BINNENLAND. peg-even om In voeling te treden met de jrransche regeering en de Fransche socialis- Eten. Spr, haalde redevoeringen aan van tjFrontsche politici, waaruit hij concludeert, Id at de rapporten van graaf Karolyi omtrent den militairen toestand door de Fransche regeering werden op prijs gesteld, maar dat [deze het regiem niet kon steunen, welks be- ftrekidmgen met do sovjets algemeen bekend paren. Deze verklaringen veroorzaakten fcroote beweging. De minister-president noo- ^digde spr. uit zijn documenten in handen tvan het gerecht te stellen, opdat de schuldi- [gen konden- worden vervolgd. Spr. antwoord- j-de, dat de bewijzen ter beschikking der (justitie stonden. Omtrent de verklaringen van Windisch- grdtz meldt de Berlijnsche berichtgever van t HM.: Woensdag is prins Windischgrötz ln de IHongaarsohe Nat. Verg. d-e door hem aan gekondigde onthullingen begonnen. Hij deelde mede, dat hij in 1918, toen hij als minister van volksvoeding eenige da gen te Berlijn vertoefde, door den Durtsohen general en staf o,p de door Karolyi in het leven geroepen revolutionaire beweging op merkzaam werd gemaakt, f Hem werd medegedeeld, dat de Fransche en Italiaansche relaties van Karolyi bekend waren en dat de Duitsche keizer hem, prins [WindischgTatz, liet verzoeken aan koning ifKarl mede te deelen, dat de Duitsche gene rale staf alle draden dezer revolutionaire beweging in handen had. Keizer Wilhelm Verklaarde, dat onder dergelijke omstandig heden de voortzetting van den oorlog hem onmogelijk was, daar eenerzijds de Tsjecho- Slowaaksche troepen voortdurend verraad "{pleegden en anderzijds die actie der Karolyi- .jpartij vroeg of laat de ineenstorting van de Q.-H. monarchie (en gevolge moest hebben. De Fransche regeering gebruikte Karolyi als spion om het weerstandsvermogen der Centrallen te verzwakken. Zij had er echter nimmer aan gedacht, dat Karolyi eenmaal de regeering zou aanvaarden. Verder meldt de berichtgever: Uit de ont hullingen van prins W. in de Hongaarsche NTat. Verg. moet nog worden vermeld, dat Karolyi reeds voor de ineenstorting der p.-H. monarchie met sovjet-Rusland samen- Spande en het plan had opgevat met behulp )der bolsjewistische agitatie het O.-H. leger Jiaar den ondergang te voeren. I Prins W. citeert ook een memorandum van Karolyi, waarin deze als minister-presi dent in November 1918 aan de Fransche Vegeering verklaarde, d'at hij de oude grens van Hongarije onjuist achtte en bereid was 'de Hongaarsche nationaliteit „vrij te geven". Verder verklaart W., dat Karolyi en zijn vrienden de Entente tijdens den oorlog be- ïangrijik militair materiaal hebben geleverd. De Weensohe berichtgever van 't Amster- [domsche orgaan meldt, dat de onthullingen Van prins W. in Hongarije een geweldig op zien hebben gebaard. De Hongaarsche bladen publiceeren opge bonden commentaren. De partij der kleine boeren, waartoe vele roersonen uit de omgeving van Karolyi be- Jhooren, is voornemens -een zuiveringsactie op touw te zetten. Men wil in het parlement een voorstel indienen om het voormalige kabinet-We- Icerle in staat van beschuldiging te stellen, paór het indertijd heeft nagelaten van mili taire hulp gebruik te maken om Karolyi te 'doen arresteeren. De regeering heeft besloten tegen alle p\edepliclhtigen aan het landverraad van Karolyi met de grootste strengheid op te treden. Indien de mededeeKngen van prins W. tiist zijn, zijn! Karolyi c.s. schuldig aan de ueenstorting der O.