Oooi3 de Ueagd, het welk in dc velden en de oude heer en de kinderen snoven een heerlijke, zoete hooilucht op. Rupert stapte even uit om een grooten hos "witte rozen, die langs den weg groeiden, voor zijn zusje te plukken. Hij kon den pony-wagen gemakkelijk weer inhalen, want hoe Yerder zij den heuvel opreden, hoe langzamer de pony begon te loopen. „Hij vindt zeker, dat we maar eens moeten uitstappen en wandelen,'' zei Nan. „Zal ik De Gespen. Naar het Engelsch van H. Clarke, Vertaald door C. H. Rupert haalde zijn mes uit zijn zak en stak het lemmet in de spleet, waardoor deze bree- j uitstappen, Grootvader?"' der werd. „Je hebt gelijk, Nan," zei hij. „Het i ..Nee, nee, lieve kind; je hebt nog beweegt. Kijk, ik kan er een vinger tusschen steken. Hoera, ik heb het!" Een gedeelte van het blad was als het dek sel van een griffeldoos achteruit geweken en liet een klein laatje zien. Rupert en Nan bo gen er met ingehouden adem overheen, half [verwachtend, dat zij er den een of anderen - -i-:;"u i_ een heel« wandeling terug," antwoordde de oude heer op zijn vriendelijken toon, waarop hij altijd tegen Nan sprak. Al was hij tegenover Rupert kasteel reeds bereikt en was Jacob naar de stad gegaan, terwijl Kcziah in den tuin aan het werk was. „Overwinning of geen overwinning, het werk moet gedaan worden," zei zij tegen Nan, uit haar humeur, omdat Jacob haar in den steek had gelaten. „Hou mij alsjeblieft niet op, jongejuffrouw, ik heb het veel te druk om to luisteren." Als Keziah uit haar humeur was, was het altijd maar hot beste haar uit den weg te blij ven. Nan ging het huis binnen en betreurde het, dat zij toch maar niet met Rupert meege gaan was. Het was nog geen twaalf uur en op uw koeien passen en ook de afgevallen kokosnoten voor u oprapen, want ik ben al zes jaar cn heel sterk, Pak Moor..." „Zeg jij maar aan je grootmoeder, dat ik hier geen kleine jongens kan gebruiken," bromde Pak Moor. „En vraag maar aan een ander om een broekje."' Verschrikt keek Kromo Pak Moor aan. Zoo'n antwoord had hij heelemaal niet ver wacht. Kom, hij zou maar wat verder den heuvel over loopen, misschien dat hij bij een ander de koeien zou mogen hoeden. Zoo liep Kromo al verder en verder, totdat hij in een dal kwam, waar een man stond, die een lan gen, witten mantel met zeer wijde mouwen -_0— - dus nog te vroeg om zich te gaan aankleeden. dikwijls streng Nan moest het eerste hard. Na wat heen en weer geloopen te hebben.°an' had." Toe* die'man Kromo" Mg, keek'hij woord nog van hem hooren zich 1c vervelen en gmg eens naar heel boos en Wa, moc, jy hier?„ „lk wou graag door de stad naar huis om de torenkamer om naar haar poppen te k.j-Maar de klcint k was heJelmaaI Iliet een kooi voor Tim Bennett te koopen, zeiken, die daar nog waren van den vorigen hcl i1mu11vuu, v---j schat in zouden ontdekken, den robijnen hals- j Rupert. „Mogen ketting misschien, dien Gilbert Trelawny had Grootvader?" meegebracht van zijn reis om de wereld met Sir Francis Drake, doch welke in den tijd der Burgeroorlogen op geheimzinnige wijze ver dwenen was. Er lag echter niets anders in het laatje dan feen dun, in leer gebonden boekje, dat bedekt Was met stof. „Niets dan een oud boekje 1" riep Nan teleur gesteld uit.,„O Rupert, als het de robijnen hals ketting eens geweest was!" „Die zou nooit op deze plaats verstopt zijn, jnnett te koopen, zei ken, die daar nog waren van den vorigen .bang; hij liep naar den man toe en vroeg: dien weg teruggaan,dag. De thee-visite was bijzonder geslaagd. Hcbt u soms óók c< i r>u:: Ao» v.o» waar hij veel te gemakkelijk gevonden kon *Lttu worden. Maar ik geloof