
handen uit, opdat Keziah zou zien, hoe beel
derig de goudleeren schoentjes waren.
„Als de gespen maar iets groofer waren,"
had Nan gedacht, maar zij hield te veel van
Rupert om dit te laten merken.
„Hij is de beste jongen op de heele wereld,"
zei zij tegen Keziah, die een klein gaatje in
de kant der jurk had ontdekt en bezig was dit
te maken. „En ik, die dacht, dat jc alleon
naar de Rots van Dowsland ging om met dien
nar^n jongen samen te zijnl"'
„Tim is niet naar," haastte Rupert zich nu
voor zijn vriend in de bres te springen. „Het
is naar van jou om dat te zeggen.'
Het brandde'op zijn tong om haar te ver
tellen, dat als Tim het hem niet gezegd
had hij nooit geweten zou hebben, waar
hij de zeldzame varens kon vinden, die de
bloemist in Bodmin van hem gekocht had
Tim mocht dan in sommige dingen onwe
tend zijn hij had nog maar nauwelijks zich
zelf goed leeren lezen van planten, vogels
en dergelijke dingen wist hij heel veel.
Nan fronste de wenkbrauwen minachtend
en zei. .Je moet niet met hem omgaan, Ru'
pert. Hij is maar een heel gewone jongen en
zijn grootmoeder was een zigeunerin. Keriab
denkt, dat hij haar eieren gestolen heeft. Is
't niet, Keziah?"
Deze laatste woorden zei Nan heel haastig,
\vant zij zag, dat Rupert boos werd en wilde
zijn toorn liever op de oude vrouw laten neer
komen dan op haar zelf. Keziah verdedigd©
zich echter door te zeggen*
„Nee, nee, liefje, ik heb nooit gezegd, dat
h ij ze gestolen heeft. Iemand heeft ze ge
stolen, want zij kunnen niet wegloopen. Er
waren er echter meer dien dag in de buurt
van het kippenhok dan juist Tim Bennett."
„Tim zou liever sterven dan stelen!" barstte
Rupert uit.
Nan had spijt van haai* ondoordachte
woorden. Hoe kon zij Rupert zóó kwetsen,
juist n,u hij zulke beelderige schoentjes voor
haar gekocht hadl^Zij stak haar handje door
zijn arm en zei:
„"Wees maar niet boos, Rupert. Keziah
heeft niet gezegd, dat hij de eieren gestolen
heeft. Zou je nu niet graag mee naar het
■partijtje willen gaan? Ik zal Grootvader vra
gen, of je mag."
,1k wil er niet heen," antwoordde Rupert
nog tamelijk boos. „Ik blijf liever thuis."
Nan kon dit echter niet gelooven. Het had
haar oprecht gespeten voor haar broertje, dat
Grootvader hem niet toegestaan had de uit-
noodiging van mevrouw Chilcot aan te nemen,
omdat hij zijn lessen niet goed geleerd had.
„O Rupert, je moet er bij zijn! Je- moet me
zien dansen! Ik zal een menuet dansen met
Rosa, 'k Weet zeker, dat Grootvader het goed
zal vinden, als ik hem vertel, waarom je zoo
dikwijls naar de Rots van Dowsland geweest
bent."
Rupert was echter niet tc overreden. „Ik
ga liever niet, N^p," zei hij en hij sprak de
volle waarheid. „Ik heb 't Grootvader gezegd,
't Is heelemaal geen straf, want ik blijf het
liefst thuis."
„Alleen kleine meisjes dragen graag mooie
kleeren en vinden het prettig naar partijtjes
te gaan," kwam Jacob Rupert lachend te hulp.
„Jongens zijn verstandiger, nietwaar jonge
heer?"