-H. monarchie. De aangelegenheid werpt ook een scha duw op Oostenrijik, daar in de onthullingen van W. ook een-ige te Weenen wonende Hongaarsche vluchtelingen als medeplichti gen van Karolyi worden genoemd. Het staat echter wel toe, dat het nieuwe huwe lijk opnieuw door echtscheiding wordt ontbon den. Deze leden zouden het juister hebben ge vonden, indien in de plaats van het verbod van hertrouwen tusschen reeds eenmaal her- tiouwde en weder gescheiden echtgenooten een verbod van tweede echtscheiding ware gesteld. Eohtgenoolen, die, na gescheiden te zijn, op nieuw trouwen, tooncn daardoor, dat hunne echtscheiding niet op redelijke gronden steun de en behooren niet in staat te worden gesteld opnieuw deze verkeerde daad te verrichten. Op deze oplossing dringen bovenbedoelde leden alsnog aan. Voorts waren sommigen hunner van oordeel, dot het wel gewenscht is herstel van het eerste huwelijk mogelijk te maken, doch niet herstel van een na echtscheiding aangegaan volgend huwelijk. Verder merkten verscheiden leden op, dat het wenschelijk is de bevoegdheid om eene echtscheiding ongedaan te maken niet te doen gelden voor diegenen der gescheiden echtge nooten, welke daarna met een derde zijn her trouwd en ook dit huwelijk door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed hebben doen eindigen, daar echtvereeniging en scheiding niet tot een spel behooren te wor den gemaakt. Bovendien zouden door zulke be perking worden voorkomen dc vele netelige vragen, die op het gebied van het huwelijksgoc- derenrccht bij ontbinding van een tweede of der de huwelijk rijzen. Men betwijfelde, of de ge volgen van zulk een. tusschenkomend huwelijk voor het huwelijksgoederenreoht voldoende in het wetsontwerp waren overwogen. Andere leden betreurden, dat het wetsontwerp slechts eenmaal <le hereeniging van gescheiden echtgenooten toelaat. Ook tegen den boven weergegeven aandrang om verdere beperkingen in het ontwerp op te nemen, hetzij ten aanzien van de mogelijkheid van hereeniging, hetzij van die van echtscheiding, meenden deze leden zich mot kracht te móeten verzetten. Staten-Generaal. Verbod van liertroawen. Blijkens het voorloopig verslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp tot beperking van het verbod van hertrouwen, gelegen in art. 90 kran het Burgerlijk Wetboek, hoopten sommige leden dat de regeering zou overgaan tot open baarmaking van de desbetreffende voorstellen per Staatscommissie. Sommige leden zouden gaarne hebben gezien, dat de regeering, nu zij /eenmaal het vraagstuk der echtscheiding aan roerde, een meer algemeene herziening der wet telijke bepalingen.nopens echtscheiding aan de torde zou hebben gesteld. Andere leden merk ten evenwel op, dat daarmede een terrein zou worden betreden, waar veel meeningsver- gohil heerscht. Deze leden spraken als hun Vnecning uit, dat niet zoozeer behoefte bestaat but. heiziening der wettelijke regelen omtrent echtscheiding als wel aan een regeling, welke belet, dat door samenspanning van partijen echtscheidingen in strijd met de bepalingen der wet tot stand komen. Verscheiden leden verklaarden van het ont werp weinig heil te verwachten. Zij vreesden jdat de voorgestelde bepalingen de totstandko ming van echtscheidingen in de hand zouden werken, doordien de preventieve werking, welke thans voor partijen gelegen is in de wetenschap, Vlot op de echtscheiding niet kon worden terug gekomen, voortaan zal ontbreken. Vele andere leden bestreden deze zienswijze, ^iuns inziens is de regeering terecht van do op vatting uitgegaan, dat echtscheidingen een kwaad zijn, waarop partijen moeten kunnen te rugkomen indien zij van den gedanen stap be rouw hebben of indien