O-ooi3 de Heugel,
De Gespen.
Naar het Engelsch van II. Clark*.
Vertaald door C. H
„Wie is daar?" riëp hij uit, en toen hij het
kleine figuurtje in het wit gewaar werd, vroeg
hij;
„Nan, wat doe je daar?"
Zijn stem klonk zóó streng en vreemd, dat
Nan er wel even van schrikte. Zij was echter
te veel Grootvaders lieveling om er lang van
onder den indruk te zijn.
^Ik wou u mijn nieuwe schoentjes laten
Eien, Grootvader, zei zij, terv ijl zij vlug de
onderste treden afliep en naar hem toe danste.
„Rupert heeft ze voor mijn verjaardag ge
kocht van het geld, dat hij kreeg voor de va
rend, welke hij op de Rots van Dowsland ge
plukt Sceft Zijn ze niet beelderig? Ik zal zc
op het partijtje dragen. En dit is mijn jurk.
Madame heeft haar voor'mij gemaakt van een
oude japon van Moeder. O, wat een prach
tige dingen, Grootvader 1 Mag ik ze eens even
zien?"
Bij het eerste geluid op dc trap had de oude
heer de diamanten grootendeels met zijn hand
bedekt. Maar in bewondering voor Nan had
hij zijn hand weggenomen.
..Zijn die van u, Grootvader?" vroeg zij
De oude man schudde glimlachend liet
hoofd „Nee, lieveling, ze. zijn niet van mij.
Als *e van mij waren, zouden zij al lang gele
iden verkocht zijn. Van avond wenschte ik
jjuist, dat zc van mij waren, doch dat was een
dwaze wcnsch."
Nan begreep cr niets van. „Kunt u niet, zeg
gen van wie ze zijn, Grootvader?" vroeg zij.
„Nee Nan; 't is beter dat je het niet weet.
Zij werden mij in bewaring gegeven, al jaren
g< leden. Nu zal ik ze weer wegleggen, maar
je mag tegen niemand zeggen, dat je ze gezien
hebt, kleine meid. Jij hadt ze eigenlijk ook
niet mogen zien
Hij legde ze echter nog niet dadelijk in het
kistje. Zijn kleindochtertje keek zóó bewon
derend naar de gespen, dat bij nog even talm
de met ze weg te bergen.
„Pas ze eens op je mooie schoentjes," op
perde hij. „Je moet mij daar straks nog meer
van vertellen, Nan."
Met een kreet van verrukking nam zij ze nu
op en probeerde dadelijk, hoe zij stonden,
klaar grootvader keek haar vol bewondering
aan; Nan was zijn lieveling
Plotseling keek zij op en zuchtte diep. „Ik
heb nog nooit in mijn leven zulke mooie ges
pen gezien," zei zij. „Ze zijn precies goed van
grootte voor deze schoentjes. O, wat zou ik
gelukkig zijn, als ik ze op het partijtje mocht
dragenl"
De oude heer schudde opnieuw het hoofd.
„Dat kan ik je onmogelijk toestaan, lieve kind.
Eens zal echter naar ik hoop de dag aan
breken, waarop je zc dragen zult, want ze zija
voor jou, Nan."
Zij deed een luchtsprongeljc van verrukking.
„Voor mij. Grootvader, werkelijk voor mij?"
vroeg zij.
„Ja, lieveling, voor jou. Maar je moogt ze
nu nog niet hebben. Ik mag ze je pas op je
zestienden verjaardag geven."
Hij zuchtte, terwijl hij zc met dc andere
edelsteenen in het Idstje legde. Nan hoorde
haar grootvader zuchten en zij liet haar
handje in de zijne glijden.
„Grootvader," zei zij, „iemand die zóóveel
diamanten bezit, moet wel heel rijk zijn."
Denk je dat, mijn kleine Nan? Ja, als al
die diamanten verkocht werden, zouden ze
vele duizenden opbrengen. Doch het zijn fami-
liejuweelen en zij hebben een lange geschie
denis. Eens zul je die vernemen. Zij mogen
niet te gelde gemaakt worden. Niemand heeft
het recht dat te eischen.'
Bij deze laatste woorden zuchtte meneer
Trelawny opnieuw. Dienzelfden avond nog
had hij gewenscht, dat hij er cenige van ver-
koopen kon.
