(3oop de <!JeöSAa
De Holle Boom.
Naar hel Engelsch van G. Moe kier.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK VI.
Bruintje isterecht!
Intusschen had Nel veel plezier bij Groot
moeder. Zij miste Emmy en Pim niet zóó erg,
ala deze het haar deden, maar toch wenschtc
alj telkens weer, dat haar zusje en broertje
'ook bij Grootmoeder logeerden. De eerste dag
yloog om.
Den volgenden morgen liep zij in den grooten
luin rond, welke bij het buiten hoorde. Er
iwas van allerlei wat haar aandacht trok, al
ontdekte zij nergens konijnen of Guineesche
biggetjes. Er was echter een stal met twee
mooie paarden, welke door Nel bewonderd
eerden.
's Middags ging zij met Moeder en Groot
moeder een rijtoer maken, doch daarna liep
zij eenzaam rond en begon zij Emmy en Pim
hoe langer hoe meer te missen.
Na die eerste prachtige dagen sloeg het
;Wecr om en begon het hevig te sneeuwen.
Grootmoeder zei, dat het vooreerst niet zou
ophouden en dat Nel nu niet naar huiten kon
gaan. Zij stuurde d-aarom een boodschap naar
de pastorie en vroeg, of één van dc jongens
bij haar kleindochtertje kwam spelen.
En het was zoo'n aardige jongen, die kwam!
Hij heette Hugo en was even oud als Nel. Ze
waren dadelijk de beste maatjes en deden al
lerlei vroolijke spelletjes.
Tegen vier uur hield het op met sneeuwen
n stelde Hugo voor te gaan sleeën op het
heuveltje achter de pastorie. Nel vond het
.dol" en daar Grootmoeder en Moeder hun
toestemming gaven, togen de twee er samen op
itii. Zij haalden een slee uit de pastorie en
hadden dc grootste pret.
„Het "was heerlijk, Moeder!" zei Nel, toen
ze thuis kwam. „O, ik hou zooveel van
sneeuw! Zouden Emmy en Pim vandaag ook
uit geweest zijn? Ik heb wel koude handen
gekregen, want ik had mijn mof vergeten. Die
heb ik hier heelemaal nog niet gebruikt.
Moeder, morgen komt Hugo mij dadelijk na
het ontbijt halen."
Dien geheelen nacht sneeuwde het en 's mor
gens vroor het, zoodat de sneeuw hard en
glinsterend was.
Vóór Nel nog heelemaal met ontbijten ge
reed was, kwam Hugo al.
„Ben je klaar, Nel?" vroeg hij.
„Ja," antwoordde zij, stak het laatste reepje
van haar boterham in haar mond en ging zich
vlug aanklecdcn.
Lachend cn babbelend liepen de kinderen
door de gang. Een telegrambesteller stond bij
dc voordeur te wachten.
Nel wierp een blik in dc geopende zijkamer
en zag haar moeder schrijve!). Een telegram
lag naast "haar op de tafel.
„Hugo is ei>, Moeder!" zei Nel vroolijk'. „Ik
ga weer met hem sleeën."
Daar Moeder haar echter riep, vroeg zij
Hugo een oogenblik te wachten en liep vlug
naar binnen.
,We moeten naar huis, kind," zei haar
moeder en Nel zag nu pas, hoe bleek Moeder
was ,,Emmy en Pim zijn verdwaald!"
„Verdwaald?!" riep Nel hevig verschrikt
Vit „O Moeder!"
„Ze zijn gisteren vroeg opgestaan, door het
raam der eetkamer naar buiten gegaan en
den heelcn dag vermist Ze waren zelfs van
nacht niet thnisl"
,!n de sneeuw?" vroeg Nel; er klonk echter
ic.[ van benijden in haar stem. "Wat een leuk
iar! En dat zonder haar!
in dien vrcesclijken sneeuwstorm!
„Wu.'t jij misschien, waar ze heen gegaan
kunnen zijn? Heb je eenig vermoeden? Ik tele
grafeer nu terug. Mannen hebben den gehee
len dag en nacht gezocht, doch nergens eenig
spoor van hen gevonden."
