BINNENLAND.
peg-even om In voeling te treden met de
jrransche regeering en de Fransche socialis-
Eten. Spr, haalde redevoeringen aan van
tjFrontsche politici, waaruit hij concludeert,
Id at de rapporten van graaf Karolyi omtrent
den militairen toestand door de Fransche
regeering werden op prijs gesteld, maar dat
[deze het regiem niet kon steunen, welks be-
ftrekidmgen met do sovjets algemeen bekend
paren. Deze verklaringen veroorzaakten
fcroote beweging. De minister-president noo-
^digde spr. uit zijn documenten in handen
tvan het gerecht te stellen, opdat de schuldi-
[gen konden- worden vervolgd. Spr. antwoord-
j-de, dat de bewijzen ter beschikking der
(justitie stonden.
Omtrent de verklaringen van Windisch-
grdtz meldt de Berlijnsche berichtgever van
t HM.:
Woensdag is prins Windischgrötz ln de
IHongaarsohe Nat. Verg. d-e door hem aan
gekondigde onthullingen begonnen.
Hij deelde mede, dat hij in 1918, toen
hij als minister van volksvoeding eenige da
gen te Berlijn vertoefde, door den Durtsohen
general en staf o,p de door Karolyi in het
leven geroepen revolutionaire beweging op
merkzaam werd gemaakt,
f Hem werd medegedeeld, dat de Fransche
en Italiaansche relaties van Karolyi bekend
waren en dat de Duitsche keizer hem, prins
[WindischgTatz, liet verzoeken aan koning
ifKarl mede te deelen, dat de Duitsche gene
rale staf alle draden dezer revolutionaire
beweging in handen had. Keizer Wilhelm
Verklaarde, dat onder dergelijke omstandig
heden de voortzetting van den oorlog hem
onmogelijk was, daar eenerzijds de Tsjecho-
Slowaaksche troepen voortdurend verraad
"{pleegden en anderzijds die actie der Karolyi-
.jpartij vroeg of laat de ineenstorting van de
Q.-H. monarchie (en gevolge moest hebben.
De Fransche regeering gebruikte Karolyi
als spion om het weerstandsvermogen der
Centrallen te verzwakken. Zij had er echter
nimmer aan gedacht, dat Karolyi eenmaal
de regeering zou aanvaarden.
Verder meldt de berichtgever: Uit de ont
hullingen van prins W. in de Hongaarsche
NTat. Verg. moet nog worden vermeld, dat
Karolyi reeds voor de ineenstorting der
p.-H. monarchie met sovjet-Rusland samen-
Spande en het plan had opgevat met behulp
)der bolsjewistische agitatie het O.-H. leger
Jiaar den ondergang te voeren.
I Prins W. citeert ook een memorandum
van Karolyi, waarin deze als minister-presi
dent in November 1918 aan de Fransche
Vegeering verklaarde, d'at hij de oude grens
van Hongarije onjuist achtte en bereid was
'de Hongaarsche nationaliteit „vrij te geven".
Verder verklaart W., dat Karolyi en zijn
vrienden de Entente tijdens den oorlog be-
ïangrijik militair materiaal hebben geleverd.
De Weensohe berichtgever van 't Amster-
[domsche orgaan meldt, dat de onthullingen
Van prins W. in Hongarije een geweldig op
zien hebben gebaard.
De Hongaarsche bladen publiceeren opge
bonden commentaren.
De partij der kleine boeren, waartoe vele
roersonen uit de omgeving van Karolyi be-
Jhooren, is voornemens -een zuiveringsactie
op touw te zetten.
Men wil in het parlement een voorstel
indienen om het voormalige kabinet-We-
Icerle in staat van beschuldiging te stellen,
paór het indertijd heeft nagelaten van mili
taire hulp gebruik te maken om Karolyi te
'doen arresteeren.
De regeering heeft besloten tegen alle
p\edepliclhtigen aan het landverraad van
Karolyi met de grootste strengheid op te
treden.
Indien de mededeeKngen van prins W.
tiist zijn, zijn! Karolyi c.s. schuldig aan de
ueenstorting der O.-H. monarchie.
