(3oop de <!JeöSAa De Holle Boom. Naar hel Engelsch van G. Moe kier. Vrij bewerkt door C. H. HOOFDSTUK VI. Bruintje isterecht! Intusschen had Nel veel plezier bij Groot moeder. Zij miste Emmy en Pim niet zóó erg, ala deze het haar deden, maar toch wenschtc alj telkens weer, dat haar zusje en broertje 'ook bij Grootmoeder logeerden. De eerste dag yloog om. Den volgenden morgen liep zij in den grooten luin rond, welke bij het buiten hoorde. Er iwas van allerlei wat haar aandacht trok, al ontdekte zij nergens konijnen of Guineesche biggetjes. Er was echter een stal met twee mooie paarden, welke door Nel bewonderd eerden. 's Middags ging zij met Moeder en Groot moeder een rijtoer maken, doch daarna liep zij eenzaam rond en begon zij Emmy en Pim hoe langer hoe meer te missen. Na die eerste prachtige dagen sloeg het ;Wecr om en begon het hevig te sneeuwen. Grootmoeder zei, dat het vooreerst niet zou ophouden en dat Nel nu niet naar huiten kon gaan. Zij stuurde d-aarom een boodschap naar de pastorie en vroeg, of één van dc jongens bij haar kleindochtertje kwam spelen. En het was zoo'n aardige jongen, die kwam! Hij heette Hugo en was even oud als Nel. Ze waren dadelijk de beste maatjes en deden al lerlei vroolijke spelletjes. Tegen vier uur hield het op met sneeuwen n stelde Hugo voor te gaan sleeën op het heuveltje achter de pastorie. Nel vond het .dol" en daar Grootmoeder en Moeder hun toestemming gaven, togen de twee er samen op itii. Zij haalden een slee uit de pastorie en hadden dc grootste pret. „Het "was heerlijk, Moeder!" zei Nel, toen ze thuis kwam. „O, ik hou zooveel van sneeuw! Zouden Emmy en Pim vandaag ook uit geweest zijn? Ik heb wel koude handen gekregen, want ik had mijn mof vergeten. Die heb ik hier heelemaal nog niet gebruikt. Moeder, morgen komt Hugo mij dadelijk na het ontbijt halen." Dien geheelen nacht sneeuwde het en 's mor gens vroor het, zoodat de sneeuw hard en glinsterend was. Vóór Nel nog heelemaal met ontbijten ge reed was, kwam Hugo al. „Ben je klaar, Nel?" vroeg hij. „Ja," antwoordde zij, stak het laatste reepje van haar boterham in haar mond en ging zich vlug aanklecdcn. Lachend cn babbelend liepen de kinderen door de gang. Een telegrambesteller stond bij dc voordeur te wachten. Nel wierp een blik in dc geopende zijkamer en zag haar moeder schrijve!). Een telegram lag naast "haar op de tafel. „Hugo is ei>, Moeder!" zei Nel vroolijk'. „Ik ga weer met hem sleeën." Daar Moeder haar echter riep, vroeg zij Hugo een oogenblik te wachten en liep vlug naar binnen. ,We moeten naar huis, kind," zei haar moeder en Nel zag nu pas, hoe bleek Moeder was ,,Emmy en Pim zijn verdwaald!" „Verdwaald?!" riep Nel hevig verschrikt Vit „O Moeder!" „Ze zijn gisteren vroeg opgestaan, door het raam der eetkamer naar buiten gegaan en den heelcn dag vermist Ze waren zelfs van nacht niet thnisl" ,!n de sneeuw?" vroeg Nel; er klonk echter ic.[ van benijden in haar stem. "Wat een leuk iar! En dat zonder haar! in dien vrcesclijken sneeuwstorm! „Wu.'t jij misschien, waar ze heen gegaan kunnen zijn? Heb je eenig vermoeden? Ik tele grafeer nu terug. Mannen hebben den gehee len dag en nacht gezocht, doch nergens eenig spoor van hen gevonden." Nel had niet het geringste vermoeden. Zij "Wist heelemaal niet, waarheen Emmy cn Pim gegaan konden zijn. l'.