niet, dat hij ergens cn morgen heb je nog vacantie, doch verborgen is. "Waarschijnlijk is hij verkocht en Jdnarna moet je hard werken, Rupert. Ik wilde Vc "Km ap\t\ aan den Koning gegeven. Al hetJ?raaf»> dat ik de volgende maand een goed 1TnHia Rosa zei bij het afscheid, dat zij het „dol! De oude heer fronste even de wenkbrauwen had gevonden en zij zelve had ook veel ple- bij het hooren van Tim Bennett's naam, doch zier gehad. De bloemen waren nu wel niet dien morgen wilde hij Rupert zijn verzoek J zoo frisch meer, maar zij gaven de kamer toch niet weigeren Hij had het bijzonder op prijs nog een gezellig aanzien. Nan hield zich eenige gesteld, dat de jongen zijn geld voor Nan's oogenblikkcn bezig door te spelen, dat het van- schocntjes besteed had, hoewel hij hem ge-1 daag de verjaardag van één der poppen was zegd had, dat hij nooit mere naar de Rots van en dat de anderen bij haar op visite kwamen. Doch dit spelletje begon haar gauw te verve len. Na de opwindende ontdekkingen van den vorigen dag vond zij het spelen op haar ééntje vrij saai. Zij begon met de tafel opnieuw aandachtig Dowsland mocht gaan om er op de helling va rens te plukken. „Ja, als je dat graag wilt, mag je door de stad naar huis gaan," antwoordde hij. „Van- is het geld aan den Koning gegeven ai nei i -- goud en zilver werd in die dagen gesmolten." raPP°rt over je kon uitbrengen naar Indié. Nan scheen nog niet overtuigd. „Ik geloof Rupert liet het hoofd zakken. Hij wist, hoe- zeker, dat hij hier of daar verborgen is," I vcc^ "verdriet bet zijn vader en moeder zou hield zij vol. „Als hij verkocht was, zouden i j00"1 a^s laatste rapport zouden lezen, wij het wel weten." Grootvader hun gestuurd had. En toch was Rupert antwoordde niet. Hij was naar één rid heelemaal zijn schuld, dat hij zijn lea der vensters gegaan om het boek beter te z0° slecht gekend had. Hoe ijverig hij ze - - ook bestudeerde, bij scheen alles vergeten te z'oodra hij vóór zijn grootvader stond een oud broekje aan?" Nog boozer'keek nu de man het bruine Jon getje aan en gromde: „Waarom vraag je dat, nieuwsgierige jongen?" „Wel." sprak Kromo, „omdat u zoo'n lan gen, witten mantel aan hebt, en zoo'n gek rond ding op uw hoofd..." „Dat is heelemaal geen gek ding," bromde de man, „dat is een tulband... En dit lange, witte kleed is g^en mantel, maar een kaftan, want ik ben een Arabier. En een broek draag ik ook. maar die is nog heelemaal niet oud en versleten, hoor." „Hè," zei Kromo, en zijn donkere oogjes te bekijken in de hoop er nog een t\\ cede ge-Cg0nnCn tc ojinstcren, „hè, zoudt u mij dan te,ontdekken- Doch hoewel zij te ^roe^ njct wjijcn leenen om op Nieuw- heime la in 1 geheele tafel nauwkeurig onderzocht, kon zij «I" "i" C* geen spoor van een ander laatje ontdekken .Jaar5.d^ lc d"Kc'.,.?. En 'ne lk ze u Zij maakte nu de bewuste la open en zag een vergeeld stukje papier, dat onder het blad i- - der tafel geschoven was. Voorzichtig haalde 1 .da,.'k m'J" k° lelijke broek aan vreemde l dn» kleine jongens zn| l eenen? Kom, ga weg, of... •lc hand op. alsof hij na Nieuwjaar eerlijk terug." „Ben jij niet wijs?" vroeg de Arabier, „denk kunnen bekijken. Er was een slot op geweest, z'oodra hij vóór zijn doch het was er afgebroken, zoodat hij het ge-Wj Qp had hij z{? aUii<i makkelijk kon openen. zij het er uit, doch zij kon niet verhoeden, dat de kanten scheurden. Netjes streek zij het op toeT1 \\CJ ,,r~ de tafel glad, terwijl zij in stilte wensclite, dat j °mo w e p;'! m. Rupert er was, want ook op dit papier stond j "'er0.P was hfk brumc JonSetje taeele- i;<4 een leekening cn was iets geschreven. maal niet gesteld. ITij zei niets meer en liep 1 1 Het schrift was zóó flauw, dat ze het pas zo° h;,rd ko» weg- Ti. al maar verder liep --- 1.