O-ooi3 de Heugel, De Gespen. Naar het Engelsch van II. Clark*. Vertaald door C. H „Wie is daar?" riëp hij uit, en toen hij het kleine figuurtje in het wit gewaar werd, vroeg hij; „Nan, wat doe je daar?" Zijn stem klonk zóó streng en vreemd, dat Nan er wel even van schrikte. Zij was echter te veel Grootvaders lieveling om er lang van onder den indruk te zijn. ^Ik wou u mijn nieuwe schoentjes laten Eien, Grootvader, zei zij, terv ijl zij vlug de onderste treden afliep en naar hem toe danste. „Rupert heeft ze voor mijn verjaardag ge kocht van het geld, dat hij kreeg voor de va rend, welke hij op de Rots van Dowsland ge plukt Sceft Zijn ze niet beelderig? Ik zal zc op het partijtje dragen. En dit is mijn jurk. Madame heeft haar voor'mij gemaakt van een oude japon van Moeder. O, wat een prach tige dingen, Grootvader 1 Mag ik ze eens even zien?" Bij het eerste geluid op dc trap had de oude heer de diamanten grootendeels met zijn hand bedekt. Maar in bewondering voor Nan had hij zijn hand weggenomen. ..Zijn die van u, Grootvader?" vroeg zij De oude man schudde glimlachend liet hoofd „Nee, lieveling, ze. zijn niet van mij. Als *e van mij waren, zouden zij al lang gele iden verkocht zijn. Van avond wenschte ik jjuist, dat zc van mij waren, doch dat was een dwaze wcnsch." Nan begreep cr niets van. „Kunt u niet, zeg gen van wie ze zijn, Grootvader?" vroeg zij. „Nee Nan; 't is beter dat je het niet weet. Zij werden mij in bewaring gegeven, al jaren g< leden. Nu zal ik ze weer wegleggen, maar je mag tegen niemand zeggen, dat je ze gezien hebt, kleine meid. Jij hadt ze eigenlijk ook niet mogen zien Hij legde ze echter nog niet dadelijk in het kistje. Zijn kleindochtertje keek zóó bewon derend naar de gespen, dat bij nog even talm de met ze weg te bergen. „Pas ze eens op je mooie schoentjes," op perde hij. „Je moet mij daar straks nog meer van vertellen, Nan." Met een kreet van verrukking nam zij ze nu op en probeerde dadelijk, hoe zij stonden, klaar grootvader keek haar vol bewondering aan; Nan was zijn lieveling Plotseling keek zij op en zuchtte diep. „Ik heb nog nooit in mijn leven zulke mooie ges pen gezien," zei zij. „Ze zijn precies goed van grootte voor deze schoentjes. O, wat zou ik gelukkig zijn, als ik ze op het partijtje mocht dragenl" De oude heer schudde opnieuw het hoofd. „Dat kan ik je onmogelijk toestaan, lieve kind. Eens zal echter naar ik hoop de dag aan breken, waarop je zc dragen zult, want ze zija voor jou, Nan." Zij deed een luchtsprongeljc van verrukking. „Voor mij. Grootvader, werkelijk voor mij?" vroeg zij. „Ja, lieveling, voor jou. Maar je moogt ze nu nog niet hebben. Ik mag ze je pas op je zestienden verjaardag geven." Hij zuchtte, terwijl hij zc met dc andere edelsteenen in het Idstje legde. Nan hoorde haar grootvader zuchten en zij liet haar handje in de zijne glijden. „Grootvader," zei zij, „iemand die zóóveel diamanten bezit, moet wel heel rijk zijn." Denk je dat, mijn kleine Nan? Ja, als al die diamanten verkocht werden, zouden ze vele duizenden opbrengen. Doch het zijn fami- liejuweelen en zij hebben een lange geschie denis. Eens zul je die vernemen. Zij mogen niet te gelde gemaakt worden. Niemand heeft het recht dat te eischen.' Bij deze laatste woorden zuchtte meneer Trelawny opnieuw. Dienzelfden avond nog had hij gewenscht, dat hij er cenige van ver- koopen kon. Op dit oogenblik luidde de torenklok voor het avondgebed en vlug trippelde Nan weg om zich 'te verkleeden. Met een gevoel van spijt trok zij de goudlecren schoentjes uit, want