-n uur later en Moeder en zij zaten in den tre 'n, op weg naar huis. Zij waren alleen ip de coupé en Moeder zat den geheelen tijd zwij gend in haar hoekje, bleek en angstig. Het witlc landschap schitterde in de zon, maar Nel lette er niel op. Te vergeefs pijnigde zij haar hersens door zich af te vragen, waar Emmy cn Pim bij mogelijkheid konden zijn. Als zij in den tuin of op den weg waren, zouden zij natuurlijk al lang gevonden zijn. V/at een vreeselijkè gedachte, dat zij sinds gistermorgen niets te eten hadden gehad! (Waarom zouden zc zoo vroeg zijn uitgegaan? Zij moesten den vorigen dag een plannetje be raamd hebben. Van één ding was Nel zeker en dal was. dat als zij ze niet vinden kon, dit niemand geluk ken zou, want zij kende al hun geliefkoosde plekjes. En gisteren, toen haar broertje cn zusje in <le sneeuw verdwaald waren, lcoud en hon gerig, had zij zoo'n plezier gehad met Hugo! •En terwijl zij ls nacht in haar lekker warm bedje geslapen had, waren Pim en Emmy in dc kou en liet donker verdwaald! Nel voelde zich zóó diep ongelukkig, toen zij aan dit alles dacht, dat zij in tranen uit barstte. Zij wilde haar pakdoek uit haar mof remen en stak haar hand in den zak er van. Plotseling voelden hóar vingers niet h3ar !za ioek, maar iets kouds, iels ronds en zachts. Dadelijk wist zc, wat het was en met een ikrucUvan verrassing haalde zij haar slapend marmotje Bruintje! voor den dag. Hoe was die daar gekomen?! Eén oogen blik: keek zij vol verbazing naar hem. doch langzamerhand begon het haar duidelijk te worden. Zij herinnerde zich nu op eens, dat zij vlak vóór zij naar liet station ging naar boven was gehold om hem nog eens voor het allerlaatst goedendag te zeggen, hoe zij het hooi van zijn nestje opgeschud had cn daarbij Bruintje in den zak van haar mof had laten gb !en. 'aarop had Emmy geroepen, dat ze dade lijk beneden moest komen en in haar haast Oki 1 zij stellig vergeten hem weer in zijn ik je te leggen, hoewel ze zich heel goed hu innerde, dat zij het deurtje van zijn hokje Ihf't dichtgemaakt- - Vat moesten Emmy en Pim geschrikt zijn, foen zij hef hokje leeg hadden gevonden! Zc hadden hem natuurliik oVernl gezocht rn wat zou het vooral Emmy spijlen, omdat zij voor Bruintje zorgen zou. Plotseling flitste de gedachte door Nel's brein, dat liet verdwijnen van Bruintje in ver band moest staan met het verdwaald zijn van Emmy en Pim! Zouden zij hem zijn gaan zoeken? O ja, n u wist zij het: zij wilden een nieuw marmotje voor haar zoeken. Dat was het natuur- lijk! Dat ze naar niet eerder aan gedacht had! Maar ze wist nu immers pas, dat Bruin tje niet in zijn hokje was! Waar zouden ze heen gegaan zijn? Dat was een tweede vraag. Zij had zich dit in de laatste twee uren ontelbare malen afgevraagd, maar n u wist zij het antwoord er op, „Moeder!" riep ze uil, terwijl zc plotseling opsprong, „ik weet, waar Em en Pim zijn! Ze zijn in den hollen boom in de Plantage in gesneeuwd!" HOOFDSTUK Vit, Slot- Toen Emmy en Pim tegen elkaar aan ge leund in slaap vielen, was het nog dag, maar toen zij weer wakker werden, was het reeds bijna donker. Emmy begreep, dat .zij onmogelijk door de dikke sneeuw konden loopen. Pim zou er minstens tot zijn knieën in wegzakken. De kleine baas had honger. Hij was angstig en brommig en Emmy begreep, dat zij den moed er bij hem moest in houden. Daarom stelde zij vóór „marmotje te spelen," een plan netje, waarop haar broertje gretig inging. Zij