binnenland
AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander"
tippaakle Kinderkleeding.
ïE BLAD.
Magaz, „De Dom".
Om te kleuren.
1P.e Jaargang
No. 22!
Zaterdag
13 Maart 1920
ik <0SU|>d.
Op de Hoenderburcht.
Ecu Kippen geschiedenis,
het Duitscli van V. B1 t g e n,.
Bewerkt door G. H.
(Slot)
De drie hanen liepen en fladderden een dag
en een nacht, maar nog altijd had-den zij niets
igCYOivdon. Tegen den morgen drongen zij ech
ter een dicht woud binnen en toen de zon op-
IvWam, ontdekten zij een rood dier, dat vóór
?cn muizenholletje stond. Het was* namelijk
niemand anders dan Reintje de Vos. Het
duurde niet lang, of hij had een muis te pak
ken en riep uit:
„Gelukkig! Nu heb ik ten minste wat te cjen,
J'adat ik den geileden nacht te vergeefs heb
hmdge:-v» orven."
„Koorcn jullie dat?" zei één der hanen. „Die
blij. dat hij een muis gevangen licettl IJij
is Onze man. Héla, muizeneter 1" riepen zij
■uit den strbki, waar /ij even uitrustten, „je zult
een zoldervol van die kaalstaarten hebben, als
ie met ons meegaat. Je moet ons echter be
loven, dat je onze eieren met rust zult laten."
„Nog niet voor al het goud der wereld zou
ik eieren willen eten," antwoordde de vos, ter
wijl hij tegen don struik knipoogde. „Maar
waar komen jullie vandaan, heeren?"
„Wij bewonen den hoenderburent, dii n nie-
.nand kent, alleen de muizqp, die ons graan
opeten."
„Zoo, zool" zei de vos en hij likte zijn
baard, „daar zijn zeker nog meer kippetjes?"
x „Natuurlijk! Een heelen burcht vol.''
„Ik kom mee,' hernam de vos. „En al wa
ren er duizend muizen, ze zijn ailen kinderen
des doods. Gij weet niet, heeren, welk een
lekkernij zoo'n muis is."
Dezen keer was het avoud, toen Merx op
tijn. schoorsteen waarschuwend kraaide:
„Kiberikil Daar komen ze aan!"
1 „Wat brengen ze mee?
„Een fijn heerschap Op vier been en. en met
een roode bontjas aan."
Toen do vos bij den wal kwam, snuffelde hij
achterdochtig en zei:
„Hel ruikt hier naar honden en die mogen
mij niet lijden."
„Wees daarover niet bezorgd," zei een der
hanen, „er is maar één hond, namelijk onze
vriend Flaps, en hij verheugt zich met ons
over het feit, dat u dc muizen verdelgen
zult."
De vos wilde eerst den burcht niet betre
den, maar toen hij zooveel kippen door de ra
men zag gluren, begon hij te watertanden.
Vlug liep hij naar den zolder. Hij was heel
beleefd, vooral tegen de oude kippen en
iedereen was dankbaar, dat zij eindelijk van
dc muizenplaag bevrijd zouden worden, voor
al toen hij er al dadelijk vier achter elkaar
ving.
's Naehts, toen allen sliepen, sloop Reintje
liet vertrek binnen, waar de jongste en vetste
boenders zaten. Twee jonge hanen beet hij
den hnh af. Daarna schoof hij het raam een
eind op, wierp de lianen er uit en _deed vlug
den grendel voor de deur. Vervolgens ging hij
naar de oude kippen, maakte ze wakker en
steunde erbarmelijk, zoodat zij vroegen, wat
hem scheelde.
„Ach/ antwoordde hij op klagenden toon,
„wat hebben mijn oogen moeten aanschou
wen! De hond, die buiten om den burcht heen
loopt, is dezen binnengeslopen en heeft twee
jonge hanen doodgebeten. Toevallig zat ik
juist oèn muis achterna en zag ik, hoe de roo-
veP zirh met zijn buit uit de voeten maakte.
Kom maar mee, dan zul je zien, dat ik waar
heid spreek."
I-lij leidde dc verschrikte kippen naar het
venster en daar zagen zij Flaps, die de doode
hanen besnuffelde.