Op dit oogenblik luidde de torenklok voor
het avondgebed en vlug trippelde Nan weg
om zich 'te verkleeden. Met een gevoel van
spijt trok zij de goudlecren schoentjes uit,
want zij kon de fonkelende diamanten gespen
maar niet vergeten. Aan de andere diamanten
dacht zij nauwelijks en het liet liaar onver
schillig van wie zij waren. Maar die gespen,
welke van haar waren en toch weer niet van
haar, schitterden 'haar nog steeds voor oogen.
Het was wel heel hard, dat zij ze niet dragen
mocht, al was het dan ook maar voor éón
keertje Zij bedacht nu, dat zij het met nog
meer nadruk had moeten vragen. Grootvader
had haar immers nog nooit iets geweigerd,
als zij het vurig wenschte!
HOOFDSTUK IV.
Een ontdekking.
Toen Nan den volgenden morgen wakker
werd, hoorde zij den regen tegen haar raam
kletteren. V-lug sprong zij uit bed, liep over
den eikenhouten vloer en trok het gordijn
weg. hopende dat het maar een voorbijgaand
buitje zou zijn. Doch nergens kon zij ook
maar het kleinste stukje blauw aan den hemel
ontdekken; er hingen dikke, grijze wolken en
dc regen viel bij slroomen neer.
Nan's gezichtje stond al even betrokken als
dc lucht, waar zij naar keek, want Rosa Bos-
cawen zou dien middag komen en Nan wilde
zoo graag in het koepeltje thee drinken.
Keziah zou een Icoek hakken en alle poppen
waren uitgenodigd. Nan had den vorigen
dag ter eere van haar verjaardag alge-
m. ene kwijtschelding van straf uitgeschreven-
Doch de regen had dit heerlijke plannetje
hr.-temaal ]n de war gestuurd. Nan wist maar
al Ie goed, dat al zou het tegen den mid
dag nog opklaren Keziah toch niet zou toe
slaan, dat zij buiten thee dronken. Het dak
van het koepeltje liet op verscheidene plaatsen
dén regen door, zoodat het er erg vochtig
was.
Nan ging van het raam weg en begon zich
langzaam aan te kleedcn. Zelfs het zien van
haar goudleeren schoentjes, die hoven-op haar
latafel stonden, vroolijkte haar niet op. Zij
had er heelemaal niet aan gedacht, dat het
vandaag wel eens zou kunnen regenen. En
ze dronk zoo dolgraag thee in het koepeltje!
Zij was bijna aangekleed, toen Rupert de
trap kwam opstormen.
„Nan, kom je nog niet beneden? Ik felici-
*eer wel," riep hij door het sleutelgat.
„Maak eens wat voort, wan\Tim Bennett is
er; hij heeft wilde aardbeien voor je verjaar
dag meegebracht Je zult hem toch gaan be
danken, is liet niet, Nan? Hij wacht op het
oude vlindernel, dat ik hem beloofd heb."
„Ik kom dadelijk beneden," antwoordde
Nan „O Rupert, het regent!"
Nan's stem klonk zóó terneergeslagen, dat
Rupert zijn best moest doen om niet te
lachen.
„Daarom niet getreurd, Prinses Nan," liep
hij vroolijk uit. „Het zal misschien nog wel
droog worden. Jacob voorspelt ten minste, dat
het zal opklaren."
„Maar 't is toch te vochtig utn thee te drin
ken in hel koepeltje Ik wou maar, dat Rosa
niet kwam vandaag!"
Rupert dacht een oogenblik na. Plotseling
had hij een goeden inval.
„Nan, loten wc in de torenkamer thee drin-
kcn. Wc zullen Keziah vragen, of zij er den
vloer wil aanvegen; dc oude kist kan als
tafel dienst doen en
Nan klapte in de handen. „O Rupert, dat is
een prachtig plan!" riep zij uit. „Dc toren
kamer is nog veel beter dan het koepeltje en
Keziah hoeft den vloer niet eens aan te vegen;
dal kunnen wij bejst zelf doen Pluk jij dan wat
klimop en bloemen. O, het zal veel. veel aar
diger zijn dan het koepeltje."
„Kom je dan mee naar heneden om Tim te
bedanken?" vroeg Ruper: nu blij, dat Nan
zoo ingenomen was met het plan. „Hij heeft
een heele mand met aardbeien gebracht, zulke
groole, Nan! Hij moet er erg vroeg voor op
gestaan zijn."