de ernstige gronden, die hen tot het vragen van echtscheiding leidden, hebben opgehouden te bestaan. Iniusschen vroegen laatstbedoelde leden rich af, of de vooropgestelde gedachte in hei [wetsontwerp op juiste wijze is uitgewerkt. Het wetsontwerp laat slechts eenmaal een nieuw hu- LveUik tusschen gescheiden echtgenooten toe. Uit de Pers. Het processieverbod. De (a. r.) Rotterdammer heeft met ge mengde gevoelens de heftige beweging gevolgd welke zich in sommige protestantsche kringen tegen de processievrijheid heeft geopenbaard. Het is voor het blad niet mogelijk daarover in vuur te geroken en voor haar gevoel is eene gemoedsstemming, welke deze wijziging gela ten aanvaardt, een veel veiliger sentiment. Geenszins zijn wij blind voor het feit, dat dc onbewogenheid van vele protestanten al lerminst voortvloeit uit een hoog gevoel van vrijheidszin en verdraagzaamheid, die eischt dat in zaken des geloofs de verschillende richtingen zich naar eigen aard vrijelijk kun nen ontplooien. Maar al te zeer is die pas sieve houding uitvloeisel van zeker nieuw modische indifferentisme, van koude onver schilligheid voor den godsdienst. Met scep ticisme wordt neergezien op al die religieuse uitingen van menschen die nu eenmaal niet wijzer zijn en hoofdschuddend worden hun abnormale neigingen, omdat ze ongevaarlijk zijn, geduld. Neen, don zijn er onder degenen, die zich thans tegen processie-vrijheid weren, wien wij in geestelijke gemeenschap veel nader staan, die de beginselen der Reformatie har telijk liefhebben en met waarachtigen ijver uit ons publieke leven zoeken te weren, wat zij als onzuiveren vormendienst verwerpen. Lang niet aan allen echter, die zich dezer dagen in kerkgebouw en persorgaan lieten hooren, kan dit gunstig getuigenis worden uitgereikt. Vrucht van kranke fantasie noemt het blad de bespiegelingen over paapsche stoutigheden zóó aanmatigend, dat door de straten van Am sterdam, van Den Haag, van Rotterdam, de heiligen beelden en crucifixen zullen worden gedragen. In het hoofd van geen der leidende man nen, die op dit oogenblik de opheffing van dit processie-verbod toejuichen, is deze ge dachte opgekomen, 't Is waar, daar is een enkele vurige Roomsche volksredenaar ge weest, die zich met zijn ongebreidelde ver beeldingskracht een Roomsch-Nederland droomde en door prikkelende taal protes tantsche gevoelens kwetste. Onrechtvaardig echter zou het zijn om het onvoorzichtige woord van een edthou- Siastischen enkeling voor te stellen als de vertolking Van de grondgedachte, welke de opheffing van het verbod beheerscht. Nuchter beschouwd, zal het practisch ge volg van den nieuwen maatregel zich daar in openbaren, dat in overwegend roomsche streken, waarin op dit oogenblik alle pro cessie contrabande is, het roomsche ge bruik in eere wordt hersteld. Men zegge niet, dat nu reeds in dergelijke plaatsen de processie wordt gehouden, want in werke lijkheid is de toestond zoo, dat buiten Lim burg in de overige provincies slechts spo radisch de ommegang wordt geduld. Tierfr tallen bij tie. _n plaatsen zijn te noemen, waar nagenoeg geen enkele protestant wordt aangetroffen en toch de processies geweerd zijn. We.'nu, eerlijk gezegd, kunnen wij ons niet verklaren dat zelfs het meest fijn be snaarde protestantsch gemoed zich be zwaard kan gevoelen, indien in dergelijke overwegende roomsche streken een nieuwe practijk wordt ingevoerd. Intusschen staan wij in deze materie voor eene buitengewone prikkelbaarheid, wier be staan niet in die mate werd vermoed. Niet door de Staatscommissie voor de