De aangelegenheid werpt ook een scha
duw op Oostenrijik, daar in de onthullingen
van W. ook een-ige te Weenen wonende
Hongaarsche vluchtelingen als medeplichti
gen van Karolyi worden genoemd.
Het staat echter wel toe, dat het nieuwe huwe
lijk opnieuw door echtscheiding wordt ontbon
den. Deze leden zouden het juister hebben ge
vonden, indien in de plaats van het verbod
van hertrouwen tusschen reeds eenmaal her-
tiouwde en weder gescheiden echtgenooten een
verbod van tweede echtscheiding ware gesteld.
Eohtgenoolen, die, na gescheiden te zijn, op
nieuw trouwen, tooncn daardoor, dat hunne
echtscheiding niet op redelijke gronden steun
de en behooren niet in staat te worden gesteld
opnieuw deze verkeerde daad te verrichten. Op
deze oplossing dringen bovenbedoelde leden
alsnog aan.
Voorts waren sommigen hunner van oordeel,
dot het wel gewenscht is herstel van het eerste
huwelijk mogelijk te maken, doch niet herstel
van een na echtscheiding aangegaan volgend
huwelijk.
Verder merkten verscheiden leden op, dat
het wenschelijk is de bevoegdheid om eene
echtscheiding ongedaan te maken niet te doen
gelden voor diegenen der gescheiden echtge
nooten, welke daarna met een derde zijn her
trouwd en ook dit huwelijk door echtscheiding
of ontbinding na scheiding van tafel en bed
hebben doen eindigen, daar echtvereeniging en
scheiding niet tot een spel behooren te wor
den gemaakt. Bovendien zouden door zulke be
perking worden voorkomen dc vele netelige
vragen, die op het gebied van het huwelijksgoc-
derenrccht bij ontbinding van een tweede of der
de huwelijk rijzen. Men betwijfelde, of de ge
volgen van zulk een. tusschenkomend huwelijk
voor het huwelijksgoederenreoht voldoende in
het wetsontwerp waren overwogen.
Andere leden betreurden, dat het wetsontwerp
slechts eenmaal <le hereeniging van gescheiden
echtgenooten toelaat. Ook tegen den boven
weergegeven aandrang om verdere beperkingen
in het ontwerp op te nemen, hetzij ten aanzien
van de mogelijkheid van hereeniging, hetzij van
die van echtscheiding, meenden deze leden
zich mot kracht te móeten verzetten.
Staten-Generaal.
Verbod van liertroawen.
Blijkens het voorloopig verslag der Tweede
Kamer over het wetsontwerp tot beperking van
het verbod van hertrouwen, gelegen in art. 90
kran het Burgerlijk Wetboek, hoopten sommige
leden dat de regeering zou overgaan tot open
baarmaking van de desbetreffende voorstellen
per Staatscommissie. Sommige leden zouden
gaarne hebben gezien, dat de regeering, nu zij
/eenmaal het vraagstuk der echtscheiding aan
roerde, een meer algemeene herziening der wet
telijke bepalingen.nopens echtscheiding aan de
torde zou hebben gesteld. Andere leden merk
ten evenwel op, dat daarmede een terrein zou
worden betreden, waar veel meeningsver-
gohil heerscht. Deze leden spraken als hun
Vnecning uit, dat niet zoozeer behoefte bestaat
but. heiziening der wettelijke regelen omtrent
echtscheiding als wel aan een regeling, welke
belet, dat door samenspanning van partijen
echtscheidingen in strijd met de bepalingen der
wet tot stand komen.
Verscheiden leden verklaarden van het ont
werp weinig heil te verwachten. Zij vreesden
jdat de voorgestelde bepalingen de totstandko
ming van echtscheidingen in de hand zouden
werken, doordien de preventieve werking, welke
thans voor partijen gelegen is in de wetenschap,
Vlot op de echtscheiding niet kon worden terug
gekomen, voortaan zal ontbreken.
Vele andere leden bestreden deze zienswijze,
^iuns inziens is de regeering terecht van do op
vatting uitgegaan, dat echtscheidingen een
kwaad zijn, waarop partijen moeten kunnen te
rugkomen indien zij van den gedanen stap be
rouw hebben of indien de ernstige gronden, die
hen tot het vragen van echtscheiding leidden,
hebben opgehouden te bestaan.
