AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander" 6 Maart 1920
Qooi3 de Hea§di
Eigengemaakts Kinderkleeding.
DERDE BLAD.
Magaz. „De Dom".
18e Jaargang
No. 215
Op den Hoendsrburcht.
Een kippcngcschiedcnis.
Naar hel Duitsch van V. B fut gen.
Bewerkt door C. H.
Oef, wat 't slaperige middag was het! pe
gloeiende zon blaakte het boerenerf, zoodat
6et er niet uit te houden zou zijn, als er niet
too vee] groene struiken geweest waren, die
Jen minste nog ecnigc schaduw gaven. Dc kip-
den op het "verwilderde achtergedeelte van
net erf hadden echter geen last van de zon,
want het ontbrak hen niet aan tijd om te sla
pen en zij sliepen nog wel het liefst daar,
waar het het allcrwarmst was: op den zon
digen grond.
Zc waren met hun vijven: één haan en vier
kippen. Twee kippen waren in het geheclc
dorp beroemd, want zij hadden vecren op den
kop in plaats van een rooden kam, en dc
haan was ei' trotsch op» dat hij zulke deftige
vrouwen had- Zelf was hij ook heel voornaam
en prijkte hij met schitterend-gekleurde vee
ren. In de gevechten met dc jonge lianen uit
de buurt was hij steeds heer en meesier ge
bleven. Hij hoefde zijn vervaarlijk krijgsge
schreeuw maar aan te heffen en zij zetten liet
oj) een loopen.'
liet vijftal zat en stond op het erf bij elkaar
en vèrveelde zich gruwelijk. Eerst hadden zij
wat gedommeld, maar toen dc daglooners i11
de. schuur begonnen te dorschen, werden zij
!#inr wakker. Daar kon geen kip bij slapen
„Ik wou, dat iemand eens wat vertelde," zei
cén van de gewone kippen en bracht haar
vecren in orde. „Om wormen te zoeken ben
ik te moe en vliegen vangen is goed voor
mussehen en dergelijke eenvoudige lieden."
Deze laatste woorden waren bedoeld als
^en hatelijkheid op één der vreemde kippen,
die juist aan het vliegen vangen was, want
de gewone konden de vreemde kippen niet
uitstaan, eigenlijk omdat zij niet zoo beroemd
cn mooi waren als dezen. De vreemde kip had
het verstaan en kakelde vinnig terug:
„Wie geen domme bocrenkip is, kan zelf
vcl een verhaal vertellen."
.Dat kan niet op mij slaan," zei dc gewone
ip, want ik ken genoeg verhalen,''' en nu
hield zij haar kop schuin als teeken van ver
achting, „bijvoorbeeld;
Er was eens een kip, die legde alleen maar
leege eieren."
„Daarmee kan ze mij niet bedoelen, want
ik heb in mijn liccle leven maar één keer
een 'ecg ei gelegd. Ik ben werkelijk nieuws-
£.irig, hoe liet verhaal verder is," kakelde
dc vreemde
..Dat kan ieder wel begrijpen," hernam do
onder.
...Je kon ons wel eens wat vertellen, Vader-
ic," zei nu de tweede gewone kip, die juist
naast den haan stond'. „Ze beginnen uit ver
veling al te kibbelen."
„Stil," gebood nu de liaan. „Ik mocf even
nadenken."
En werkelijk liad hij reeds één poot in dc
hoogte getrokken, zooals hij gewoon was te
doen, wanneer hij over iets nadacht. Einde
lijk zei hij:
.Ik zal julKc dc geschiedenis van den Iloen-
derburclu vertellen. Luister maar:
Het liep tegen Kerstmis, den tijd waar
in de mensehen altijd grooten honger schij
nen te hebben en allerlei gevogelte slachten.
Oj) zekeren dag kwam het keukenmeisje van
<N?n groole buitenplaats in de nabijheid van
het kippenhok, bekeek de kippen aandachtig
en zei tegen den tuinman, dat hij den vol
genden dag niet minder dan zeven stuks
'slachten moest. Dit verwekte natuurlijk een
ontzettende» angst in hot kippenhok, want
geen enkele ben of haan was er zeker van,
dat niet zij of hij lot deze zeven behoorde.