„Ik kom dadelijk. Laat Keziah hem wat
tc eten geven," zei Nan.
„Hij wou niet binnen komen; hij is vrcesc-
lijk verlegen. Kom dan gauw, Nan. Er is jam-
en kaas aan 't ontbijt en Keziah is al begon
nen mei den koek te bakken."
Nan kwam tot dc ontdekking, dal haar ver
jaardag toch nog heel prettig kon worden. In
een wip was zij heelemaal klaar en vlug liep
zij naar beneden.
Rupert kwam haar :n de hall tegen met
hel vlindernet in zijn hand. „Kom mee naai
de achterdeur, Nan," zei hij, „daar is Tim en
ik zal hem roepen."
De achterdeur was vlak bij dc keuken en
in dit gedeelte van den tuin stond het kippen
hok. Juist toen Rupert en Nan bij de deur
kwamen, holde Keziah hen haastig voorbij.
Zij pakte Tim beet, die nadat hij cenigen
tijd naar de verschillende kippen had staan
kijken het deurtje van het kippenhok had
opengemaakt.
„Wat voer je daar uil?' vroeg zij boos. „Nie
mand mag aan de kippen en kuikens komen'
dan ik zelf."
Tim was een magere jongen met een bruine
gelaatskleur, donkere oogen en dito haar. Hij
woonde alleen met zijn moeder in een hutje
onder aan de Rots van Dowsland en vóór hij
en Rupert vrienden werden, was hij min of
meer verwilderd en bracht zijn dagen onder
den blooten hemel door. Rupert was de eenige
behalve zijn moeder voor wien hij niet
bang was. Voor Keziah had hij diep ontzag,
zoodat hij van angst in elkaar kroop en geen
enkele poging aanwendde om zich te verde
digen. Het eenige wat hij deed, was dat hij
aan haar sterke handen trachtte te ontkomen.
Als hem dit gelukt was, zou hij zich stellig uit
de voeten gemaakt en zijn vlindernet in den
steek hebben gelaten.
Rupert liet Nan bij de deur staan en rende
naar zijn vriend toe. „Wat heeft Tim gedaan,
Keziah?" vroeg hij. „?k Weet zeker, dat hij de
kuikens geen kwaad heeft willen doen!"
De tegenwoordigheid van Rupert gaf" den
verschrikten jongen'moed te spreken. „Ik keek
er alleen maar naar, jongeheer. Ik heb ze nog
niet met een vinger aangeraakt," zei hij.
„Dal zol wel," meende Keziah, wier kuikens
haar zeer na aan het hart lagen. „Alleen maar
naar gekeken! Waarom kom je niet in de keu
ken, zooals ieder ander- doel? 't Is weer om
er geen hond door te jagen."
„Ja, kom in de keuken, dan krijg je wat te
eten, Tim." zei Rupert nu. „Keziah meent het
zoo kwaad niet en Nan wou jc bedanken voor
de aardbeien."
Doch den cenigen wensch, dien Tim koester
de, was: zich zoo vlug mogelijk uit de voeten
maken. Hij zei, d<at hij niet bedankt hoefde te
w orden voor de aardbeien cn blij was, dat de
jongejuffrouw ze lekker vond. Daarna holde
hij weg met zijn vlindernet in de hand, terwijl
hij zich pas veilig voelde voor de woede van
Keziah, toen hij weer in de bosschen was.
„Ik weet zeker, dat het Tim's bedoeling hee
lemaal niet was om de kuikens aan te raken,"
zei Rupert heel ernstig tegen Keziah, terwijl
hij weer in de keuken kwam. „Hij keek er
alleen maar naar. Dat doet hij graag. Hij deed
werkelijk Jiiets, dat niet mocht."
Keziah was bezig haar koek te bakken en
draaide dien eerst nog eens, vóór zij ant
woord gaf. Zij voelde zelf wel, dat zij te hard
was geweest tegen Tim, doch wilde dit voor
Rupert niet erkennen.
„fk heb niet graag, dal iemand zich met mijn
kuikens bemoeit, jongeheer." zei zij. „Tim
Bennell had binnen moeten komen* dan had
hij zich bij de kachel kunnen drogen. Ilij had
geen drogen draad meer aan zijn lijf, maar
zigeuners geven daar niet om, heb ik wel eens
gehoord."