grondwetsherziening, die eenstemmig, waar lijk niet op Roomschen aandrang, de ophef fing voorstelde. Niet door de Regeering, die op het compos der grondwetscommissie zeilde. Waar zonder overwegend bezwaar die ge voeligheden kunnen worden ontzien, zou het ontactisch zijn hier noodeloos verwijdering te brengen. De oplossing ligt naar ons oordeel voor de hand. De bestaande redactie kan ge handhaafd blijven en naar ons oordeel is een praktijk, als in het voorgaande werd bepleit, met het grondwetsartikel in zijn te- genwoordigen vorm in overeenstemming te brengen. Ten onrechte wordt, aan art. 192, dat ge oorloofd verklaart „de openbare godsdienst oefening buiten gebouwen en besloten plaat sen, waar zij thans naar de weiten en re glementen is toegeluten", de beteekenis toe gekend, alsof voor de toelaatbaarheid der piocessie noodig is dat zij in 1848 in ge bruik was. Staalsrechileeraren van naam wij denken aan Jhr. Mr. A. F. de Savornin. «as xr Lohman in „Onze constitutie" hebben die opvatting terecht bestreden. Onder de grondwet van T8I5 waren de processies toegelatenin 1848 is daaraan niets wezenlijks veranderd en het bekende arrest van den Hoogen Raad van 25 Oct, 1875, hetwelk processie op andere plaatsen dan die, waar ze in 1848 werden gehouden, contrabande acht, berust dan ook naar ve ler oordeel op onjuiste gronden. Voor ons is het hoogst twijfelachtig of, wanneer in een Roomsche plaats eene pro cessie nieuw werd ingevoerd, en een ver volging ingesteld, in hoogste instantie ver oordeeling zou volgen. Bleef de oude ju risprudentie ongedacht gehandhaafddon zou de moeilijkheid in ongewijzigden vorm terugkeeren. Zoolang dit echter niet is geschied, lijkt ons het aangegeven middel eenvoudig en deugdelijk. De hoefijzer-redacteur van het Handels blad herinhert aan het feit dat de opheffing van het processieverbod, onder zekere res tricties, is voorgesteld door een commissie warin, naast twee roomschen (minister Ruys en prof. Struycken), -vijf niet-roomschen za ten (de «antirevolutionair Anema, de chris- telijk-historische heer De Geer, de vrijzin nig-democraat Limburg, de unie-liberaal Rink, en de sociaal-democraat Schaper. Iedereen in dit toch wel zeer gemengd ge zelschap vond het dus vanzelfsprekend, dat de grondwettelijke beperking van de room sche processies want daarom gaat het eigenlijk als iets verouderds werd opge ruimd. En dan zegt de schrijver Indien wij niet al lang hadden geleerd, dat men in ons land meestal mistast wanneer men naar erg ver af bggende of erg diep verdoken motieven voor een of ander ver schijnsel in ons volksleven zoekt, dan zou den wij geneigd zijn, te onderstellen; dat het vuur van het protestantsche verzet al lang smeulde, maar dat het om der coalitie wille in den pot werd gehouden. En dat, toen de Kabinetscrisis de coalitie (voor oppervlak kige beschouwers) toch in stukken scheen te hebben geslagen, het deksel van het verzet werd afgenomen en de vlam uitsloeg. Maar veel waarschijnlijker is het, dat de heele be weging die, zij het niet in omvang dan toch in aard, is te vergelijken met de Aprilbewe ging- van 1853 en die wij derhalve een „Junibeweging" meenden te mogen noe men, eenvoudig is opgekomen na de be kende Rotterdamsche meeting. Daarop heeft immers het oud-Kamerlid mr. J. van Best gezegd 't Is tegenwoordig bl Roomsch wat de klok slaat." En „de Maasbode" schreef, na de bijeenkomst, dat men zich haast zou afvragen, of men nog wel was in het land van Calvijn en niet eer in dat van Pater Brugmans. Zulk dom gebral moest wel de Protestanten hevig ergeren en is