-.. c. rvv„zs h\i rampn enntf h,J- zonder teweten narheen de weg ging, hij zijn wenkbrauwen fronste. „Hier is een 1 vour Z|J" recept van ik begrijp niet goed wat iets j woor"dcn. kruiderijen en rozijnen. Maar Nan allemaal geschreven en de spelling is grappig." „Een kookboek!" riep Nan minachtend uit. j f recept van ik begrijp mei goea w*»i i«;w» met wijn, kruiderijen en rozijnen. Maar 'l is Na" hoord« ni«' dat er over Ruperts j lessen gesproken werd. Zij bracht het gesprek handig op een ander onderwerp door te Yra- gen: „Leg het maar neer, Rupert. We hebben nog "U da' h"fk tod> meegenomen om een massa te doen." het. "chcw Polwhele te laten zien, Grool- „Nee, nee, 't is geen kookboek, maar een j - LLHUill 1111 1IIUC WCIU, OU»» IZZV.S.Z s... staan. En zelfs toen kon zij er niet meer uit heen ,.cet Toen ccrs, bcmerktc hij, dat opmaken dan: Bibliotheek 1. o. G- rfKvnnlH w» want hii za«? een groot vader?" „Zeker kindje, ik heb het niet vergelen. Hij I opmake.. iDerde. Indien doch de rest van den 'zin was heel onduidelijk. De.teckcning was 1 een schets van één der boekenkasten in de I bibliotheek en Nan nam een besluit. Er ston- 1 den twee dunne kruisjes op de derde plank, één onderaan cn één aan den achterkant. Nan's oogen schitterden van opwinding cn so'ór\ dagboek. En'het moet gemaaktjynjn j ^"steüen.'Als' hTdTn^völ-1 bestudeerde bet_ stukje P^r nog nauw 8cn sch kom eens kijken! Hier staat iets over Kolonel |fn keuriger. Het was haar nu duidelijk, wal die ons komt, moeten w.j hem de bcU.ckcnden Ruperl cn zij hod- dc dagen van Koning Karei. Hier staat het2ai cr sieuig oc hecle beleg van Excter beschreven en hoe de j genden keer bij troepen zich aan Cromwell overgaven. O Nan, I schuilplaats acnter <ien scnoorsieen wijzen.- - :Mc Kolonel! "Wc kunne nu met zekerheid aannemen, dat i dcn ÜM den vorigen dag uitgevonden. Zij ga- Trclawnv's ontsnapping. Dat moet het zijn. Kolonel Trelawny daar verborgen was, toen Wat zal Grootvader blij zijn, dat wij bet bock soldaten het kasteel doorzochten." gevonden hebben! Het moet aan onze bet-bet- - over-grootmoeder toebehoord hebben, Nan." Nan keck nu over zijn schouder naar het verbleekte schrift. „Kolonel Trelawny heette Mark, weet je wel Nan? M. T. beteekent Mark Trelawny. las: M. T. k v.* am, W ij hadden a 1- 1 i. gereed en onder aan dc bladzijde: D c soldaten vertrokken dezer dagen. M. verheugd, dc torenkamer te kunnen verlaten. Zij moeten hem in deze kamer verstopt hebben. Nan," zei Rupert, terwijl hij om zich heen keek. „Zie jij in je verbeelding de solda- teil ook zoeken? Kolonel Trelawny stond na-1 hebben „Maar wij leven niet in Sprookjes- luurlijk bij de deur met hel zwaard in de ];lnd," ging hij voort, „en als de ketting er ver hand. Ik zie het heelemaal voor oogen. Jij j borgen was, zou hij zeker al lang geleden ge- cok, Nan?'1- I vonden zijn, kleine Nan. Denk er maar niet „Ik wou maar, dat ze den robijnen halsket-J ting daar verstopt hadden," zei Nan met een zucht. „O, wat zou ik blij zijn, als ik hem vond! Zou u dat ook niet heerlijk vinden, Grootva der?'1 ,Ja zeker," antwoordde meneer Trelawny glimlachend, hoewel hij toch even zuchtte. Hij ging dien morgen naar zijn advocaat om over de ontginning der velden te spreken. Hij zag ven de twee plaatsen aan, waar men op druk ken moest, wilde de geheime bergplaats achter de plank opengaan. En T. o. kon alleen bctee- kenen „tegenover." Maar wat zou G. T. be duiden? Nan dacht nog hierover na, toen haar plotseling het portret in de gedachte kwam, dat boven den schoorsteen in de bibliotheek gehangen had, vóór alle schilderijen verkocht waren. Ilct was het portret van een man met donkere oogen, een spits baardje en een ge- plooiden halskraag om. Grootvader had hun verlekl, dat dit Gilbert Trelawny was, die met - - DJ -1.