Ten einde raad besloten eindelijk een paar
jonge hanen naar den waakhond. Flaps, tc
gaan, met wien allen goede maatjes waren.
Zij klaagden hem hun'.nóód.
„Maar waarom blijven jullie dan liier?"
vroeg cFpze. „Als jullie maar moed hadt, zou
o wel maken, dat je wegkwam."
„Ja, als wc maar moed hadden!" zuchtten
dc jonge hanen, „maar die ontbreekt jou
ook, want anders liet je je over dag niet aan
den ketting leggen. Hoe zouden wij er dus
aan komen?"
„Daar heb ik mijn redenen voor," ant
woordde de hond, „maar als jullie graag wilt,
trekken we met ons allen weg. Doch, dat zeg
ilc jullie dadelijk: jullie moet zorgen, dat ik
eten krijg."
Daar vatten de jongen hanen op eens moed.
liepen naar Iiêt kippenhok terug en haalden
allen over met hen en Flans te vluchten.
Toen het nu donker geworden was en Flaps
losgelaten werd, ging hij naar het kippenhok,
schoof den grendel der staldeur weg en liet
nl!cn er uit, zoodat het heelc gezelschap muis
stil onder het liek door weldra het erf
Verlaten had.
Vrij en blij fladderden en liepen zij dien
gcheplen nacht door dc velden, pikten graan
korrels uit de aren, die nog op liet land ston
den of zochten ze tusschen de stoppels on als
Flaps honger kreeg, legden zc vlug een paar
deren. Overdag verstopten zij zich in dc strui
ken cn rustten daar uit.
Toen het keukenmeisje 's morgens vroeg bij
hel kippenhok kwam, om aan te wijzen, welke
kippen geslacht moesten worden, viel zij
flauw van schrik, zoodra zij ontdekte, dat
liet gcheele hok leeg was en men moest een
emmer water over haar leeg gooien, vóór zij
weer bijkwam.
Het kippengczelschap, met Flaps aan liet
hoofd, kwam na drie nachten en twee dagen
aan een kale hei. Nergens zagen zij een spoor
van eenig menschel ijk wezen, doch plotseling
ontdekten zij een vervallen, leeg huis, waar
van de deur openstond. Flaps snuffelde het
jfct-ióimaal door en daar hij niets verdachts
tegenkwam, besloten zij er hun verblijf in
op te slaan en cr een sterken burcht van te
naken, opdat zij voor alle gevaar gevrijwaard
zouden zijn. Zij stopten dc openingen met bos
jes gras dicht en bouwden er een wal van
groote en kleine stccncn omheen. Het grootste
deel der kippen ging cr op uit om graankor
rels te zoeken. Toen zij er mee terugkwamen,
schudden zij liun voorraad op den zolder uit
Dit herhaalden zij verscheiden malen, want
het zou hun wintervoorraad uitmaken en wat
er in liet voorjaar nog van overgebleven was,
zouden zij zaaien en op die manier dus hun
eigen graanveld krijgen.
Zoo leidden zij een rustig, genoeglijk kip
penleren en Merx, de wachter, een oude haan,
die op don schoorsteen zetelde en waarschu
wen zou, als hij wat zag, dat hem verdacht
voorkwam, viel zoo nu cn dan van ouder
dom en verveling in slaap, omdat hij niets
tc doen had. Flaps, die dc verdediging van den
burcht op zich genomen had en den eersten
tijd heel plichtmatig aan den binnenkant van
den stecnen wal ronddraafde, had ook al
gauw niets beters te doen.
Op zekeren avond dc eerste sleeuw was
pas gevallen klonk het uit een hoek van
den graanzolder ,,piep! piep!' Juist waren
twee oude bennen op den zolder bezig een
paar graankorrcltjes te pikken en één barer
hoorde het.
