AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander" 6 Maart 1920 Qooi3 de Hea§di Eigengemaakts Kinderkleeding. DERDE BLAD. Magaz. „De Dom". 18e Jaargang No. 215 Op den Hoendsrburcht. Een kippcngcschiedcnis. Naar hel Duitsch van V. B fut gen. Bewerkt door C. H. Oef, wat 't slaperige middag was het! pe gloeiende zon blaakte het boerenerf, zoodat 6et er niet uit te houden zou zijn, als er niet too vee] groene struiken geweest waren, die Jen minste nog ecnigc schaduw gaven. Dc kip- den op het "verwilderde achtergedeelte van net erf hadden echter geen last van de zon, want het ontbrak hen niet aan tijd om te sla pen en zij sliepen nog wel het liefst daar, waar het het allcrwarmst was: op den zon digen grond. Zc waren met hun vijven: één haan en vier kippen. Twee kippen waren in het geheclc dorp beroemd, want zij hadden vecren op den kop in plaats van een rooden kam, en dc haan was ei' trotsch op» dat hij zulke deftige vrouwen had- Zelf was hij ook heel voornaam en prijkte hij met schitterend-gekleurde vee ren. In de gevechten met dc jonge lianen uit de buurt was hij steeds heer en meesier ge bleven. Hij hoefde zijn vervaarlijk krijgsge schreeuw maar aan te heffen en zij zetten liet oj) een loopen.' liet vijftal zat en stond op het erf bij elkaar en vèrveelde zich gruwelijk. Eerst hadden zij wat gedommeld, maar toen dc daglooners i11 de. schuur begonnen te dorschen, werden zij !#inr wakker. Daar kon geen kip bij slapen „Ik wou, dat iemand eens wat vertelde," zei cén van de gewone kippen en bracht haar vecren in orde. „Om wormen te zoeken ben ik te moe en vliegen vangen is goed voor mussehen en dergelijke eenvoudige lieden." Deze laatste woorden waren bedoeld als ^en hatelijkheid op één der vreemde kippen, die juist aan het vliegen vangen was, want de gewone konden de vreemde kippen niet uitstaan, eigenlijk omdat zij niet zoo beroemd cn mooi waren als dezen. De vreemde kip had het verstaan en kakelde vinnig terug: „Wie geen domme bocrenkip is, kan zelf vcl een verhaal vertellen." .Dat kan niet op mij slaan," zei dc gewone ip, want ik ken genoeg verhalen,''' en nu hield zij haar kop schuin als teeken van ver achting, „bijvoorbeeld; Er was eens een kip, die legde alleen maar leege eieren." „Daarmee kan ze mij niet bedoelen, want ik heb in mijn liccle leven maar één keer een 'ecg ei gelegd. Ik ben werkelijk nieuws- £.irig, hoe liet verhaal verder is," kakelde dc vreemde ..Dat kan ieder wel begrijpen," hernam do onder. ...Je kon ons wel eens wat vertellen, Vader- ic," zei nu de tweede gewone kip, die juist naast den haan stond'. „Ze beginnen uit ver veling al te kibbelen." „Stil," gebood nu de liaan. „Ik mocf even nadenken." En werkelijk liad hij reeds één poot in dc hoogte getrokken, zooals hij gewoon was te doen, wanneer hij over iets nadacht. Einde lijk zei hij: .Ik zal julKc dc geschiedenis van den Iloen- derburclu vertellen. Luister maar: Het liep tegen Kerstmis, den tijd waar in de mensehen altijd grooten honger schij nen te hebben en allerlei gevogelte slachten. Oj) zekeren dag kwam het keukenmeisje van <N?n groole buitenplaats in de nabijheid van het kippenhok, bekeek de kippen aandachtig en zei tegen den tuinman, dat hij den vol genden dag niet minder dan zeven stuks 'slachten moest. Dit verwekte natuurlijk een ontzettende» angst in hot kippenhok, want geen enkele ben of haan was er zeker van, dat niet zij of hij lot deze zeven behoorde. Ten einde raad besloten eindelijk een paar jonge hanen naar den waakhond. Flaps, tc gaan, met wien allen goede maatjes waren. Zij klaagden hem hun'.nóód. „Maar waarom blijven jullie dan liier?" vroeg cFpze. „Als jullie maar moed hadt, zou o wel maken, dat je wegkwam." „Ja, als wc maar moed hadden!" zuchtten dc jonge