Rupert keerde zich driftig om cn wilde de
keuken verlaten, doch Keziah haastte zich om
den indruk van haar laatste woorden te ver
zachten. „Kijk eens, jongeheer," zei zij, „ik
wil geen kwaad zeggen van den jongen, maar
ik begrijp niet, waaróm hij buiten bleef.
En de jongejuffrouw wil vanmiddag graag
thee drinken in de torenkamer, heb ik ge
hoord? Maar die kist kan moeilijk dienst doen
als tafel. Op zolder staat nog een oude tafel.
Zoodra Jacob thuis komt, zullen we die samen
naar beneden halen."
Rupert's gezicht klaarde oogenblikkelijk op.
.Ja, een tafel is nog veel mooier," riep hij
uit. „Ik geloof, dat die kist in elkaar zou zak
ken, als we hem verzetten. Ik ga het Nan da
delijk vertellen."
De torenkamer werd bereikt door middel
van een hooge wenteltrap. Zij had <frie smalle
ramen in de dikke muren; er was een groote
steenen stookplaats in een der hoeken en de
vloer, de zoldering en de wanden waren van
donker eikenhout. Ik denk, dat de meeste mij
ner lezers en lezeressen het op dien regenach-
tigen morgen een somber vertrek gevonden
zouden hebben, maar Nan on Rupert leek het
een kamer uit een sprookje.
Tot Nan's groote teleurstelling stond Keziah
cr op zelf het vertrek aan te vegen. Nan voa4
het dagclijksch onderhoud van haar eigen
kamer vervelend werk, maar nu zou zij niets
liever gedaan hebbeh dan Keziah bij het ra
gen en vegen een handje te helpen. Doch toen
Keziah hiermee klaar was, viel er gelukkig
nog heel wat voor hen te doen.
Rupert bracht eenige schatten wan zijn
slaapkamer naar boven; aan de wanden hing
hij mooie jachlplatcn op, de glazen stolp met
den opgezetten uil zette hij boven op de kast
en dc oude helm, dien Jacob in den tuin had
opgegraven, deed dienst als schoorstcenver-
sicring. Daarna ging hij in den regen naar
buiten om bloemen cn klimop te plukken, ter
wijl Nan voortging met het wrijven der oude
eikenhouten kist. Zij was juist bezig met de
tafel een beurt-te geven, welke Keziah en
Jacob van den zolder hadden gehaald, toen
Rupert met de bloemen binnenkwam. Hel was
een vierkante tafel met.gebeeldhouwde poo
len en eens een waar kunststuk geweest; nu
was zij echter verwaarloosd. Op het eerste
gezicht scheen het eikenhouten blad uit één
stuk Ic bestaan, doch toen Nan ei' met haar
borstel overheen wreef, hoorde zij liet kraken.
„Rupcrt, kom eens "kijken," riep zij uit. „ïk
geloof, dat er een la in is. Ik denk vast, dat
dit gedeelte van de tafel weggeschoven kan
worden. Probeer eens of jij er beweging in
kunt krijgen."
(Wordt vervolgd.)
Paasohti]d In Rusland.
De Goede Vrijdag is een zeer heilig gehou
den dag in Rusland.
In Moskou naderen de priesters te midder
nacht. zingend, de symbolische graftombe van
Christus in de kathedraal. Doch als zij er vlak
bij zijn gekomen, staan zij plotseling stil, want
de twee cn dertig groote klokken van het
Kremlin beginnen te luiden voor den gestor
ven Christus en de vijfhonderd andere ker
ken van de stad antwoorden med hare dof cn
zwaar klinkende klokken.
De voornaamste leden van'iedere Russische
familie zijn op en gekleed, wachtend op deze
plechtige uitnoodiging. Nu begeeft ieder zich
met witte bloemen naar de kerken.
Alle kerkgangers zijn stil en treurig; langs
menige wang vloeien tranen in herinnering
aan Hem, Die voor hen stierf.
De patriarch wijst op ïiet gesloten graf en
herhaalt op indrukwekkende wijze de oude,
oude geschiedenis van Christus' lijden, Zijn
kruisdood cn Zijn graflegging.