„Wie bad ooit zoo iets gedacht!" jammerden
zij.
„En jullie moogt nog van .geluk spreken,"
zei de vos, „dat ik den grendel voor dc deur
geschoven heb, want anders...."
„Doe toch eens open!" blafte Flaps nu vóór
de deur. „Jullie hebt een moordenaar binnen
gehaald."
Maar hoe hij ook blafte en hoe hij ook aan
dc deur krabde, niemand schoof den grendel
weg.
„Ach!" kreunde Flaps, „op het laatst zal
bij ze allemaal vermoord hebben 1"
Hij krabde nu een dichtgestopt gat in den
fcuiur open en kroop er door naar binnen. Nie
mand hoorde hem en hij viel plotseling den
vos zóó heftig in den rug aan, dat Reintje
liooren en zien verging. Toch slaagde deze er
in Flaps een oor af te bijten.
„Het oor is weg, maar de roover ook," zei
Flaps, »oen de vos dood op den grond lag-
„Voor jullie, ondankbare, dwaze wezens is één
oor echter.genoeg. Hoe lang ben ik jullie trou-
We kameraad reeds geweest en nu geloof je
dezen booswicht, als hij zegt. dat ik op mijn
ouden dag een moordenaar ben geworden!"
j Zij schaamden zich nu allemaal, dat zij partij
voor den -vos hadden gekozen en smeekten
Flaps om vergiffenis. Het feest, dat zij ter
Oero van bun bevrijding aanrichtten, duurde
twee dagen.
Doel) de mu*'zen waren niet minder blij, dat
dc vos dood was, want nu hadden zij weer
.vrij spel. "Wat moesten de kippen toch doen?
De wijze hanen trokken er voor den derden
keer op uit; ditmaal zouden Aj heel voorzich
tig zijn. Een paar katten anders beste mui-
zijvangers! die ze tegenkwamen, vroegen
zij niet om hulp, „want" zeiden zij tegen
jélkaar, „met viervoetige en twee vleugelige
schepsels hebben wij het slecht getroffen."
r Eindelijk kwamen zij in de nabijheid van
»en dorp een man met muizenvallen tegen. De
kanen kenden deze voorwerpen niet, doch zij
hoorden den man in zijn baard mompelen:
s „Mijn muizenvallen zijn best en toch heh ik
vandaag nog niet één verkocht."
»,H ij kan ons helpen," zeiden de hanen, „liij
teeft noeh vier voeten, noch twee vleugels.
fMet hem zullen we niet bedrogen uitkomen.
£ff jij kwamen met hun verzoek voor den
dag. De man lachte vergenoegd en samen aan
vaarden zij den terugtocht.
,Kikd?iki. Daar komen zt aan!" kraaide
Merx twee dagen later vanaf zijn schoorsteen.
„Wan be iges? tv YiDcgcn alien
nieuwsgierig.
„Een man met kleine traliehuisjes."
De man werd naar den zolder geleid en
daar hij juist nog een stukje spek bij zich had,
dat hij van zijn laatsten maaltijd had overge
houden, stak hij dat in zijn vallen. Nog geen
tien minuten later waren er reeds een paar
muizen gevangen en de kippen waren in hun
nopjes. Uit dankbaarheid legde een hen een
ei vóór den man neer.
Gedurende eenige dagen deed de man niets
anders dan eieren eten en muizen vangen.
Doch toen het spek op zekeren dag op was,
greep hij zonder iets te zeggen één der
vetste jonge kippen en draaide dip den hals
om. Dat was me een schrik! Alle hennen be
gonnen te kakelen en de hanen kraaiden van
boosheid.
Intiisschen had Flaps het leven gehoord,
en daar het maar niet ophield, vermoedde hij
onraad en trad hij den burcht binnen.
„Kijk toch eens, höe vreeselijkl" kraaiden
een paar hanen, „de moordenaar heeft dc
jongé Krabbehoet om l\et leven gebrachtI"
„Gij zijt een kind des doods 1" gromde Flaps
tegen den man.
„Dat zullen we nog eens zien." antwoordde
deze, nam zijn knuppel en hief dien op. De
hond greep zijn been en het werd een gevecht
op leven en dood. Het eind was, dat Flaps een
poot werd lam geslagen en de mart vluchtte
om hulp te gaan halen.
