dc dJeugcU
Moedor Zwaluw verleSi.
Een Vogelgeschiedenis' naar het Duitscli
van K. II. VON NAUBORN.
Bewerkt <loor G. II.
(Vervolg.)
Mijn broertjes en zusjes en ik bleven steeds
In de nabijheid va*i onze ouders, die ons al
lerlei nieuws leerden en onze ontelbare vra
gen beantwoordden. Wie moe werd mocht
^chtoraan vliegen, dat was gemakkelijker. En
als het donker werd, zochten wij oen plek uit,
.waar we rustig konden slapen.
Eindelijk, nadat wij over hooge bergen heen
sWaren gevlogen en diepe afgronden hadden
aanschouwd, ja zelfs sneeuwbergen hadden
zien schitteren in het zonlicht, kwamen wij
in het schoone Italië. Reeds vanuit de verte
zagen wij Rome en Napels. Nu duurde liet niet
lang meer, of wij zweefden boven de onmete
lijke zee, v.aar wij niels zagen dan den blau
wen hemel boven ons en het golvende water
onder ons. zoodat wij, jonge zwaluwen, heel
bang -werden, te meer daar wij erg moe be
gonnen te worden.
Onze ouders troostten ons en zeiden, dat wij
spoedig een eiland zouden bereiken, waar
\ye Icon don uitrusten. De zon scheen heerlijk
en liet haar schitterende stralen dansen op de
golven der zee. Grootc schepen met hooge
masten en witte zeilen, bruisende stoombooten
gleden over het water, zoodat het een plezier
vas er naar te kijken. Maar ook het land, dat
achter ons lag, had c-r anders uitgezien dan
het lieve vaderland. De boomen hadden er
nog frissche, groene bladeren en in dc groene
weiden graasde nog allerlei vee.
Weldra bereikten wij Malta, waar wij ge-
ruimen tijd uitrustten. Doch ook hier konden
niet blijven. Den volgenden morgen maak-
wij ons weer gereed verder te reizen.
ouwelijks waren wij weer opgestegen, of
helder- stralende zon koesterde ons.
;ng, heel lang vlogen wij nog over de zee.
hoorden slechts haar ruischen en onzen
:n vleugelslag. Eindelijk zagen we vóór 0119
■\emd land en een stad met eigenaardige
".•t ic Alexandria;" riepen onze aanvoer-
toen wij over deze stad heen boven het
vr. emde land vlogen en onze ouders leerden
ons. dat wij in Egypte waren. Egypte is wel
een deel van het groole Afrika, waarheen wij
trokken, maar toch waren wij nog niet aan
het doél onzer reis.
'1 een wij verder vlogen, zagen wij een groo
tc, brcede rivier, die het land scheen te over-
stroomen. Die rivier heette de Nijl. Op het
water voeren dc menschen heen en weer, vo-
ck zwommen in dc golven en liepen of vlo-
- hngs de oevers. Er waren flamingo's met
M.iogc paoten en roze veeren, pelikanen met
-,iuote, dikke snavels. Ook een schoone, zeer
voorname bloedverwante van ons leerden wij
ir kennen. Zij droeg een prachtig, donkerrood
gewaad. Verre reizen maakt zij echter niet.
Ook dc menschen, die wij hier zagen, kwa
men ons "heel vremd en wonderlijk voor. Zij
hadden allen 2wart haar en bruine gezichten;
zij droegen bont-gekleurde, wijde kleercn. Maar
we konden daar niet blijven. Dieper land
waarts volgden wij den Nijl, die in Nubic
door hooge bergen omgeven is en de heerlijk
ste watervallen v Daarna kwamen wij
in Abcssinië, met *iji* hooge, beboschtc ber
gen en diepe dalen. Daar was veel watert Wat
een rivieren en meren en ontelbare zeldzame
dieren, vogels, boomen cn planten, die ik jul
lie onmogelijk allemaal noemen of beschrij-
yen kan!
Toch wil ik jullie niet verbergen, dat wij
ons in hel vreemde land, al was dit dan ook
nog zoo mooi, lang niet zoo thuis voelden,
als wij dit in ons vaderland gedaan hadden.
Daarom bouwden wij daar dan ook geen nest
jes. Wij vlogen in alle richtingen boven het
prachtige, wonderbare land, zóó lang, totdat
wij weer heimwee kregen naar ons geboorte
land.