Nel had niet het geringste vermoeden. Zij
"Wist heelemaal niet, waarheen Emmy cn Pim
gegaan konden zijn.
l'.-n uur later en Moeder en zij zaten in den
tre 'n, op weg naar huis. Zij waren alleen ip
de coupé en Moeder zat den geheelen tijd zwij
gend in haar hoekje, bleek en angstig. Het
witlc landschap schitterde in de zon, maar
Nel lette er niel op.
Te vergeefs pijnigde zij haar hersens door
zich af te vragen, waar Emmy cn Pim bij
mogelijkheid konden zijn. Als zij in den tuin of
op den weg waren, zouden zij natuurlijk al
lang gevonden zijn.
V/at een vreeselijkè gedachte, dat zij sinds
gistermorgen niets te eten hadden gehad!
(Waarom zouden zc zoo vroeg zijn uitgegaan?
Zij moesten den vorigen dag een plannetje be
raamd hebben.
Van één ding was Nel zeker en dal was. dat
als zij ze niet vinden kon, dit niemand geluk
ken zou, want zij kende al hun geliefkoosde
plekjes.
En gisteren, toen haar broertje cn zusje in
<le sneeuw verdwaald waren, lcoud en hon
gerig, had zij zoo'n plezier gehad met Hugo!
•En terwijl zij ls nacht in haar lekker warm
bedje geslapen had, waren Pim en Emmy in
dc kou en liet donker verdwaald!
Nel voelde zich zóó diep ongelukkig, toen
zij aan dit alles dacht, dat zij in tranen uit
barstte. Zij wilde haar pakdoek uit haar mof
remen en stak haar hand in den zak er van.
Plotseling voelden hóar vingers niet h3ar
!za ioek, maar iets kouds, iels ronds en zachts.
Dadelijk wist zc, wat het was en met een
ikrucUvan verrassing haalde zij haar slapend
marmotje Bruintje! voor den dag.
Hoe was die daar gekomen?! Eén oogen
blik: keek zij vol verbazing naar hem. doch
langzamerhand begon het haar duidelijk te
worden. Zij herinnerde zich nu op eens, dat
zij vlak vóór zij naar liet station ging
naar boven was gehold om hem nog eens voor
het allerlaatst goedendag te zeggen, hoe zij het
hooi van zijn nestje opgeschud had cn daarbij
Bruintje in den zak van haar mof had laten
gb !en.
'aarop had Emmy geroepen, dat ze dade
lijk beneden moest komen en in haar haast
Oki 1 zij stellig vergeten hem weer in zijn
ik je te leggen, hoewel ze zich heel goed
hu innerde, dat zij het deurtje van zijn hokje
Ihf't dichtgemaakt-
- Vat moesten Emmy en Pim geschrikt zijn,
foen zij hef hokje leeg hadden gevonden! Zc
hadden hem natuurliik oVernl gezocht rn wat
zou het vooral Emmy spijlen, omdat zij voor
Bruintje zorgen zou.
Plotseling flitste de gedachte door Nel's
brein, dat liet verdwijnen van Bruintje in ver
band moest staan met het verdwaald zijn van
Emmy en Pim!
Zouden zij hem zijn gaan zoeken? O ja, n u
wist zij het: zij wilden een nieuw marmotje
voor haar zoeken. Dat was het natuur-
lijk! Dat ze naar niet eerder aan gedacht
had! Maar ze wist nu immers pas, dat Bruin
tje niet in zijn hokje was!
Waar zouden ze heen gegaan zijn? Dat was
een tweede vraag. Zij had zich dit in de
laatste twee uren ontelbare malen afgevraagd,
maar n u wist zij het antwoord er op,
„Moeder!" riep ze uil, terwijl zc plotseling
opsprong, „ik weet, waar Em en Pim zijn!
Ze zijn in den hollen boom in de Plantage in
gesneeuwd!"
HOOFDSTUK Vit,
Slot-
Toen Emmy en Pim tegen elkaar aan ge
leund in slaap vielen, was het nog dag,
maar toen zij weer wakker werden, was het
reeds bijna donker.
Emmy begreep, dat .zij onmogelijk door de
dikke sneeuw konden loopen. Pim zou er
minstens tot zijn knieën in wegzakken.
De kleine baas had honger. Hij was angstig
en brommig en Emmy begreep, dat zij den
moed er bij hem moest in houden. Daarom
stelde zij vóór „marmotje te spelen," een plan
netje, waarop haar broertje gretig inging. Zij
maakten nu een soort bergje van dorre blade
ren en varens.