„Hé," zei zij, „wat is dat? We hebben op
liet oogenblik toch geen van allen meer eier-
kindertjes. Maar ik weet heel zeker, dat ik
daar in dien hoek heb hooren piepen."
Het piepen herhaalde zich.
„Het is ook een ander soort piepen," meen
de dc tweede.
Voorzichtig slopen zij nu naar het hoekje
eu daar zagen zc* twee muizen zitten. Vader
Muis streek zijn snor op en Moeder Muis at
graankorrels. In dit laatste schuilde natuur
lijk het gevaar.
„Zeg eens, jullie daar!" riep dc eerste hen.
„Dat is ons graan. Nu willen wij jullie niet
dagelijk op straat zetten en van den winter
mag je wel met ons meepikken, maar als bet
voorjaar in het land komt, moet je verdwij
nen!"
„PiepF' zeiden de muisjes en weg w aren ze.
De hennen vertelden hun wedervaren aan
de anderen, doch verder dacht men over <lc
zaak niet na.
Op zekeren dag echter had Moeder Muis
zeven kleine, kale jongen cn het duurde nicl
zoo heel lang, of men hoorde in alle hoeken
van den zolder piepen; achter alle balken
kwamen gaten cn woldra nam de graanvoor
raad zóó af, dat ieder wel begrijpen kon, dat
cr op die manier geen enkel korreltje zon
overblijven om te zaaien.
Nu was goede raad duur in den hoender
burcht. Wel kwam er menige muis door een
snavel pik om het leven, maar dc muizen weer
den zich ook geducht en beten hun vijanden
in de poolen. En steeds werd het aantal mui
zen grooter. Toen besloten de burchtbewo
ners drie wijze linnen uit tc zenden, ten einde
een middel tc vinden om dc muizen tc ver
delgen.
Dc drie lianen stootten elkaar met de vec-
ool; zochten, nergens zagen zij iets, dat hun
helpen kom Tegen den avond kwamen,zij aan
een soort ruïne. Zij besloten daar den nacht
door tc brengen, staken de koppen in dc vleu
gels en sliepen weldra in.
Midden in <len nadlit werden zij verschrikt
wakker: zij hoorden groote vleugels slaan cn
duidelijk roepen:
„Oehoe! Oehoe!' Toen zij dc koppen uit
rekten. zagen zij een grooten. uil- die met zijn
\leugels klapte en dc oogen rolde.
„Muizen! Oehoe! Muizen!" riep hij.
De drie hanen togen er op uit, doch hoe zij
ivn aan en de moedigste hunner riep:
„Muizen zooveel als je maar wilt, een heel
huis vol, als je met ons meekomt!"
„Wie zijn jullie?" vroeg dc uil nu.
„Wij komen van den hoenderburcht, waar
Wel honderd muizen ons graan opeten."
„Dan ga ik mee," zei de uil en hij sloeg zijn
snavel op elkaar, „dan ga ik mee!"
's Morgens 't was nog vroeg zaten alle
hoenders op den zolder en luisterden, of Merx
op zijn schoorsteen nog geen teeken gaf. Plot
seling klonk het:
„Kikeriki! Daar komen zc aan!"
„Wat brengen zc mee?"'
„Een vogel zonder hals."
lyven later vlogen de drie boden met den
uil door den schoorsteen naar binnen.
„Ik ruik muizen! Ik ruik muizen!" kraste dc
uil cn het duurde nief lang, of hij had er één
in zijn klauwen. Nu waren de kippen tevreden
en zij zeiden: „Die zal het zaakje wel voor
ons opknappen!"
Gedurende een paar dagen ging het ook
werkelijk goed. Maar toen bemerkten de mui
zen, dat de uil alleen 's nachts zien kon doch*
over dag heel slécht, omstreeeks twaalf uur,
juist als de zon door het zoldervenster scheen,
zelfs bet allerslechtst. Nu kwamen zij alleen
om dezen tijd te voorschijn en sleepten zóó
veel graankorrels naar hun nesten, dat zij tot
den volgenden dag genoeg hadden.