Soms zagen wij ook menschen uit het va
derland, die daarheen waren gereisd om de
wereld te leeren kennen. En wat hebben die
menschen dikwijls met lachende gezichten de
hand naar ons uitgestoken cn ons als oude
•kennissen begroet! Ook zij dachten stellig
aan hun vaderland, aan hun vader cn moeder
en allen, die zij er achter hadden gelaten."
Vol verbazing hoorden de kleinen van al
deze wondervolle dingen vertellen.
„Maar zag u dan geen andere vogels uit het
vaderland terug?vroeg Pieps. „Er trekken
hier immers zooveel vogels in het najaar
jvcg."
„Zeker.ging Moeder Zwaluw voort, „we
zagen daar veel bekende vogels, die allen uit
deze streken afkomstig waren en ginds den
boozen winter ontvluchtten. Daar vlogen ooie
vaars, kwartel*, lijsters en nachtegalen allen
door elkaar. Maar ook zij bouwden in den
)reemde geen nesten en voelden evenals wij,
dat hun thuis daar niet was! De nachtegalen
cn lijsters verleerden zelfs hun liefelijk gezang,
waarmee ze hier de menschen in verrukking
brengen.
En toen het nu al te warm werd in Afrika,
begonnen wij hoe langer hoe meer terug te
Verlangen. Wij gisten, dat de ruwe winter in
öns \adcrland nu wel voorbij zou zijn en de
lente weldra haar intocht zou houden. Onder
jubelend gekwetter trokken wij weer over
bergen, dalen, landen, zeeën en steden.
Maar van onzen terugkeer wil ik jullie morgen
avond verder vertellen," eindigde Moeder
Zwaluw, en de jonge zwaluwtjes doken in
elkaar om te gaan slapen.
III.
Terugkeer.
(Slot.)
Teen de volgende avond gekomen was, be
gon Moeder Zwaluw weer te vertellen.
„Het was op een mooien avond, dat wij met
illerlci vogels: lijsters en nachtegalen, koekoe-
Iken en anderen in eenige reusachtige boomen
Samen kwamen. O, dat was een vroolijk ge-
ïcwetter, een zingen en kwinkeleeren, zooals
ik het nog nooit gehoord hadl Allen waren on
uitsprekelijk blii. dat wc weer naar het lieve
vaderland terugtrokken- Wij wachtten nog
slechts op het oogenblik, dat de maan zou op
komen. Daar gaf dc aanvoerder van ons, zwa
luwen, het toeken tot vertrek en met jubelend
gekwetter vingen wij door de lucht. Wij had
den Alexandria weer onder ons en de golven
de zee, eilanden en eindelijk het schoone Grie
kenland. Voor de terugreis Hadden onze aan
voerders namelijk een anderen weg gekozen
dan dien, welken wij gekomen waren en dat
vond ik hoerlijk, omdat ik nu weer heel an
dere dingen zag.
In Griekenland was het reeds volop lente,
zoo'n heerlijke, mooie lente 1 De wijnslok ver
toonde al bladeren en bloesems, de.aman
del- en kerseboomen, de oleander- en granaat-
boomen, dc dadelpalmen en vijgen herinner
den nog aan Egypte, maar de prachtige eiken-
bosschen deden ons sterk aan thuis" denken.
Toen wc op zekeren avond wat uitgerust had
den en opnieuw opstegen, zagen wij in de
verte de stad Athene. Steeds verder cn ver
der vlogen wij over bergen en rivieren heen en
'steeds kwamen wij dichter bij ons doel. We
zagen onder ons een liecl grootc stad. dat was
Weenen. Toch hadden wij nog een heel eind
te vliegen, voor wij weer in dc oude. bekende
omgeving waren. Dit eind werd echter met
eiken vleugelslag korter en eindelijk verloren
wij een klein deel van ons gezelschap, dat bij
het een of andere dorp neerstreek. Daar zoch
ten zij hun oude nestjes weer op, zooals dat
zwaluwengewoonte is.