hanen, „maar die ontbreekt jou ook, want anders liet je je over dag niet aan den ketting leggen. Hoe zouden wij er dus aan komen?" „Daar heb ik mijn redenen voor," ant woordde de hond, „maar als jullie graag wilt, trekken we met ons allen weg. Doch, dat zeg ilc jullie dadelijk: jullie moet zorgen, dat ik eten krijg." Daar vatten de jongen hanen op eens moed. liepen naar Iiêt kippenhok terug en haalden allen over met hen en Flans te vluchten. Toen het nu donker geworden was en Flaps losgelaten werd, ging hij naar het kippenhok, schoof den grendel der staldeur weg en liet nl!cn er uit, zoodat het heelc gezelschap muis stil onder het liek door weldra het erf Verlaten had. Vrij en blij fladderden en liepen zij dien gcheplen nacht door dc velden, pikten graan korrels uit de aren, die nog op liet land ston den of zochten ze tusschen de stoppels on als Flaps honger kreeg, legden zc vlug een paar deren. Overdag verstopten zij zich in dc strui ken cn rustten daar uit. Toen het keukenmeisje 's morgens vroeg bij hel kippenhok kwam, om aan te wijzen, welke kippen geslacht moesten worden, viel zij flauw van schrik, zoodra zij ontdekte, dat liet gcheele hok leeg was en men moest een emmer water over haar leeg gooien, vóór zij weer bijkwam. Het kippengczelschap, met Flaps aan liet hoofd, kwam na drie nachten en twee dagen aan een kale hei. Nergens zagen zij een spoor van eenig menschel ijk wezen, doch plotseling ontdekten zij een vervallen, leeg huis, waar van de deur openstond. Flaps snuffelde het jfct-ióimaal door en daar hij niets verdachts tegenkwam, besloten zij er hun verblijf in op te slaan en cr een sterken burcht van te naken, opdat zij voor alle gevaar gevrijwaard zouden zijn. Zij stopten dc openingen met bos jes gras dicht en bouwden er een wal van groote en kleine stccncn omheen. Het grootste deel der kippen ging cr op uit om graankor rels te zoeken. Toen zij er mee terugkwamen, schudden zij liun voorraad op den zolder uit Dit herhaalden zij verscheiden malen, want het zou hun wintervoorraad uitmaken en wat er in liet voorjaar nog van overgebleven was, zouden zij zaaien en op die manier dus hun eigen graanveld krijgen. Zoo leidden zij een rustig, genoeglijk kip penleren en Merx, de wachter, een oude haan, die op don schoorsteen zetelde en waarschu wen zou, als hij wat zag, dat hem verdacht voorkwam, viel zoo nu cn dan van ouder dom en verveling in slaap, omdat hij niets tc doen had. Flaps, die dc verdediging van den burcht op zich genomen had en den eersten tijd heel plichtmatig aan den binnenkant van den stecnen wal ronddraafde, had ook al gauw niets beters te doen. Op zekeren avond dc eerste sleeuw was pas gevallen klonk het uit een hoek van den graanzolder ,,piep! piep!' Juist waren twee oude bennen op den zolder bezig een paar graankorrcltjes te pikken en één barer hoorde het. „Hé," zei zij, „wat is dat? We hebben op liet oogenblik toch geen van allen meer eier- kindertjes. Maar ik weet heel zeker, dat ik daar in dien hoek heb hooren piepen." Het piepen herhaalde zich. „Het is ook een ander soort piepen," meen de dc tweede. Voorzichtig slopen zij nu naar het hoekje eu daar zagen zc* twee muizen zitten. Vader Muis streek zijn snor op en Moeder Muis at graankorrels. In dit laatste schuilde natuur lijk het gevaar. „Zeg eens, jullie daar!" riep dc eerste hen. „Dat is ons graan. Nu willen wij jullie niet dagelijk op straat zetten en van den winter mag je wel met ons meepikken, maar als bet voorjaar in het land komt, moet je verdwij nen!" „PiepF' zeiden de muisjes en weg w aren ze. De hennen vertelden hun wedervaren aan de anderen, doch verder dacht men over <lc zaak niet na. Op zekeren dag echter had Moeder Muis zeven kleine, kale jongen cn het duurde nicl