maakten nu een soort bergje van dorre blade ren en varens. „Misschien moeten we hier van nacht wel blijven," zei Emmy met een aarzelend stem metje. „Maar je bent immers niet bang, Pim?" „Natuurlijk niet. Marmotjes zijn nooit bang, al moesten we hier tot van 't zomer blijvenl" „O!" riep Emmy verschrikt uit. Nu was het Pim, die dc moedigste was. De kinderen vergaten echter spoedig hon ger en koude en ging nu op de bladeren lig gen. liet speet Pim werkelijk, dat hij geen staari had; dan zou het nog echter zijn. Emmy trok haar mantel uit en dekte daarmee haar broertje en haar zelve toe. Pim werd al weer gauw slaperig en hoe wel Em nog graag wat gebabbeld had, deed hij zijn oogen dicht en zei, dat marmotten in den winter nooit praatten. Dien geheelen nacht sneeuwde het, doch dc kinderen merkten er niets van. Als zij gewe ten hadden, dat zij ingesneeuwd waren in den hollen boom, zouden zij natuurlijk heel bang zijn geweest. Zij hadden er echter niet het flauwste vermoeden van, terwijl hun gezonde, natuurlijke slaap langzamerhand in een soort bewusteloosheid overging. De trein was heel laat, want door den sneeuwstorm was de lijn op verschillende plaatsen versperd, zoodat het al bijna donker was, toen Moeder en Nel aankwamen. Nel vroeg dadelijk met het rijtuig, dat hen aan 't station opwachtte, door te rijden naar de Plantage, doch Moeder kon niet gelooven, dat de kinderen daar waren, 't Was immers veel te ver weg! Zoo'n eind hadden ze onmo gelijk kunnen loopen! Toen zij thuis kwamen, was er nog steeds geen nieuws van Emmy en Pim. In huis wa ren eenige vrienden en buren, die den omtrek reeds hadden afgezocht. Toen Nel en haar moeder binnen kwamen, zei kolonel "Warren juist met gedempte stem: „Ze zijn nu al twee dagen cn een nacht weg! Ik ben bang, dat a 1 s wij hen nog vinden, het te Iaat zal zijn!" Een doordringende kreet en Nel zag haar moeder flauw vallen. Zij werd opgetild en naar boven gedragen. Het duurde heel lang, eer zij weer bijkwam cn niemand had tijd om zich met Nel te bemoeien, die met een spierwit gezichtje door huis liep. Als er toch maar iemand naar haar luisteren wilde! Zij was hoe langer hoe meer overtuigd,- dat Emmy en Pim in den hollen boom waren. Niemand wilde haar echter ge looven. Nel had wel kunnen huilen van verontwaar diging. "Waarom geloofden ze haar niet? Z ij kende Emmy en Pim toch beter dan iemand anders! Als zij alleen maar den weg kon vinden! Daar was echter geen sprake van. Het was nu heelemaal donker en het begon opnieuw te sneeuwen. Zij zou óók verdwalen en dan kon ze Emmy en Pim immers heelemaal niet helpen Naar Moeder mocht ze niet gaan, maar misschien zou dokter French'naar haar luis teren, dacht Nel. Hij was een groot vriend van de kinderen. Nel kwam hem in de gang tegen en vroeg hem heel ernstig, of hij mee wilde, gaan naar de Plantage. Eerst kwam het ook hem onmogelijk voor, dat de kinderen daar zouden zijn, maar ten slotte gaf hij gehoor aan Nel's smeeken. Hij besloot er met een slee, met twee paar den bespannen, heen te gaan en daar hij niet wist, waar de holle boom was, zou Nel hem vergezellen. Zoo oud als zij werd, zou Nel dien tocht nooit vergeten. Zij w as tot aan haar kin ingè- pakt. Als zij niet zoo ongerust was geweest over Emmy en Pim, zou ze van den naehtclij- ken tocht genoten hebben. Eindelijk bereikten zij de Plantage. Haastig sprong Nel uit de slee, doch