zij kon de fonkelende diamanten gespen maar niet vergeten. Aan de andere diamanten dacht zij nauwelijks en het liet liaar onver schillig van wie zij waren. Maar die gespen, welke van haar waren en toch weer niet van haar, schitterden 'haar nog steeds voor oogen. Het was wel heel hard, dat zij ze niet dragen mocht, al was het dan ook maar voor éón keertje Zij bedacht nu, dat zij het met nog meer nadruk had moeten vragen. Grootvader had haar immers nog nooit iets geweigerd, als zij het vurig wenschte! HOOFDSTUK IV. Een ontdekking. Toen Nan den volgenden morgen wakker werd, hoorde zij den regen tegen haar raam kletteren. V-lug sprong zij uit bed, liep over den eikenhouten vloer en trok het gordijn weg. hopende dat het maar een voorbijgaand buitje zou zijn. Doch nergens kon zij ook maar het kleinste stukje blauw aan den hemel ontdekken; er hingen dikke, grijze wolken en dc regen viel bij slroomen neer. Nan's gezichtje stond al even betrokken als dc lucht, waar zij naar keek, want Rosa Bos- cawen zou dien middag komen en Nan wilde zoo graag in het koepeltje thee drinken. Keziah zou een Icoek hakken en alle poppen waren uitgenodigd. Nan had den vorigen dag ter eere van haar verjaardag alge- m. ene kwijtschelding van straf uitgeschreven- Doch de regen had dit heerlijke plannetje hr.-temaal ]n de war gestuurd. Nan wist maar al Ie goed, dat al zou het tegen den mid dag nog opklaren Keziah toch niet zou toe slaan, dat zij buiten thee dronken. Het dak van het koepeltje liet op verscheidene plaatsen dén regen door, zoodat het er erg vochtig was. Nan ging van het raam weg en begon zich langzaam aan te kleedcn. Zelfs het zien van haar goudleeren schoentjes, die hoven-op haar latafel stonden, vroolijkte haar niet op. Zij had er heelemaal niet aan gedacht, dat het vandaag wel eens zou kunnen regenen. En ze dronk zoo dolgraag thee in het koepeltje! Zij was bijna aangekleed, toen Rupert de trap kwam opstormen. „Nan, kom je nog niet beneden? Ik felici- *eer wel," riep hij door het sleutelgat. „Maak eens wat voort, wan\Tim Bennett is er; hij heeft wilde aardbeien voor je verjaar dag meegebracht Je zult hem toch gaan be danken, is liet niet, Nan? Hij wacht op het oude vlindernel, dat ik hem beloofd heb." „Ik kom dadelijk beneden," antwoordde Nan „O Rupert, het regent!" Nan's stem klonk zóó terneergeslagen, dat Rupert zijn best moest doen om niet te lachen. „Daarom niet getreurd, Prinses Nan," liep hij vroolijk uit. „Het zal misschien nog wel droog worden. Jacob voorspelt ten minste, dat het zal opklaren." „Maar 't is toch te vochtig utn thee te drin ken in hel koepeltje Ik wou maar, dat Rosa niet kwam vandaag!" Rupert dacht een oogenblik na. Plotseling had hij een goeden inval. „Nan, loten wc in de torenkamer thee drin- kcn. Wc zullen Keziah vragen, of zij er den vloer wil aanvegen; dc oude kist kan als tafel dienst doen en Nan klapte in de handen. „O Rupert, dat is een prachtig plan!" riep zij uit. „Dc toren kamer is nog veel beter dan het koepeltje en Keziah hoeft den vloer niet eens aan te vegen; dal kunnen wij bejst zelf doen Pluk jij dan wat klimop en bloemen. O, het zal veel. veel aar diger zijn dan het koepeltje." „Kom je dan mee naar heneden om Tim te bedanken?" vroeg Ruper: nu blij, dat Nan zoo ingenomen was met het plan. „Hij heeft een heele mand met aardbeien gebracht, zulke groole, Nan! Hij moet er erg vroeg voor op gestaan zijn." „Ik kom dadelijk. Laat Keziah hem wat tc eten geven," zei Nan. „Hij wou niet binnen komen; hij is vrcesc- lijk verlegen. Kom dan