zoo heel lang, of men hoorde in alle hoeken van den zolder piepen; achter alle balken kwamen gaten cn woldra nam de graanvoor raad zóó af, dat ieder wel begrijpen kon, dat cr op die manier geen enkel korreltje zon overblijven om te zaaien. Nu was goede raad duur in den hoender burcht. Wel kwam er menige muis door een snavel pik om het leven, maar dc muizen weer den zich ook geducht en beten hun vijanden in de poolen. En steeds werd het aantal mui zen grooter. Toen besloten de burchtbewo ners drie wijze linnen uit tc zenden, ten einde een middel tc vinden om dc muizen tc ver delgen. Dc drie lianen stootten elkaar met de vec- ool; zochten, nergens zagen zij iets, dat hun helpen kom Tegen den avond kwamen,zij aan een soort ruïne. Zij besloten daar den nacht door tc brengen, staken de koppen in dc vleu gels en sliepen weldra in. Midden in <len nadlit werden zij verschrikt wakker: zij hoorden groote vleugels slaan cn duidelijk roepen: „Oehoe! Oehoe!' Toen zij dc koppen uit rekten. zagen zij een grooten. uil- die met zijn \leugels klapte en dc oogen rolde. „Muizen! Oehoe! Muizen!" riep hij. De drie hanen togen er op uit, doch hoe zij ivn aan en de moedigste hunner riep: „Muizen zooveel als je maar wilt, een heel huis vol, als je met ons meekomt!" „Wie zijn jullie?" vroeg dc uil nu. „Wij komen van den hoenderburcht, waar Wel honderd muizen ons graan opeten." „Dan ga ik mee," zei de uil en hij sloeg zijn snavel op elkaar, „dan ga ik mee!" 's Morgens 't was nog vroeg zaten alle hoenders op den zolder en luisterden, of Merx op zijn schoorsteen nog geen teeken gaf. Plot seling klonk het: „Kikeriki! Daar komen zc aan!" „Wat brengen zc mee?"' „Een vogel zonder hals." lyven later vlogen de drie boden met den uil door den schoorsteen naar binnen. „Ik ruik muizen! Ik ruik muizen!" kraste dc uil cn het duurde nief lang, of hij had er één in zijn klauwen. Nu waren de kippen tevreden en zij zeiden: „Die zal het zaakje wel voor ons opknappen!" Gedurende een paar dagen ging het ook werkelijk goed. Maar toen bemerkten de mui zen, dat de uil alleen 's nachts zien kon doch* over dag heel slécht, omstreeeks twaalf uur, juist als de zon door het zoldervenster scheen, zelfs bet allerslechtst. Nu kwamen zij alleen om dezen tijd te voorschijn en sleepten zóó veel graankorrels naar hun nesten, dat zij tot den volgenden dag genoeg hadden. Op zekeren nacht vond de uil niets anders op den hooizolder te eten dan een paar kip peneieren. Die pikte hij stuk cn nu ontdekte hij, dat zij beter smaakten dan de vetste mui zen en vanaf dit oogenblik zocht hij alleen eieren. Het duurde echter niet lang, of dc kip pen kwamen er achter cn de drie wijze hanen spraken den uil aan en verzochten hem heen te gaan; om eieren tc eten hadden zij niemand noodig. „Eieren! Geef op jullie eieren! Anders pik ik je de oogen uit!" kraste de uil, terwijl hij zijn krommen snavel wette, zoodat <Ie drie hanen van angst door den schoorsteen naar huiten v logen. Beneden zagen zij Flaps, die op den wal lag. „Nu?" vroeg deze. „Zijn dc muizen allemaal opgegeten „Ach,'» antwoordde één der hanen, „de dikkop eet alleen nog maar eieren en als we hem er geen brengen, wil hij ons dc oogcn uitpikken." „Wacht tot van middag," zei de hond, >,3an zal ik hem dooden." En toen het middag geworden was, liep Flaps naar den graanzolder, waar hij den uil in een hoekje zag zitten. Het dier sloeg den snavel op elkaar en knipte met de oogleden. Ben jij <Le rooveri die hier oogen wilt uit pikken?" yroeg Flaps. „Dan moet je sterven!'1 Varkensmarkt - Amersfoort. Speciale alrioeling „Oogcn wil ik hebben,'' kraste dc uil. „llon- Jcnoogen!" en hij pikte naar den hond. Met één beet had Flops hem tusschen <lc landen, maar vóór dc uil dood was, pikte