„Misschien moeten we hier van nacht wel
blijven," zei Emmy met een aarzelend stem
metje. „Maar je bent immers niet bang, Pim?"
„Natuurlijk niet. Marmotjes zijn nooit bang,
al moesten we hier tot van 't zomer blijvenl"
„O!" riep Emmy verschrikt uit.
Nu was het Pim, die dc moedigste was.
De kinderen vergaten echter spoedig hon
ger en koude en ging nu op de bladeren lig
gen. liet speet Pim werkelijk, dat hij geen
staari had; dan zou het nog echter zijn.
Emmy trok haar mantel uit en dekte daarmee
haar broertje en haar zelve toe.
Pim werd al weer gauw slaperig en hoe
wel Em nog graag wat gebabbeld had, deed
hij zijn oogen dicht en zei, dat marmotten in
den winter nooit praatten.
Dien geheelen nacht sneeuwde het, doch dc
kinderen merkten er niets van. Als zij gewe
ten hadden, dat zij ingesneeuwd waren in den
hollen boom, zouden zij natuurlijk heel bang
zijn geweest. Zij hadden er echter niet het
flauwste vermoeden van, terwijl hun gezonde,
natuurlijke slaap langzamerhand in een soort
bewusteloosheid overging.
De trein was heel laat, want door den
sneeuwstorm was de lijn op verschillende
plaatsen versperd, zoodat het al bijna donker
was, toen Moeder en Nel aankwamen.
Nel vroeg dadelijk met het rijtuig, dat hen
aan 't station opwachtte, door te rijden naar
de Plantage, doch Moeder kon niet gelooven,
dat de kinderen daar waren, 't Was immers
veel te ver weg! Zoo'n eind hadden ze onmo
gelijk kunnen loopen!
Toen zij thuis kwamen, was er nog steeds
geen nieuws van Emmy en Pim. In huis wa
ren eenige vrienden en buren, die den omtrek
reeds hadden afgezocht. Toen Nel en haar
moeder binnen kwamen, zei kolonel "Warren
juist met gedempte stem:
„Ze zijn nu al twee dagen cn een nacht weg!
Ik ben bang, dat a 1 s wij hen nog vinden, het
te Iaat zal zijn!"
Een doordringende kreet en Nel zag haar
moeder flauw vallen. Zij werd opgetild en
naar boven gedragen. Het duurde heel lang,
eer zij weer bijkwam cn niemand had tijd om
zich met Nel te bemoeien, die met een spierwit
gezichtje door huis liep.
Als er toch maar iemand naar haar
luisteren wilde! Zij was hoe langer hoe meer
overtuigd,- dat Emmy en Pim in den hollen
boom waren. Niemand wilde haar echter ge
looven.
Nel had wel kunnen huilen van verontwaar
diging. "Waarom geloofden ze haar niet? Z ij
kende Emmy en Pim toch beter dan iemand
anders!
Als zij alleen maar den weg kon vinden!
Daar was echter geen sprake van. Het was
nu heelemaal donker en het begon opnieuw
te sneeuwen. Zij zou óók verdwalen en dan
kon ze Emmy en Pim immers heelemaal niet
helpen
Naar Moeder mocht ze niet gaan, maar
misschien zou dokter French'naar haar luis
teren, dacht Nel. Hij was een groot vriend
van de kinderen. Nel kwam hem in de gang
tegen en vroeg hem heel ernstig, of hij mee
wilde, gaan naar de Plantage.
Eerst kwam het ook hem onmogelijk voor,
dat de kinderen daar zouden zijn, maar ten
slotte gaf hij gehoor aan Nel's smeeken.
Hij besloot er met een slee, met twee paar
den bespannen, heen te gaan en daar hij niet
wist, waar de holle boom was, zou Nel hem
vergezellen.
Zoo oud als zij werd, zou Nel dien tocht
nooit vergeten. Zij w as tot aan haar kin ingè-
pakt. Als zij niet zoo ongerust was geweest
over Emmy en Pim, zou ze van den naehtclij-
ken tocht genoten hebben.