„Rupert moest toch eigenlijk graag met mij
meegaan," zei Nan, terwijl zij haar hoofdje
achterover wierp. „Mevrouw* Boscawen w*as
heel verbaasd, toen zij hoorde, dat jij niet
ging, Rupert. Zij cn Rosa komen mij in het
pony-wagentje halen en zullen mij ook weer
thuisbrengen. Jij hoeft me dus niet te komen
halen, Jacob. Wat zal Rosa kijken naar mijn
schoentjes! Zijn ze niet beelderig?"
„En wat een lieve kleine gespjes zei
Keziah „Je hebt toch maar een broer uit
duizenden, jongejuffrouw*. Dat hij daar zóó
voor gespaard heeft. Vergeet dal nooit, lief
je."
„Nee, zeker niet," zei Nan, doch weer kwam
de gedachte in haar op, dat de gespjes wat
te klein waren. Zij waren nauwelijks te zien.
Jacob was naar buiten gegaan om te slui
ten en Rupert zat weer in zijn boeken ver
diept. Nan vond. dat zij lang genoeg in de
keuken was geweest, nu Keziah alleen nog
„Ik ga naar de bibliotheek," kondigde zij
maar naar haar keek.
aan, „en zal Grootvader mijn schoentjes laten
zien Rupert keek op van zijn boeken. „Wacht
tot het avondgebed, Nan."
„Nee, ik ga nu
„Grootvader is bezig. Nan. Hij heeft gezegd,
dat jeniet komen moest en deed de deur op
slot."
„Ga je eerst boven verkleeden, liefje," ried
Keziah aan.
Maar Nan voelde daar al heel weinig voor.
Zij ging zonder een woord meer te zeggen dc
keuken uit en bleef voor de deur der biblio
theek stilstaan, terwijl zij trachtte deze te
openen.
De deur was echter op slot, zooals Rupert
reeds gezegd had. Zij bleef een oogenblik staan
wachten, zelf eigenlijk.niet wetend, of ze zou
kloppen of niet Toen kwam er plotseling een
ondeugende flikkering in haar oogen. Vlug
liep zij de breede trap naar.de galerij op.
Van deze galerij kwam men door een klein,
smal deurtje in het eikenhouten paneel in een
dergelijke galerij, welke om de bibliotheek
^een liep. De deur ging open, als mea op een
geheime veer drukte Rupert had haar dit
kunstje een paar maanden geleden geleerd.
Er waren meer zulke deuren Er was er één
midden op de trap in den ouden vleugel van
liet kasteel en deze leidde naar een onder-
aardsche gang, welk het huis met een gedeel
te van den tuin verbond. Grootvader had hun
verteld, dal het na het beleg van Exeter in de
Burgeroorlogen aan Kolonel Trelawny gelukt
was, door deze gang het kasteel te bereiken,
waar hij eenige dagen zich verborgen hield,
totdqt de mannen van Cromwell hem elders
gingen zoeken. -
Nan drukte op de veer en de deur week
juist voldoende om haar er door te laten. De
bibliotheek was een zeer groot vertrek met
een gewelfd dak als van een kerk, dat heele
maal van eikenhout was. De twee kaarsen op
de schrijftafel vormden al een heel sobere
verlichting cn lieten de galerij in het duister
gehuld. Nan boog zich over de balustrade
heen en keek naar beneden. Zij kon haar
grootvader duidelijk onderscheiden. Hij zat
met den rug naar haar toe en keek heel aan
dachtig naar iets. dat hij in de hand hield.
Nan vroeg zich af, wat dit zijn kon. Toen hij
het neerlegde, zag zij het schitteren; het
school wonderschoone stralen, zooals de dia
manten uit Moeders ring altijd deden.
Het trapje, dat van de galerij naar de biblio
theek voerde, was vlak bij haar. Zij sloop er
op haar teenen heen, want zij wilde haar
grootvader verrassen. Toen zij zich echter
halverwege het trapje bevond, keerde hij zich
haastig om.
(Wordt vervolgd.)
Een snoepersbaas.