Op zekeren nacht vond de uil niets anders
op den hooizolder te eten dan een paar kip
peneieren. Die pikte hij stuk cn nu ontdekte
hij, dat zij beter smaakten dan de vetste mui
zen en vanaf dit oogenblik zocht hij alleen
eieren. Het duurde echter niet lang, of dc kip
pen kwamen er achter cn de drie wijze hanen
spraken den uil aan en verzochten hem heen
te gaan; om eieren tc eten hadden zij niemand
noodig.
„Eieren! Geef op jullie eieren! Anders pik
ik je de oogen uit!" kraste de uil, terwijl hij
zijn krommen snavel wette, zoodat <Ie drie
hanen van angst door den schoorsteen naar
huiten v logen.
Beneden zagen zij Flaps, die op den wal
lag.
„Nu?" vroeg deze. „Zijn dc muizen allemaal
opgegeten
„Ach,'» antwoordde één der hanen, „de
dikkop eet alleen nog maar eieren en als we
hem er geen brengen, wil hij ons dc oogcn
uitpikken."
„Wacht tot van middag," zei de hond, >,3an
zal ik hem dooden."
En toen het middag geworden was, liep
Flaps naar den graanzolder, waar hij den uil
in een hoekje zag zitten. Het dier sloeg den
snavel op elkaar en knipte met de oogleden.
Ben jij <Le rooveri die hier oogen wilt uit
pikken?" yroeg Flaps. „Dan moet je sterven!'1
Varkensmarkt - Amersfoort.
Speciale alrioeling
„Oogcn wil ik hebben,'' kraste dc uil. „llon-
Jcnoogen!" en hij pikte naar den hond. Met
één beet had Flops hem tusschen <lc landen,
maar vóór dc uil dood was, pikte deze Flaps
nog een oog uit-
,Dat is niets," zei dc hond, „ik heb den
burcht gered en meer dan één oog heb ik
niet noodig om goed tc kunnen zien."
En dc kippen vierden een groot bevrijdings
feest, dat een goheelen dag duurde.
Muizen waren cr echter nog altijd cn do
drie wijze lianen trokken er voor den tweeden
Heer op uit om hulp te zoeken.
(Slot volgt
£en zeldzams gast.
door C. II.
Eenmaal in vier jaren
Klopt hij bij ons aan,
Om na één nacht slapen.
Weder weg tc gaan.
Vier-en-twintig uren
Is hij onze gast,
Denk nu eens heel even,
'k Wed je kent hem vast»
•(Supioïppjtps) i.renjqaj qz
p j o o aw u V
Ken good middol.
In mijn jeugd was ik op een dorp op kost
school. Wij waren er met veel jongens cn
allen van gegoede ouders, zoodat we natuur
lijk beter hadden moeten weten en niet had
den moeten doen, wat ik jullie vertellen ga.
Wij zagen er echter volstrekt niet tegen op
om bij onze huren wat appels tc stelen en de
eigenaars der boomgaarden uit den* omtrek
hadden dan o"ok dikwijls heel wat van ons
tc lijden. De lieer Rogers o. a. was in het be
zit van een boomgaard, die al heel gunstig
gelegen was voor onze strooptochten. Deze
boomgaard lag niet vlak bij het huis, maar
oen heel eind daar vandaan aan de rivier,
en het was heel gemakkelijk om cr met een
boot naar toe te roeien cn wat appels te pluk
ken. Wij liepen daarbij maar weinig gevaar
ontdekt te worden. Ik zal niet zeggen, dat het
stelen daarom beter was, maar het was ge
makkelijker.
„Op een vrijen middag kreeg ik met twee
mijner makkers "\crlof te gaan visschen. Wij
bedachten ons echter en namen een flinke,
groote mand mee, wantwe gingen appels
stelen. Wij waren zóó overtuigd, dat wc heel
wat vruchten zouden meebrengen, dat wij nog
ecnigc jongens in liet geheim hadden geno
men cn liun beloofd hadden bij onze thuis
komst eerlijk te deelcn.