deze Flaps nog een oog uit- ,Dat is niets," zei dc hond, „ik heb den burcht gered en meer dan één oog heb ik niet noodig om goed tc kunnen zien." En dc kippen vierden een groot bevrijdings feest, dat een goheelen dag duurde. Muizen waren cr echter nog altijd cn do drie wijze lianen trokken er voor den tweeden Heer op uit om hulp te zoeken. (Slot volgt £en zeldzams gast. door C. II. Eenmaal in vier jaren Klopt hij bij ons aan, Om na één nacht slapen. Weder weg tc gaan. Vier-en-twintig uren Is hij onze gast, Denk nu eens heel even, 'k Wed je kent hem vast» •(Supioïppjtps) i.renjqaj qz p j o o aw u V Ken good middol. In mijn jeugd was ik op een dorp op kost school. Wij waren er met veel jongens cn allen van gegoede ouders, zoodat we natuur lijk beter hadden moeten weten en niet had den moeten doen, wat ik jullie vertellen ga. Wij zagen er echter volstrekt niet tegen op om bij onze huren wat appels tc stelen en de eigenaars der boomgaarden uit den* omtrek hadden dan o"ok dikwijls heel wat van ons tc lijden. De lieer Rogers o. a. was in het be zit van een boomgaard, die al heel gunstig gelegen was voor onze strooptochten. Deze boomgaard lag niet vlak bij het huis, maar oen heel eind daar vandaan aan de rivier, en het was heel gemakkelijk om cr met een boot naar toe te roeien cn wat appels te pluk ken. Wij liepen daarbij maar weinig gevaar ontdekt te worden. Ik zal niet zeggen, dat het stelen daarom beter was, maar het was ge makkelijker. „Op een vrijen middag kreeg ik met twee mijner makkers "\crlof te gaan visschen. Wij bedachten ons echter en namen een flinke, groote mand mee, wantwe gingen appels stelen. Wij waren zóó overtuigd, dat wc heel wat vruchten zouden meebrengen, dat wij nog ecnigc jongens in liet geheim hadden geno men cn liun beloofd hadden bij onze thuis komst eerlijk te deelcn. We roeiden dus met ons drieën naar den boomgaard, keken eerst goed rond, of er on raad was, cn gingen toen aan land. Dc boot werd tusschen de struiken vei borgen, cn wij slopen naar dc appelboomen. Er was zoo'n voorraad, dat wij meenden, dat cr best wrat gemist konden worden. Ik was de vlugste van dc drie en klom daarom in den boom; dc tweede hield de mand op, en de derde stond op den uitkijk om tc waarschuwen, zoodra hij eenig onraad bespeurde. De tuinman van den lieer Rogers was ons echter dezen keer tc vlug af. Ilij had al gc- ruimen tijd op de loer gelegen, daar hij- heel goed gemerkt had, dat cr al eens meer \an dc appelen geroofd waren. Wij schrikten plot seling op door het blaffen van een hond; daarop sprongen een paar mannen van ach ter een schuur en sneden ons den terugweg naar de rivier af. Wij waren gevangen als ratten in den val. Mijn makkers snelden nog naar de rivier maar zij werden spoedig ingehaald en aan een arm teruggebracht. Ik trachtte mij tusschen dc bladeren te verschuilen, maar dat hielp al heel weinig. Eén der mannen nam een hooi vork en wist daardoor mijn positie zoo on aangenaam te maken, dat ik wel genoodzaakt was naar heneden te komen. Jullie kunt he grijpen, wat een dwaas figuur wij maakten, terwijl wij daar zoo met ons drieën stonden, met de mand tusschen ons in, waarin reeds een paar dozijn appels lagen, het bewijs on zer schuld. „Ik begreep wel, waar dc angels bleven." zei de tuinman, „maar ik ben blij, dat ik dc dieven toch eindelijk gesnapt heb.'' „Wat zult ge met ons doen?" vroeg één van ons met een angstig geziclit. „Natuurlijk naar mijnheer Rogers brengen; hij is zelf rechter en zal dus wel weten, wat hij met je doen moet." „Ach. doe dat nietl" smeekte ik, want dc heer Rogers was een goed vriend van mijn vader en ik vond het Vreesclijk als een dief vóór hem gebracht te worden. „Doe dat toch niet. Geef ons een pak slaag ert laat ons dan