Hierna schikken de menschen de door hen
meegebrachte bloemen om het graf en kee-
ren na ontelbare buigingen, waarbij zij 't pla
veisel met 't voorhoofd aanraken, even stil
terug al^ij zijn gekomen.
Op den avond van den Stillen Zaterdag
gaat er een lange processie door de straten;
hel einddoel is de kathedraal.
De patriarch en de priesters kloppen aan
de deuren van het heiligdom en doen 't
wierook branden.
Plotseling vliegen de groote (leuren open.
Dit is een oogenblik, zoo plechtig, dat de pen
te kort schiet om het tc beschrijven.
Nu vormen de massa's kerkgangers, die on
telbare toortsen dragen, twee rijen, waar d#
aartsbisschop doorheen schrijdt, gevolgd door
de priesters, de koorzangers en de geheele
groote menigte geloovigen.
Een overvloed van licht omgeeft hen; ge
zang weerklinkt. Allen doen een voetval en
aanbidden, terwijl zij het toeken des kruises
maken.
Dan wordt het heilige scherm of de gehei
me deur plotseling weggeschoven cn de licht
gestalte van den opgestanen Heiland ziet met
een uitdrukking van heilig erbarmen op de
menigte neer.
Met oogen, waarin hun ziel ligt, staren al
len eerbiedig en vol liefde naar het beeld van
hun lieer en Meester en maken weer liet
kruistceken, terwijl zij zich diep ter aarde
buigen.
Hierop omhelzen zij elkander driemaal on
der het uitroepen van deze woorden;
Ckristos voskres! (Christus is opgestaan!)
en het antwoord luidt:
Vo isline voskres! (Ja waarlijk, Hij is op
gestaan!)
Naverteld door Hermanna.
Hoe Molly töch haar
Paaschei kreeg.
door C. H.
Op de hei werd een drukke hazen-vergade
ring gehouden, een jaarlijksche vergadering
nog wel, waarop niet één Paaschhaas ontbrak.
Ja toch, één was er, de oude, kreupele Flap
oor, die zijn heele leven met Paschen eieren
aan de kinderen had gebracht, doch nu zóó
oud en zóó kreupel was, dat hij niet eens op
de vergadering kon verschijnen en nog veel
minder aan het kleine meisje, dat hij nu al
drie jaar achtereen verrast had, haar Paaschei
kon brengen. Flapoor vond dal natuurlijk heel
jammer en hij peinsde en peinsde, hoe hij
Molly zoo heette het meisje nu tóch een
mooi Paaschei kon bezorgen. Dat was niet
gemakkelijk, zul jc zeggen; nu, dat vond Flap
oor ook. Maar hij gaf den moed zoo gauw niet
op. Als je iets heel graag wilt, laat je je niet
door allerlei bezwaren uil het veld slaan, maar
je denkt en overlegt net zoolang, totdat je het
zaakje voor elkaar hebt.
Zoo ging het Flapoor ook. Hij woelde dien
nacht onrustig in zijn leger heen en weer en
kon den slaap maar niet vatten. Molly, het
lieve blonde meisje, dat altijd zoo blij was met
haar rose ei een rose had zij 'l allerliefst
zou he>t hebben. Maar hoe? Natuurlijk kon
hij wel aan een arfder vragen er voor te zor
gen, maar dat was toch niet heelemaal het
zelfde, als wanneer hij het persoonlijk deed.
Hij kon het zijn neven Fluweelvel en Stomp-
staart wel opdragen, maar dat waren
echte spring-in-'t-veld's, zoo ondoordacht; 't
kon best zijn, dat ze onderweg hun ei lieten
vallen of 't aan een verkeerd kind brachten.
Nee, als hij het dien opdroeg, kon hij er
niet gerust op zijn. Zelf moést hij het doen,
wilde hij zeker zijn, dat Molly haar Paaschei
kreeg. Daar zat niets anders op. Maar wacht,
de neven konden hem helpen. Flapoor peinsde
er nog eens verder over na en eindelijk, tegen
den morgen, had hij zijn plannetje gereed.
De neven, die den volgenden dag juist eens
kwamen kijken, hoe Oom Flapoor het maak-
to, wilden hem graag helpen Oom had het
heele plan in zijn hoofd; als zij het nu maar
uitvoerden, 'zou alles best in orde komen.
Luister maar eens, hoe slim Oom Flapoor een
en ander bedacht had.