Reeds van uit de verte zag ik den vergulden
Haan op den kerktoren blinken cn allerlei
oude, lieve herinneringen kwamen bij mij bo
ven. Alles kwam ons dadelijk zoo bekend voor:
elke boom, elk bemost stroodak, zoo oud en
vervallen het ook zijn mocht, werd door ons
onder vroolijk gekwetter cn in blij herkennen
begroet. De kinderen op straat keken blij nïiar
ons op en wuifden met gele sleutelbloemen
tegen ons. Andere zongen en floten en telkens
hoorden wij ouden en jongen blij uitroepen:
„KijkI de zwaluwen zijn teruggekeerd. Nu
zal dc zomer spoedig komen.'*
In dc tuinen en op-de akkers waren de men
schen druk aan het werk en dc grijsaards cn
oude grootmoedertjes zaten, zich behagelijk in
de warme zon te koesteren. Glimlachend ke
ken zij naar dc juichende kinderen.
Onze ouders vlogen naar dc school om hun
oude nest weer in bezit te nemen. Ik vloog
dadelijk naar de ramen van het schoolhuis en
keck in de kamer. Daar zaten vader en moe
der Ehrhard weer als vanouds. Marietje met
dc blonde krullen speelde piano cn Frits en
Karei waren druk in de weer met hun viool,
't Was alsof wij niet weggeweest waren, dacht
ik, toen ik al mijn lieve vrienden weer terug
zag. En toch hadden wij verscheiden maan
den in het heerlijke Zuiden doorgebracht.
O, wat was ik blij, dat ik allen weer gezond
terugzag.''
„Hó Moeder, Heerlijkl Is het al gauw?"
vroeg Wieps.
„Zeker. En zoodra jullie genoeg kunt vlie
gen, zal ik jullie er heen brengen. Ik zal je
hen allen wijzen."
„Wonen zij nog in het schoolhuis, Moeder?'-
vroeg Watschelientje.
„Dat denk ik,wel," antwoordde Moeder
Zwaluw, ,,'t Zal niet lang meer duren, of jul
lie kunt al zoo ver vliegen 't is tamelijk
dichtbij."
„Ja! Ja! Heerlijk!" kwetterden de vier jonge
zwaluwen door elkaar en Moeder ging voort.
„Toen ik eens verder rondkeek, zag ik over
al de heerlijk bloeiende lente.
Nu vlogen wij, dat wil zeggen je vader en ik,
het gcheele dorp door om een goed plaatsje
voor het bouwen van een nestje uit te zoeken.
Na langdurig zoeken we wilden een heel
mooi plekje hebben kwamen wij hier te
recht.
Ik was blij vrij dicht bij de school te zijn en
het heeft mij nog nooit verveeld naar dc fa
milie Ehrhard te kijken, 'k Geloof vast, dat zc
mij kennen, evengoed als ik hen uit duizenden
zou herkennen I
Nu bouwden Vader en ik ons nestje. Eens,
toen ik aan 't zoeken was naar bouwmateriaal,
kon ik het niet nalaten weer even bij de on
derwijzersfamilie in te kijken. Ik kwam zóó
dicht legen het venster, dat openstond, dat ik
er bij ongeluk tegen pikte.
„Moeder, kijk eens," riep Marietje vroolijk
uit. „Daar is die lieve zwaluw weer. En 't is
net, alsof ze mij wat vragen wil. Wat zou het
zijn?':
„Ik denk," antwoordde Marietje's Moeder,
„dat zij graag een paar wollen draadjes voor
haar nestje heeft. Hier, geef haar dit maar.
Dat is lekker zacht."
Marietje legde de draadjes nu in dé venster
bank en ik vloog er, dankbaar kwetterend, mee
weg. Vanaf dat oogenblik keerde ik telkens
naar het bekende raam terug en kreeg er zóó
veel draadjes en zelfs stukjes watten, totdat
ons nestje er heclemnal mee bekleed was.
„Is hot daardoor hier zoo lekker zacht?"
vroeg Sisjo.
„Ja, daardoor. Marietje heeft zoo goed voor
ons gezorgd. Als jullie later tot haar raam
kunt vliegen, moet jc er haar maar eens vóór
bedanken, 'k Geloof stellig, dat zij onze vogel-
taal verstaat."
„Ja Moeder, ja! Dat zullen we doen!" riepen
de kleintjes door elkaar. „Maar vertelt u nu
verder?"
„Ik heb nog maar liecl weinig te vertellen,
antwoordde Moeder Zwaluw, „en dat is eigen
lijk maar goed ook", want anders zou het veel
te laat voor jullie worden.