Gé was een echte snoepersbaas! Flauw hé,
vooral voor een jongen. Ja, dat zeiden Va
der en Moeder ook cn de broers en zusjes
plaagden hem er mee. Ze noemden hem dan
Mickepoes, omdat hun buurkatje, dat zoo heet
te, ook altijd aan 't snoepen was. Nooit zag
je die Mickepoes over de schutting kuieren,
of zc was bezig de laatste druppeltjes melk, die
ze uit de kan gesnoept had, van haar snor-
baardje tc likken of wel ze droeg «en wegge
kaapt kluifje in haar rose bekje naar een
plaats, waar ze 't veilig kon opeten.
En Gé kon jc nooit tegenkomen zonder dat
hij aan 't knabbelen of zuigen was op een bal
of een stuk drop: als hij je dan goedendag
moest zeggen, moffelde hij eerst gauw een
koekje of ander lekkers in zijn zak, voordat hij
Je een kleverige hand toestak. Zc hadden
thuis dus wel gelijk met hem Miekepoes je
noemen, vindt je niet?
Net als 't buurkatje was Gerard dolgraag
in dc provisiekamer en draaide altijd om de
deur heen, in de hoop dat iemand den sleu
tel in het slot zou hebben laten steken. Maar
sedert hij er eens stilletjes was binnengeslo
pen en zich toen zoo ziek had gesnoept aan
gember, nam Moeder den sleutel altijd mee
naar boven en hing hem op een plaats, die
alleen zij en Sieylje, 't meisje, wisten.
Als de broers of zusjes lekkers hadden, was
Gé er als de kippen bij om er hun wat van af
te bedelen. Vooral na St. Niklaas was er geen
huis met hem te houden. Zijn eigen voorraad
was al lang op, voordat de anderen nog goed
en wel begonnen waren cn dan was het op je
tellen passen voor dien l^stigcn Gé. Gaycn z©
hem niet wat, dan deed hij als Miekepoes en
ging zelf overal snuffelen, totdal hij wat vond.
Ja, dal was stout van Gerard!
Als 't bemerkt werd, vielen er klappen en
driftige woorden en dikwijls was t slot een
vecht- en huilpartij, maar daarmee kwam 't
lekkers niet terug in 't trommeltje van broer
of zus cn den eersten keer den beste deed de
snoepersbaas het tóch weer. Ilij was heusch
precies als de buurpoes: al had Sientje haar
's morgens ook met een bezem uit de keuken
gejaagd, toch zat zc 's middags weer op 't
aanrecht, ze kon 'i snoepen niet laten.
Vader en Moeder hadden veel verdiet van
Gé's lcelijke gebrek cn bedachten van alles,
om hem dit af le leeren. Niets hielp echter,
totdat 't geval met de viooltjes kwam;
van toen af deed Gerard zelf zijn best geen
snoepersbaas meer le zijn!
Hoe nu viooltjes een jongen van zijn snoep
lust kunnen afhelpen, zal ik je vertellen:
Je moet weten, dat de kinderen allemaal
een eigen tuintje hadden, waarin ze mochten
zaaien wat ze wilden. Jan. de oudste vond t
aardig er groentebedden in le hebben, Wim
had enkel bessenstruiken; Dora en Ida deden
samen ze kweekten bloemen en Gerard, ja,
die hield zijn tuintje zoo slecht in orde, dat je
er niets anders in zag dan onkruid en steenen.
Hij vond bloemen en planten wel mooi, maar
ze zelf zaaien en verzorgen, dót stond niet in
zijn boekje. Ik geloof, dat hij niet eens wist,
hoe hij dat moest doen
Dora en Ida, die echte tuiniersters waren
en al haar bloemen -«elf zaaien en plantten,
wilden 't hem wel wijzen, maar Gé liep dan
altijd weg en riep, dat 't hem toch niets nie
mendal kon schelen.