gauw, Nan. Er is jam- en kaas aan 't ontbijt en Keziah is al begon nen mei den koek te bakken." Nan kwam tot dc ontdekking, dal haar ver jaardag toch nog heel prettig kon worden. In een wip was zij heelemaal klaar en vlug liep zij naar beneden. Rupert kwam haar :n de hall tegen met hel vlindernet in zijn hand. „Kom mee naai de achterdeur, Nan," zei hij, „daar is Tim en ik zal hem roepen." De achterdeur was vlak bij dc keuken en in dit gedeelte van den tuin stond het kippen hok. Juist toen Rupert en Nan bij de deur kwamen, holde Keziah hen haastig voorbij. Zij pakte Tim beet, die nadat hij cenigen tijd naar de verschillende kippen had staan kijken het deurtje van het kippenhok had opengemaakt. „Wat voer je daar uil?' vroeg zij boos. „Nie mand mag aan de kippen en kuikens komen' dan ik zelf." Tim was een magere jongen met een bruine gelaatskleur, donkere oogen en dito haar. Hij woonde alleen met zijn moeder in een hutje onder aan de Rots van Dowsland en vóór hij en Rupert vrienden werden, was hij min of meer verwilderd en bracht zijn dagen onder den blooten hemel door. Rupert was de eenige behalve zijn moeder voor wien hij niet bang was. Voor Keziah had hij diep ontzag, zoodat hij van angst in elkaar kroop en geen enkele poging aanwendde om zich te verde digen. Het eenige wat hij deed, was dat hij aan haar sterke handen trachtte te ontkomen. Als hem dit gelukt was, zou hij zich stellig uit de voeten gemaakt en zijn vlindernet in den steek hebben gelaten. Rupert liet Nan bij de deur staan en rende naar zijn vriend toe. „Wat heeft Tim gedaan, Keziah?" vroeg hij. „?k Weet zeker, dat hij de kuikens geen kwaad heeft willen doen!" De tegenwoordigheid van Rupert gaf" den verschrikten jongen'moed te spreken. „Ik keek er alleen maar naar, jongeheer. Ik heb ze nog niet met een vinger aangeraakt," zei hij. „Dal zol wel," meende Keziah, wier kuikens haar zeer na aan het hart lagen. „Alleen maar naar gekeken! Waarom kom je niet in de keu ken, zooals ieder ander- doel? 't Is weer om er geen hond door te jagen." „Ja, kom in de keuken, dan krijg je wat te eten, Tim." zei Rupert nu. „Keziah meent het zoo kwaad niet en Nan wou jc bedanken voor de aardbeien." Doch den cenigen wensch, dien Tim koester de, was: zich zoo vlug mogelijk uit de voeten maken. Hij zei, d<at hij niet bedankt hoefde te w orden voor de aardbeien cn blij was, dat de jongejuffrouw ze lekker vond. Daarna holde hij weg met zijn vlindernet in de hand, terwijl hij zich pas veilig voelde voor de woede van Keziah, toen hij weer in de bosschen was. „Ik weet zeker, dat het Tim's bedoeling hee lemaal niet was om de kuikens aan te raken," zei Rupert heel ernstig tegen Keziah, terwijl hij weer in de keuken kwam. „Hij keek er alleen maar naar. Dat doet hij graag. Hij deed werkelijk Jiiets, dat niet mocht." Keziah was bezig haar koek te bakken en draaide dien eerst nog eens, vóór zij ant woord gaf. Zij voelde zelf wel, dat zij te hard was geweest tegen Tim, doch wilde dit voor Rupert niet erkennen. „fk heb niet graag, dal iemand zich met mijn kuikens bemoeit, jongeheer." zei zij. „Tim Bennell had binnen moeten komen* dan had hij zich bij de kachel kunnen drogen. Ilij had geen drogen draad meer aan zijn lijf, maar zigeuners geven daar niet om, heb ik wel eens gehoord." Rupert keerde zich driftig om cn wilde de keuken verlaten, doch Keziah haastte zich om den indruk van haar laatste woorden te ver zachten. „Kijk eens, jongeheer," zei zij, „ik wil geen kwaad zeggen van den jongen, maar ik begrijp niet, waaróm hij buiten bleef. En