het loopen door dc sneeuw viel niet mee. Bovendien was het donker. Maar dokter Frenek gaf haar een hand en had bovendien een lantaarn meege nomen. Na eenigen tijd herkende Nel het ge deelte van het bosch. waar zij den vorigen zomer geweest waren. De paden waren eeh'er niet te onderscheiden cn zij vreesde reeds, dat zij den hollen boom nooit zou vinden, toen zij hem eindelijk ontdekte. „Maar lieve-kind, deze boom is niet hol," zei dokter French. De sneeuw lag hoog opge stuwd tegen de opening en daardoor zag Nel's vriend niet, dat hij hol was. t Nel wist echter wel beter; zij zou den hol len boom uit duizenden herkend hebben. Vlug begon zij dc sneeuw met haar handen uit te graven. „Ilier is het gat!" riep zij eindelijk uit en toen dokter French haar bijlichtte, zei zij even later triomfantelijk: „En hier zijn Emmy en Pim! Emmy! Pim! Word toch wakker! Ik heb jullie gevonden!" Zij bewogen zich echter niet. Dokter FrencK kroop nu in den boom en boog zich over de kinderen heen. -We zijn nog iuirt biifiids.'! zen hii even later tegen Nel, die niet begreep, wat liij met deze woorden bedoelde. „Kun jij de lantaarn even vasthouden, Nel?" Daarna tilde hij de beide kinderen op en nam ze in zijn armen. Zij sliepen al heel vast, dacht Nel, want ze werden geen van beiden wakker, maar bleven rustig liggen met de hoofden tegen de schouders van dokter French. Deze had nu geen hand meer vrij voor Nel, doch zij liep 'dapper naast hem voort in de dikke sneeuw. Dc terugweg werd gemakke lijk gevonden, daar zij hun voetsporen slechts hadden te volgen. Toen zij de slee bereikt hadden, goot dokter French wat brandewijn in de keeltjes van Fmmy en Pim cn wikkelde hen in warme dekens. \an hetgeen er dien avond verder gebeur de, herinnerde Nel zich later niet veel. Zij hoorde haar vriend tegen den koetsier zeg gen, dat hij 200 hard als hij kon naar huis moest rijden. Daarna drong liet gerinkel der bellen als in een droom tot haar door en toen zij even wakker werd. boog Juf zich over haar heen en legcfe haar in haar eigen bedje. Zij hoorde Juf zeggen, dat zij nu maar lekker moest gaan slapen, dat zij een dapper meisje was en dat als zij niet zoo flink was ge weest Emmy cn Pim nu niet veilig in hun bedjes zouden liggen. Den volgenden morgen hoorde Nel er echter meer van. Het had dokter French heel, heel veel moeite gekost Emmy cn Pim uit hun ver- dooving op te wekken en hoewel Pim nader hand beweerde, dat als hij maar vóór de kachel was gelegd, hij net als een marmotje wel uit zichzelf wakker zou zijn geworden, schudde hun vriend het hoofd en antwoordde, dat wat goed voor marmotjes was, nog niet goed voor kleine jongens en meisjes bleek te zijn. En Moedor was gelukkig ook weer heele maal beter. Zij wist niet, wie Yan haar kinde ren zij het meest zou knuffelen: Emmy en Pim, die verdwaald waren geweest of Nel, die hen gevonden had. Ten slotte kregen zij alle drie hun deel. Maar Emmy was hevig verontwaardigd, toen zij hoorde, dat dokter French noch Nel er aan gedacht had, de marmotjes mee te nemen, welke zij en Pim met zooveel moeite gevonden hadden. Zoo kwam het, dat op een zonnigen dag, toen het vroor en niet meer sneeuwde, dokter French hen alle drie in de zelfde slee, met denzclfdcn koelsier en dezelf de paarden meenam naar de Plantage en Emmy de drio marmotjes in triomf thuis bracht. Eén gaf zij er aan Pim, één hield zc zelf