Nu dan, ons nestje was dus heerlijk zacHt,
Het nestje, waarin jullie allen geboren en op
gevoed zijn. O, wat waren wij gelukkig, toen
er weldra vier eitjes in lagen, vier lieve, kleine
eitjes! Nu zat ïk veertien dagen te broeden en
ging Vader er alleen op uit. Ilij bracht mij al
lerlei lekkere hapjes thuis, want ik kon na
tuurlijk niet van 't nest: dan zouden dc eieren
koud worden en er geen kleine zwaluwtjes uit
te voorschijn komen.
En kijk! Na veertien dagen kwamen jullie
alle vier uit dc eitjes. Jullie hadt kleine, gele
snaveltjes, die je wijd opensperde om een mug
je of wormpje te happen, dat ik jullie gaf. O,
wat piepten me die kleuters!
Den eersten dag moest ilc nog bij jullie in
het nestje blijven om jullie te warmen en te
beschermen, want jullie konden nog niet eens
jc. oogjes opendoen. Dat was een drukke dag
voor Vader, die nu voor vijf voedsel moest
zoeken! Steeds vloog hij af en aan en de lek
kerste, zachtste hapjes waren natuurlijk voor
jullie bestemd.
Na een paar dagen echter keken jullie al
helder, uit je oogjes en nieuwsgierig en ver
wonderd sloegen jullie alles gade in ons nest
je. Ook duurde het niet lang meer, of jullie
kregen' een mooi, warip vccrenpakje aan, zoo*
dat ik jullie niet meer hoefde te warmen.
Ik vloog nu ook met Vader uit om voedsel
te zoeken, want hoe grooter jullie werdt, hoe
meer honger jc kreeg. Jullie groeiden dan
ook met den dag.
Zoo brak de tijd aan, dien jullie je nog best
herinneren kunt. toen ik jullie leerde zelf de
mugjes te vangen, die om ons nest heen gons
den, zooals ik jullie ook al een lesje in liet
vliegen heb gegeven, 's Avonds vóór wij
gingen slapen vertelde ik jullie dan van al
lerlei, wat er buiten ons ncstjo te zien was."
Met kloppende hartjes hadden de jonge zwa
luwtjes naar het lange verhaal geluisterd. Zij
waren het niet moede geworden en het speet
hun blijkbaar, dat het uit was.
Maar Vader Zwaluw riep boven van zijn.
balk af, dat zij moesten gaan slapen, want dat
het al heel laat geworden was. Allen doken
nu in elkaar, dachten nog een oogenblik over
al 't gehoorde na en vielen weldra in slaap.
Misschien droomden zij wel van dc groote
zee, van Egypte en den Nijl.
In het najaar, dat nu volgde, trokken de vier
zwaluwtjes met lvun ouders mee. naar het
verre, warme land. Zij waren nu flink ge
groeid en konden al wit goed vliegen. Meer
malen hadden zij bij de familie Ehrhard in de
kamer gekeken cn ook hun \speet het heel org
deze in langen tijd niet te zien. Zoodra zij weer
terugkwamen, beloofden zij al kwetterende,
zou hun eerste vlucht naar het schoolhuis
zijn.
En Marietje? Wel, die spaarde den gehcc-
len winter draadjes wol op, om zc in het
voorjaar aan haar lieve ^waluwen te geven
voor het bouwen van hun nestjes.
Op reis.
Kleine Mielce gaat op reis 1
waar dc'leeuw'rik zingt
en het schaapje in het gras
VFoolijk stoeit en springt,
waar de bloempjes, wit en geel,
in den zonneschijn
bloeien en het bijtje, gonst
dóélr wil Miekc zijn!
Stap-stap gaat ze nu op weg,
't hekje door der wei
en ze zingt met leeuw'rik mee
liedjes, vroolijk, blij
en ze speelt met schaapje-me
kijkt naar bijtje-zoem
en maakt boter, geel als goud
van een boterbloem.
In het móóie, vreemde land
Is klein-Mieke graag
m.» maar, nu vliegt de lceuw'rilc weg,
T schaapje bij dc haag
legt zich moe gespeeld Ier neer,
't bijtje zoemt maar door....
't klinkt nu als een booze stem,
vlak bij Miekc's oor.
't Boterbloempje laat zc los,
vindt er niets meer aan
enop eens is 't mot de pret
"van klein-Miek gedaan t
't lipje trilt, de oogjes blauw
kijken om zich heen.
in het mooie, vreemde land
is Mick zóó alleen
Vader niet en Moeder niet
allen zóó ver af
schreiend nu uit alle macht
loopt ze op een draf
weer terug, het hekje door
op bekenden grond
is ze spoedig weer bedaard,
kijkt getroost in 't rond.