-A «n echter'geen kuns aan het nootlige geld er voor j Franc;s Drake de wcr^ omgezeildTiad te komen. A1 s die halsketting in.hel kasteeldcn^ rablJ^6n ^eUmg^d^ bookonkast tegenover den schoorsteen! verborgen was en het Nan inderdaad gelukte hem te vinden, zou alles van een leien dakje gaan, want de ketting moest groole waarde „Nee, ik niet," antwoordde Nan; „staat er ïiog meer in over Kolonel Trelawny?" Rupert bladerde het boek verder door. „Nee, 't zijn allemaal korte aanteekeningen, zooals dit. "We moeten het mee naar beneden nemen en Grootvader laten zien, Nan. Maar wat is dat?" Een stukje geel geworden papier was uit het boek op den grond gevallen. Nan raapte het op. Zij bekeek het aandachtig, doch Ru pert uitte een kreet van blijdschap, toen hij het zag. „Kijk eens, Nan!" riep hij uit. „Het zegt ons, hoe wij in de geheime kamer kunnen komen- Zie je wel, dal het een teekening van de stook plaats is?" Nan keek eerst naar de oude stcenen stook plaats en toen naar het schetsje op het gele pc./ier, waar in den rechterhoek van den schoorsteen een kruisje stond. „"Wat zou dat beteekenen, denk je, Rupert?" rrocg Nan, terwijl zij op het kruisje wees en au evenzeer in vuur geraakte als haar brocr- '{je. „Het moet het een of ander beteekenen." „We zullen probecren het uit te vinden," antwoordde Rupert, terwijl hij «haastig naar !le stookplaats liep. Maar geen duwen, trekken of drukken hielp, in Rupert was juist op het punt het op te geven, toen Nan op het papiertje een heel dun - meer over." Zij hadden nu den top van den heuvel be reikt en zagen op korten afstand een hand wijzer, daar waar de twee wegen elkaar kruisten. Terwijl de pony langzaam voortsjokte, hoor den zij geratel van een naderend voertuig. ,,'t Lijkt wel, of er vier paarden vóór loo pen, zoo galoppeercn zij!" riep Rupert uit. „Wie zouden het zijn, Grootvader?'' „Dat zullen we gauw genoeg zien," ant woordde de oude heer. Hij was bijna even opgewonden als zijn kleinzoon.' Langs dezen rusligcn landweg kwamen geen postwagens voorbij. Een rijtuig met vier paar den was een ongehoorde verschijning. Zij waren nu dicht bij den handwijzer en toen zij dezen bereikt hadden, liet dc oude heer den pony stilstaan. Van den anderen kant kwam een licht wagentje den heuvel op met twee of drie mannen er in. Het voertuigje en de vier paarden waren met bloemen en groen versierd, terwijl een vlag van den bok wapperde. Zoodra zij den pony-wagen gewaar werden, begonnen zij vroolijk te roepen cn met hun hoeden te zwaaien. Rupert sprong op cn riep eveneens .hoera!" hoewel hij zelf niet hij verdwaald was, want hij zag een groot bosch voor zich liggen. En 't begon ook al don ker te wordenKromo werd nu wel wat bang, 't was alsof hij de tijgers in 't bosch hoorde brullen. En o, als er nu eens een tijger kwam, die hem opat! De geit van Amat's vader was toch ook door een tijger opgegeten. Kromo griezelde van angst, en hij was op 't punt te gaan huilen, toen hij boven zijn hoofd de ster retjes zag blinken, en één heel groote ster schitterde zóó vroolijk vóór Kromo uit, dat het ventje zijn verdriet vergat. „Sier, lieve ster," fluisterde hij, „vraag jij eens aan Onzen Lieven Heer, of Hij mij een nieuw broekje wil geven." En dc ster schitterde zóó lustig, alsof ze wou zeggen: „Ik zal de bood