de jongejuffrouw wil vanmiddag graag thee drinken in de torenkamer, heb ik ge hoord? Maar die kist kan moeilijk dienst doen als tafel. Op zolder staat nog een oude tafel. Zoodra Jacob thuis komt, zullen we die samen naar beneden halen." Rupert's gezicht klaarde oogenblikkelijk op. .Ja, een tafel is nog veel mooier," riep hij uit. „Ik geloof, dat die kist in elkaar zou zak ken, als we hem verzetten. Ik ga het Nan da delijk vertellen." De torenkamer werd bereikt door middel van een hooge wenteltrap. Zij had <frie smalle ramen in de dikke muren; er was een groote steenen stookplaats in een der hoeken en de vloer, de zoldering en de wanden waren van donker eikenhout. Ik denk, dat de meeste mij ner lezers en lezeressen het op dien regenach- tigen morgen een somber vertrek gevonden zouden hebben, maar Nan on Rupert leek het een kamer uit een sprookje. Tot Nan's groote teleurstelling stond Keziah cr op zelf het vertrek aan te vegen. Nan voa4 het dagclijksch onderhoud van haar eigen kamer vervelend werk, maar nu zou zij niets liever gedaan hebbeh dan Keziah bij het ra gen en vegen een handje te helpen. Doch toen Keziah hiermee klaar was, viel er gelukkig nog heel wat voor hen te doen. Rupert bracht eenige schatten wan zijn slaapkamer naar boven; aan de wanden hing hij mooie jachlplatcn op, de glazen stolp met den opgezetten uil zette hij boven op de kast en dc oude helm, dien Jacob in den tuin had opgegraven, deed dienst als schoorstcenver- sicring. Daarna ging hij in den regen naar buiten om bloemen cn klimop te plukken, ter wijl Nan voortging met het wrijven der oude eikenhouten kist. Zij was juist bezig met de tafel een beurt-te geven, welke Keziah en Jacob van den zolder hadden gehaald, toen Rupert met de bloemen binnenkwam. Hel was een vierkante tafel met.gebeeldhouwde poo len en eens een waar kunststuk geweest; nu was zij echter verwaarloosd. Op het eerste gezicht scheen het eikenhouten blad uit één stuk Ic bestaan, doch toen Nan ei' met haar borstel overheen wreef, hoorde zij liet kraken. „Rupcrt, kom eens "kijken," riep zij uit. „ïk geloof, dat er een la in is. Ik denk vast, dat dit gedeelte van de tafel weggeschoven kan worden. Probeer eens of jij er beweging in kunt krijgen." (Wordt vervolgd.) Paasohti]d In Rusland. De Goede Vrijdag is een zeer heilig gehou den dag in Rusland. In Moskou naderen de priesters te midder nacht. zingend, de symbolische graftombe van Christus in de kathedraal. Doch als zij er vlak bij zijn gekomen, staan zij plotseling stil, want de twee cn dertig groote klokken van het Kremlin beginnen te luiden voor den gestor ven Christus en de vijfhonderd andere ker ken van de stad antwoorden med hare dof cn zwaar klinkende klokken. De voornaamste leden van'iedere Russische familie zijn op en gekleed, wachtend op deze plechtige uitnoodiging. Nu begeeft ieder zich met witte bloemen naar de kerken. Alle kerkgangers zijn stil en treurig; langs menige wang vloeien tranen in herinnering aan Hem, Die voor hen stierf. De patriarch wijst op ïiet gesloten graf en herhaalt op indrukwekkende wijze de oude, oude geschiedenis van Christus' lijden, Zijn kruisdood cn Zijn graflegging. Hierna schikken de menschen de door hen meegebrachte bloemen om het graf en kee- ren na ontelbare buigingen, waarbij zij 't pla veisel met 't voorhoofd aanraken, even stil terug al^ij zijn gekomen. Op den avond van den Stillen Zaterdag gaat er een lange processie door de straten; hel einddoel is de kathedraal. De patriarch en de priesters kloppen aan de deuren van het