We roeiden dus met ons drieën naar den
boomgaard, keken eerst goed rond, of er on
raad was, cn gingen toen aan land. Dc boot
werd tusschen de struiken vei borgen, cn wij
slopen naar dc appelboomen. Er was zoo'n
voorraad, dat wij meenden, dat cr best wrat
gemist konden worden. Ik was de vlugste
van dc drie en klom daarom in den boom;
dc tweede hield de mand op, en de derde
stond op den uitkijk om tc waarschuwen,
zoodra hij eenig onraad bespeurde.
De tuinman van den lieer Rogers was ons
echter dezen keer tc vlug af. Ilij had al gc-
ruimen tijd op de loer gelegen, daar hij- heel
goed gemerkt had, dat cr al eens meer \an
dc appelen geroofd waren. Wij schrikten plot
seling op door het blaffen van een hond;
daarop sprongen een paar mannen van ach
ter een schuur en sneden ons den terugweg
naar de rivier af. Wij waren gevangen als
ratten in den val.
Mijn makkers snelden nog naar de rivier
maar zij werden spoedig ingehaald en aan een
arm teruggebracht. Ik trachtte mij tusschen
dc bladeren te verschuilen, maar dat hielp al
heel weinig. Eén der mannen nam een hooi
vork en wist daardoor mijn positie zoo on
aangenaam te maken, dat ik wel genoodzaakt
was naar heneden te komen. Jullie kunt he
grijpen, wat een dwaas figuur wij maakten,
terwijl wij daar zoo met ons drieën stonden,
met de mand tusschen ons in, waarin reeds
een paar dozijn appels lagen, het bewijs on
zer schuld.
„Ik begreep wel, waar dc angels bleven."
zei de tuinman, „maar ik ben blij, dat ik dc
dieven toch eindelijk gesnapt heb.''
„Wat zult ge met ons doen?" vroeg één van
ons met een angstig geziclit.
„Natuurlijk naar mijnheer Rogers brengen;
hij is zelf rechter en zal dus wel weten, wat
hij met je doen moet."
„Ach. doe dat nietl" smeekte ik, want dc
heer Rogers was een goed vriend van mijn
vader en ik vond het Vreesclijk als een dief
vóór hem gebracht te worden. „Doe dat toch
niet. Geef ons een pak slaag ert laat ons dan
loopen; wij zullen het nooit weer doen!"
Er hielp echter niets aan en wij werden hij
den kraag gepakt en naar liet huis gebracht,
dat op eenigen afstand lag.
Toen wij daar aankwamen, werden wij in
een soort schuur opgesloten, waar wij moes
ten wachten tot de heer Rogers gelegenheid
had om met ons af te rekenen. Gelukkig ble
ven wij niet lang in onzekerheid, want een
paar minuten laten werden wij al gehaald
cn in tegenwoordigheid van den heer des hui
zes gebracht.
De heer Rogers was een echt landedelman
van den ouden stempel cn in den geheelen om
trek bemind en geëerd. Toen hij ons met zijn
vroolijke, goedige oogen aankeek, dacht ik,
dat het hart mij in de schoenen zou zinken,
en ik had er bitter berouw van, dat ik van
zijn appels gestolen had.
De tuinman vertelde, wat er gebeurd was,
en zijn meester luisterde met een ernstig ge
zicht, maar met een flikkering in ziin ytqo*
lijkc oogcn. Daarop moesten wij onzen naam
opgeven, cn terwijl wc bevend ons vonnis
stonden af te wachten, hoorden wij den land
heer op eens tot onze groote verbazing zeg
gen:
„Er heeft zeker een vergissing plaats ge
had. Die jongchccren zijn geen dieven; het
zijn nog wel de zoons van mijn vrienden. Die
zullen hier toch niet als landloopcrs komen
stelen. Je moet je vergissen, dc Bruin 1 Jon
gens, die voor predikant of rechter worden
opgevoed, zullen nooit iets doen, waardoor zij
in de gevangenis, zouden kunnen komen. Ik*
zou nooit gelóovcn, dat ze mijn appels wilden
stelen, zelfs al had ik liet met eigen odge»
gezien."