vermoedelijk de aanleiding en de oorzaak van deze Juni-beweging geweest. Indien dus de processie-vrijheid voor ge heel Nederland den Roomschen ditmaal ontgaat, indien ze zich moeten vergenoegen met eenige uitbreiding van het bestaande (wij hoorden iets verluiden van een com promis in dezen geest tusschen de drie groepen van rechts), dan hebben onze Ka tholieke medeburgers dat aan hun eigen al te luidruchtige geloofsgenooten te wijten. Want er zou anders zeer waarschijnlijk vol strekt- geen groot verzet zijn gekomen uit christelijk-historischen of anti-revolutionai ren kring (getuige de medewerking der hec- ren De Geer en Anema). En van links was, ook al weer gezien het rapport der Staats commissie en gezien ook de houding van de Pers der linkerzijde, zeker geen ernstige tegenstond te wachten. Waarom zulk een tegenstand van liberale zijde o. i. niet zou zijn gemaakt, waarom vrijzinnigen, althans principieel, geen be zwaar kunnen hebben tegen een processie- vrijheid zooals die door de Staatscommissie en Regeering is voorgesteld mits die in een bepaalden zin worde opgevat dat wcnschen wij nu nog uiteen le zetten. De openbare tveg dient voor het open bare verkeer. Eenig recht tot het houden van optochten erkennen wij dan ook niet en in zooverre als het bestaande Grondwets artikel van een andere opvatting getuigt, zouden wij het alleen kunnen aanvaarden als een concessie aan nu eenmaal geves tigde gebruiken. Dit laatste zou natuurlijk niet kunnen gelden voor de uitbreiding tot andere plaatsen en wanneer dit zou moeten worden opgevat als het instellen van een recht op het gebruiken van den openbaren weg voor processies, zonder dat aan de plaatselijke overheid verlof zou behoeven te worden gevraagd, zouden wij daartegen bezwaar moeten maken. Waarom zou een Roomsche processie overal in Nederland zonder voorafgaande vergunning mogen worden gehouden, terwijl toch gemeenlijk voor het houden van eiken optocht verlof moet worden gevraagd Maar het toeken nen van zulk een onbeperkt recht schijnt ook niet in het voorstel te zijn bedoeld het is immers vcrclausuleerd met de beper- iking betreffende „openbare orde en rust, Het komt ons dan ook voor. dat men het voorstel heeft op te vatten als een brengen van de Roomsche processie onder de alge meene praktijk, die voor alle optochten geldt, hetgeen beteekent, dat niemand a a*n- spraak kon maken op het organiseeren van een optocht, maar dat zulke optochten, van welken aard dan ook, kunnen worden gedoogd door de plaatselijke overheden. Met, als norm van beoordeeling, de formule „epenbare orde en rust." Geen toekennen dus van een nieuw, uitzonderlijk, recht maar het opheffen van een oud, óók uitzonderlijk, onrecht. Het was allicht beter geweest als men deze bedoeling dan ook wat duidelijker had geformuleerd; maar eene andere mee- nen wij in het voorstel toch niet te mogen lezen. En waarom zou een liberaal zich dan moeten of zelfs maar mogen verzetten tegen een voorstel tot het opheffen van het, be staande processieverbod. Nederland is een Protestantsche natie, zoo zeggen de tegenstanders der opheffing. Historisch is dat onbetwistbaar men kan onzen geloofsstrijd niet afscheiden van on zen onafhankelijkheidsoorlog. Maar men mag niet willekeurig ergens onder eenig land nog als een „Protestentsche" natie aan de twintigste overgedragen Ja, als men de verdeeling der bevolking naar de Kerk genootschappen volgens de volkstellingen tot grondslag neemt. Maar die gegevens zijn zéér geflatteerd ten gunste van de Ned. Hervormde Kerk doordien tienduizenden, die innerlijk