loopen; wij zullen het nooit weer doen!" Er hielp echter niets aan en wij werden hij den kraag gepakt en naar liet huis gebracht, dat op eenigen afstand lag. Toen wij daar aankwamen, werden wij in een soort schuur opgesloten, waar wij moes ten wachten tot de heer Rogers gelegenheid had om met ons af te rekenen. Gelukkig ble ven wij niet lang in onzekerheid, want een paar minuten laten werden wij al gehaald cn in tegenwoordigheid van den heer des hui zes gebracht. De heer Rogers was een echt landedelman van den ouden stempel cn in den geheelen om trek bemind en geëerd. Toen hij ons met zijn vroolijke, goedige oogen aankeek, dacht ik, dat het hart mij in de schoenen zou zinken, en ik had er bitter berouw van, dat ik van zijn appels gestolen had. De tuinman vertelde, wat er gebeurd was, en zijn meester luisterde met een ernstig ge zicht, maar met een flikkering in ziin ytqo* lijkc oogcn. Daarop moesten wij onzen naam opgeven, cn terwijl wc bevend ons vonnis stonden af te wachten, hoorden wij den land heer op eens tot onze groote verbazing zeg gen: „Er heeft zeker een vergissing plaats ge had. Die jongchccren zijn geen dieven; het zijn nog wel de zoons van mijn vrienden. Die zullen hier toch niet als landloopcrs komen stelen. Je moet je vergissen, dc Bruin 1 Jon gens, die voor predikant of rechter worden opgevoed, zullen nooit iets doen, waardoor zij in de gevangenis, zouden kunnen komen. Ik* zou nooit gelóovcn, dat ze mijn appels wilden stelen, zelfs al had ik liet met eigen odge» gezien." "Wij wisten niet, wat wij hoorden. De tuin man stamelde nog ecnigc woorden, maar zijn meester viel hem in de rede: „Zijn ze met een boot naar mijn boomgaard geroeid? Dat is dc korste weg. Zij kwamen mij zeker een bezoek brengen. Zij weten wel, dat ze altijd welkom zijn, ter wille van hun ouders. Zoo zal het zijn. Zc komen juist bij tijds om tc blijven eten. Ga maar mee, jon gens! Mijn vrouw zal blij zijn. als zc jullie ziet. Heb jc al gegeten? OnzinI Welke jongen kan niet tweemaal per dag ctcu? Vooruit maar! Den directeur stuur ik een boodschap." Terwijl hij zoo praatte cn wij van schaam te cn verlegenheid wel in den grond hadden willen zinken, ging hij ons vóór naar dc eet kamer, waar dc familie juist aan tafel ging. Mevrouw Rogers verwelkomde ons even har telijk als haar man dit had gedaan, en wij werden bijna gedwongen om tc gaan zitten. Wij konden ons plezier echter wel op cn za ten als op licetc kolen. Mijnheer Rogers sloeg echter geheel geen acht op onze verlegenheid; hij sprak met ons over onze school en over onze familie, alsof wij de meest geëerde gas ten ter wörcld waren. Wc begonnen ons op het laatst zelfs wat meer op ons gemak te voelen, hoewel w>j nog altijd bang waren, dat onze gastheer plot seling van gedrag zou veranderen cn wij onze verdiende straf zouden ontvangen. Maar daar gebeurde niets van! Toen wij van tafel opstonden, zeiden wij al stamelend, dat het tijd was om naar school terug te kee- ren. Mijnheer Rogers bracht ons zelf naar dc boot terug en torn w ij op het punt waren er in tc stappen, zei hij, terwijl zijn oogen schit terden van pret: „Uit hetgeen dc tuinman mij vertelde, be grijp ik, dat.jullie veel van appels houdt. Ik Jieb hem gezegd, dat hij dc mand mnnr moest vullen on nis jullie weer zin in appels hebt, mag je gerust hier komen cn mij cr om vra gen." Met deze woorden nam hij afscheid cn half lachend, maar nog meer beschaamd, gingen wij met de mand vol appelen naar huis. Wij beloofden elkander plechtig, dat wc nooit meer een aanslag zouden doen op den boom gaard van onzen edelen gastheer. Wij vertel den den anderen jongens,, wat er gebeurd was, on waarschuwden lion, dat zij met ons ïl/ doen zouden krijgen, als zij het ooit waagden] mijnheer