Van mooie, dunne sparrctakjcs werd een
soort ladderwagen gemaakt. Dien ken je wel,
is het niet? Twee wielen als onderstel-en daar
plat bovenop een ladder met sporten. Het on
derstel was het moeilijkst, vooral om de wie
len goed rond Lc krijgen kostte veel inspan
ning, maar 't lukte tocli
De ladder ging gemakkelijker en met den-
nenaalden en hars werd zij stevig met het on
derstel verbonden. Nu nog een leuning achter
op de ladder, wantdaar tegenaan
moest Oom Flapoor zitten, Oom Flapoor met
het mooie rose ei in zijn pootjes
Zaterdag vóór Paschen was de wagen ge
reed cn op Paaschmorgen vóór dag en vóór
dauw hielpen Fluweelvel cn Stompstaart
Oom op den wagen, gaven hem heel behoed
zaam het ei aan 't mooiste- dat zij hadden
kunnen vinden cn duwden nu het keurige
voertuig voorl. 'i Was een heel eindje naar
het dorp, waar Molly woonde en de neven
moesten onderweg wel een paar maal blijven
stilstaan om zich met een poot het voorhoofd
af te vegen, want hel was een warm werkje.
Gelukkig kwamen zc zonder ongelukken in het
dorp aan. Oom Flapoor kende den weg' en
wees een paadje, dat achter in den tuin van
Molly uitkwam. „Daar is haar kamer," zei hij
en wees met zijn oud, krom pootje naar het
raam van Molly.
Nu is het hazengewoonte, de Paascheieren
heel stilletjes in den tuin te leggen en zich
daarna uit de voeten te maken. Op Paasch-
morgen komen dc kinderen buiten om ze te
zoeken. Oom Flapoor kon zich echter niet zoo
haastig uil de voeten maken, 'k Heb je im
mers al verteld, dat hij oud en stijf was. Voor
zichtig reden de neven hem daarom onder
een struik, dan kon hij rustig blijven ritten.
Dat was het minst vermoeiend voor Oom. Als
Molly buiten kwam, kon Oom Flapoor haar
dan zelf zijn Paaschei aanbieden. Fluweelvel
en Stompstaart zouden een klein eindje het
bosch ingaan en Oom later als Molly er ge
weest was weer komen halen om op de
zelfde manier, maar zonder ei natuurlijk,
weer terug te gaan naar de hei.
Het was prachtig weer en hel Paaschzon-
netje scheen al vroeg. Een paar nieuwsgierige
stralen gluurden door de gordijnen van
Molly's kamer naar binnen ea kusten haar op
't voorhoofd. Met een lachend gezichtje werd
het kleine meisje wakker. Wat was ze blij,
dat de zon zoo heerlijk scheen!
't Was nog heel vroeg, maar op Paaschmor-
geu hoefde zij nooit tc wachten, totdat zij ge
roepen werd; dan mocht ze opstaan, zoodra
ze wakker werd. Vlug kleedde zij zich aan ca
sloop toen op haar teentjes naar den tuin om
te kijken, of het Paaschhaasje haar weer zoo'a
mooi rose ei gebracht had, als hij nu al drie
jaar achter elkaar had gedaan.
Nauwelijks was zij in den tuin en gluurde
zij voorzichtig onder de struiken, of zij
zageen Paaschhaas op een beelderi-
gen ladderwagen van groene sparretakjes, met
een mooi rose ei tusschen zijn pootjes. Dat
was me een verrassing, want zooiets had ze
nog nooit gezien! 't Was dan ook de eerste
keer, dat de Paaschhaas op haar wachtte;
andere jaren legde hij zijn ei in 't gras cn was
zelf al weer verdwenen, als Molly in den tuin
kwam. Bijna klapte zij in haar handjes van
plezier, maar zij bedacht gelukkig nog bijtijds,
dat het haasje daar wel eens van schrikken
kon cn dat zou ze niet graag willen.
Oom Flapoor die 't -anders niet erg op
de menschen begrepen had was heelemaal
niet bang voor Molly. Wat zag zij er.lief en
vriendelijk uit! Maar wat was dat? Liep zc
nu weg, zonder eerst het ei aan te pakken?