heiligdom en doen 't wierook branden. Plotseling vliegen de groote (leuren open. Dit is een oogenblik, zoo plechtig, dat de pen te kort schiet om het tc beschrijven. Nu vormen de massa's kerkgangers, die on telbare toortsen dragen, twee rijen, waar d# aartsbisschop doorheen schrijdt, gevolgd door de priesters, de koorzangers en de geheele groote menigte geloovigen. Een overvloed van licht omgeeft hen; ge zang weerklinkt. Allen doen een voetval en aanbidden, terwijl zij het toeken des kruises maken. Dan wordt het heilige scherm of de gehei me deur plotseling weggeschoven cn de licht gestalte van den opgestanen Heiland ziet met een uitdrukking van heilig erbarmen op de menigte neer. Met oogen, waarin hun ziel ligt, staren al len eerbiedig en vol liefde naar het beeld van hun lieer en Meester en maken weer liet kruistceken, terwijl zij zich diep ter aarde buigen. Hierop omhelzen zij elkander driemaal on der het uitroepen van deze woorden; Ckristos voskres! (Christus is opgestaan!) en het antwoord luidt: Vo isline voskres! (Ja waarlijk, Hij is op gestaan!) Naverteld door Hermanna. Hoe Molly töch haar Paaschei kreeg. door C. H. Op de hei werd een drukke hazen-vergade ring gehouden, een jaarlijksche vergadering nog wel, waarop niet één Paaschhaas ontbrak. Ja toch, één was er, de oude, kreupele Flap oor, die zijn heele leven met Paschen eieren aan de kinderen had gebracht, doch nu zóó oud en zóó kreupel was, dat hij niet eens op de vergadering kon verschijnen en nog veel minder aan het kleine meisje, dat hij nu al drie jaar achtereen verrast had, haar Paaschei kon brengen. Flapoor vond dal natuurlijk heel jammer en hij peinsde en peinsde, hoe hij Molly zoo heette het meisje nu tóch een mooi Paaschei kon bezorgen. Dat was niet gemakkelijk, zul jc zeggen; nu, dat vond Flap oor ook. Maar hij gaf den moed zoo gauw niet op. Als je iets heel graag wilt, laat je je niet door allerlei bezwaren uil het veld slaan, maar je denkt en overlegt net zoolang, totdat je het zaakje voor elkaar hebt. Zoo ging het Flapoor ook. Hij woelde dien nacht onrustig in zijn leger heen en weer en kon den slaap maar niet vatten. Molly, het lieve blonde meisje, dat altijd zoo blij was met haar rose ei een rose had zij 'l allerliefst zou he>t hebben. Maar hoe? Natuurlijk kon hij wel aan een arfder vragen er voor te zor gen, maar dat was toch niet heelemaal het zelfde, als wanneer hij het persoonlijk deed. Hij kon het zijn neven Fluweelvel en Stomp- staart wel opdragen, maar dat waren echte spring-in-'t-veld's, zoo ondoordacht; 't kon best zijn, dat ze onderweg hun ei lieten vallen of 't aan een verkeerd kind brachten. Nee, als hij het dien opdroeg, kon hij er niet gerust op zijn. Zelf moést hij het doen, wilde hij zeker zijn, dat Molly haar Paaschei kreeg. Daar zat niets anders op. Maar wacht, de neven konden hem helpen. Flapoor peinsde er nog eens verder over na en eindelijk, tegen den morgen, had hij zijn plannetje gereed. De neven, die den volgenden dag juist eens kwamen kijken, hoe Oom Flapoor het maak- to, wilden hem graag helpen Oom had het heele plan in zijn hoofd; als zij het nu maar uitvoerden, 'zou alles best in orde komen. Luister maar eens, hoe slim Oom Flapoor een en ander bedacht had. Van mooie, dunne sparrctakjcs werd een soort ladderwagen gemaakt. Dien ken je wel, is het niet? Twee wielen als onderstel-en daar plat bovenop een ladder met sporten. Het on derstel was het moeilijkst, vooral om de wie len goed rond Lc krijgen kostte veel inspan ning, maar 't lukte tocli De ladder ging gemakkelijker en met den- nenaalden en hars werd zij stevig met het on derstel verbonden. Nu nog een leuning achter op de ladder, wantdaar tegenaan moest Oom Flapoor zitten, Oom Flapoor met het mooie rose ei in zijn pootjes Zaterdag vóór Paschen was de wagen ge reed cn op Paaschmorgen vóór dag en vóór dauw hielpen Fluweelvel cn Stompstaart Oom op den wagen, gaven hem heel behoed zaam het ei aan 't mooiste- dat zij hadden kunnen vinden cn duwden nu het keurige voertuig voorl. 