Kleine Mieke was op reis l
vraag er haar maar naar,
waar ze was, dan wijst zc je
en zegt vroolijk „dó:'jr
„maar ik was er heel alleen
„en ging toen naar huis,
„want de allermeeste pret
„heb jc toch maar thuis
Hermann a.
Blind Liesje.
door C. H.
Op de rustbank voor het raam lag Licsjc,
blind Liesje, die nu al maanden niets, hecle-
maal niets zien kon. Ze was in het najaar bard
ziek geweest en iedereen vreesde, dat zij nooit
weer beter zou worden. Doch juist, toen die.
nare ziekte op zijn allerergst was, trad er oen
verandering ten goede in. Langzaam, heel long-
langzaam kwamen de krachten terug, maar
en dit was o zoo'n bittere teleurstelling voor
ha ar zelve en allen, die haar omringden zij
had het gezicht verloren, dat kwam niet terug,
hoe vurig iedereen daar ook op hoopte en zelfs
bleef hopen, toen zij lichamelijk al weer heclc-
maal beter was.
Dc dokter had voorgeschrevenrust en kal
me afleiding. Hoe gemakkelijk scheen het, dit
recept op te volgen, doch hoe moeilijk bleek
de uitvoering. liet eerste: rust, kon Liesje in
huis volop genieten. Nico, Greetje en Tootje
waren over dag allen naar school en kleino
Zus ging 's morgens naar een fröbclklasjc. Als
zij thuiskwamen wist Moeder het altijd zóó te
regelen, dat het Licsjc niet te druk werd. Maar
hoe konden ze haar kalme afleiding bezorgen
Liesje begreep dat niet- Ze k o n immers niets
en ze mocht niets; wat kon haar, die niets
zag en maar altijd op de rustbank moest liggen,
afleiding bezorgen
„Wat 'n onzin mompelde ze boos. .ver
fden doe ik mij genoeg, maar verder.
Toen Liesje gezond was geweest, bad zo
nooit van die akelige, ontevreden buien gehad-
Ze was vroolijk, als de anderen, en kon spelen
en dartelen, dat het een lust was, maar n u
Met een 'ongcduldigen ruk en een diepen
zucht had zij zich omgegooid, met hoar ge
zicht naar den muur en in tranen uitbarstend.
Wat had zij nou aan haar leven, mokte ze Als
ze eens altijd blind bleef
Zachtjes, heel zbchtjes, ging dc deur open en
trad Moeder de kamer binnen. Liesje snikte
echter zóó luid, dat zc niets hoorde en ook
niet merkte, hoe Moeder bij de rustbank kwam
staan.
„Is het zóó erg vroeg plotseling Moeder's
lieve stem.
O Moeder," snikte Liesje nu, „ik ik
kan hel niet meer uithouden, 't Is zoo
verschrikkelijk, dat ik heelemaal niets zien cn
ook niets doen kan Ik verveel me zoo. Zou ik
nu mijn lieelc leven 7.00 moeten blijven liggen
t Is net, alsof ik mij eiken dag meer verveel.
U weet niet, hoe vreeselijk het is, heelemaal
niets te kunnen doen. Hebt u het erg druk, of
kunt u wat bij me komen zitten
„Ja kindje, ik heb wel veel te doen, maar
een kwartiertje kan er toch wel voor je af."
En zoo, met haar hand in die van Moeder,
'werd Liesje langzamerhand kalmer, nu en dan
nog even nasnikkend, maar zij glimlachte zelfs
een paar keer, toen Moeder haar de nieuwste
stoutigheid van kleine Zus vertelde.
Daar sloeg de klok elf uur.
„Al zóó laat 1" riep Moeder verschrikt uit,
„enn er wacht me nog zooveel werk I"
„Kon ik u maar helpen 1" zei Liesje met een
zucht.
„Dal kun jc, kind." antwoordde Moeder.
„Och Moeder klonk het ongeloovig van
Liesje's lippen. „Hoe kan dat nou
„Dat zal ik je zeggen, maar eerst moet je
mc eerlijk vertellen, of je me werkelijk graag
helpen wilt."
„Ja, Moeder, ja, natuurlijk juicht Liesje
en er klonk iets van de oude vroolijkheid in
haar stem.