Had Gerard maar cens een keertje toege
keken, als zijn zusjes zoo met die zakjes zaad
in de weer waren, dan zou hij zich niet zóó
hebben vergist toen, ja, nü komt 't vap de
viooltjes!
I Ida was dien dag jarig; zc had 's morgens
al veel cadeautjes gekregen van Vader, Moe
der, Dora en de broertjes; ook Sientje was
met een presentje aangekomen: een doosje
chocolaadjes, van die mooie met kraaltjes
er op, zooals de kinderen altijd zeiden.
Ida presenteerde er iedereen van cn nam
er zelf ook een paar, maar, om nu *t heele
doosje in eens leeg te snoepen, zooals Gerard
j wou, daórin had ze geen zin.
j „Op is op," dacht Ida, „maar bewaar ik wat,
dan heb ik er morgen weer plezier van."
Ze lachte dus wat om 't booze gezicht van
den snoepersbaas en bracht de rest van haar
chocolaadjes gauw boven in veiligheid.
Gé was uit zijn humeur; hij vond haar vree-
selijk gierig en dacht bij zichzelf, dat hij haar
dat wel eens* netjes zou afleeren. Zoo gauw
hij zijn kans schoon zag, wipte hij ongemerkt
naar boven, naar 't kamertje van de zusjes.
Die domme Ida! Daar had ze 't doosje zoo
j maar voor 't grijpen op haar kastje gezet.
Gerard, de snoepersbaas, klauterde op een
stoel en nam het doosje er af. „Even kijken
hoeveel er nog in zijn," mompelde hij in zich
zelf. Meer dan twee wou hij er niet uitnemen,
maar die twee mocht hij toch warempel wel
hebben, dacht Gé.
Wat voelde dat doosje licht! Gé deed 't open.
Alleen nog maar wat van die „kraaltjes" wa-
ren er in; llauw van Ida! Beneden deed z* zoo
zuinig en nu hier, in haar eentje, hau ze alles
opgesnoept. schudde dc kraaltje* op zijn
hand en slikte ze haastig in. Kwam cr iemand
de trap op?
Gauw het doosje weer dichtgedaan c
heden bomdcrebom, viel 't op den grond en
Ge, die 't nog wou grijpen, tuimelde haast
den stoel af.
Daar kwam Ida binnen, die voor Moedei
wat van de slaapkamer had moeten halen en
nu in haar eigen kamertje daarnaast zoo'n ge
stommel hoorde.
„Wat doe jij op dien stoel?" vroeg zc ver
baasd.
„Och. ikik wou eens kijken," stotter*
de Gerard verlegen, terwijl hfj zich van den
stoel liet glijden.
Krak; hij trapte oer ongeluk op 't leege
doosje stuk was het!
Gé schrikte zóó. dat hij hard begon ie
schreien. Zoo'n kleine jongen kon hij som*
nog wezen.
.Och, dat oude doosje komt cr niets
aan," riep Ida, die zoo'n schreiend broertje op
haar jaardag al heel naar vond. „Ik zal je
wat van de chocolaadjes geven, die ik vart,
Sientje heb gekregen, maar dan moet jc oolc
stil zijn."
„En die zijn ^allemaal op," zei Dé, terwijl
hij zijn oogen met zijn vuisten uitboende. „Die
heb jij opgegeten
„Ik niet, maar ben jij misschien in mijri
kastje geweest?"
„Niet er in, maar wel er op," snikte Gerard,
die een snoepersbaas, maar gelukkig
niet een jokkersbaas was. „Ik w'ou cea
paar chocolaadjes nemen, manr cr waren niet*
dan kraaltjes in 't doosje."
„Och jongen, je droomt." Ida scharrelde
even in haar kastje en hield hem toen haar
mooie, nieuwe doosje, 'dat nog half vol was,
onder den neus.
Gerard keek en keek en wist niet, wat hi]
zag.