Rogers of zijn appels lastig to val», len en daar wij dc grootste cn sterkste jon*, gons uit dc school waren, kon dc boomgaard onder geen beter bescherming staan. Na diertf tijd werden wij eerlijker in zulke zaken cn' wij vonden appels stelen oven erg als Ticfj stelen van iets anders cn ilc hoop, dat jullie' cr ook zoo over denken zult. w Loon naar werken. Toen Philippus van Macedonië Tracif ver** overdo, kwam er een man hij hem, die dciï koning zijn diensten aanbood. Om zich aan te bevelen zei hij dut hij /.ullc een goed boogschutter was, dat hij een vogcL in dc vlucht kon raken. Lachend antwoordde dc koning: „Nu, Astorl dun moogt gij mij helpen, al.<a wij tegen de spreeuwen ten strijde trekken.". Dat antwoord vonden dc hovelingen zóó' aardig, dat zij den man bespotten cn van hand uitlachten. Astor vergat dezen smaad niet. Ilij liep ovcflj naar dc Traders,011 onder zijn aanvoering verdedigden dc inwoners van Mcthon huil' stad langen tijd tegen dc Macedoniër. Op zekeren dag zag Astor zijn kans schoort en schoot hij een pijl op den koning af/ w aar* op stond: „Astor, aan liet oog van Philippus." Werkelijk trof die pijl zijn doel en Philip* pus was zijn verder l^ven éénoogig. Maar ook Astor kreeg zijn loon. De stad Methon werd ingenomen cn Philippus Hef Astor om het leven brengen. AGENDA. Vrijdag, Zaterdag, Zondag en Maandag bioscoop De Arend. D a g e 1 ij k s Museum*Flehite. Bioscoop Langestroat. 2—1 Maart „Do Banneling." 6 en 7 Maart Logegebomv Persynslraat Kunstbeschouwing aquarellen en batiks van Th. Molkeboer en Mulder. 8 Maart. Amicitia. Toonkunst VolksavoncL 7 uur. 9 Maart. Amicitia. Toonkunst Faustsc& nen, 7 'A uur. 10 Maart. Ambachtsschool Lcusderweg. Just Havclaar, lezing Vincent van Gogh. TL Amicitia. Dr. Willem Royaards, Multatuli- herdenking. 17 Maart Ambachtschool Leusderv.eg Voordracht over Ambachtskunslen. 23 Maart. Rem. Kerk. Dr. R. Miedcrau, Volkslezing aver Constnntinopel, 8 uur. 24 Maart Ambachtsschool Leusderjveg Dr. H. P. Beilage over „De Bouwkunst in hel overgangstijdperk naar het socialisme." y JantSe's Droom. door G. IL Jan van Ilal, van wien *k vertelde, Weet jc wel, den voor'gcn keer, Wil vast later zeeman worden, Daarvan praat hij telkens weer. Niet alleen reeds uit zijn boeken Kreeg hij daarin dollen zin. Maar vaak kijkt eu tuurt dc jongen Aan het strand, het zeegat in. Uren zij hij dan te peinzen Maakt een reis op zijn manier, Denk jc soms, Hij zit te suffen? Lang niet hoor, hij heeft plezier. Wat heeft hij op dat soort reizen Al niet heerlijk veel gezien! Schoone landen, rijke kusten, Blauwe luchten bovendien. Ook bezocht hij tal van plaatsen, Sprak met vreemdo mensclien daar Jammer, dat hij weer terug moest Jan dacht: „Kon 'k hier blijven maar!'- Op een 'dag kwam Oom logeeren, Oom, die vroeger zeeman was, Zeven maal heeft hij gevaren, Telkens op den Grooten Plas. Oom bracht voor zijn neefje mede Een klein schip, welk een geluk! Keurig had hij dat geknutseld. Ja, liet was een meesterstuk. 't Schip is Jantje's liefste speelgoed, 't Brengt hem naaf de Spaaiisclie kust? Zelfs kan hij cr niet van scheiden, Als hij 's avonds gaat tor rust. f. 1 Vóór zijn bed moet 't scheepje prijken, Slaap'rig kijkt hij nog er naar En half soezend prevelt Jan nog „Was ik al een zeeman maar!" Weldra toeft in "t land der droomen Onze zeeheld. Jan van Hal, Wat hij droomt, vertelt het plaatje, Dapper steekt zijn schip van wal, Jan is daarvan zelf de stuurman Zit parmantig aan het roer, Voert liet schip naar vcil'ge haven, Als een zeeman, koen en stoer. O, wat zal hij morgen kijken, Als zijn schip staat vóór zijn bed! Heel wat zou ik willen geven Voor 't gezicht, dat hij dón zet.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1920 | | pagina 9