„Nu dan, vanmiddag moet ik noodzakelijk
uit, naar onze zieke buurvrouw, die gevraagd
heëft, of ik eens bij haar kwam. Mina heeft het
te druk, om op Zus te passen. Wil jij dat doen?"
„Ja Moeder, ilc wil wel, maar hoe kan ik
dat.? Als Zus stil bij me blijft zitten, is 'l niets,
maar dat verveelt haar natuurlijk gauw. Ik
weet al vooruit, dat ze dan gaat rondloopen^
en aan allerlei dingen zit, waar zc niet aan
mag komen en ik ik kan het immers niet
zien
Haar stemmetje begon weer te beven.
„Maar je moet haar bezighouden, kindje,"
klonk ht nu,
„Hoe kan ik dat nou, Moeder, ik kan immers
geen spelletjes met haar doen of haar voor
lezen."
Liesje's stem begon alweer ongeduldig to
worden.
„Maar jc kunt haar toeli wat vertellen, bv.
het mooie verhaal, dat Vader 's avonds, als
zij naar bed is, voorleest. Zou dat niet gaan
„O Moeder, prachtig Dat ik daar niet eer
der aan gedacht heb Ilc zal het Zus heel
mooi vertellen, zóó mooi. dat zc vanzelf stil
blijft zitten."
„Dat is dus afgesproken. Maar nu moet ik
weer aan mijn bezigheden. "V^cet je, wat jij
nu doet Je gaat het verhaal vast in gedachten
aan Zus vertellenwat voor haar nog wat
moeilijk te begrijpen is, leg jc uit en woorden,
die Zus nog niet kent, tracht je door eenvou
dige te vervangen, want Zus moet het natuurlijk
prettig vinden, naar je te luisteren."
„Ja Moeder, goed. Dat zal ik doen l" zei
Liesje met de opgewekte stem van vroeger.
Moeder ging weer aan het werk cn toen zij
een poosje later voor de koffie kwam zorgen,
zag zij een tevreden gezichtje op de rustbank.
Liesje had werkelijk een prettig uurtje in haar
eentje gehad en verheugde zich er op, dien
middag kleine Zus bezig te houden.
Moeder streek haar eens over 't haar en zei
„Wat ga ik nu rustig uit, Lies, nu jij me
helpt."
Er gleed een dankbaar lachje over het blinde
gezichtje. Wat had zc al weken er naar ge-
1 snakt iets te kunnen doen en nu wist ze op
eens wat- En 't was zoo prettig en gemakke
lijk t
Natuurlijk was Zus die dol op vertellen
was dadelijk voor het plannetje tc vinden
en toen Moeder uitging, zat het kleine ding
op een laag stoeltje vóór de Tustbank aan
dachtig te luisteren
Liesje vertelde ook zóó mooi, dat zij wel
luisteren moest, 't Kwam eenvoudig niet bij
haar op, van dc rustbank weg te loopen. En
Liesje zelf Zij was zóó verdiept in haar ver
haal, dat ze heel verbaasd was, dat Moeder
al weer thuiskwam.
„Bent u maar zoo kort gebleven, Moeder ?'-
vroeg zij.
„Kort Nee kindje, meer dan een uur. Maar
ik denk, dat door het vertellen de tijd voor
je is omgevlogen. Was het prettig
„Ja," knikte Liesje, „eclit leuk."
En Zus juichte
„Die Lies kan 7.00 mooi vertellen, Moeder,
net zoo mooi, als dc juffrouw op schQol."
Lies kreeg een kleur van plezier en zei
„Kom je morgenmiddag weer bij me zitten,
Zus Dan zal ik je vertellen, wat Vader van
avond voorleest."
„Graag!" antwoordde bet kleine. ding;
En zoo kwam het, dat Zus eiken middag
met haar stoeltje bij dc rustbank ging zitten,
gretig luisterend naar hetgeen Liesje haar
\ertelde.
Lies dacht 's morgens als Moeder 't druk
had. er over na, hoe zij het verhaal ver
tellen zou aan kleine Zus en het duurde niet
lang, of zij begon allerlei verhaaltjes en
sprookjes, die zij nog van vroeger kende, voor
zichzelf te herhalen om er dan 's middags Zus
mee bezig tc houden.