Eindelijk bereikten zij de Plantage. Haastig
sprong Nel uit de slee, doch het loopen door
dc sneeuw viel niet mee. Bovendien was het
donker. Maar dokter Frenek gaf haar een
hand en had bovendien een lantaarn meege
nomen. Na eenigen tijd herkende Nel het ge
deelte van het bosch. waar zij den vorigen
zomer geweest waren. De paden waren eeh'er
niet te onderscheiden cn zij vreesde reeds,
dat zij den hollen boom nooit zou vinden, toen
zij hem eindelijk ontdekte.
„Maar lieve-kind, deze boom is niet hol,"
zei dokter French. De sneeuw lag hoog opge
stuwd tegen de opening en daardoor zag
Nel's vriend niet, dat hij hol was.
t Nel wist echter wel beter; zij zou den hol
len boom uit duizenden herkend hebben. Vlug
begon zij dc sneeuw met haar handen uit te
graven.
„Ilier is het gat!" riep zij eindelijk uit en
toen dokter French haar bijlichtte, zei zij
even later triomfantelijk: „En hier zijn Emmy
en Pim! Emmy! Pim! Word toch wakker!
Ik heb jullie gevonden!"
Zij bewogen zich echter niet. Dokter
FrencK kroop nu in den boom en boog zich
over de kinderen heen.
-We zijn nog iuirt biifiids.'! zen hii even
later tegen Nel, die niet begreep, wat liij met
deze woorden bedoelde. „Kun jij de lantaarn
even vasthouden, Nel?"
Daarna tilde hij de beide kinderen op en
nam ze in zijn armen. Zij sliepen al heel vast,
dacht Nel, want ze werden geen van beiden
wakker, maar bleven rustig liggen met de
hoofden tegen de schouders van dokter French.
Deze had nu geen hand meer vrij voor Nel,
doch zij liep 'dapper naast hem voort in de
dikke sneeuw. Dc terugweg werd gemakke
lijk gevonden, daar zij hun voetsporen slechts
hadden te volgen. Toen zij de slee bereikt
hadden, goot dokter French wat brandewijn
in de keeltjes van Fmmy en Pim cn wikkelde
hen in warme dekens.
\an hetgeen er dien avond verder gebeur
de, herinnerde Nel zich later niet veel. Zij
hoorde haar vriend tegen den koetsier zeg
gen, dat hij 200 hard als hij kon naar huis
moest rijden. Daarna drong liet gerinkel der
bellen als in een droom tot haar door en toen
zij even wakker werd. boog Juf zich over haar
heen en legcfe haar in haar eigen bedje. Zij
hoorde Juf zeggen, dat zij nu maar lekker
moest gaan slapen, dat zij een dapper meisje
was en dat als zij niet zoo flink was ge
weest Emmy cn Pim nu niet veilig in hun
bedjes zouden liggen.
Den volgenden morgen hoorde Nel er echter
meer van. Het had dokter French heel, heel
veel moeite gekost Emmy cn Pim uit hun ver-
dooving op te wekken en hoewel Pim nader
hand beweerde, dat als hij maar vóór de kachel
was gelegd, hij net als een marmotje wel uit
zichzelf wakker zou zijn geworden, schudde
hun vriend het hoofd en antwoordde, dat wat
goed voor marmotjes was, nog niet goed voor
kleine jongens en meisjes bleek te zijn.
En Moedor was gelukkig ook weer heele
maal beter. Zij wist niet, wie Yan haar kinde
ren zij het meest zou knuffelen: Emmy en Pim,
die verdwaald waren geweest of Nel, die hen
gevonden had. Ten slotte kregen zij alle drie
hun deel.
Maar Emmy was hevig verontwaardigd,
toen zij hoorde, dat dokter French noch Nel
er aan gedacht had, de marmotjes mee te
nemen, welke zij en Pim met zooveel moeite
gevonden hadden. Zoo kwam het, dat op een
zonnigen dag, toen het vroor en niet meer
sneeuwde, dokter French hen alle drie in de
zelfde slee, met denzclfdcn koelsier en dezelf
de paarden meenam naar de Plantage en
Emmy de drio marmotjes in triomf thuis
bracht. Eén gaf zij er aan Pim, één hield zc
zelf en het derde wilde zij hun vriend schen
ken.
Deze was echter bang, dat het marmotje zich
heel eenzaam zou voelen zonder zijn broertjes
en stelde daarom voor hem aan Bruintje als
speelkameraadje te geven.