'i Was een heel eindje naar het dorp, waar Molly woonde en de neven moesten onderweg wel een paar maal blijven stilstaan om zich met een poot het voorhoofd af te vegen, want hel was een warm werkje. Gelukkig kwamen zc zonder ongelukken in het dorp aan. Oom Flapoor kende den weg' en wees een paadje, dat achter in den tuin van Molly uitkwam. „Daar is haar kamer," zei hij en wees met zijn oud, krom pootje naar het raam van Molly. Nu is het hazengewoonte, de Paascheieren heel stilletjes in den tuin te leggen en zich daarna uit de voeten te maken. Op Paasch- morgen komen dc kinderen buiten om ze te zoeken. Oom Flapoor kon zich echter niet zoo haastig uil de voeten maken, 'k Heb je im mers al verteld, dat hij oud en stijf was. Voor zichtig reden de neven hem daarom onder een struik, dan kon hij rustig blijven ritten. Dat was het minst vermoeiend voor Oom. Als Molly buiten kwam, kon Oom Flapoor haar dan zelf zijn Paaschei aanbieden. Fluweelvel en Stompstaart zouden een klein eindje het bosch ingaan en Oom later als Molly er ge weest was weer komen halen om op de zelfde manier, maar zonder ei natuurlijk, weer terug te gaan naar de hei. Het was prachtig weer en hel Paaschzon- netje scheen al vroeg. Een paar nieuwsgierige stralen gluurden door de gordijnen van Molly's kamer naar binnen ea kusten haar op 't voorhoofd. Met een lachend gezichtje werd het kleine meisje wakker. Wat was ze blij, dat de zon zoo heerlijk scheen! 't Was nog heel vroeg, maar op Paaschmor- geu hoefde zij nooit tc wachten, totdat zij ge roepen werd; dan mocht ze opstaan, zoodra ze wakker werd. Vlug kleedde zij zich aan ca sloop toen op haar teentjes naar den tuin om te kijken, of het Paaschhaasje haar weer zoo'a mooi rose ei gebracht had, als hij nu al drie jaar achter elkaar had gedaan. Nauwelijks was zij in den tuin en gluurde zij voorzichtig onder de struiken, of zij zageen Paaschhaas op een beelderi- gen ladderwagen van groene sparretakjes, met een mooi rose ei tusschen zijn pootjes. Dat was me een verrassing, want zooiets had ze nog nooit gezien! 't Was dan ook de eerste keer, dat de Paaschhaas op haar wachtte; andere jaren legde hij zijn ei in 't gras cn was zelf al weer verdwenen, als Molly in den tuin kwam. Bijna klapte zij in haar handjes van plezier, maar zij bedacht gelukkig nog bijtijds, dat het haasje daar wel eens van schrikken kon cn dat zou ze niet graag willen. Oom Flapoor die 't -anders niet erg op de menschen begrepen had was heelemaal niet bang voor Molly. Wat zag zij er.lief en vriendelijk uit! Maar wat was dat? Liep zc nu weg, zonder eerst het ei aan te pakken? Daar begreep hij niets van en hij was nog bezig hierover na te denken, toen Molly terug kwam met een handvol koolbladeren, die zij hem gaf. Lekker smaakten diel Voorzichtig nam zij het beelderige ei aan, bedankte het Paaschhaasje vriendelijk en liep vlug naar huis. Toen zij eenige oogenblikken later met haar vader en moeder buiten kwam om hun den Paaschhaas op het mooie "Wagentje te laten zien, hadden Stompstaart en Fluweelvel Oom Flapoor juist den tuin uitgereden. Het speet Molly wel, dat zij hem nergens meef zag, maar zij begreep, dat het haasje weer naar zijn holletje in de hei terug moest cn misschien niet zoo heel veel tijd had. Hoe hij echter zoo vlug verdwenen was, begreep zij niet. Zij had immers Stompstaart cn Fluweelvel niet gezien! Eon ïïa!