Daar begreep hij niets van en hij was nog
bezig hierover na te denken, toen Molly terug
kwam met een handvol koolbladeren, die
zij hem gaf. Lekker smaakten diel Voorzichtig
nam zij het beelderige ei aan, bedankte het
Paaschhaasje vriendelijk en liep vlug naar
huis.
Toen zij eenige oogenblikken later met haar
vader en moeder buiten kwam om hun den
Paaschhaas op het mooie "Wagentje te laten
zien, hadden Stompstaart en Fluweelvel Oom
Flapoor juist den tuin uitgereden. Het speet
Molly wel, dat zij hem nergens meef zag,
maar zij begreep, dat het haasje weer naar
zijn holletje in de hei terug moest cn misschien
niet zoo heel veel tijd had. Hoe hij echter
zoo vlug verdwenen was, begreep zij niet. Zij
had immers Stompstaart cn Fluweelvel niet
gezien!
Eon ïïa!«us In gevangenschap.
In de meest noordelijke zeeën iTeft men
een zeer groot zoogdier aan, dat in uiterlijk
veel overeenkomst met de robben of zee
honden vertoont, dorb door zijn buiten den
bek uitstekende tanden daarvan duidelijk te
onderscheiden is. Het is de walrus. Wan
neer hij volwassen is heeft hij een lengte van
6 7 meter en een gewicht van 1000 tot
1500 kilogram, gewoonlijk zijn ze kleiner,
doch exemplaren van vier meter behooren
niet tot de zeldzaamheden. Vroeger waren
de walrussen veel algemeener dan thans en
kwamen ze zelfs tot aan de kusten van
Schotland voor; maar door de onophoude
lijke vervolging, waaraan zij van de zijde der
menschen zijn blootgesteld, is hun aantal
zeer verminderd en hebben zij zich in de
noordelijke streken teruggetrokken. Daar
leven ze op en tusschen het ijs in groote
troepen zeer gezellig bij elkaar.
Even als bij de robben zijn de vier tot
vinnen vervormde ledematen zeer geëigend
om mede te zwemmen, doch minder ge
schikt om op het land te gebruiken. De kop
is niet zeer groot, rond, naar onderen ver
breed en daar met een menigte harde bor
stels bezet, die om den mond een soort van
baard vonnen. Het meest opvallend zijn
echter de groote hoektanden, die als naar
beneden gebogen haken uit den bek steken
en soms een lengte van 6 tot 7 decimeter
bereiken. Daarmede haken zij zich aan het
ijs vast, bewegen zij zich voorwaarts, en be
klimmen zij zelfs steile wanden.
Hun voedsel bestaat uit allerlei zeedieren,
zooals krabben en weekdieren; doch in hun
maag vindt men ook wier en andere ze^<
planten, die hoogstwaarschijnlijk bij het los.
maken der prooi van de kust, m den mond
geraken en ingeslikt worden.
Slechts eenmaal, in het jaar 1853; wer<|
een jonge walrus levend naar Europa ge*
bracht, doch hij stierf zeer spoedig, waar*
schijnlijk omdat men hem met plantaardig
voedsel in het leven wilde houden, in da
meening verkeerende, dat men met een
plantetend dier te doen had.
In October 1883 werd in de straal
Davis bij een geharpoeneerde walrus
een zuigeling gevonden en door de matio-
zen aan boord van het stoomschip Polynia
gebracht. Men hield hem in het leven met
fijn gemaakte visch. Aan wal gebracht,
kwam hij in het bezit van den heer
Farini te Londen, die hem eerst te
Londen, daarna in het aquarium te Berlijn,
alsook in de diergaarde te Frankfort ter be
zichtiging stelde. Van zijn verblijf te Berlijn
worden de volgende bijzonderheden mede*"
gedeeld:
Gedurende de drie maanden van zijn ver*
blijf aldaar, heeft hij zich buitengewoon onS
wikkeld. Hij is dubbel zoo zwaar geworden,
wat zeer goed te verklaren is, als men in
aanmerking neemt, dat hij dagelijks 10 tol
15 kilo versche schelvisch en kabeljauw ver
slond en op het laatst nog met geen 25 kilo
tevreden was.
Op deze ongehoorde eetlust afgaande,
kan men zich een denkbeeld vormen van de
slachting onder de kleine zeedieren, dage
lijks door de in de IJszee voorkomende wal
russen teweeg gebracht.