Dit vond Emmy best en zoo hadden zij dus
vier marmotjes, die nog langen tijd in leven
bleven. En Pim had nooit meer aanvechtingen
•het zijne wakker te maken, als het voor zijn
winterslaap in elkaar dook, want éénmaal
had hij zelf een korten winterslaap gehouden
en hij wist er dus alles van.
EINDE :-! :-i
Oost Wost, thuis best.
Vader Kwak, één der voornaamste bewonert
van de Kikkersloot, was naar den kant ge
sprongen, om eens te kijken naar bet weer. Hij
zette zich op een aardkluitje neer en koesterde
zich bchagelijk in de zon, terwijl hij links en
rechts naar gonzende mugjes hapte. Daar
hoorde hij in de takken boven de sloot een
gesprek.
„Zoo, meneer Tierelier I Is u weer van de
reis terug?" vroeg een sijsje aan een vink.
„Ja, ja," luidde het antwoord, ,,'lc ben weer
thuis. En met het weer heb ik hel nogal ge
troffen nu en dan eens een buitje re.gen, maar
over 't geheel had ik geen klagen."
Vader Kwak luisterde aandachtig naar het
gesprek der beide vogels. Wat had die meneer
Tierelier veel gezien I Maar 't mooist van alles
vond hij toch, dat mensch en dier in verruk-
kind geluisterd hadden naar zijn gezang.
„Als ze naar meneer Tierelier luisteren, zul
len zij zeker naar mij luisteren," dacht hij.
„Zoo'n reisje lacht me wel toe en ik wil wel
eens wat anders zien dan deze sloot. Met roem
beladen zal ik stellig terugkomen!" En Vader
Kwak blies zich vol trols op. 't Was, of zijn
oogen uit zijn hoofd zouden vallen, zóó puilden
ze uit, terwijl hij een doordringend „koak.
koak!" aanhief.
Bij het hooren hiervan vlogen meneer Tiere
lier en het sijsje weg en onze kikvorsch had.
het rijk alleen. Hij bleef nog eenige oogen*
blikken peinzend zitten en besloot toen er maar
geen gras over te laten groeien en den volgen
den dag op reis te gaan. Ilals over kop sprong
hij daarna in de sloot, die licm nu erg klein
en nauw voorkwam. Hè, wat verlangde hij de
wereld eens te zien en.zich te laten hooren.
Men zou versteld staan van zijn zangtalent-
Nauwelijks was de zon den volgenden dag
opgegaan, of meneer Kwak, geheel reisvaardig
in zijn groen pakje, beklom den oever. Door
bladen en slecnen moest hij zich een weg banen,
of lieverhij hipte er handig over heen. Reeds
heel gauw zag hij allerlei dingen, die nog
vreemd voor hem waren.
Plotseling ritselde er iets in de struiken en
verschrikt keek Vader Kwak om zich heen.
Ilij zag een groot, rood-bruin dier, met een
spitsen snuit cn een langen pluimstaart. Jullie
hebt zeker al geraden, dat het een vos jsvas,
die zijn schitterende oogen op Vader Kwak
gericht had.
„Zoo, meneer Spring in 't Veld, is u aan 't
wandelen klonk hel.
Vader Kwak, min of meer gerustgesteld, ant
woordde
„Zeker, meneer I Ik maak een kunstreis ik
wil groot cn klein laten hooren, hoe mooi ik
zingen kan."
„Ja, dat is waar ook," hernam de vos nu
lachend, „gij zijt een zanger.'Kom, laat u\ij uw
stem eens hoorenik ben een liefhebber en
een kenner."
Vader Kwak was door deze woorden niet
weinig gevleid en nam een trolsche houding
aan. Daar klonk al zijn„Koak-koak Koak-
koak Koak-koak
De vos lachte in zijn baard, doch zei vrien
delijk
„Heel mooiPrachtig Gij zijt zeker een
zanger aan het hof van Koning Leeuw Wat
zouden mijn vrouw cn mijn kinderen u ook
eens graag willen hooren I Doe mij liet ge
noegen en ga met mij meer naar hulsik heb
daar dikke vliegen en vetteslakken In over'
vloed. Werkelijk', diet zal u aan niets ont
breken
Zeer gevleid door deze woorden gaf Vader
Kwak gevolg aan dit verzoek Zorgeloos sprong
hij naast den vos voort. Toen zij in diens
woning aankwamen, werd Reinlje met uit
bundige vreugde door zijn kinderen begroet-
Lachend riep deze echter uit
„Nee, bengels, niet zoo wild Zie je dan niet,
dat ik een gast meebreng, die voor ons wil
zingen
Nieuwsgierig riepen dc jonge vosjes: Vos-
sientje. Roodstaart en Rcinetje op Vader Kwak
toe. Zij besnuffelden hem aan alle kanten, zoo
dat hij zich lang niet op zijn gemak voelde.