volkomen kcrkeloos zijn gewor den maar zich niet de moeite gaven om hun lidmaatschap van de kerk op te zeggen, na tuurlijk even goed cijfers voor de Protes tantsche groepen opleveren als de ware Protestanten. Nu gaat het, in een zaak als deze, die toch practisch neerkomt op de vraag, hoe •veel menschen in hun geloofsovertuiging gekwetst zouden worden door een Room schen optocht, toch zeker alleen om de w a r ede b e 1 ij d e n d e Protestanten. En als men nu eens wil zien, hoe het werke lijke actueele beeld der Nederlandsche -bevolking in godsdienstig opzicht is, dan kijke men eens naar de Tweede Kamer, samengesteld volgens evenredig kiesrecht. Ter rechterzijde (dde twee eenlingen erbij geteld) zitten 22 Protestanten naast 30 Roomschen. En ter linkerzijde Hoeveel Volgens de ultra's van rechts geen een. Want volgens hen. zijn het, aan deze zijde van den politieken Jordaan, allemaal „poga- nisten" of „ongodisten." Maar afgescheiden daarvan, hoeveel menschen van tegen woordige Protestantsche belijdenis zit ten er links? Wij denken daarbij niet oen kerkgang als norm, zelfs niet aan het gebed. Ja, zelfs willen wij afzien van eenig op slaan van den Bijbel. Wij vragen alleen Hoeveel menschen zitten daar, die thans nog, in volle overtuiging, een Protestantsch for mulier van geloofs bel ij d e^n i s zouden wallen nazeggen Tien Zouden er nog tien „rechtvaardigen" zijn te vinden in dit paganistische „Sodom"? Laat ons de maat héél ruim nemen en zeggenTwintig. Dat maakt dan, met de 22 Protestanten van rechts, 42. Is een natie met 42 belijdende protes tanten en 58 andersdenkenden, een „pro testantsche" natie Neen, stellig niet. Nederland is dan ook zeker wel een „pro testantsch land" in dien zin, dat het een protestantsohe traditie heeft. Doch de actualiteit is anders. Bn men mag het Heden niet dwingen tot het dragen van het kleed van een Verleden, waar het is uitgegroeid. Uitgegroeid ook in dien zin, dat de gods dienst opvatting in den loop der tijden is gewijzigd, is verzacht. Zoodat de onder scheidene godsdiensten niet zoo onverdraag zaam en scherp meer tegenover elkander staan. En terwijl in ons „protestantsdie" land immers Roomsche geestelijken hun gods dienst in hun gewaad op den openbaren weg mogen dragen vrij weten dat er protes tanten zijn en zelfs ongeloovige niet-room- schen die zich nog telkens daaraan ergeren, doch die ergernis moeten ze immers ook wel verduwen en is ook geen kwetsuur in eenige geloofsovertuiging maar in hun onverdraagzaamheid behoeft een andere wijze van demonstreeren van dien godsdienst, de processie, toch zeker niet zóó aanstootelijk voor de 42 procent te wor den geacht, dat ze daarom, aan de 30 pro cent, nu per se zou moeten worden ver- Boden. Het rechtsgevoel der massa! In een hoofdartikel over den dienstweige raar Groenendaal schrijft Het Volk: „Beoordeel nooit iemand naar de daad alléén, die hij pleegde. Vraag éérst altijd wie is de man, welke waren zijn drijf- veeren, en hoe werkten de omstandigheden, die zijne handeling omgaven en beïnvloed den, zoo al niet voortbrachten Ziedaar een grondstelling van de moderne wetenschap. Zij is het leidend motief voor het nieuwe strafrecht. Zij verlegt het zwaar tepunt van het feit naar den persoon. Het is een illusie, en het zal er wel lang nog een blijven, dat men de menigte dezen maatstaf van bedachtzaamheid kan leeren bezigen. De groote massa ziet altijd de daad, de handeling, het feit. En zij heeft dódraan alleen reeds genoeg voor haar von nis. Laat er een moord op een kind ge pleegd zijn, de menigte roept aanstonds