en het derde wilde zij hun vriend schen ken. Deze was echter bang, dat het marmotje zich heel eenzaam zou voelen zonder zijn broertjes en stelde daarom voor hem aan Bruintje als speelkameraadje te geven. Dit vond Emmy best en zoo hadden zij dus vier marmotjes, die nog langen tijd in leven bleven. En Pim had nooit meer aanvechtingen •het zijne wakker te maken, als het voor zijn winterslaap in elkaar dook, want éénmaal had hij zelf een korten winterslaap gehouden en hij wist er dus alles van. EINDE :-! :-i Oost Wost, thuis best. Vader Kwak, één der voornaamste bewonert van de Kikkersloot, was naar den kant ge sprongen, om eens te kijken naar bet weer. Hij zette zich op een aardkluitje neer en koesterde zich bchagelijk in de zon, terwijl hij links en rechts naar gonzende mugjes hapte. Daar hoorde hij in de takken boven de sloot een gesprek. „Zoo, meneer Tierelier I Is u weer van de reis terug?" vroeg een sijsje aan een vink. „Ja, ja," luidde het antwoord, ,,'lc ben weer thuis. En met het weer heb ik hel nogal ge troffen nu en dan eens een buitje re.gen, maar over 't geheel had ik geen klagen." Vader Kwak luisterde aandachtig naar het gesprek der beide vogels. Wat had die meneer Tierelier veel gezien I Maar 't mooist van alles vond hij toch, dat mensch en dier in verruk- kind geluisterd hadden naar zijn gezang. „Als ze naar meneer Tierelier luisteren, zul len zij zeker naar mij luisteren," dacht hij. „Zoo'n reisje lacht me wel toe en ik wil wel eens wat anders zien dan deze sloot. Met roem beladen zal ik stellig terugkomen!" En Vader Kwak blies zich vol trols op. 't Was, of zijn oogen uit zijn hoofd zouden vallen, zóó puilden ze uit, terwijl hij een doordringend „koak. koak!" aanhief. Bij het hooren hiervan vlogen meneer Tiere lier en het sijsje weg en onze kikvorsch had. het rijk alleen. Hij bleef nog eenige oogen* blikken peinzend zitten en besloot toen er maar geen gras over te laten groeien en den volgen den dag op reis te gaan. Ilals over kop sprong hij daarna in de sloot, die licm nu erg klein en nauw voorkwam. Hè, wat verlangde hij de wereld eens te zien en.zich te laten hooren. Men zou versteld staan van zijn zangtalent- Nauwelijks was de zon den volgenden dag opgegaan, of meneer Kwak, geheel reisvaardig in zijn groen pakje, beklom den oever. Door bladen en slecnen moest hij zich een weg banen, of lieverhij hipte er handig over heen. Reeds heel gauw zag hij allerlei dingen, die nog vreemd voor hem waren. Plotseling ritselde er iets in de struiken en verschrikt keek Vader Kwak om zich heen. Ilij zag een groot, rood-bruin dier, met een spitsen snuit cn een langen pluimstaart. Jullie hebt zeker al geraden, dat het een vos jsvas, die zijn schitterende oogen op Vader Kwak gericht had. „Zoo, meneer Spring in 't Veld, is u aan 't wandelen klonk hel. Vader Kwak, min of meer gerustgesteld, ant woordde „Zeker, meneer I Ik maak een kunstreis ik wil groot cn klein laten hooren, hoe mooi ik zingen kan." „Ja, dat is waar ook," hernam de vos nu lachend, „gij zijt een zanger.'Kom, laat u\ij uw stem eens hoorenik ben een liefhebber en een kenner." Vader Kwak was door deze woorden niet weinig gevleid en nam een trolsche houding aan. Daar klonk al zijn„Koak-koak Koak- koak Koak-koak De vos lachte in zijn baard, doch zei vrien delijk „Heel mooiPrachtig Gij zijt zeker een zanger aan het hof van Koning Leeuw Wat