Het gewicht van dezen walrus bedraagt
85 kilo. De beide hoektanden hebben zicK
reeds door het tandvleesch heen gebroken,
maar zijn van buiten nog niet zichtbaar. Ge
durende dit proces heeft het dier in drie we
ken niet het minste voedsel gebruikt, zoo
dat de eigenaar zeer voor zijn leven vrees
de, dat slechts met moeite door het ingeven
van levertraan behouden bleef.
De onaangename geur, die van het dier
uitgaat, maakt het onmogelijk, hem in een
besloten ruimte te houden. Hij slaapt 's
nachts buiten het water en brengt ook het
grootste deel van den dag op het droge
waar hij zich tamelijk gemakkelijk voortbe
weegt.
Er is geen dier, dat in bevattelijkheid de
zen walrus evenaart. Een paar minuten zijn
voldoende om hem een of ander kunststuk
je te leeren. Zijn oppasser, een mulat, is
hierin bovendien zeer bedreven. Zoolang do
walrus gevangen is, wordt hij door dezen op
passer verzorgd en daardoor is hij zeer aan
hem gehecht. Hij kent hem niet alleen aan
zijn stem, maar ook aan zijn gang. Hij volgt
hem op den voet en gehoorzaamt elk be
vel oogenblikkelijk. Op een wenk van den
oppasser plaatst hij zich voor de traliën van
zijn verblijf, en geeft met de rechterhand,
als men zijn vinnen zoo noemen mag, kus-
handj'es aan het publiek en laat daarbij een
eigenaardig grommend geluid hooren, dat
steeds den lachlust van het publiek opwekt
Dan volgt hij hem naar een beweeglijken
plank, die met een schel in verbinding staal
en beweegt deze met den rechter voorpoot
zoo lang en zoo dikwijls als de oppasser het
verlangt. Zoodra de steeds Engelsch spre
kende mulat hem toeroept „ring the heil",
zet hij de klok in beweging. Op commando
„lay down" gaat hij dood liggen. Zegt de
oppasser tot hem „go away and come back"
dan gaat hij over de schuin naar het water
voerende plank naar beneden en keert daar-
ne terug. Op commando klimt hij op een
stoel, klautert op de leuning, werpt het pu
bliek weer kushandjes toe en slaat met den
rechter voorpoot op een aan den stoel be
vestigde tambourijn. Hij vuurt een revolver
af door met zijn bek aan een koordje te
trekken, dat met den trekker in verband
staat en wanneer het pistool weigert, trekt
hij er zoo lang aan, ot het schot gevallen is.
Als hem toegeroepen wordt „go in water'
laat hij zich langs de hellende plank in het
water, glijden en begint poh et bevel „beat
the water" mt de beide voorste vinnen het
water te slaan. Hij rolt een houten cylinder
met den bek vooruit en apporteert een in
het water geworpen spons. Deze kleine
kunststukjes behoeven elkander niet gere
geld op te volgen, hij voert altijd juist dat
gene uit wat hem bevolen wordt.
Na elke uitvoering krijgt hij evenais de
gedresseerde paarden een stukje suiker
een stukje ijs tot belooning en daar zulke
voorstellingen wel twintigmaal op een dag
worden herhaald, heeft er een voortdurend
onderhoud tusschen dit dier en zijn oppas
ser plaats.
Hij spreekt hem aan met „dog" of „boy"'
en de jvalrus antwoordt daarop met een
toon, die aan een buikspreker doet denken
en welke meer gerekt wordt als hij aange
sproken wordt met „dear dog" of „daer boy
Zooals uit deze mededeeling blijkt, behoeft
dit in uiterlijk zoo misdeelde dier, waarvan
de ouders nooit dan op minder aangename
wijze met den mensch in aanraking zijn ge
weest, wat revstand aangaat, niet onder ra
doen voor de op dit punt meer bevoorrech
te wezens, iets waarvan trouwens meer voor
beelden bekend zijn.
De zeeleeuwen in Artis, die in zeei vele
opzichten met de walrussen overeenkomen,
verrichten wel zooveel kunstjes niet, maar
zij geven ons toch den indruk, dat zij die
zeer spoedig zouden kunnen leeren, v. an-
neer men slechts nagaat hoe nauwkeurig zij
den oppasser 'in zijn bewegingen volgen,
zelfs Vanneer het publiek hem bijna geheel
voor hun oogen verbergt.