«us In gevangenschap. In de meest noordelijke zeeën iTeft men een zeer groot zoogdier aan, dat in uiterlijk veel overeenkomst met de robben of zee honden vertoont, dorb door zijn buiten den bek uitstekende tanden daarvan duidelijk te onderscheiden is. Het is de walrus. Wan neer hij volwassen is heeft hij een lengte van 6 7 meter en een gewicht van 1000 tot 1500 kilogram, gewoonlijk zijn ze kleiner, doch exemplaren van vier meter behooren niet tot de zeldzaamheden. Vroeger waren de walrussen veel algemeener dan thans en kwamen ze zelfs tot aan de kusten van Schotland voor; maar door de onophoude lijke vervolging, waaraan zij van de zijde der menschen zijn blootgesteld, is hun aantal zeer verminderd en hebben zij zich in de noordelijke streken teruggetrokken. Daar leven ze op en tusschen het ijs in groote troepen zeer gezellig bij elkaar. Even als bij de robben zijn de vier tot vinnen vervormde ledematen zeer geëigend om mede te zwemmen, doch minder ge schikt om op het land te gebruiken. De kop is niet zeer groot, rond, naar onderen ver breed en daar met een menigte harde bor stels bezet, die om den mond een soort van baard vonnen. Het meest opvallend zijn echter de groote hoektanden, die als naar beneden gebogen haken uit den bek steken en soms een lengte van 6 tot 7 decimeter bereiken. Daarmede haken zij zich aan het ijs vast, bewegen zij zich voorwaarts, en be klimmen zij zelfs steile wanden. Hun voedsel bestaat uit allerlei zeedieren, zooals krabben en weekdieren; doch in hun maag vindt men ook wier en andere ze^< planten, die hoogstwaarschijnlijk bij het los. maken der prooi van de kust, m den mond geraken en ingeslikt worden. Slechts eenmaal, in het jaar 1853; wer<| een jonge walrus levend naar Europa ge* bracht, doch hij stierf zeer spoedig, waar* schijnlijk omdat men hem met plantaardig voedsel in het leven wilde houden, in da meening verkeerende, dat men met een plantetend dier te doen had. In October 1883 werd in de straal Davis bij een geharpoeneerde walrus een zuigeling gevonden en door de matio- zen aan boord van het stoomschip Polynia gebracht. Men hield hem in het leven met fijn gemaakte visch. Aan wal gebracht, kwam hij in het bezit van den heer Farini te Londen, die hem eerst te Londen, daarna in het aquarium te Berlijn, alsook in de diergaarde te Frankfort ter be zichtiging stelde. Van zijn verblijf te Berlijn worden de volgende bijzonderheden mede*" gedeeld: Gedurende de drie maanden van zijn ver* blijf aldaar, heeft hij zich buitengewoon onS wikkeld. Hij is dubbel zoo zwaar geworden, wat zeer goed te verklaren is, als men in aanmerking neemt, dat hij dagelijks 10 tol 15 kilo versche schelvisch en kabeljauw ver slond en op het laatst nog met geen 25 kilo tevreden was. Op deze ongehoorde eetlust afgaande, kan men zich een denkbeeld vormen van de slachting onder de kleine zeedieren, dage lijks door de in de IJszee voorkomende wal russen teweeg gebracht. Het gewicht van dezen walrus bedraagt 85 kilo. De beide hoektanden hebben zicK reeds door het tandvleesch heen gebroken, maar zijn van buiten nog niet zichtbaar. Ge durende dit proces heeft het dier in drie we ken niet het minste voedsel gebruikt, zoo dat de eigenaar zeer voor zijn leven