zouden mijn vrouw cn mijn kinderen u ook eens graag willen hooren I Doe mij liet ge noegen en ga met mij meer naar hulsik heb daar dikke vliegen en vetteslakken In over' vloed. Werkelijk', diet zal u aan niets ont breken Zeer gevleid door deze woorden gaf Vader Kwak gevolg aan dit verzoek Zorgeloos sprong hij naast den vos voort. Toen zij in diens woning aankwamen, werd Reinlje met uit bundige vreugde door zijn kinderen begroet- Lachend riep deze echter uit „Nee, bengels, niet zoo wild Zie je dan niet, dat ik een gast meebreng, die voor ons wil zingen Nieuwsgierig riepen dc jonge vosjes: Vos- sientje. Roodstaart en Rcinetje op Vader Kwak toe. Zij besnuffelden hem aan alle kanten, zoo dat hij zich lang niet op zijn gemak voelde. „Niet zoo brutaalriep uu Vader Vos. „Meneer is een zanger cn hij wil voor altijd bij ons blijven." Verschrikt keek Vader Kwak bij 't hooren van deze woorden op. „Neem me niet kwalijk," ze! hij bedeesd, „maar ik begrijp u zeker niet goed. Ik ben immers een gast cn kan toch ver trekken, wanneer ik wil „Wie eenmaal in mijn huis is, vertrekt niet zonder mijn toestemming f" klonk het nu barsch. „Dus ben ik bedrogen waagde Vader Kwak nog te zeggen. „Klaag maar niet, edele zanger," zei Reintje, „maar zing ons liever wat voor Vader Kwak begreep, dat hij het verstan digst deed, door toe te geven en liet op som beren toon zijn „Koak, koak hooren. Ver wonderd bleven de kleine vosjes om hem heen staan, totdat Roodstaart, de brutaalste, het waagde hem met zijn kouden snuit aan te raken, maar nu liet onze kikvorsch zoo'n ver vaarlijk cn doordringend „Koak, koak hoo ren, dat zij verschrikt achteruit stoven. Rood staart stak zijn kop in een hoop hazen- cn konijnenvellen. Vossientje verborg zich onder 't hooi, dat tot slaapplaats diende en Rëlnctje krabde een gat in den grond, om zich te ver bergen. Allen beefden van schrik. Nauwelijks had Moeder Vos echter bemerkt, welk een uitwerking dat verschrikkelijk ge zang op haar kindertjes had, of zij liep haastig op den armen Vader Kwak toe en duwde hem met haar spitsen snuit de gang in. Onze kik vorsch wist natuurlijk niet, wat hem over kwam en drukte angstig zijn poolen tegen zijn lijf, zoodat hij als een bal om- en omgerold werd. Eindelijk was hij buiten en nu gaf Moe der Vos he nog zoo'n kraehtigen duw tot slot, dat hij met een vaartje het kreupelhout in vloog. Daar bleef de arme Kwak geruimen tijd lig gen, zonder zich te bewegen. Toen hij wat be komen was van den schrik, strekte hij éérst den linker- en daarna den rechterachterpoot uit en opende zijn breeden bek. „Dat is nog eens snel reizen," bromde hij, „en toch mag ik dankbaar zijn, dat ik op deze manier aan mijn gevangenschap ontkomen ben. Maar kom, nu zal ik mijn reis eens gaan voort zetten." De zon kwam hem nu koesteren en opge ruimd sprong hij verder. Wat hij in het volgend oogenblik echter zag, deed hem niet weinig ontstellen. Aan den voet van een pijnboom zat een rood-bruin dier op zijn achterpooten. Het had een pluimstaart en dus móest het een vos zijn. In dc voorpooten hield het een dennenappel, dien het bezig was met zijn scherpe tanden te bewerken. Haastig wilde hij zijn nieuwen vijand ont wijken, maar de eekhoorn want die was het was met twee sprongen bij hem. „Waar gaat u heen, meneer Kwak vroeg hij, „cn wat zoekt u „Ik zoek vliegen," antwoordde onze kik vorsch angstig. „Vliegen, bah