schap overbrengen, Kromo." Op goed geluk af. sloeg Kromo nu een anderen weg in, en aan den kant van dien weg zat een jongetje, dal heel erg huilde. Maar dat jongetje was niet bruin. Ilij had een wit gezichtje, en zijn haar was blond, en hij droeg een wit matro zenpakje. Kromo keek heel verbaasd het witte jongetje aan en vroeg: „Ben- jij een kleine engel?" „Nee," snikte het witte jongetje, „ik ben geen engel. Ik ben Jantje en ik ben van het kindermeisje weggeloopen, en nu kan ik mijn huis niet meer terugvinden. En o, nu zal ik mijn paatje en mijn moesje wel nooit meer terug zien!" „Weet je wat," zei Kromo, „als jij óók een jongetje bent, dan wil ik wel met je meegaan; ik weet den weg ook wel niet, maar als er een tijger komt, zijn we ten minste met ons beiden." Hand aan ha'nd liepen nu het bruine en het witte jongetje den weg op, en teen zij een poos geloopen hadden, riep Kromo: „tk zie een lichtje!" „Ik ook!" riep het wibte jongetje, en weer liepen ze verder. En het lichtje werd steeds Er was eens een klein, bruin jongetje, dat grootcrj en {0en rjCp Jantje op eens: „O, 't is in een land woonde, waar het héél warm is. ons ijUjsj £n jj- zaj je een mooi prentenboek o Nan holde de trap af met het stukje papier in 'dc hand. Zij had geen geduld om Rupert's thuiskomst af te wachten. Verbeeld je, dat zij eindelijk den robijnen ketting zou vinden en i hem den volgenden dag haar grootvader bij zijn thuiskomst overhandigen kon! Op dc derde plank in dc boekenkast tegen over den schoonsteen stonden Rupert's boe ken. Nan nam ze van de plank en legde ze op den grond. (Wordt vervolgd.) Van een klein, bruin jongetje En daarom droeg het jongetje dan ook geen ge\cn. iioorl" andere kleertjes dan een kort broekje, dat jk hcb heel oud en versleten was, want hij had dit j Kromo. liever een nieuw broekje,"' zei broekje al lang. Maar nu kon hij er bijna niet meer mee loopen, cn dan nog: 't was over eenige dagen Nieuwjaar voor de bruine menschen in het warme land, en dan is 'tdaar „Ik niet, hoor'" riep hel witte jongetje. „Ik wel," zei Kromo. Maar Jantje hoorde hem niet meer, die was al het grpote huis binncngeloopen en toen hij erahvcwci uij za.ii mei o—i - wist, waarom hij dit deed. De vreemden hiel- i ziin oude grootmoeder, bij wie hij nu inwoon j r> j V.;; VinArnp <13 den stil om met G;1 dc postkoets had de gewoonte, dat iedereen nieuwe kleercn 'late'r'ïerugkwam, bracht hij een dame mee, die juist als hij zelf ook een wit gezicht en blonde haren had. „Kijk, moesje," zei hij, „hier staat het bruine jongetje, dat lie ver een nieuw broekje heeft dan een prenten boek." Lachend keek dc dame toen naar Kromo'6 oud, versleten broekje en vroeg hem, waar draagt. Kromo, zoo heette het bruine jongetje, schaamde zich daarom wel wat voor zijn vriendjes, die op Nieuwjaarsdag wèl nieuwe, mooie buisjes en broekjes zouden dragen. Want hij, Kromo, zou wel niets nieuws krij gen, omdat zijn ouders gestorven waren, en kruisje ontdekte, vlak boven het andere en j nieuws meegebracht voor Bodmin. Er was halverwege den muur. Rupert kon deze plaats namelijk een groote slag geleverd bij Water- gemakkelijk bereiken door op den schoor-loo en de Franschen waren verslagen, terwijl steen te gaan staan en terwijl hij stevig tegen j Napoleon de vlucht had genomen, de aangegeven plaats drukte, duwde Nan wat „Rupert, dat moet je aan de Pengelly's gaam lager. Bijna onmiddellijk daarop hoorde zij i vertellen,zei meneer Trelawny, terwijl de een geluid en week één der zijpaneelen terug.y~A„„ „r Nan klapte in de handen. „O Rupert, we hebben het gevonden 1" riep zij uit. „En hier moet een gang