om het bloed van den slechten man. Blijkt hij bij onderzoek een ernstige zielszieke, wat veelal het geval zal zijn, het straffeloos uit gaan van den „bloedhond bevredigt aller minst het rechtsgevoel der massa. Wil hij geen voedsel tot zich nemen het geval heeft zich voorgedaan men kan de me nigte hooren grommen tegen de bouillon en de eieren, welke hem nog wel „op ónze kos ten, voor rekening der gemeenschap wor den ingespoten. Ja, eenmaal zag men zelfs in Frankrijk een ernstige volksbeweging tegen de gratie, welke de rijkspresident aan zulk een man verleend had, om hem de guillotine te besparen. De menigte wou met zijn bloed haar dorst naar recht les- schen. Gelijk zij in den „volksschouwburg door het spel bewogen, dreigementen naar het tooneel slingert tegen den verrader, die de verdrukte onschuld te na komt. En gelijk zij den man vonnist, die de mis daad pleegt, uit haat tegen de daad, maar blind voor den persoon-des plegers, zoo juicht en jubelt zij voor den evenzeer onbe kenden man, die haar moed, zelfverlooche ning, verzet tegen verdrukkers laat zien, ook al kent zij evenmin zijn drijfveeren, noch de 'omstandigheden en den aanleg, die zijn ge drag verklaren. Zij brengt hem hare hulde en gaat dan haars weegs. Gelijk zij applau disseert in den schouwburg voor den ede len held en dan geestdriftighuis waarts keert." DtK geen jury, want „de groote maasa** trit welke de jury gerecruteerd wordt, ziej altijd alleen de daad, de handeling, het feiti „zfj heeft dó ér aan alleen reeds genoeg root! haar vonnis." Dusgeen 1 eekenrechtspraak, want de leek onervaren in het afwegen van rech^ ten als hij is zal zijn oordeel niet gron den op de innerlijke „drijfveeren" en der „omstandigheden", doch op de oppervlak*^ iige uiterlijkheden. Dusslechts een zeer geringe rechts* waarde toekennen aan z.g. „ernstige volks* bewegingen", daar deze meestentijds eeri' uiting zijn van primitieve wraekinstinclen; waarop door volksmenners als op het „rechtsgevoel" van het voLk een beslissend beroep wordt gedaan. Nog minder natuur lijk dergelijke volksbewegingen uitlokken of op touw*zetten f Dus in nog geringer mate dan bij de rechtstoepassing, bij de zooveel gewichtiger rechtsvorming waarde hechten aan „het rechtsgevoel dei* massa" daar het nu een maal „een illusie is en het er nog lang wel een zal blijven, dat men de menigte den maatstaf van bedachtzaamheid kan leeren bezigen", dien maatstaf, waaraan elk jecht getoetst moet worden, wil het niet, alleen stellig recht zijn/ doch ook een waar borg voor gerechtigheid bevatten. Dus niet in de volksvertegenwoordiging, in de pers, in caricaturen, op volksmeeting e. d. speculeeren op de oppervlakkigheid der menigte, welke juicht en jubelt voor „den man, die haar moed, zelfverlooche ning, verzet tegen verdrukkers laat zien, ook' al kent zij evenmin zijne drijfveeren, gelijk zij in den volksschouwburg door het spel be wogen, dreigementen naar het tooneel slin gert tegen den verrader, die de verdrukte onschuld te na komt." Dus in vragen van recht den politieken tegenstander alleen met redelijke argumen- ten bestrijden, zonder zich te laten leider* door de eisohen en begeerten der onrede lijke massa 1 Aanvaardt Het Volk ook deze'onver mijdelijke consequenties van zijn zoo juist betoog Vrouwen op kantoren. Naar aanleiding van de ervaring, blijkens een verslag van een bezoek van presidente en secretares van den Nationalen Vrouw raad bij de directie der Nederlanc. he Spoorwegen met vrouwelijk personeel opge daan, schrijft „Evolutie" „Wel hebben wij hier te doen met de ge volgen