antwoordde de eekhoorn, meneer Pluimstaart. „Noten en dennenappels, dat is betere kost Maar als je bepaald vliegen hebben wilt, ga dan maar mee naar mijn huis, daar zijn ze in overvloed." „Nee, dank u. ik verstop mij niet graag on der den grond." „Wat bedoel je Ik woon niet onder den grond." „Maar bent u dan geen vos „Nee,, hoor, dat is niet eens familie van me, of mocht het al familie wezen, dan is 't niet uit te rekenen, hoe ver. En wat mijn woning betreft, die is lieel luchtig en gezond, boven in dezen boom." „O, dan ga ilc graag mee. Maar hoe komen we naar boven „Kijk, dat doe ik zoo," antwoordde Pluim staart nu vroolijk, terwijl hij vlug tegen den stam van den boom wipte en even later in een paar sprongen weer beneden was. „Kom, volg mij maar Vader Kwak had ten hoogste verwonderd de klimpartij aangezien en staarde den eek hoorn met groote oogen aan. „Dat, kan ik niet, zei hij eindelijk met een zucht, „mijn pooten zijn daar niet geschikt voor." „Ik zal je helpen." antwoordde Pluimstaart, houd me maar stevig aan mijn staart vast, dan zal ik je veilig boven brengen." Zoo gezegd, zoo gedaan! Heisa, hopsa, daar gingen zij den boom in: Pluimstaart voorop en Vader Kwak or achter aan. Krampachtig hield de laatste aen rood-bruinen staart vast en hoewel hij wel van angst om hulp had willen roepen, kwam hij toch donder ongelukken boven. Het uitzicht was er prachtig en vliegen en muggen waren er bij massa's. Als de wind de takken maar niet' zoo heen en weer ge schud had, zou 't hem er zeker best bevallen zijn. Maar hij werd zóó draaierig, dat hij plotseling uitroep „Breng me naar beneden, gauw Ik houd 't niet langer uit „Zooals je wilt!" antwoordde Pluimstaart. „Maar hoe krijg ik je naar beneden Op hetzelfde oogenblik ruischtc het in de takken en op hetzelfde oogenblik zat er een zwarte vogel vlak bij dc woning van den eek hoorn. Och, och, wat was Vader Kwak weer geschrikt, maar to^n de vogel zijn „kras kras liet hou: 1 dat hij een kunst broeder ontmoet liad. „Waar ga je heen, broeder vroeg hij daarom. Verbaasd keerde dc raaf zich om. Hij nam den kikvorsch eens goed op cn antwoordde toen „Wel, ik reis voor mijn plezier P- „Toe, neem mij dan mee 1" „Dat 's best. Ga dan maar op mijn rug zit ten." Natuurlijk liet Vader Kwak zich dit geen tweemaal zeggen. „Klaar 1" riep hij en de raaf vloog met hem weg. Krampachtig klemde de kikvorsch zich nu aan zijn gevleugeld ros vast, doch toen hij aan. de beweging gewend was, kreeg hij er schik in. Zoo hoog, dacht hij vol trotsch, was zeker nog nooit een kikvorsch1 gestegen Maar wat was dal Daar hoorde hij plotse* hng het klapwieken van vleugels boven zictf en toen hij opkeek, 2ag hij zijn grootsten vijand - meester Langbeen - vlak boven zich. Ert meester Langbeen een ooievaar, dat hebben' julhe zeker al geraden - Wierp een begcerigert Dlik op hem. Van angst verloor de arme Vaden Kwak zijn evenwicht, tuimel*, omlaa* en. Toen hii weer bijkwam, zag hij, dat hij zich in zijn eigen sloot bevond, wel een eindje! verder, dan waar hij haar verlaten had, maan 't was toch dc Kikkersloot. Gelukkig had dei val hem in het minst niet gedeerd, maar toch I*3"*" zich plechtig voor in het vervolg thuiC te blijven cn als hij nu op warme zomcravon* den, omringd door familie en vrienden, zifC „Koak, koak Koak. koak laat hooren, be< teekent dat in menschentaal„Oost West thujl best."