„Niet zoo brutaalriep uu Vader Vos.
„Meneer is een zanger cn hij wil voor altijd
bij ons blijven."
Verschrikt keek Vader Kwak bij 't hooren
van deze woorden op. „Neem me niet kwalijk,"
ze! hij bedeesd, „maar ik begrijp u zeker niet
goed. Ik ben immers een gast cn kan toch ver
trekken, wanneer ik wil
„Wie eenmaal in mijn huis is, vertrekt niet
zonder mijn toestemming f" klonk het nu
barsch.
„Dus ben ik bedrogen waagde Vader
Kwak nog te zeggen.
„Klaag maar niet, edele zanger," zei Reintje,
„maar zing ons liever wat voor
Vader Kwak begreep, dat hij het verstan
digst deed, door toe te geven en liet op som
beren toon zijn „Koak, koak hooren. Ver
wonderd bleven de kleine vosjes om hem heen
staan, totdat Roodstaart, de brutaalste, het
waagde hem met zijn kouden snuit aan te
raken, maar nu liet onze kikvorsch zoo'n ver
vaarlijk cn doordringend „Koak, koak hoo
ren, dat zij verschrikt achteruit stoven. Rood
staart stak zijn kop in een hoop hazen- cn
konijnenvellen. Vossientje verborg zich onder
't hooi, dat tot slaapplaats diende en Rëlnctje
krabde een gat in den grond, om zich te ver
bergen. Allen beefden van schrik.
Nauwelijks had Moeder Vos echter bemerkt,
welk een uitwerking dat verschrikkelijk ge
zang op haar kindertjes had, of zij liep haastig
op den armen Vader Kwak toe en duwde hem
met haar spitsen snuit de gang in. Onze kik
vorsch wist natuurlijk niet, wat hem over
kwam en drukte angstig zijn poolen tegen zijn
lijf, zoodat hij als een bal om- en omgerold
werd. Eindelijk was hij buiten en nu gaf Moe
der Vos he nog zoo'n kraehtigen duw tot slot,
dat hij met een vaartje het kreupelhout in
vloog.
Daar bleef de arme Kwak geruimen tijd lig
gen, zonder zich te bewegen. Toen hij wat be
komen was van den schrik, strekte hij éérst
den linker- en daarna den rechterachterpoot
uit en opende zijn breeden bek.
„Dat is nog eens snel reizen," bromde hij,
„en toch mag ik dankbaar zijn, dat ik op deze
manier aan mijn gevangenschap ontkomen ben.
Maar kom, nu zal ik mijn reis eens gaan voort
zetten."
De zon kwam hem nu koesteren en opge
ruimd sprong hij verder.
Wat hij in het volgend oogenblik echter zag,
deed hem niet weinig ontstellen. Aan den voet
van een pijnboom zat een rood-bruin dier op
zijn achterpooten. Het had een pluimstaart en
dus móest het een vos zijn. In dc voorpooten
hield het een dennenappel, dien het bezig was
met zijn scherpe tanden te bewerken.
Haastig wilde hij zijn nieuwen vijand ont
wijken, maar de eekhoorn want die was
het was met twee sprongen bij hem.
„Waar gaat u heen, meneer Kwak vroeg
hij, „cn wat zoekt u
„Ik zoek vliegen," antwoordde onze kik
vorsch angstig.
„Vliegen, bah antwoordde de eekhoorn,
meneer Pluimstaart. „Noten en dennenappels,
dat is betere kost Maar als je bepaald vliegen
hebben wilt, ga dan maar mee naar mijn huis,
daar zijn ze in overvloed."
„Nee, dank u. ik verstop mij niet graag on
der den grond."
„Wat bedoel je Ik woon niet onder den
grond."