Ditmaal vierden de kippen geen feest. „Ach"
zeiden ze treurig, „wc zien nu wel in, dat
we nooit van die vreeselijke muizenplaag be
vrijd zullen worden." BoVendien was Flaps
ziek en duurde het eenige dagen, voor hij
weer loopen kon; zijn ééne poof bleef echter
stijf. Op een morgcu kraaide Merx vanaf'zijn
uitkijkpost:
„Kikeriki! Daar komen ze aanl"
„"Wie komen er aan?" vroegen allen ver
schrikt.
„Boeren met mestvorken!-En de Man is er
ook bij."
Nu vlogen allen op het dak en zagen dc me
nigte recht op den hoenderburcht afkomen.
Toen zij dit aan Flaps berichten, zei deze:
„De schurk heeft ons verraden. We moeten
verhuizen. Maakt je allen gereed, en houdt
goeden moed: we hadden hier vanwege de
muizenplaag toch niet kunnen blijven!"
Haastig borg elk nog zooveel graankorrels
in zijn krop, als hij kon en daarna trokken
allen weg.
Toen de boeren bij den burcht aankwamen
en in het gehecle huis niets anders dan een
klein hoopje graankorrels vonden, werden
zij zóó boos op den man, dat zij er op los
sloegen. En toen zij het graan verdeelden,
kreeg elk vijf korrels. Die namen ze mee en
de muizen hadden nu heelemaal niets meer.
Zoo eindigt de geschiedenis van den Ijoen-
derburcht," besloot de haan zijn vertelling.
„Een mooi verhaal," zei de ééne vreemde
kip, die ingedommeld was en juist wakker
werd. „Heel boeiend."
De dorschers hadden even opgehouden, an
ders zou zij natuurlijk niet ingeslapen zijn.
„Dat spreekt vanzelf," gaf dc haan waardig
ten antwoord en hij schudde zijn vccren.
„En hoe is. het met de boenders afgeloo-
pen?'» vroeg écn der gewone kippen.
„Dat vertel ik jullie misschien een anderen
keer. Voor vandaag is het genoeg," zei de haan
en hij ging regenwormen zoeken
In de Poppenkliniek.
door C. H.
Het was even na zevenen en in de poppen-
kliniek van professor Lijm was het heelemaal
donker, want klokke zeven werd het licht
altijd uitgedraaid en ging de nachtrust in.
Jullie zult het misschien wat vroeg vinden,
maar je moet bedenken, dat het allemaal zieke
en zwakke poppen en dieren waren, die daar
verpleegd werden, evenals zij, die pas een
operatie achtei den rug hadden.
Als professor Lijm zich overtuigd had, dat
al zijn patiënten rustig waren en sommigen
zelfs reeds sliepen, draaide hij eigenhandig het
licht uit en ging daarna de krakende trap op
om bij zijn vrouw zij woonden boven dc
zieken- en operaticzaal een kopje thee te
drinken. Het bleef dan. altijd heel rustig bene
den en als de. professor eens wat erg hard
niesde, zei ziin vrouw tegen hem: „Pas op,
man, zoo maak je de zieken nog wakker!" Of
als mevrouw Lijm eens heel hard lachte om
een grap, die haar man haar vertelde, of iets,
wat zij in de krant las, zei dc professor: „Stil
vrouw, vergeet niet, dat de gravin van mor
gen pas voor 't eerst weer haar oogen heeft
opgeslagen. Als ze instort, zou ik me geen
raad v.eten."
Maar op den avond, waarvan ik jullie ver
tellen ga, waren de poppen, Teddy-beer, ezel
tje Grauw en groote aap Jim allemaal klaar
wakker, want ze hadden afgesproken
elkaar hun lotgevallen tc vertellen. Over dag
konden ze nooit eens rustig samen praten. Ze
hadden het wel geprobeerd, maar juist toen
Barbera, een boerin in een prachtige, vreem
de kleederdracht, zooals wij in ons heele land
niet kennen, begon te vertellen van de ge
woonten cn de mensclien in haar geboorte
dorp, had de professor haar opgenomen eP
haar arm gezet. En juist toen Kobus, de harle
kijn, een allervermakelijkste geschiedenis be
gon, was hij in een donker kamertje gelegd,
waar niemand, was, die naar hem luisterde
of omkeek.