"Wij wisten niet, wat wij hoorden. De tuin
man stamelde nog ecnigc woorden, maar zijn
meester viel hem in de rede:
„Zijn ze met een boot naar mijn boomgaard
geroeid? Dat is dc korste weg. Zij kwamen
mij zeker een bezoek brengen. Zij weten wel,
dat ze altijd welkom zijn, ter wille van hun
ouders. Zoo zal het zijn. Zc komen juist bij
tijds om tc blijven eten. Ga maar mee, jon
gens! Mijn vrouw zal blij zijn. als zc jullie
ziet. Heb jc al gegeten? OnzinI Welke jongen
kan niet tweemaal per dag ctcu? Vooruit
maar! Den directeur stuur ik een boodschap."
Terwijl hij zoo praatte cn wij van schaam
te cn verlegenheid wel in den grond hadden
willen zinken, ging hij ons vóór naar dc eet
kamer, waar dc familie juist aan tafel ging.
Mevrouw Rogers verwelkomde ons even har
telijk als haar man dit had gedaan, en wij
werden bijna gedwongen om tc gaan zitten.
Wij konden ons plezier echter wel op cn za
ten als op licetc kolen. Mijnheer Rogers sloeg
echter geheel geen acht op onze verlegenheid;
hij sprak met ons over onze school en over
onze familie, alsof wij de meest geëerde gas
ten ter wörcld waren.
Wc begonnen ons op het laatst zelfs wat
meer op ons gemak te voelen, hoewel w>j
nog altijd bang waren, dat onze gastheer plot
seling van gedrag zou veranderen cn wij onze
verdiende straf zouden ontvangen.
Maar daar gebeurde niets van! Toen wij
van tafel opstonden, zeiden wij al stamelend,
dat het tijd was om naar school terug te kee-
ren. Mijnheer Rogers bracht ons zelf naar dc
boot terug en torn w ij op het punt waren er
in tc stappen, zei hij, terwijl zijn oogen schit
terden van pret:
„Uit hetgeen dc tuinman mij vertelde, be
grijp ik, dat.jullie veel van appels houdt. Ik
Jieb hem gezegd, dat hij dc mand mnnr moest
vullen on nis jullie weer zin in appels hebt,
mag je gerust hier komen cn mij cr om vra
gen."
Met deze woorden nam hij afscheid cn half
lachend, maar nog meer beschaamd, gingen
wij met de mand vol appelen naar huis. Wij
beloofden elkander plechtig, dat wc nooit
meer een aanslag zouden doen op den boom
gaard van onzen edelen gastheer. Wij vertel
den den anderen jongens,, wat er gebeurd was,
on waarschuwden lion, dat zij met ons ïl/
doen zouden krijgen, als zij het ooit waagden]
mijnheer Rogers of zijn appels lastig to val»,
len en daar wij dc grootste cn sterkste jon*,
gons uit dc school waren, kon dc boomgaard
onder geen beter bescherming staan. Na diertf
tijd werden wij eerlijker in zulke zaken cn'
wij vonden appels stelen oven erg als Ticfj
stelen van iets anders cn ilc hoop, dat jullie'
cr ook zoo over denken zult. w
Loon naar werken.
Toen Philippus van Macedonië Tracif ver**
overdo, kwam er een man hij hem, die dciï
koning zijn diensten aanbood.
Om zich aan te bevelen zei hij dut hij /.ullc
een goed boogschutter was, dat hij een vogcL
in dc vlucht kon raken.
Lachend antwoordde dc koning:
„Nu, Astorl dun moogt gij mij helpen, al.<a
wij tegen de spreeuwen ten strijde trekken.".
Dat antwoord vonden dc hovelingen zóó'
aardig, dat zij den man bespotten cn van hand
uitlachten.