Iniusschen vroegen laatstbedoelde leden
rich af, of de vooropgestelde gedachte in hei
[wetsontwerp op juiste wijze is uitgewerkt. Het
wetsontwerp laat slechts eenmaal een nieuw hu-
LveUik tusschen gescheiden echtgenooten toe.
Uit de Pers.
Het processieverbod.
De (a. r.) Rotterdammer heeft met ge
mengde gevoelens de heftige beweging gevolgd
welke zich in sommige protestantsche kringen
tegen de processievrijheid heeft geopenbaard.
Het is voor het blad niet mogelijk daarover in
vuur te geroken en voor haar gevoel is eene
gemoedsstemming, welke deze wijziging gela
ten aanvaardt, een veel veiliger sentiment.
Geenszins zijn wij blind voor het feit, dat
dc onbewogenheid van vele protestanten al
lerminst voortvloeit uit een hoog gevoel van
vrijheidszin en verdraagzaamheid, die eischt
dat in zaken des geloofs de verschillende
richtingen zich naar eigen aard vrijelijk kun
nen ontplooien. Maar al te zeer is die pas
sieve houding uitvloeisel van zeker nieuw
modische indifferentisme, van koude onver
schilligheid voor den godsdienst. Met scep
ticisme wordt neergezien op al die religieuse
uitingen van menschen die nu eenmaal niet
wijzer zijn en hoofdschuddend worden hun
abnormale neigingen, omdat ze ongevaarlijk
zijn, geduld.
Neen, don zijn er onder degenen, die zich
thans tegen processie-vrijheid weren, wien
wij in geestelijke gemeenschap veel nader
staan, die de beginselen der Reformatie har
telijk liefhebben en met waarachtigen ijver
uit ons publieke leven zoeken te weren, wat
zij als onzuiveren vormendienst verwerpen.
Lang niet aan allen echter, die zich dezer
dagen in kerkgebouw en persorgaan lieten
hooren, kan dit gunstig getuigenis worden
uitgereikt.
Vrucht van kranke fantasie noemt het blad
de bespiegelingen over paapsche stoutigheden
zóó aanmatigend, dat door de straten van Am
sterdam, van Den Haag, van Rotterdam, de
heiligen beelden en crucifixen zullen worden
gedragen.
In het hoofd van geen der leidende man
nen, die op dit oogenblik de opheffing van
dit processie-verbod toejuichen, is deze ge
dachte opgekomen, 't Is waar, daar is een
enkele vurige Roomsche volksredenaar ge
weest, die zich met zijn ongebreidelde ver
beeldingskracht een Roomsch-Nederland
droomde en door prikkelende taal protes
tantsche gevoelens kwetste.
Onrechtvaardig echter zou het zijn om
het onvoorzichtige woord van een edthou-
Siastischen enkeling voor te stellen als de
vertolking Van de grondgedachte, welke de
opheffing van het verbod beheerscht.
Nuchter beschouwd, zal het practisch ge
volg van den nieuwen maatregel zich daar
in openbaren, dat in overwegend roomsche
streken, waarin op dit oogenblik alle pro
cessie contrabande is, het roomsche ge
bruik in eere wordt hersteld. Men zegge
niet, dat nu reeds in dergelijke plaatsen de
processie wordt gehouden, want in werke
lijkheid is de toestond zoo, dat buiten Lim
burg in de overige provincies slechts spo
radisch de ommegang wordt geduld. Tierfr
tallen bij tie. _n plaatsen zijn te noemen,
waar nagenoeg geen enkele protestant
wordt aangetroffen en toch de processies
geweerd zijn.
We.'nu, eerlijk gezegd, kunnen wij ons
niet verklaren dat zelfs het meest fijn be
snaarde protestantsch gemoed zich be
zwaard kan gevoelen, indien in dergelijke
overwegende roomsche streken een nieuwe
practijk wordt ingevoerd.
Intusschen staan wij in deze materie voor
eene buitengewone prikkelbaarheid, wier be
staan niet in die mate werd vermoed.