„Nee, over dag kun je niet rustig praten,"
had Jim gezegd. „Ik stel de heeren en dames
daarom voor, van avond als 't donker op de
zaal is, allemaal klaar wakker te blijven. En
ik loof een prijs uit voor dengene, die het
mooiste verhaal kan vertellen van hetgeen hij
in de wereld heeft ondervonden."
Dat dus de kleinste en zwakste poppen wat
„vooruit" hadden geslapen en om zeven uur
helder wakker waren, is te begrijpen.
Nauwelijks had jrofessor Lijm dan ook de
krakende trap betreden, of Jim begon op def-
tigen toon te fluisteren:
„Dames en heeren! Ik open den wedstrijd.
Ieder mag op zijn beurt zijn geschiedenis ver
tellen en voor het mooiste verhaal loof Ik als
Varkensmarkt - Amersfoort.
Speciale afdeellng
prijs een orgeltje uit. Maar niemand mag hard
praten of lachen, want dan zou dc professor
naar beneden komen en alle aardigheid er
af zijn; we willen nu eens niet gestoord wor
den. Kobus, dc harlekijn, ligt juist het dichtst
bij dc deur. Gelukkig heefj hij goede ooren,
want op hem rust dc taak met dc belletjes
van zijn puntmuts te rinkelen, zoodra hij on
raad bespeurt. Ik geef het woord aan dc
gravin."
De gravin, die voor heel trotsch bekend
stond, had eerst niet mee willen doen, maar
nu zij den wedstrijd openen mocht, voelde
zij zich toch gevleid en ze begon:
„Toen ik nog heel klein was, lag ik in een
beelderige wieg met wit-zïjden gordijntjes. Ik
geloof, dat ik dadelijk al heel voornaam was,
want de kinderen mochten alleen 's Zondags
met h\c spelen. Later kreeg ik een zijden jurk
aan en mocht ik op een stoel zitten, maar ik
heb mij nooit met mijn omgeving bemoeid;
't waren allemaal zulke gewone poppen."
Bijna had zij er bij verteld „en zc noemden
mij onder elkaar de .pauwin'". Maar geluk
kig hield zij dit nog juist in, want wie weet
kreeg zij dezen naam dan ook in de poppen-
kliniek en dat was toch wat al te erg. Gra
vin was zij en gravin zou zc blijven. Ze ging
dus verder:
„Op een morgen, nog voordat mijn mees
teresje beneden kwam, heeft die nare Juno,
baar hond o, 't was ontzettenld! ik ril nog,
als ik er weer aan denk mij over den
grond gesleurd en daarbij mijn rechter arm
uit het lid getrokken. Ik werd bewusteloos
van dc pijn en toen ik weer bijkwam, lag ik
hier!"
„Ilm" zei de nap cn hij dacht: „d i e krijgt
het orgeltje niet.''
„Teddy-beer is nu aan het woord," zei hij
toen.
Teddy begon met zijn grove stem zoo goed
en zoo kwaad als het ging te fluisteren en
deed het volgende verbaal:
„Heel vroeger, ik was toen nog een echte
spring-in-'t-veld, hoorde ik aan een jongetje,
dat dolveel van mc hield en altijd allerlei ple
ziertjes voor mc bedacht. Hij had een orgeltje
en als hij dat draaide, dan danste ik op dc
maat. Och, och, wat hadden wc dan een
pret! Soms hield ik mijn buikje vast van het
lachen en dat vond mijn baasje al heel grap
pig. Maar wat is dat al lang gekken I Het
jongetje werd ouder en grooter en bekommer
de zich hoe langer hoe minder om mij. Toen
kwam er een neefjo logeeren en die kreeg
me mee. Maar ik wou, dat ik nooit van haasje
verwisseld had, want die jongen liet mc al
gauw overal slingeren:nu eens sliep ik op
den harden grond, dan weer buiten op de re
genton 't was gelukkig droog cn eons
zelfs bij vergissing in den asclibak. Zoo komt
het, dat ik zoo vaal ben geworden en mijn vel
op verscheiden plaatsen gescheurd is. Maar
gelukkig ben ik nu weer beter cn YOel ik mc
zóó goed, dat ik wel weer lust zou hebben in
een dansje bij een orgeltje. Maar och, die goe
de tijden zijn voorbij!''