't Duurde niet lang, of baar gehoor werd
uitgebreid. Tootje haastte zich al uit school
om toch ook bij bet vertellen tc zijn, Niek en
Greetje waren c oneens graag van de partij
en zoo kwam bet. dat weldra het heele vier
tal om de rustbank heen zat, luisterend naar
het oudste zusje.
„Jullie maakt het Lies focli niet te druk?
vroeg Moeder wel eens, doch het blinde meisje
vertelde Moeder met een kleur van plezier,
hoe heerlijk zij die uurtjes vond. Moeder zag
wel, dat er langzamerhand iets anders over
Liesje kwam; ze werd meer on meer de oude,
vroolijke Lies van vroeger. Nog altijd kon zij
heelemaal niets zien, maar zij werd veel min
der ontevreden en klaagde hoogst zelden.
Nooit hoorde Moeder haar meer zeggen:
„Ik kan niets doenl"
En toen "t eerst voorjaar en langzamerhand
zomer werd, kwam dc rustbank in de serre of
in den tuin tc staan en was het daar „Liesje's
hoekje". Als Niek en de zusjes van een wan
deling thuis kwamen, brachten zij altijd bloe
men mee voor hun zusje en zonder er ooit
iets van tegen Liesje te zeggen zochten zij
bij het plukken meer naar bloemen, die lek
ker roken dan die. er mooi uitzagen. Van he*
eerste toch alleen kon hun zusje genieten.
En soms, als er op school wat „gebeurd
was, kwamen ze bij Liesje hun hart uitstor
ten. Lies was weldra van. alles op de hoogte,
leefde hun leventje mee cn werd ingewijd in
hun kleine geheime en stoutigheden. Toen
---1
Greetje met haar vriendinnetje gekibbeld hV(L
wist Lies liet bij te leggen. Nick, die altijd mej
zijn sommen tobde, ging er mee naar dc rust*
bank cn hoewel Lies alles uit het hoofd rr.ocs|
berekenen, lukte het haar toch menigmaal
Niek voort te helpen. Waren de getallen eent'
heel moeilijk, dan wees zij hem de manier^
waarop hij de som maken moest. Toojje had!
veel moeite met Fransch, maar LicfvSiïfet haan
aandacht er bij te houden.
Zoo gingen de w eken voorbij. Vader en Moe
der verheugden zich er overzij# t Liesje 7.00»
opgewekt was en de dokter fjfe £00 tevreden!
over haar toonde. Ja, dc laiJSThad zelfs ge*
zegd, dat zij nog best zou küuïïeh zien, als zeT
maar geduldig bleef.
En op een morgen, toen Licsjc wat gedom*
meld had onder het zoemen der bijtjes in dö
warme buitenlucht, was het plotseling, of zei
iets op zich af zag komen, heel vaag nog*
maar toch, ze zag een schim, ja werkelijk zo!
z a g een schim! Vader was 't niet cn ook geert
der anderen, maar Moeder, die op haar .af*
kwam!
„Moeder, Moeder, ik zie ul ik zie ui'j
juichte Liesje.
Ontroerd sloot Moeder haar in dc nrmoiti
en zei:
„Kind, wat heerlijk! Wat een geluk!"
Eiv toen Vader, Niek en de zusjes thuis*
kw 'i n. werd het heuglijk nieuws hun na*
tuurlijk dadelijk meegedeeld. Dat was mc eert
vreugde!
Toen de dokter kwam, zei hij, dat Liesjcf
zich nog heel kalm moest houdep, want dafi
dit pas het begin was en zij geduld moest blij*
ven oefenen.
Nu. dal wilde Liesje wel. 't Was ook zoo'it
heerlijk vooruitzicht alles en iedereen wee?
heel duidelijk tc kunnen zien!
Langzaam ging het, heel langzaam, maar 'i
ging toch vooruit en telkens was Licsjc in dei
wolken, als zij merkte, dat zij meer kon zicn>
Tegen den winter zag. Liesje weer als vroe<
gcr, nee eigenlijk beter, want zij genoot er nrt
veel meer van Zij ging nu ook weer naai;
school, maar zij bleef de vertrouwde van haai?
zusjes cn broertje.
Speenhoff als tolk. In de (oude)
Groene vertolkt Speenhoff den dank van Duit*
sche moeders
Ik schrijf voor al die honderden van moeders^
Wier lieve kinders gij hebt opgefleurd
Die gij uw teere zorgen hebt gegeven.