Niet door de Staatscommissie voor de
grondwetsherziening, die eenstemmig, waar
lijk niet op Roomschen aandrang, de ophef
fing voorstelde. Niet door de Regeering,
die op het compos der grondwetscommissie
zeilde.
Waar zonder overwegend bezwaar die ge
voeligheden kunnen worden ontzien, zou het
ontactisch zijn hier noodeloos verwijdering
te brengen.
De oplossing ligt naar ons oordeel voor
de hand. De bestaande redactie kan ge
handhaafd blijven en naar ons oordeel is
een praktijk, als in het voorgaande werd
bepleit, met het grondwetsartikel in zijn te-
genwoordigen vorm in overeenstemming te
brengen.
Ten onrechte wordt, aan art. 192, dat ge
oorloofd verklaart „de openbare godsdienst
oefening buiten gebouwen en besloten plaat
sen, waar zij thans naar de weiten en re
glementen is toegeluten", de beteekenis toe
gekend, alsof voor de toelaatbaarheid der
piocessie noodig is dat zij in 1848 in ge
bruik was. Staalsrechileeraren van naam
wij denken aan Jhr. Mr. A. F. de Savornin.
«as
xr
Lohman in „Onze constitutie" hebben
die opvatting terecht bestreden.
Onder de grondwet van T8I5 waren de
processies toegelatenin 1848 is daaraan
niets wezenlijks veranderd en het bekende
arrest van den Hoogen Raad van 25 Oct,
1875, hetwelk processie op andere plaatsen
dan die, waar ze in 1848 werden gehouden,
contrabande acht, berust dan ook naar ve
ler oordeel op onjuiste gronden.
Voor ons is het hoogst twijfelachtig of,
wanneer in een Roomsche plaats eene pro
cessie nieuw werd ingevoerd, en een ver
volging ingesteld, in hoogste instantie ver
oordeeling zou volgen. Bleef de oude ju
risprudentie ongedacht gehandhaafddon
zou de moeilijkheid in ongewijzigden vorm
terugkeeren.
Zoolang dit echter niet is geschied, lijkt
ons het aangegeven middel eenvoudig en
deugdelijk.
De hoefijzer-redacteur van het Handels
blad herinhert aan het feit dat de opheffing
van het processieverbod, onder zekere res
tricties, is voorgesteld door een commissie
warin, naast twee roomschen (minister Ruys
en prof. Struycken), -vijf niet-roomschen za
ten (de «antirevolutionair Anema, de chris-
telijk-historische heer De Geer, de vrijzin
nig-democraat Limburg, de unie-liberaal
Rink, en de sociaal-democraat Schaper.
Iedereen in dit toch wel zeer gemengd ge
zelschap vond het dus vanzelfsprekend, dat
de grondwettelijke beperking van de room
sche processies want daarom gaat het
eigenlijk als iets verouderds werd opge
ruimd. En dan zegt de schrijver
Indien wij niet al lang hadden geleerd, dat
men in ons land meestal mistast wanneer
men naar erg ver af bggende of erg diep
verdoken motieven voor een of ander ver
schijnsel in ons volksleven zoekt, dan zou
den wij geneigd zijn, te onderstellen; dat het
vuur van het protestantsche verzet al lang
smeulde, maar dat het om der coalitie wille
in den pot werd gehouden. En dat, toen de
Kabinetscrisis de coalitie (voor oppervlak
kige beschouwers) toch in stukken scheen te
hebben geslagen, het deksel van het verzet
werd afgenomen en de vlam uitsloeg. Maar
veel waarschijnlijker is het, dat de heele be
weging die, zij het niet in omvang dan toch
in aard, is te vergelijken met de Aprilbewe
ging- van 1853 en die wij derhalve een
„Junibeweging" meenden te mogen noe
men, eenvoudig is opgekomen na de be
kende Rotterdamsche meeting. Daarop
heeft immers het oud-Kamerlid mr. J. van
Best gezegd 't Is tegenwoordig bl Roomsch
wat de klok slaat." En „de Maasbode"
schreef, na de bijeenkomst, dat men zich
haast zou afvragen, of men nog wel was in
het land van Calvijn en niet eer in dat van
Pater Brugmans. Zulk dom gebral moest
wel de Protestanten hevig ergeren en is
vermoedelijk de aanleiding en de oorzaak
van deze Juni-beweging geweest.