Plotseling liet Kobus, de harlekijn, een ech
te grappenmaker, naast wiens legerstede juist
het orgeltje stond, eenige tonen hooren en be
gon Teddy-beer warempel tc dansen. Zelfs
Jim maakte* een diepe buiging voor de gravin
en verzocht haar óm een dans. Dit voorbeeld
werkte \anstekclijk. Alle poppen,die maar
even konden staan, tolden lustig in het rond,
totdat Harlekijn plotseling ophield
met draaien en luid met zijn belletjes rinkel
de. In het volgend oogenblik trad professor
Lijm dc zaal binnen en zei met strenge stem:
„Wat is hier te doen? Zijn er dieven?"
De goede man dacht er niet aan, dat zijn
eigen patiënten zoo'n lawaai maakten en daar
zij nog juist op het nippertje gewaarschuwd
door den harlekijn allen voor het oog.
weer rustig lagen te slapen, al klopte menig
hartje nog van opwinding, kwam hij ook niet
op het denkbeeld.
Hij zocht dc geliecle zaal af, maar bespeur
de nergens onraad en toen hij eindelijk weer
boven kwam, zei hij tegen zijn vrouw:
„Ik geloof bepaald, dat die herrie op straat
was.'»
Nauwelijks had hij dit gezegd, of Jim ging
weer opzitten en zei: „We moeten veel zach
ter doen. 't Scheelde niet veel, of alle aard -
lieid was cr af. Wie te veel leven maakt, is
van den wedstrijd uitgesloten."
Dat hielp. Zoo zelfs, dat er den gcheelen
avond werkelijk gefluisterd werd en Teddy
beer zijn rechterhand voor zijn gezicht hield,
uit angst, dat hij weer eens beginnen zou. Zijn
bee lie n wikkelde hij in een rood dekentje,
zoodat die hem ook geen parten meer kon
den spelen.
Nu kreeg dc vreemde boerin het woord. Zij
vertelde van de mooie, bergachtige streek#
waar zij vandaan kwam en dc prachtige klee-
ren, die de vrouwen en zelfs dc. kleine meisjes
cr droegen.
„Zooals jullie me hier ziet," zei ze, „ben ik
maar in mijn xverkpajkje. Als wc zoo op het
land bezig zijn, in onze roode or blauwe rok
ken. staat het heel aardig, maar als jc ons
's Zondags zag, zou je jc oogen uitkijken
D i c rokken zijn nog veel mooier en w'c dra
gen cr zwarte halsdoeken bij, die met kleine,
kleurige bloempjes zijn bezaaid. En dan onze
zijden schorten cn onze mutsen met groote
lussen cn strikken! Jammer, dat ik al die
mooie spullen niet bij me heb, want bij mij
vergeleken, zou jc dc gravin al heel gewoon
vinden.
Dc zegevierende blik, dien zij ill de lich
ting der gravin wierp, ging echter in de duis
ternis verloren.
Na de boerin kreeg Kobus, Uc harlekijn,
het woord. Zijn toespraak luidde:
„Dames cn hëcrcn! Ik heet Pietje Puck cn
heb veel grappigs beleefd, maar ik ben bang,
dat jullie zóó hard begint te lachen, als je
mijn avonturen hoort, dat niet alleen de pro
fessor, maar ook zelfs zijn vróuw verschrikt
naar beneden zullen komen. En dat wil ik
niet op mijn geweten hebben. Ik hel) gezegd."
Nu kreeg een badpoppetjo het woord, lie*
zei:
,11c heb toch zoo'n hoofdpijn, want Keesje,
het jongetje dat altijd met me speelt, werd op
eens zóó driftig, omdat ik niet onder water
wou blijven, dat hij mijn arme hoofdje hard
tegen den rand van het bad sloeg. Ik heb net
een gevoel, alsof hij er een gat in geslagen
heeft Mijn hoofd voelt zoo vreemd' hok"
„Ja, die kinderen, d'c kinderen!" zuchtte
nu oen bakerpop zonder oogen. „Mijn mees
teresje, Liesje, heelt me laten vallen cn nu
heb ik heelemaal geen oogen meer. Ts dót niet
akelig, als 't altijd nacht om je heen is?"