zijn! Waarheen zou die voe ren?" Rupert keek in de opening. „Er is geen gang, Nan," antwoordde hij. „Het is een kleine ruimte, net groot genoeg voor een man om in te kunnen staan. Het is er heelemaal licht, want er is een gat boven in den muur. Verder is er niets." „Niets, heelemaal niets?' den stil om met Grootvader te praten, want1 de, zeer arm was. Maar toen hij hoorde, dat dien morgen belangrijk Amat en Pon en broekjes zouden krijgen, waagde hij 1-:» ..ba anderen weer verder reden. „Zij zouden er waarschijnlijk nog dagen onkundig van blij ven, als jij 't hun niet ging vertellen. Zeg aan mevrouw Pengelly, dat ik haar de courant zal zenden, zoodra il/ daartoe gelegenheid heb. Zij zal verlangend zijn iets van haar zoon te vernemen-" „Ik geloof, dat ik dan maar alleen naar huis ga, Grootvader," zei Nan. „want mevrouw Btfs- cawen en Rosa komen mij om twee uur halen, en ik zou niet graag te laat zijn." ,.Nee, natuurlijk niet," antwoordde de oude „Niets dan stof en spinnewebben," zei Ru-1 heer glimlachend. Hij bemerkte, dat zelfs dc „hebt u mis- zijn grootmoeder woonde en nog heel veel rm wca. iiiuui meer. En toen Kromo haar nu alles verteld Pon en Sidin, zijn vriendjes allen jjad n,-,m zc hom mee naar binnen Maar zie, roekjes zouden krijgen, waagde hij joen Kromo een poosje later weer buiten om grootmoeder een broekje te vra- kwam, was hij een heel ander jongetje dan straks, want hij droeg nu niet meer het oude, versleten broekje, maar hij had een splinter nieuw aan, een van mooi blauw katoen en ook droeg hij een helder-geel buisje, zooals heel veel kleine, bruine jongetjes in het warme, zonnige land ze dragen. Heel stijf in zijn bruine handje hield hij een papiertje, en in dat papiertje zat geld. .Daar moet groot moeder rijst voor koopen," had de moeder van het witte jongetje gezegd. - En toen Kromo nu naar huis ging, boog hij wel drie keer voor dc vriendelijke, witte dame, en daarna keek hij nog eens naar dc mooie, schitterende ster en zei: „Dank je wel, lieve ster, dat je aan Onzen Lieven Heer hebt ge vraagd, of die het aan de moeder van het ï>ert lachend. „Maar laten we Grootvader er eens bij roepen, Nan. Hij moet dit zien!" HOOFDSTUK V. Het zoeken naar den halsketting. Den volgenden morgen om tien uur reden Nan en Rupert met hun grootvader den heu vel op In de richting van den weg naar .Bod min. De oude heer ging advocaat Polwhele be zoeken. Hij zou niet terugkomen vóór den vol genden dag. De kinderen mochten een eind met hem meerijden en een ritje was een waar genot voor hen, sinds het rijtuig verkocht was. Grootvader had het pony-wagcutje van •den predikant geleend en de oude pony suk kelde langzaam voort. Nan en Rupert vonden het heerlijk, dat het niet vlug ging. Des te langer mochten zij immers meerijden! Na den regen van den vorigen dag was het een prachtige morgen. De maaiers >varen aan tijding eener groote overwinning Nan geen oogenhjik het partijtje deed vergeten. „Ru pert," ging hij voort, „je kunt haar tot het be gin der laan brengen cn dan naar de Pen gelly's gaan. Vanmiddag kun je dan je bood schap in de stad doen." „Ik zou wel eens willen weten, wat Madame van het nieuws zal zeggen," zei Rupert, toen zij samen op den terugweg waren. „Zij zal natuurlijk heel blij zijn," meende Nan. „Zij haat Napoleon nog veel meer dan wij." Rupert betwijfelde Madame's vreugde. „Zij kan het toch niet prettig vinden, dat wij de Franschen verslagen hebben," zei hij en even later ging hij vroolijk voort: „Ha! Daar luiden de klokken! Hoor je ze wel, Nan?" Even later scheidden hun wegen zich en tocu Nan thuis kwam, had het nieuws het