Indien dus de processie-vrijheid voor ge
heel Nederland den Roomschen ditmaal
ontgaat, indien ze zich moeten vergenoegen
met eenige uitbreiding van het bestaande
(wij hoorden iets verluiden van een com
promis in dezen geest tusschen de drie
groepen van rechts), dan hebben onze Ka
tholieke medeburgers dat aan hun eigen al
te luidruchtige geloofsgenooten te wijten.
Want er zou anders zeer waarschijnlijk vol
strekt- geen groot verzet zijn gekomen uit
christelijk-historischen of anti-revolutionai
ren kring (getuige de medewerking der hec-
ren De Geer en Anema). En van links was,
ook al weer gezien het rapport der Staats
commissie en gezien ook de houding van
de Pers der linkerzijde, zeker geen ernstige
tegenstond te wachten.
Waarom zulk een tegenstand van liberale
zijde o. i. niet zou zijn gemaakt, waarom
vrijzinnigen, althans principieel, geen be
zwaar kunnen hebben tegen een processie-
vrijheid zooals die door de Staatscommissie
en Regeering is voorgesteld mits die in
een bepaalden zin worde opgevat dat
wcnschen wij nu nog uiteen le zetten.
De openbare tveg dient voor het open
bare verkeer. Eenig recht tot het houden
van optochten erkennen wij dan ook niet
en in zooverre als het bestaande Grondwets
artikel van een andere opvatting getuigt,
zouden wij het alleen kunnen aanvaarden
als een concessie aan nu eenmaal geves
tigde gebruiken. Dit laatste zou natuurlijk
niet kunnen gelden voor de uitbreiding tot
andere plaatsen en wanneer dit zou moeten
worden opgevat als het instellen van een
recht op het gebruiken van den openbaren
weg voor processies, zonder dat aan de
plaatselijke overheid verlof zou behoeven
te worden gevraagd, zouden wij daartegen
bezwaar moeten maken. Waarom zou een
Roomsche processie overal in Nederland
zonder voorafgaande vergunning mogen
worden gehouden, terwijl toch gemeenlijk
voor het houden van eiken optocht verlof
moet worden gevraagd Maar het toeken
nen van zulk een onbeperkt recht schijnt
ook niet in het voorstel te zijn bedoeld
het is immers vcrclausuleerd met de beper-
iking betreffende „openbare orde en rust,
Het komt ons dan ook voor. dat men het
voorstel heeft op te vatten als een brengen
van de Roomsche processie onder de alge
meene praktijk, die voor alle optochten
geldt, hetgeen beteekent, dat niemand a a*n-
spraak kon maken op het organiseeren
van een optocht, maar dat zulke optochten,
van welken aard dan ook, kunnen worden
gedoogd door de plaatselijke overheden.
Met, als norm van beoordeeling, de formule
„epenbare orde en rust." Geen toekennen
dus van een nieuw, uitzonderlijk, recht maar
het opheffen van een oud, óók uitzonderlijk,
onrecht. Het was allicht beter geweest als
men deze bedoeling dan ook wat duidelijker
had geformuleerd; maar eene andere mee-
nen wij in het voorstel toch niet te mogen
lezen.
En waarom zou een liberaal zich dan
moeten of zelfs maar mogen verzetten tegen
een voorstel tot het opheffen van het, be
staande processieverbod.
Nederland is een Protestantsche natie,
zoo zeggen de tegenstanders der opheffing.
Historisch is dat onbetwistbaar men kan
onzen geloofsstrijd niet afscheiden van on
zen onafhankelijkheidsoorlog. Maar men
mag niet willekeurig ergens onder eenig
land nog als een „Protestentsche" natie aan
de twintigste overgedragen Ja, als men
de verdeeling der bevolking naar de Kerk
genootschappen volgens de volkstellingen
tot grondslag neemt. Maar die gegevens
zijn zéér geflatteerd ten gunste van de Ned.
Hervormde Kerk doordien tienduizenden,
die innerlijk volkomen kcrkeloos zijn gewor
den maar zich niet de moeite gaven om hun
lidmaatschap van de kerk op te zeggen, na
tuurlijk even goed cijfers voor de Protes
tantsche groepen opleveren als de ware
Protestanten.