vrees de, dat slechts met moeite door het ingeven van levertraan behouden bleef. De onaangename geur, die van het dier uitgaat, maakt het onmogelijk, hem in een besloten ruimte te houden. Hij slaapt 's nachts buiten het water en brengt ook het grootste deel van den dag op het droge waar hij zich tamelijk gemakkelijk voortbe weegt. Er is geen dier, dat in bevattelijkheid de zen walrus evenaart. Een paar minuten zijn voldoende om hem een of ander kunststuk je te leeren. Zijn oppasser, een mulat, is hierin bovendien zeer bedreven. Zoolang do walrus gevangen is, wordt hij door dezen op passer verzorgd en daardoor is hij zeer aan hem gehecht. Hij kent hem niet alleen aan zijn stem, maar ook aan zijn gang. Hij volgt hem op den voet en gehoorzaamt elk be vel oogenblikkelijk. Op een wenk van den oppasser plaatst hij zich voor de traliën van zijn verblijf, en geeft met de rechterhand, als men zijn vinnen zoo noemen mag, kus- handj'es aan het publiek en laat daarbij een eigenaardig grommend geluid hooren, dat steeds den lachlust van het publiek opwekt Dan volgt hij hem naar een beweeglijken plank, die met een schel in verbinding staal en beweegt deze met den rechter voorpoot zoo lang en zoo dikwijls als de oppasser het verlangt. Zoodra de steeds Engelsch spre kende mulat hem toeroept „ring the heil", zet hij de klok in beweging. Op commando „lay down" gaat hij dood liggen. Zegt de oppasser tot hem „go away and come back" dan gaat hij over de schuin naar het water voerende plank naar beneden en keert daar- ne terug. Op commando klimt hij op een stoel, klautert op de leuning, werpt het pu bliek weer kushandjes toe en slaat met den rechter voorpoot op een aan den stoel be vestigde tambourijn. Hij vuurt een revolver af door met zijn bek aan een koordje te trekken, dat met den trekker in verband staat en wanneer het pistool weigert, trekt hij er zoo lang aan, ot het schot gevallen is. Als hem toegeroepen wordt „go in water' laat hij zich langs de hellende plank in het water, glijden en begint poh et bevel „beat the water" mt de beide voorste vinnen het water te slaan. Hij rolt een houten cylinder met den bek vooruit en apporteert een in het water geworpen spons. Deze kleine kunststukjes behoeven elkander niet gere geld op te volgen, hij voert altijd juist dat gene uit wat hem bevolen wordt. Na elke uitvoering krijgt hij evenais de gedresseerde paarden een stukje suiker een stukje ijs tot belooning en daar zulke voorstellingen wel twintigmaal op een dag worden herhaald, heeft er een voortdurend onderhoud tusschen dit dier en zijn oppas ser plaats. Hij spreekt hem aan met „dog" of „boy"' en de jvalrus antwoordt daarop met een toon, die aan een buikspreker doet denken en welke meer gerekt wordt als hij aange sproken wordt met „dear dog" of „daer boy Zooals uit deze mededeeling blijkt, behoeft dit in uiterlijk zoo misdeelde dier, waarvan de ouders nooit dan op minder aangename wijze met den mensch in aanraking zijn ge weest, wat revstand aangaat, niet onder ra doen voor de op dit punt meer bevoorrech te wezens, iets waarvan trouwens meer voor beelden bekend zijn. De zeeleeuwen in Artis, die in zeei vele opzichten met de walrussen overeenkomen, verrichten wel zooveel kunstjes niet, maar zij geven ons toch den indruk, dat zij die zeer spoedig zouden kunnen leeren, v. an- neer men slechts nagaat hoe nauwkeurig zij den oppasser 'in zijn bewegingen volgen, zelfs Vanneer het publiek hem bijna geheel voor hun oogen verbergt.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 4