nieuwe het eens w gen. „Grootmoeder," begon hij, schien nog wat geld over om mij een nieuw broekje te koopen? Ziet u toch eens, hoe dit, wat ik nu aan heb, versleten is. En dat kan ik toch met Nieuwjaar niet aantrekken, wel grootmoeder?" Toen Kromo dit vroeg, keek zijn grootmoe der hem treurig aan en zei „Nee, dat kan ook niet, mijn jongen. Maar grootmoeder is zóó heel arm, dat ze bijna geen rijst meer in huis heeft." Kromo vond dit laatste al heel erg. Als er geen rijst meer in huis zou zijn, zouden groot moeder en hij misschien wel doodgaan van den honger. En hij vond, dat grootmoeders gerimpeld gezicht vandaag nog veel magerder leek dan anders, en dat haar mond óók erg ingevallen was. Dat kwam zeker omdat ze Vóór dat jij van den zolder De val hebt meegebracht, Is 't muisje lang verdwenen, 't Heeft niet op je gewacht Uoe vogel* elkander bestelen. Het volgende is een merkwaardig vooft bf'd b°c een veel kleiner vogel door zijne handigheid zich in het bezit kan stellen van hetgeen een veel grootere met moeite heefl verkregen. De bruine pelikaan. „Pelicanus fuscus", wordt in groote getallen aan de stranden van de golf van Mexico gevonden, en vooral in Florida ziet men ze in talrijke troepen aan de oevers der zee rondloopen. Dit dier is onvermoeid in twee bezig, heden, namelijk in het visschen en eten. Het is een zware, logge vogel met een lichaam zoo groot als dat van een zwaan ongeveer, maar met ontzag'lijk lange vleugels, waar' door het in staat wordt gesteld lang en vrij snel te vliegen. Zijn kop, welke bijna geheel en al snavel is, is niet fraai, maar buiten, gewoon practisch ingericht, want hij ver- eenigt een toestel om de visch te vangen met een ander om die te bewaren. Het bo vengedeelte van den snavel eindigt in een haak, waarmede de visschen als het wars geharpoeneerd worden, en het onderste ge deelte bevat een soort van zak, waarin "de visch zoolang geborgen wordt totdat de vo gel ze verlangt op te eten. Deze pelikaan heeft groote \oeten, voor zien van zwemvliezen en kan uitstekend zwemmen. Zwemmende vangen deze vogels veel visch, maar bovendien hebben zij nog een andere method? om zich van hun prooi meester te maken. De pelikanen namelijk' vliegen op een aanzienlijke hoogte boven het water rond en kijken dan scherp uit, om te zien of zij ook visschen in het heldere water zien rondzwemmen. Zoodra zij hun prooi op een gunstige plaats zien. laten zij zich met den snavel vooruit en de vleugels neerge streken, els een pijl omlaag vallen. Zij ver dwijnen gewooplijk geheel en al in het wa ter en duiken even zoo snel als kurk om- hooj; meestal met den een of anderen on- gelukkigen visch aan het bovengedeelte van hur\ snavel geregen. De visch wordt dan in den zak gedaan en de vangst voortgezet to'tdat de zak geheel gevuld is. Eerst dan begint de pelikean aan rust te denken. Hij begeeft zich naar een ge deelte waar de rotsen tamelijk le.og zijn en geniet daar, in gezelschap van zijn natuur- genooten, van de slachtoffers zijner jacht. Met een handige achterwaartsche beweging van den kop, werpt hij een visch uit den zak in zijn keel en na een fermen slok verdwijnt deze in de maag. Er wordt eenigen tijd ge pauzeerd om van een aangename spijsverte- nng te genieten, en vervolgens gaat de tweede visch denzelfden weg op. De pelikaan is van nature juist niet zeer dom, maar door het voortdurend eten tot dat de inhoud ven zijn bek begint op te raken eel zeifJH ma 1? OVerladen- waardoor de vo- gel zelf doezelig en dof wordt. Dan is hel goe e oogenblik voor den zeemeeuw deer, om zich ten koste van den pelikaan mei diens vischvoorraad te