der opvoeding van de laatste jaren en vnn een toestand, waarbij de chefs iv, t meer 't personeel in handen hebben. V; n het kind is een god gemaakt, noch ge hoorzamen, noch werken heeft het geleerd; en, mensch geworden, bedankt het er harte lijk voor, van gewoonten te veranderen. Elk strootje zorgvuldig weggegrist van voor den kindervoet; het kinderleven gemaakt tot een grooten uitgaonsdag, met het resultaat, dat de jonge generatie iseen ongetoomde horde, slechts levende voor het vermaak. Gekleed in grandtoilet, klaar voor bal of diner, wordt naar kantoor en winkel ge gaan, het werk aldaar beschouwd, en gedaan als een lastige nevenzaak. Onlangs hadden wij het met een dame over die dagelijks aangetrokken feestkleedijzij vond daar niets inwij daarentegen wel. Wij toch zijn het volkomen eens met lady Astor, En- gelsch Parlementslid, die zegtom te wer ken moet je een werkpak hebben. En de in het wit gekleede gedecolleteerde dame op witte schoentjes, gekapt hoofd, met parelen om den hols, moge een prettige aanblik zijn in een danszaal, op kantoor of in winkel maakt zij een onaangenamen, onhandigen indruk. De fout ligt voor een groot deel hier evenwe lbij de toch meestal oudere hoofden van dienst, die zoo iets toelaten. Dit komt vooral, doordien men niet meer opdurft tegen de zoogenaamd onderge schikten, die uit solidariteit staken, als men ook maar eenigszins meester wil zijn in eigen zaak. Een tweede fout is deze, dat de ouders van een groot deel verdienende meisjes haar heel haar ohnorarium laten houden. Ge pocht wordt hier zelfs op. Alsof het ooit goed ware, jonge menschen, jongens zoowel als meisjes, rijkelijk van geld te voorzien. Er wordt daarmede dan ook omgesprongen alsof er geen opkomen aan is. Weinig wer ken, veel uitgaan is nu eenmaal aan de orde van den dag. Dit moet leiden tot een catastrophehier daarvan een symptoom. Het blad concludeert, dat hetgeen de vrouwenbeweging .veroverd had, hier in de praktijk bedorven is. „Zullen" vraagt het „vrouwen en meisjes in andere condities de les ter harte nemen, inzien, dat, wat een man geoor loofd is, nog niet een vrouw is toegestaan? Dat bovendien zij zich niet hebben te spie gelen aan haar mannelijke collega s, maar haar plicht en meer dan haar plicht heb ben te doen? Wij hopen het, maar geloo* ven het niet. Overal toch is een dusdanige wanorde ingetreden, dat redderen schier niet meer mogelijk lijkt. Zou het misschien niet van eenige uit werking kunnen zijn, zoo de vrouwenvei- eenigingen in den lande, oï of niet door bemiddeling van den Vrouwenraad, haar afkeuring uitspraken over de houding dezer vrouwen, die door haar gedrag het de ko mende generatie onmogelijk hebben ge* maakt in deze branche haar brood te ver* dienen?" Ten slotte betreurt het blad, dat de di rectie der spoorwegen niet tijdig heeft in gegrepen door de belhamels, zoowel vrou wen als mannen, te verwijderen en merkt OP i „Voor wie niet arbeidt, is, mag en kan daar nimmer plaats zijn. Hier echter vors den weder, als immer, waar het de vrouvj geldt, niet gestraft de schuldigen maar anderen, aan de feiten totaal onschuldige!» niet zij, die haar plicht verzuimden, maai de vrouw als sexe. Waar en wanneer «eeg men ooit zoo met den man?" schrijft de Cr-e'4-i. Naar aanleiding hiervan deel van dc historie een streep treklten emNleuwe Courant: mat de rest niet rekenen. De negentiende 1 „We zijn het met deze beschouwingen eeuw is óók historie. En heeft die Neder-1 volkomen eens. Doch nu de consequenties

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1921 | | pagina 6