„Ja,'' fluisterde een eenvoudig, lief popje,
„maar de professor is erg knap. Wie weet, o[
hij je niet-weer heelemaal betel* maakt! Mag
ik nu eens vertellen, meneer Jim?
Jim knikte toestemmend cn pop Catootje be
gon-
„Ik ben tot voor eenigen tijd bij een heel
lief kindje geweest, naar wie ik genoemd
werd. Ze had een heerlijke poppenkamer. Wat
zaten wc daar knusjes met zijn vieren om de
tafel tc luisteren, als Moeder ('ntootjo ons voor
las 1 En als we jarig waren, lag er s morgens
altijd een verrassing vóór ons bed: ccn nieuw
haarlint, een boek met plaatjes of een ketting
kralen. Je kon aan alles merken, dat Moeder
Catootje, veel van ons hield.
Maar op zekeren dag, 't werd 's middags
al zoo vroeg donker cn de mensclien zeiden,
dat het tegen Kerstmis liep, werd cr gebeld.
Catootje, die een heel klein beetje nieuws
gierig was en haar speelkamer juist naast dé
voordeur had, keek eens door het gordijn en
zag Mientjc staan, het dochtertje van dc
werkvrouw, dat met oen boodschap van hftar
moeder kwam.
Catootje kénde Micntje wel cn toen Rika de
deur had opengedaan, zei zo: „Kom maar even
hier, Mientjc, 't is in dc gang zoo koud."
Mientje bleef bedremmeld bij de deur der
speelkamer slaan, want nog nooit had zc zóó
veel moois bij elkaar gezien, of 't moest in ccn
speelgoedwinkel geweest zijn.
„Wat 'n mooie poppen!' riep zc uit.
„Heb jij ook poppen?" vroeg Catootje nu.
„N—nee— of j—ja— ik heb er con van een
stofdoek gemaakt en die rij ik in Moeders
sloof rond."
Catootje zei niets, nam mc uit mijn stoeltje
- ik wist, dat ik haar liefste pop was, want
flat had zc me wel eens gezegd gat me een
dikken afscheidskus en drukte me in Mieu-
tje's armen.
Toen ik later bij Micntje thuis kwam, was
't daar lang zoo mooi niet als bij Catootje,
maar omdat Mientje altijd zoo alleen was,
hield ik al gauw heel veel van haar. Och,
wat was ze bedroefd, toen ik mijn haar ver
loor! Catootje hoorde cr van cn liet ine. dp
haar kosten in de kliniek verplegen. Lr zijn
toch ook heusch heel aardige kinderen op <Jc
wereld."
Aap Jim had met veel belangstelling naar
Tret verhaal geluisterd en gaf daarna nog aan
verschillende andere poppen cn ook aan
Grauwtje, het ezeltje, het woord
liet verhaal van Grauwtje bestond uit niets
anders dan:
„I-a; i-a! I-a; i-af'
„Is je verhaal haast uit?vroeg Jim .einde
lijk, toen hij vond, dat het wat. eentonig be
gon tc worden.
„I-a!" luidde het antwoord.
Grauwtje was dc laatste geweest, Jim kuch
te een"paar maal heel zacht en zei toen;
„Ik vind het verhaal van Catootje liet
mooist cn ken haar den prijs toe."
„O, wat zal Mientje blij zijn!" fluisterde
Catootje opgetogen.
,,I-n!" liet Grauwtje zich nog éénmaal liotK
ren.
„Ivn nu allemaal gaan slapen!zei Jim, <1*4
door allen als een soort J/adcr werd be*
schouwd. ,,'t Is al lang over poppen- en die*
reubedtijd 1"
Oe winter gaat weg.
Isogrim, denbaard vol ijs,
Keek uit 't raam van zijn palcis,
Zag naar velden, blank van sneeuw.
Naar con hongerige meeuw.
Dacht: lk voer de heerschappij.
Wee hem, die er komt nabij.