gaan verrijken. e zeemeeuw namelijk gaat brutaalweg op en kop van den pelikaan zitten en wacht terugkeer vau hel tertiaire tijdperk 2P grond van het feit, dat het klimaat van Europa langzamerhand warmer wordt spreekt men in verschillende wetenschap! pehjke kringen over de terugkeer van het tertiaire tijdperk. Als bewijs voor den hoo- „eren warmtegraad noemt men allerlei waarnemingen bij dieren, voornamelijk vo gels. De ornitholoog Schuster zegt, dat tal van vogels, die vroeger naar het Zuiden trokken, tegenwoordig 's winters hier blij ven. Dat zijn totaal 41 soorten, waaronder de spreeuw, het roodborstje, de veldleeuwe rik ^'eVlt' de kwartel en verscheidene roofvogelsoorten. Ook zijn er ontelbaar veel ogels, die hun broedgebied naar noordelij ker streken verplaatst hebben, waaronder eenige vinksoorten, het steppenhoen, de nachtegaal, kwartel, ooievaar en andere, to- taal 26 soorten. In Midden-Europa heeft men herhaalde lijk opgemerkt, dat zwaluwen probeeren te overwinteren, doch dat een plotselinge vorstperiode ze doodt. Ook de insecten verhuizen naar Noor delijker streken; niet minder dan 12 soor- ten zijn reeds geëmigreerd. Onder de zoogdieren steunen de hazen de bewering van het zachiere klimaat: de boschhaas sterft uit, de heihaas komt veel. vuldiger voor. Het eekhoorntje neemt maar zelden meer een winterslaap en het konijn bezoe.it minder zijn warm hol, om meer aan de oppervlakte der aarde te leven. Met die theorie van den terugkeer van 't tertiaire tijdperk is de natuurkenner Franz het niet eens. Hij weerlegt de bewerinren van Schuster en wijst op de waarnemingen van Avitsersche geologen, die 50 jaar li» de houding der gletschers observeerden", wat de acclimatisatie der genoemde ,-o- wittc jongetje vilde zeggen wai oe accnmai - w En toen nu op Nieuwjaa^ag ,Ki5 geis betreftf mag men met evenveel zei;er- niet genoeg rijst at. dacht Kromo. Jaar op [vriendjes in hun nieuwe ccr jI heïd als oorzaak noemen de cultuur der eens rei grootmoeder: „Luister eens. mijn j te ook Kromo m zijn blauw broekje en gec ll .J j_ t bent nu al zes jaar en kunt mis- j bu-isje niet ze mee; zijn bruine oogjes straa - jongen, je schien zelf wel wat geld verdienen om- een broekje te koopen. Ga daarom naar het huis van Pak Moor, dat daar ginds op den heuvel staat, en vraag aan Pak Moor, of je op de koeien mag passen. Maar je moet het hem heel vriendelijk vragen, hoor." „Dat zal ik doen grootmoeder," zei Kromo, en hij ging dadelijk op weg naar het huis van Pak Moor. Dóór zag hij den rijken man in zijn tuin, bezig met bet oprapen van afgevallen kokosnoten. Dapper liep nu Kromo op hem toe en vroeg: „Pak Moor, grootmoeder heeft geen geld om mij een nieuw broekje te koopen, en ze heeft ook bijna geen rijst meer,, maar als u mij nu een nieuw broekje wilt geven en wat rijst voor grootmoeder, dan zal ik alle dagen den van geluk. want... nu had grootmoeder weer volop rijst en leed rij geen honger meer. Tante Joh. Het muisje. Mies! Kijk ecas in flat gaatje. Daar komt een muisje aan; *k Ga even naar den zolder, Daar staat de val vooraan. Jij dwaze, dwaze jongen! Meen jij, dat 't muisje wacht. Totdat jij weer terugkomt? JWat is dót dom gedachit menschheid, waardoor de overwinterende dieren meer bescherming vinden. Dat het in Europa sedert den ijstijd veel warmer gewórden is, acht Frar.z ook bewe zen. Intusschen kan de trek der dieren naar noordelijker streken een late aanpassing bij het zachtere klimaat zijn. Nog geenszins is bewezen, dat de kwestie van het zachtere klimaat van Europa eenige actiediteit heeft

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 4