Nu gaat het, in een zaak als deze, die
toch practisch neerkomt op de vraag, hoe
•veel menschen in hun geloofsovertuiging
gekwetst zouden worden door een Room
schen optocht, toch zeker alleen om de
w a r ede b e 1 ij d e n d e Protestanten. En
als men nu eens wil zien, hoe het werke
lijke actueele beeld der Nederlandsche
-bevolking in godsdienstig opzicht is, dan
kijke men eens naar de Tweede Kamer,
samengesteld volgens evenredig kiesrecht.
Ter rechterzijde (dde twee eenlingen erbij
geteld) zitten 22 Protestanten naast 30
Roomschen.
En ter linkerzijde Hoeveel
Volgens de ultra's van rechts geen een.
Want volgens hen. zijn het, aan deze zijde
van den politieken Jordaan, allemaal „poga-
nisten" of „ongodisten." Maar afgescheiden
daarvan, hoeveel menschen van tegen
woordige Protestantsche belijdenis zit
ten er links? Wij denken daarbij niet oen
kerkgang als norm, zelfs niet aan het gebed.
Ja, zelfs willen wij afzien van eenig op
slaan van den Bijbel. Wij vragen alleen
Hoeveel menschen zitten daar, die thans nog,
in volle overtuiging, een Protestantsch for
mulier van geloofs bel ij d e^n i s
zouden wallen nazeggen Tien Zouden
er nog tien „rechtvaardigen" zijn te vinden
in dit paganistische „Sodom"? Laat ons de
maat héél ruim nemen en zeggenTwintig.
Dat maakt dan, met de 22 Protestanten
van rechts, 42.
Is een natie met 42 belijdende protes
tanten en 58 andersdenkenden, een „pro
testantsche" natie
Neen, stellig niet.
Nederland is dan ook zeker wel een „pro
testantsch land" in dien zin, dat het een
protestantsohe traditie heeft.
Doch de actualiteit is anders.
Bn men mag het Heden niet dwingen tot
het dragen van het kleed van een Verleden,
waar het is uitgegroeid.
Uitgegroeid ook in dien zin, dat de gods
dienst opvatting in den loop der tijden
is gewijzigd, is verzacht. Zoodat de onder
scheidene godsdiensten niet zoo onverdraag
zaam en scherp meer tegenover elkander
staan.
En terwijl in ons „protestantsdie" land
immers Roomsche geestelijken hun gods
dienst in hun gewaad op den openbaren weg
mogen dragen vrij weten dat er protes
tanten zijn en zelfs ongeloovige niet-room-
schen die zich nog telkens daaraan ergeren,
doch die ergernis moeten ze immers ook
wel verduwen en is ook geen kwetsuur in
eenige geloofsovertuiging maar
in hun onverdraagzaamheid behoeft een
andere wijze van demonstreeren van dien
godsdienst, de processie, toch zeker niet
zóó aanstootelijk voor de 42 procent te wor
den geacht, dat ze daarom, aan de 30 pro
cent, nu per se zou moeten worden ver-
Boden.
Het rechtsgevoel der massa!
In een hoofdartikel over den dienstweige
raar Groenendaal schrijft Het Volk:
„Beoordeel nooit iemand naar de daad
alléén, die hij pleegde. Vraag éérst altijd
wie is de man, welke waren zijn drijf-
veeren, en hoe werkten de omstandigheden,
die zijne handeling omgaven en beïnvloed
den, zoo al niet voortbrachten
Ziedaar een grondstelling van de moderne
wetenschap. Zij is het leidend motief voor
het nieuwe strafrecht. Zij verlegt het zwaar
tepunt van het feit naar den persoon.