't Hoofd omkranst met zonnegoud,
Ilupp'lenjj door het pijnboom woud,
Kwam een feeënkoningin,
Vroolijk, welgemoed van zin,
Naar het slot van Isogrim,
Deze zog haar cn dacht slim;
Wacht, ik stuur haar Noordewind»,
Dan verdwijnt dat lciitekind,
Noordewind kwam fluitend aan,
Lachend blééf de fee toen staan
En bestraalde zijn gezicht
Met een bundel zonuelicht.
Isegrim zag, wat zc deed.
Wacht, ik zend haar vóór ze 't weet
Oostcwind met sneeuw en ijs.
Dan verlaat ze mijn paleis.
Snerpend sneed toen Oosiewind,
'Lachend stond daar 't zonnekind.
Toen kwam Zuidcwind nabij,
Deze sprak: Ga mee met mij,
Wij verslaan den Isegrim,
D'ijsvorst streng en woest en slim,
En zij gingen hand aan hand
Door hét wit besneeuwde land.
Daar stifan zij voor 't slot van ijs;
Isegrim raakt van de wijs,
Schreiend staart hij i schouwspel aai%
Nu is 't met zijn macht gedaan:
t Feeënkind", 'zoo teer cn /.acht;
Overwon des winters macht.
Jaj bracht in haar bloemenmand
Klokjes voor 'l besneeuwde land
Kil dc gaaf van 't Lentekind
Werd gestreeld door Zuidcwind;
Lentezon bracht zc haar groet
Isegrim verdween met spoed.
T r u lis Sal o m o tl s.
P r ij s v r a o g woningbouw Dea
heer Ant. Pet, vroeger adjunct-architect naiv
gemeentewerken te Utrecht, thans architect
non den dienst der Stadsontwikkeling en
Volkshuisvesting te Den Haag, is de eerste
prijs toegekend voor zijn ontwerp van ce*
groot complex middenstands- en orbeiders-
woningen te 's Hei togenbosch, waarvoor cei»
prijsvraag was uitgeschreven door de Bouw*»
vereeniging „St. Jozef" aldaar.
Volgens de bepalingen van deze prijs
vraag zal dc uilvoering aan den len prijs*
winner worden opgedragen.
Beton woningbo u w. De hseir
lleykoop, wethouder Van den Woningdicnst
te Rotterdam heeft dezer dogen een Stiidfe»
reis gemankt naar Duitschland. Op grond
daarvan zal hij, naar Het Volk meld*,
voorstellen, bij wijze van proef, met délf.
bouw van een paar honderd woningen zo®
snel mogelijk, liefst nog in dit voorjaar, ter
beginnen. Deze eerste proef zal in laag
bouw moeten worden uitgevoerd. Ilet is in»
tusschen de bedoeling, dat, terwijl deze
woningen worden gezet, de technici van dee
Woningdienst snel theoretisch en praktisch
doorwerken aan een oplossing, die hoogy
betonbouw mogelijk maakt. Met laagbouw
alleen kan men in Rotterdam niet volstaan-
De heer Heykoop deelde Het Volk.
verder mede, dat het in Duitschland met d*t
ajbeidsschuwheid gedaan is. Overal wéritt
op de oude wijze gearbeid.
AGENDA,
Vrijdag, Zaterdag, Zondag en Maandag r
bioscoop De Arend.
D a g e 1 i j k s
Muséum Plehite.
Bioscoop Langeslrani. 9—11 Maait
Heldendaad".
14 Maart Amicitiu. Kindermatinée Cath. v.
I Renr.es en HanYm Verbena, half 2.
16 Maart Keizerskroon S. D. A. P. Lezing
Kamerlid Schaper„De Wereld na den Oor
log". Muziek. Half 8 uur.
17 Maart Ambachtsschool Leusderweg;
Lezing Just Havelaar „De be t eek en i$N de*
moderne Kunst.
23 Maart. Rem. Kerk. Dr. R. Miedemtv
Volkslezing over Conslantinopel, 8 uur.
24 Maart Ambachtsschool Leusder
Dr. H. P. Berlüge over „De Bouwkunst in hek
overgangstijdperk naar het socialisme.
31 Maart Amicitia, Toon eel véTbond G*
zeischap Royaards „Mercadet".
De Schilder en zijn Model.
iii