„Maar bent u dan geen vos
„Nee,, hoor, dat is niet eens familie van me,
of mocht het al familie wezen, dan is 't niet
uit te rekenen, hoe ver. En wat mijn woning
betreft, die is lieel luchtig en gezond, boven
in dezen boom."
„O, dan ga ilc graag mee. Maar hoe komen
we naar boven
„Kijk, dat doe ik zoo," antwoordde Pluim
staart nu vroolijk, terwijl hij vlug tegen den
stam van den boom wipte en even later in een
paar sprongen weer beneden was. „Kom, volg
mij maar
Vader Kwak had ten hoogste verwonderd
de klimpartij aangezien en staarde den eek
hoorn met groote oogen aan. „Dat, kan ik niet,
zei hij eindelijk met een zucht, „mijn pooten
zijn daar niet geschikt voor."
„Ik zal je helpen." antwoordde Pluimstaart,
houd me maar stevig aan mijn staart vast, dan
zal ik je veilig boven brengen."
Zoo gezegd, zoo gedaan! Heisa, hopsa, daar
gingen zij den boom in: Pluimstaart voorop en
Vader Kwak or achter aan. Krampachtig hield
de laatste aen rood-bruinen staart vast en
hoewel hij wel van angst om hulp had willen
roepen, kwam hij toch donder ongelukken
boven. Het uitzicht was er prachtig en vliegen
en muggen waren er bij massa's. Als de wind
de takken maar niet' zoo heen en weer ge
schud had, zou 't hem er zeker best bevallen
zijn. Maar hij werd zóó draaierig, dat hij
plotseling uitroep
„Breng me naar beneden, gauw Ik houd
't niet langer uit
„Zooals je wilt!" antwoordde Pluimstaart.
„Maar hoe krijg ik je naar beneden
Op hetzelfde oogenblik ruischtc het in de
takken en op hetzelfde oogenblik zat er een
zwarte vogel vlak bij dc woning van den eek
hoorn. Och, och, wat was Vader Kwak weer
geschrikt, maar to^n de vogel zijn „kras
kras liet hou: 1 dat hij een kunst
broeder ontmoet liad.
„Waar ga je heen, broeder vroeg hij
daarom.
Verbaasd keerde dc raaf zich om. Hij nam
den kikvorsch eens goed op cn antwoordde
toen
„Wel, ik reis voor mijn plezier P-
„Toe, neem mij dan mee 1"
„Dat 's best. Ga dan maar op mijn rug zit
ten."
Natuurlijk liet Vader Kwak zich dit geen
tweemaal zeggen. „Klaar 1" riep hij en de raaf
vloog met hem weg. Krampachtig klemde de
kikvorsch zich nu aan zijn gevleugeld ros
vast, doch toen hij aan. de beweging gewend
was, kreeg hij er schik in. Zoo hoog, dacht hij
vol trotsch, was zeker nog nooit een kikvorsch1
gestegen
Maar wat was dal Daar hoorde hij plotse*
hng het klapwieken van vleugels boven zictf
en toen hij opkeek, 2ag hij zijn grootsten vijand
- meester Langbeen - vlak boven zich. Ert
meester Langbeen een ooievaar, dat hebben'
julhe zeker al geraden - Wierp een begcerigert
Dlik op hem. Van angst verloor de arme Vaden
Kwak zijn evenwicht, tuimel*, omlaa* en.
Toen hii weer bijkwam, zag hij, dat hij zich
in zijn eigen sloot bevond, wel een eindje!
verder, dan waar hij haar verlaten had, maan
't was toch dc Kikkersloot. Gelukkig had dei
val hem in het minst niet gedeerd, maar toch
I*3"*" zich plechtig voor in het vervolg thuiC
te blijven cn als hij nu op warme zomcravon*
den, omringd door familie en vrienden, zifC
„Koak, koak Koak. koak laat hooren, be<
teekent dat in menschentaal„Oost West thujl
best."-
De Ker&enkoopvrouw.
door C. H. V
Pr 'k Heb mooie, roode kerseu,
Toe, koop bij mij een pond.
653 'k Heb leersen, rijp en geurig,
Ze smelten in je mond
Zoo riep een kleine koopvrouw.
De weegschaal in de hand,
En buurtje Fré kwam koopen,
Ze had een flinke mand.