Het is een illusie, en het zal er wel lang
nog een blijven, dat men de menigte dezen
maatstaf van bedachtzaamheid kan leeren
bezigen. De groote massa ziet altijd de
daad, de handeling, het feit. En zij heeft
dódraan alleen reeds genoeg voor haar von
nis. Laat er een moord op een kind ge
pleegd zijn, de menigte roept aanstonds om
het bloed van den slechten man. Blijkt hij
bij onderzoek een ernstige zielszieke, wat
veelal het geval zal zijn, het straffeloos uit
gaan van den „bloedhond bevredigt aller
minst het rechtsgevoel der massa. Wil hij
geen voedsel tot zich nemen het geval
heeft zich voorgedaan men kan de me
nigte hooren grommen tegen de bouillon en
de eieren, welke hem nog wel „op ónze kos
ten, voor rekening der gemeenschap wor
den ingespoten. Ja, eenmaal zag men zelfs
in Frankrijk een ernstige volksbeweging
tegen de gratie, welke de rijkspresident aan
zulk een man verleend had, om hem de
guillotine te besparen. De menigte wou
met zijn bloed haar dorst naar recht les-
schen. Gelijk zij in den „volksschouwburg
door het spel bewogen, dreigementen naar
het tooneel slingert tegen den verrader, die
de verdrukte onschuld te na komt.
En gelijk zij den man vonnist, die de mis
daad pleegt, uit haat tegen de daad, maar
blind voor den persoon-des plegers, zoo
juicht en jubelt zij voor den evenzeer onbe
kenden man, die haar moed, zelfverlooche
ning, verzet tegen verdrukkers laat zien, ook
al kent zij evenmin zijn drijfveeren, noch de
'omstandigheden en den aanleg, die zijn ge
drag verklaren. Zij brengt hem hare hulde
en gaat dan haars weegs. Gelijk zij applau
disseert in den schouwburg voor den ede
len held en dan geestdriftighuis
waarts keert."
DtK geen jury, want „de groote maasa**
trit welke de jury gerecruteerd wordt, ziej
altijd alleen de daad, de handeling, het feiti
„zfj heeft dó ér aan alleen reeds genoeg root!
haar vonnis."
Dusgeen 1 eekenrechtspraak, want de
leek onervaren in het afwegen van rech^
ten als hij is zal zijn oordeel niet gron
den op de innerlijke „drijfveeren" en der
„omstandigheden", doch op de oppervlak*^
iige uiterlijkheden.
Dusslechts een zeer geringe rechts*
waarde toekennen aan z.g. „ernstige volks*
bewegingen", daar deze meestentijds eeri'
uiting zijn van primitieve wraekinstinclen;
waarop door volksmenners als op het
„rechtsgevoel" van het voLk een beslissend
beroep wordt gedaan. Nog minder natuur
lijk dergelijke volksbewegingen uitlokken of
op touw*zetten f
Dus in nog geringer mate dan bij de
rechtstoepassing, bij de zooveel gewichtiger
rechtsvorming waarde hechten aan „het
rechtsgevoel dei* massa" daar het nu een
maal „een illusie is en het er nog lang wel
een zal blijven, dat men de menigte den
maatstaf van bedachtzaamheid kan leeren
bezigen", dien maatstaf, waaraan elk
jecht getoetst moet worden, wil het niet,
alleen stellig recht zijn/ doch ook een waar
borg voor gerechtigheid bevatten.
Dus niet in de volksvertegenwoordiging,
in de pers, in caricaturen, op volksmeeting
e. d. speculeeren op de oppervlakkigheid
der menigte, welke juicht en jubelt voor
„den man, die haar moed, zelfverlooche
ning, verzet tegen verdrukkers laat zien, ook'
al kent zij evenmin zijne drijfveeren, gelijk
zij in den volksschouwburg door het spel be
wogen, dreigementen naar het tooneel slin
gert tegen den verrader, die de verdrukte
onschuld te na komt."
Dus in vragen van recht den politieken
tegenstander alleen met redelijke argumen-
ten bestrijden, zonder zich te laten leider*
door de eisohen en begeerten der onrede
lijke massa 1
Aanvaardt Het Volk ook deze'onver
mijdelijke consequenties van zijn zoo juist
betoog
Vrouwen op kantoren.