Nu raapte Ida het vertrapte doosje op, dafc
wel wat op het nieuwe geleek.
„D i t stond op mijn kastje met viooltjes
zaad er in! O, Gé, je hebt zeker gedacht, dat
die zaadjes kraaltjes waren; ze zien er
haast net zoo uit. Heb jc die heusch opgege*
ten?"
Gé knikte en trok een benauwd gezicht.
„'k Geloof, dat ik er al een beetje ziek van
word, Ida; ik wou naar Moeder!"
O, wat keek die kleine, domme snoepers-1
baas ongelukkig en wat werd iedereen in huis
ongerust, toen Ida vertelde, wal hij had uit
gevoerd. Dc heele prettige jaardag kwam er
van in dc war. Moeder moest Gé naai bed
brengen, de dokter moest komen en dal alles,
omdat een stout jongetje viooltjcszaad had ge*
snoept.
Gelukkig werd Gerard er niet erg ziek van.
Den volgenden dag was hij al weer gewoon
beneden, maar hij had toch een ergen schrik
gekregen door dat geval cn wou nu vast cn
zeker geen snocper*haas meer zijn. Dc .broer»
en zusjes mochten hem dus ook niet meer
Mickepoes noemen
„Dat 's goed," zei Wim, die de grappenma
ker van de familie was. „Dan zeggen we
vioolt jc tegen je, aTs je 'l soms nog een»
vergeet. Dat begrijpt toch niemand behalve
wij."
Maar Gé, die zich heel erg schaamde over
die geschiedenis, wou van geen viooltjes meer
hooren; hij stopte zijn ooren dicht, wanneer
er over die bloemen gesproken werd en toen-
plaaggeest Wim hem een poosje later een:
teekening vereerde, die Miekepoes voorstelde
met een viooltjeskrans om den hals, zou 'l op
een vechtpartij uitgeloopen zijn, als Moeder
niet tusschenbeide was gekomen.
Moeder nam de teekening mee naar haal?
kamer en een heel, heel enkelen keer moest
Gé daar nog bij Moeder komen om even nog
te kijken naar Miekepoes en de viooltjes.
Maar toen Gerard een ferme jongen gewor
den was en nooit meer snoepte, ja. loèa
verscheurden Moeder en hij samen de teeke
ning van Wim die was toen niet mee*
noodigl
Hermann».
Wie won hei?
Er zou een bloemenwcdsitrijd zijn,
In 't mooie zomerland
Voor al de bloemen, groot en klein,
Zoo stond het in de krant.
En wie het mooiste pakje droeg,
Bestraald door Moeder-Zon,
Die zou de allereerste zijn,
Die daar een prijsje won.
De jury (dat 's die prijzen geeft)
Zou 't kleine kindje zijn,
Dat dol op mooie bloemen ia
En houdt van zonneschijn.
Narcis droeg heusch een zeer fraai kleed
Van glanzend zacht fluweel
Zij voelde zich de koningin,
Haar kleed was heldergeel.
De tulp stond blij te fonkelen:
In 't donkerrood satijn,
De hyacint keek fier in 't rond.
Dacht; zou 'k de mooiste zijn?
De boterbloem, vergeel-mij-ntet;
Zij kleedden zich zeer net;
Geheel de bloemenwereld had
Het op den prijs gezet.
Maar ginder op den rand In 't gras.
Stond 't hartje vol van goud
Het madeliefje en dat dacht:
Als 't kindje van mij houdt,
Ben ik tevree. ik hoef geen prijs.
Maar 't kindje zei: „Gedag,
Meizoentje, kom bij kindje klein, -
En greep het met een lach.
De and'ren keken even toen
Wel droevig in het rond,
Omdat dat kleine, malle kind
Dat bloempje 't mooiste vond<
Maar spoedig toch begrepen zij,
Dat 't kind verstandig sprak.
Want dat er in die kleine bloem
Een gouden hartje stak.
Truus Salomon*..'