Weeg alsjeblieft maar hierin
Voor mij een pond of tien,
Zei zijmaar dat was lang niet
't Idéé van koopvrouw Mien.
Maar, lieve juffrouw, klonk Hef,
t— Dan ben 'ie z' in éénmaal kwijt!
Is dat niet goed vroeg Fré toen,1
Je kijkt heusch, of 't je spijt l J
Ik dacht toch, dat een koopvrouw
't Liefst flinke zaken deed,
é- En heb nog nooit vernomen,
Dat haar dat later speet.
De koopvrouw kijkt nu oolijk
En zegtgoed, 'k geef ze dan,
Maai' strakjes kom ik bij je,
Wij smullen saam er van.
En 's middags, in het tuintje
Zit Fré met koopvrouw Mien,
Nee maar, zulk kersen eten
Heb ik nog nooit gezien
Kunst en Wetenschap
Koninklijke subsidie NedL
Opera. De Koningin heeft voor het aan-
staande speelseizoen een belangrijke sub-
sidie toegekend aan de Ned. Opera, welks
in de plaats is gekomen van de vroegers
Nederlandsche Opera.
G. H. Koopman. De heer Koop»
man, de vroegere directeur der Ned. Opera>
vertrekt Zaterdag met de ..Tamboro" naar
Ned.-Indië. Hij gaat een reis om de wereld!
maken.
Collectie Aug. Janssen. D«
firma J- Goudstikker, te Amsterdam, is
eigenares geworden van de groote schilde
rijen-collectie van wijlen den heer Augr
Janssen.
Deze collectie bestaai uit niet minde; dat»
89 werkgn van vermao.de meesters. Er be<
vinden zich o.a. in een Rembrand', (een
schilderij en twee teekeningen), ijf dceken
V8n Jan Steen, aen Frans Hals, een Ferdi.
Bol, een Delttsche Vermeer, voorts werken
van Albert Cuyp, Adriaan en Willem van
de Velde, Terborch, Teniers, Jon vatf
Goyen, Aert van der Neer, J. en S. van
Ruysdael, Th. de Keyser. Gabriël Metsu,
Moreelse. Adr. van Ostade, Gerard Dou en!
Jan van der Hevden. De collectie is nog ten
huize van wijlen den heer Aug. Janssen;,
aan den Amstel bij de Heerengracht.
AGENDA.
Onder deze agenda worden ah'een opgs»
nomen die uitvoeringen, vergaderingen, en*,
welke in het Dagblad geadverteerd worde»
Vrijdag, Zaterdag. Zondag Maandag,
Bioscoop de Arend.
Openbare Leeszaal (Beukenlaan! *0-»
12M, 2'A—10 uur. Zondag 2H—5F1 uur,
Maandag 2 W10 uur. r
Dagellfks:
Museum Flehlte.
Bioscoop Langestrast
6 Juli Amicitia, N. Ned. Tooneel ge^.
De Slet. J
Burgerlijke Stand
van 3 Juli 1919.
Geboren'. Petrus Johannes, z. v. Jo
hannes Simon Lenting en Martha Croese. 1
Ondertrouwd: Hendrik Peterse en!;
Johanna Blondina Delnat. Johannes Beua
en Hendrika Maria Smink. Klaas Willem!
Koop cn Lubberta Hermina BUderbeek. Jan!
Jnrrien Heining en Arnolda Albarta v. Koot,1
Jan v. den Heuvel en Gerritje v. Putten.
Wouter Schouten en Johanna Zevenboom.
Gehuwd: Bernardus Braam en Maria'
Alyda Hol. Pieter Hendrik Oudt cn Seitjo
Elisabeth Vervloek Renardus Dirk v. Kooy,
en Tibertha Line Elisabeth Justine Meiners.;
Overleden: Albertus Stomphorst, 3
maanden.
4 Juli 1919.
Geboren: Johannes, z. v. Barend V,
Plateringen en Willemijntje Koene.
Telefonisch Weerberloht.
Naar waarneming In den morgen vasfi
4 Juli 1919.
Verwachting tot den avond van 5 Juli 1
Zwakke tot matige Zuidelijke tot Weste»
lijke wind, gedeeltelijk bewolkt, weinig of
geen regen, iets warmer.
Wielrijder#.
Fietslantaarn aansteken 9.45.