Naar aanleiding van de ervaring, blijkens
een verslag van een bezoek van presidente
en secretares van den Nationalen Vrouw
raad bij de directie der Nederlanc. he
Spoorwegen met vrouwelijk personeel opge
daan, schrijft „Evolutie"
„Wel hebben wij hier te doen met de ge
volgen der opvoeding van de laatste jaren
en vnn een toestand, waarbij de chefs iv, t
meer 't personeel in handen hebben. V; n
het kind is een god gemaakt, noch ge
hoorzamen, noch werken heeft het geleerd;
en, mensch geworden, bedankt het er harte
lijk voor, van gewoonten te veranderen. Elk
strootje zorgvuldig weggegrist van voor den
kindervoet; het kinderleven gemaakt tot een
grooten uitgaonsdag, met het resultaat, dat
de jonge generatie iseen ongetoomde
horde, slechts levende voor het vermaak.
Gekleed in grandtoilet, klaar voor bal of
diner, wordt naar kantoor en winkel ge
gaan, het werk aldaar beschouwd, en gedaan
als een lastige nevenzaak. Onlangs hadden
wij het met een dame over die dagelijks
aangetrokken feestkleedijzij vond daar
niets inwij daarentegen wel. Wij toch zijn
het volkomen eens met lady Astor, En-
gelsch Parlementslid, die zegtom te wer
ken moet je een werkpak hebben. En de in
het wit gekleede gedecolleteerde dame op
witte schoentjes, gekapt hoofd, met parelen
om den hols, moge een prettige aanblik zijn
in een danszaal, op kantoor of in winkel
maakt zij een onaangenamen, onhandigen
indruk. De fout ligt voor een groot deel
hier evenwe lbij de toch meestal oudere
hoofden van dienst, die zoo iets toelaten.
Dit komt vooral, doordien men niet meer
opdurft tegen de zoogenaamd onderge
schikten, die uit solidariteit staken, als men
ook maar eenigszins meester wil zijn in
eigen zaak.
Een tweede fout is deze, dat de ouders
van een groot deel verdienende meisjes haar
heel haar ohnorarium laten houden. Ge
pocht wordt hier zelfs op. Alsof het ooit
goed ware, jonge menschen, jongens zoowel
als meisjes, rijkelijk van geld te voorzien.
Er wordt daarmede dan ook omgesprongen
alsof er geen opkomen aan is. Weinig wer
ken, veel uitgaan is nu eenmaal aan de
orde van den dag. Dit moet leiden tot een
catastrophehier daarvan een symptoom.
Het blad concludeert, dat hetgeen de
vrouwenbeweging .veroverd had, hier in de
praktijk bedorven is.
„Zullen" vraagt het „vrouwen en
meisjes in andere condities de les ter harte
nemen, inzien, dat, wat een man geoor
loofd is, nog niet een vrouw is toegestaan?
Dat bovendien zij zich niet hebben te spie
gelen aan haar mannelijke collega s, maar
haar plicht en meer dan haar plicht heb
ben te doen? Wij hopen het, maar geloo*
ven het niet. Overal toch is een dusdanige
wanorde ingetreden, dat redderen schier
niet meer mogelijk lijkt.
Zou het misschien niet van eenige uit
werking kunnen zijn, zoo de vrouwenvei-
eenigingen in den lande, oï of niet door
bemiddeling van den Vrouwenraad, haar
afkeuring uitspraken over de houding dezer
vrouwen, die door haar gedrag het de ko
mende generatie onmogelijk hebben ge*
maakt in deze branche haar brood te ver*
dienen?"
Ten slotte betreurt het blad, dat de di
rectie der spoorwegen niet tijdig heeft in
gegrepen door de belhamels, zoowel vrou
wen als mannen, te verwijderen en merkt
OP i
„Voor wie niet arbeidt, is, mag en kan
daar nimmer plaats zijn. Hier echter vors
den weder, als immer, waar het de vrouvj
geldt, niet gestraft de schuldigen maar
anderen, aan de feiten totaal onschuldige!»
niet zij, die haar plicht verzuimden, maai
de vrouw als sexe. Waar en wanneer «eeg
men ooit zoo met den man?"
schrijft de
Cr-e'4-i.
Naar aanleiding hiervan
deel van dc historie een streep treklten emNleuwe Courant:
mat de rest niet rekenen. De negentiende 1 „We zijn het met deze beschouwingen
eeuw is óók historie. En heeft die Neder-1 volkomen eens. Doch nu de consequenties