Wier bleeke koontjes gij weer hebt geklcunlï
Al mag de hecle wereld ons misprijzen,
Al mag ons Volk nog ,steeds geminacht zijn,
Het leed wat arme Fransche moeders drageify
Doet Duitsche moeders net dezelfde pijn.
Mijn man en jongens heb ik al verloren,
Ik las hun doodsberichten in de krant
Ze zijn begraven ergens in den vreemde.
Ze zijn gesneuveld voor ons Vaderland.
Het cenig kind wat ik heb mogen houdei
Is juist die arme, lieve, kleine schat.
Die gij uw eigen eten hebt gegeven,
Die 't zoo goed in Holland heeft gehad.
Wat was hij zwak, vermagerd en ellendig,
Toen hij alleen naar u is toegegaan
Wat is hij sterk en vroolijk thuisgekomen.
Wat kwam hij weldoorvoed bij u vandaan;
Hoe kunnen wij u eenmaal ooit vergelden, v
Voor al die troost bij ons ontzettend leed.
Wij Duitsche moeders zullen nooit vergetei^
Wot gij voor onze lievelingen deedt.
Gezegend zij uw kleine, fiere natie
Gezegend zij uw vrije, fiere land. "S
Ik bid dot gij voor goed gespaard zult blijveni
Voor oorlogswee, voor oproer, moord e#
brand.
Al noemt men ons ook Hunnen en Barbaren-
Al zijn wij Duitschers soms niet meer bemintj
Toch ben ik moeder en ik moet u danken.
Voor de gezondheid van mijn lieve kind.
En als na lange, lange, mooie jaren, - "N
Het menschdom niet meer weet van haat ert
nijd,
Dan doen hier vele oude, grijze moeders,
Verhalen over uw barmhartigheid.
GEMEENTELIJKE ARBEIDSBEURS.
Aanvragen van werkgevers op 17 Jufli 1919*
1 costuumnaoister, 2 mann. kantoorbedieiv?
den, 1 kappersbedöende, 1 kok, 1 koperslagers*
leerling, 1 meubelmaker, 3 schilders, 1 nat kuJ*
per, 2 ti mmerlieden, 2 werkvrouwen, 1 timmer*,
manslcerling.
Aanbiedingen van werkzoekenden op 17 JuliJ.
1 bankwerker, 4 -boekdrukkers. 1 boekhouder^
7 broodbakkers, 2 e'lectricien-s, 1 gas- en wa*
terfitter, 63 grondwerkers, 1 huishoudster, 11
cigarillosorteerstef, 1 glasmaker, 1 buffetbe*
diend'e, 2 mann. kantoorbedienden, 2 vr. kan*
toorbedaenden, 1 kel'lner, 4 kleermakers, 1 koet*
sier, 1 kok, 1 kruideniersbediende, 1 letterzet*
ter, 1 loodgieter, 2 loopknechts, 110 losse ar*
beiders, 1 machinale houtbewerker, 1 kantoor*
werkster, 1 mach.poetser, 1 hulpmcnteur, 1 ma*
chinist, G magazijnknechts, 1 metselaar, 20 op*
perlieden, 4 schilders, S schoenmakers- 14 si*
garenmokers, 1 siigarensorteerder, 0 slagers, ll
sp i eg el v erguflder, 1 politocrder, 1 jeiziger,
schiippers, 1 stoker, 4 straatmakors, 2 tuinlic*
den, 5 veldarbciders, 4 voerlieden. 1 werkvrouwjf
2 winkelbedienden, 1 uniformpctlenmaker.
Totaal 299.
AGENDA. "A
Vrijdag, Zaterdag, Zondag Maandag'
Bioscoop 'de Arend.
Openbare Leeszaal -• 'aanl TO-=«
12X, 2K—10 uur. Zond- "UW
Maandag 2^—10 uur,
Dagelijks:
Museum Plehlte.
Bioscoop Langestraat
Telefonisch Weerbericht.
Naar waarneming in den morgen van»
IS Juli 1919.
Verwachting tot den avond van 10 Juli:
Zwakke tot matige, later wellicht toené»
mende Z. tot W. \vind, aanvankelijk gedeef»
telijk bewolkt, later toenemende bewolking^
voorloopig nog weinig of geen, later toe»
nemende kans op regen, weinig verandering?
in temperatuur.
Wielrijders.
Fietslantaarn aansteken'9.35.