Astor vergat dezen smaad niet. Ilij liep ovcflj
naar dc Traders,011 onder zijn aanvoering
verdedigden dc inwoners van Mcthon huil'
stad langen tijd tegen dc Macedoniër.
Op zekeren dag zag Astor zijn kans schoort
en schoot hij een pijl op den koning af/ w aar*
op stond:
„Astor, aan liet oog van Philippus."
Werkelijk trof die pijl zijn doel en Philip*
pus was zijn verder l^ven éénoogig.
Maar ook Astor kreeg zijn loon. De stad
Methon werd ingenomen cn Philippus Hef
Astor om het leven brengen.
AGENDA.
Vrijdag, Zaterdag, Zondag en Maandag
bioscoop De Arend.
D a g e 1 ij k s
Museum*Flehite.
Bioscoop Langestroat. 2—1 Maart „Do
Banneling."
6 en 7 Maart Logegebomv Persynslraat
Kunstbeschouwing aquarellen en batiks van
Th. Molkeboer en Mulder.
8 Maart. Amicitia. Toonkunst VolksavoncL
7 uur.
9 Maart. Amicitia. Toonkunst Faustsc&
nen, 7 'A uur.
10 Maart. Ambachtsschool Lcusderweg.
Just Havclaar, lezing Vincent van Gogh. TL
Amicitia. Dr. Willem Royaards, Multatuli-
herdenking.
17 Maart Ambachtschool Leusderv.eg
Voordracht over Ambachtskunslen.
23 Maart. Rem. Kerk. Dr. R. Miedcrau,
Volkslezing aver Constnntinopel, 8 uur.
24 Maart Ambachtsschool Leusderjveg
Dr. H. P. Beilage over „De Bouwkunst in hel
overgangstijdperk naar het socialisme."
y
JantSe's Droom.
door G. IL
Jan van Ilal, van wien *k vertelde,
Weet jc wel, den voor'gcn keer,
Wil vast later zeeman worden,
Daarvan praat hij telkens weer.
Niet alleen reeds uit zijn boeken
Kreeg hij daarin dollen zin.
Maar vaak kijkt eu tuurt dc jongen
Aan het strand, het zeegat in.
Uren zij hij dan te peinzen
Maakt een reis op zijn manier,
Denk jc soms, Hij zit te suffen?
Lang niet hoor, hij heeft plezier.
Wat heeft hij op dat soort reizen
Al niet heerlijk veel gezien!
Schoone landen, rijke kusten,
Blauwe luchten bovendien.
Ook bezocht hij tal van plaatsen,
Sprak met vreemdo mensclien daar
Jammer, dat hij weer terug moest
Jan dacht: „Kon 'k hier blijven maar!'-
Op een 'dag kwam Oom logeeren,
Oom, die vroeger zeeman was,
Zeven maal heeft hij gevaren,
Telkens op den Grooten Plas.
Oom bracht voor zijn neefje mede
Een klein schip, welk een geluk!
Keurig had hij dat geknutseld.
Ja, liet was een meesterstuk.
't Schip is Jantje's liefste speelgoed,
't Brengt hem naaf de Spaaiisclie kust?
Zelfs kan hij cr niet van scheiden,
Als hij 's avonds gaat tor rust. f.
1
Vóór zijn bed moet 't scheepje prijken,
Slaap'rig kijkt hij nog er naar
En half soezend prevelt Jan nog
„Was ik al een zeeman maar!"
Weldra toeft in "t land der droomen
Onze zeeheld. Jan van Hal,
Wat hij droomt, vertelt het plaatje,
Dapper steekt zijn schip van wal,
Jan is daarvan zelf de stuurman
Zit parmantig aan het roer,
Voert liet schip naar vcil'ge haven,
Als een zeeman, koen en stoer.
O, wat zal hij morgen kijken,
Als zijn schip staat vóór zijn bed!
Heel wat zou ik willen geven
Voor 't gezicht, dat hij dón zet.