- De Ker&enkoopvrouw. door C. H. V Pr 'k Heb mooie, roode kerseu, Toe, koop bij mij een pond. 653 'k Heb leersen, rijp en geurig, Ze smelten in je mond Zoo riep een kleine koopvrouw. De weegschaal in de hand, En buurtje Fré kwam koopen, Ze had een flinke mand. Weeg alsjeblieft maar hierin Voor mij een pond of tien, Zei zijmaar dat was lang niet 't Idéé van koopvrouw Mien. Maar, lieve juffrouw, klonk Hef, t— Dan ben 'ie z' in éénmaal kwijt! Is dat niet goed vroeg Fré toen,1 Je kijkt heusch, of 't je spijt l J Ik dacht toch, dat een koopvrouw 't Liefst flinke zaken deed, é- En heb nog nooit vernomen, Dat haar dat later speet. De koopvrouw kijkt nu oolijk En zegtgoed, 'k geef ze dan, Maai' strakjes kom ik bij je, Wij smullen saam er van. En 's middags, in het tuintje Zit Fré met koopvrouw Mien, Nee maar, zulk kersen eten Heb ik nog nooit gezien Kunst en Wetenschap Koninklijke subsidie NedL Opera. De Koningin heeft voor het aan- staande speelseizoen een belangrijke sub- sidie toegekend aan de Ned. Opera, welks in de plaats is gekomen van de vroegers Nederlandsche Opera. G. H. Koopman. De heer Koop» man, de vroegere directeur der Ned. Opera> vertrekt Zaterdag met de ..Tamboro" naar Ned.-Indië. Hij gaat een reis om de wereld! maken. Collectie Aug. Janssen. D« firma J- Goudstikker, te Amsterdam, is eigenares geworden van de groote schilde rijen-collectie van wijlen den heer Augr Janssen. Deze collectie bestaai uit niet minde; dat» 89 werkgn van vermao.de meesters. Er be< vinden zich o.a. in een Rembrand', (een schilderij en twee teekeningen), ijf dceken V8n Jan Steen, aen Frans Hals, een Ferdi. Bol, een Delttsche Vermeer, voorts werken van Albert Cuyp, Adriaan en Willem van de Velde, Terborch, Teniers, Jon vatf Goyen, Aert van der Neer, J. en S. van Ruysdael, Th. de Keyser. Gabriël Metsu, Moreelse. Adr. van Ostade, Gerard Dou en! Jan van der Hevden. De collectie is nog ten huize van wijlen den heer Aug. Janssen;, aan den Amstel bij de Heerengracht. AGENDA. Onder deze agenda worden ah'een opgs» nomen die uitvoeringen, vergaderingen, en*, welke in het Dagblad geadverteerd worde» Vrijdag, Zaterdag. Zondag Maandag, Bioscoop de Arend. Openbare Leeszaal (Beukenlaan! *0-» 12M, 2'A—10 uur. Zondag 2H—5F1 uur, Maandag 2 W10 uur. r Dagellfks: Museum Flehlte. Bioscoop Langestrast 6 Juli Amicitia, N. Ned. Tooneel ge^. De Slet. J Burgerlijke Stand van 3 Juli 1919. Geboren'. Petrus Johannes, z. v. Jo hannes Simon Lenting en Martha Croese. 1 Ondertrouwd: Hendrik Peterse en!; Johanna Blondina Delnat. Johannes Beua en Hendrika Maria Smink. Klaas Willem! Koop cn Lubberta Hermina BUderbeek. Jan! Jnrrien Heining en Arnolda Albarta v. Koot,1 Jan v. den Heuvel en Gerritje v. Putten. Wouter Schouten en Johanna Zevenboom. Gehuwd: Bernardus Braam en Maria' Alyda Hol. Pieter Hendrik Oudt cn Seitjo Elisabeth Vervloek Renardus Dirk v. Kooy, en Tibertha Line Elisabeth Justine Meiners.; Overleden: Albertus Stomphorst, 3 maanden. 4 Juli 1919. Geboren: Johannes, z. v. Barend V, Plateringen en Willemijntje Koene. Telefonisch Weerberloht. Naar waarneming In den morgen vasfi 4 Juli 1919. Verwachting tot den avond van 5 Juli 1 Zwakke tot matige Zuidelijke tot Weste» lijke wind, gedeeltelijk bewolkt, weinig of geen regen, iets warmer. Wielrijder#. Fietslantaarn aansteken 9.45.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1919 | | pagina 4