AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE EEMLANDER" 111. I. SCHOTERMAN Zn., Utr.itr. IT. Tel. 145 Fontein Schippers. Verpiegings-Artikelen. Rijn- en Moeselwijiiefi tleGtiische Installatie's voor Licht en Kracht P O N N E je klasse Materiaal Opgericht 1906. BINNENLAND. A. VAM DE WEG. Eigengemaakte Kinderkleeding. Magazijn „DE BOÜDEN KLOK" FEUILLETON. langs den grooten weg. 80e Jaargünff Meubileringen- Kunsthandel- Behangerü en Stoffeerderü Langestraat 24. Tel. Int. 496. - AMERSFOORT. DERDE BLAD. KOLONIËN. Langestraat 23. ZATERDAG na 122 nur worden GEEN bestellingen meer aan hols bezorgd. EVIagaz. „Oe Dom" Bonden Trouw- en Verlovingringen No 38 Zaterdag 13 Augustus 1921 TELEPHOON 169 YLA4AKKERWEG Ö3d. Oost-Indië. Verdwaald in het oerwoud. 0e Sum. Post schrijft De bekende olifantenjager Weber, vroe ger administrateur von Titian Oerat, is den BOsten van de vorige maand er weer eens Dp uitgetrokken, om zijn geliefde bezigheid, ide jacht op grof wild, ter hand te nemen. !Thans, 17 dagen later, is de heer Weber Dog niet teruggekomen, terwijl men niet Weet of zelfs gissen kan, waar hij zich be vindt. Als altijd, alleen vergezeld van één in lander, heeft hij zich in het oerwoud ge waagd, vertrouwend op zijn goed gesternte als Nimrod en zijn buitengewone schutters- capaciteiten. Zijn boy, wien hij mededeelde op jacht te tullen gaan, verbood hij zulks te zeggen aan vrienden en kennissen voor het geval hij langer zou wegblijven dan oorspronke lijk in zijn bedoeling had gelegen. Deze kloeke jager had voor slechts acht dagen mondvoorraad medegenomen, zoo dat verwacht werd, dat hij binnen dien tijd jou terugkeeren. Het ligt voor de hand, dat dus verdwaald is in het oerbosch, wel licht bij het volgen van een spoor of bij de achtervolging van het aangeschoten wild. Wie den heer Weber kent, weet dat hij jlch nimmer op zijn jachten bedient van een ïcompas. Hij is een der stoutmoedigste ja gers, die de Oostkust kent. Zijn stoutmoe digheid grenst aan het roekeloöze en zou wel eens noodlottige gevolgen kunnen heb ben. Het is niet de eerste maal dat de heer Weber in het oerwoud verdwaald is ge raakt. Ongeveer 1 jaar geleden is hem hetzelfde Overkomen. Toen heeft hij circa 14 dagen V de hosschen in het Boven-Langkatsche, /iet territoir bij uitnemendheid van den Su- .Riatraanschen olifant, rondgezworven, voor dat hij eindelijk kans gezien had een kam pong te bereiken, welke bewoond was. Uit geput van vermoeienis en honger werd hij daar door de patrouilles, welke er op uit gestuurd waren ter opsporing, doch welke kergeefsche onderzoekingstochten hadden gemaakt, aangetroffen. Thans is hij reeds 17 dagen weg, terwijl men omtrent zijn lot in het duister tast. Men vreest het ergste. De verschillende autoriteiten zijn gewaar schuwd en zullen trachten, den verdwaal den Nimrod op te sporen. Men weet alleen, dat hij den 20sten luni in het station Perbaoengan in den jrein is gestapt, zoodat vermoed wordt, dat Boven-Langkat wederom het doel van zijn tocht is geweest. Het bezoek van den Japanschen Kroonprins aan Nederland. Naar aanleiding van het bezoek van Prins Hiro Hito aan Nederland, bevatte het voorname Japansche dagblad „de Niohi Nichi" van 15 Juni een aan groote welge zindheid getuigend artikel, waarvan wij de vertaling hieronder laten volgen „Zijne Hoogheid, onze Kroonprins, komt den 15en in Nederland aan als gast van Koningin Wdhel-mina, en zal verblijf hou den te Amsterdam in het palijs op den Dam. den te Amsterdam in het paleis op den Dam. Hoogheid nu bezig is te bezoeken, zijn er eenige in den meest volledigen zin onze bondgenooten te noemen. Sommigen ook hebben met ons vereenigd tegen den ster ken vijand den oorlog gevoerd, en het is uit dien hoofde speciaal, dat onze betrekkin gen met hen van een vriendschappelijk en aard zijn. Nederland evenwel, dat in den oorlog een onzijdig land was, is uit 'histo risch oogpunt onder de verschillende landen van West-Europa datgeene dat met ons, de oudste en ononderbroken vriendschappe lijke betrekkingen heeft onderhouden. Wij zijn aan Nederland veel verplicht», daar het de Westersohe cultuur heeft ingevoerd Sedert 'het begin der 19e eeuw namen alle Buropeesdhe landen imperialistische be ginselen aan en branden naar het venver ven van koloniaal bezit. Engeland verkreeg millioenen vierkante mijlen aan gebied, Frankrijk de heft minder, ook Duit9chland bezette een aanmerkelijk bezit in Afrika, Amerika verkreeg 13000 mijlen van buiten- landsch bezi!', maar Holland, dat eens met Engeland en Frankrijk wedijverde, verkreeg niet meer dan het enkele eiland, Sumatra en mogelijk zou het zich met genoegen ook van die bezitting onthouden 'hebben, had het zonder deze de vrijheid van handel kunnen; behouden. In die mate is van de eerste stichting des lands vrede en handel zonder de minste ijverzucht het leidend beginsel daar geweest. Dit is de bijzondere rede, waarom ons land in de periode der na tionale moeilijkheden tijdens de restauratie, den vriendelijken raad van dit land aannam; maar toen in 1810 Nederland ongelukkiger wijze bij het Fransche keizerrijk was inge lijfd, erkende ons land alleen nog de Hol landsere onafhankelijkheid en bleef de Ne- derlandsche standaard, zonder een oogen- blik te zijn neergedaald, op ons eiland De- hirna waaien. Aldus hebben wij met hel Ne- derlandsohe volk terugblikkend gezamenlijk reden tot verheuging. In Formosa met zijn merkwaardige Hollandsche herinneringen en nu onze bezitting, worden de in de 17de eeuw gebouwde forten Provincia en Zee- landia nog zorgvuldig bewaard. Den vluch telingen van dat eiland werd door de gene genheid van ons volk de welwillende ont vangst bereid en evenzoo den schipbreuke lingen van de Pescadores. Onze vriend schappelijke betrekkingen met Nederland bepalen zich niet tot historische herinnerin gen: dat sedert den laatslen tijd Nederland en Japan in de Zuidzee in economischen zin steeds nauwer de handen ineenslaan, verdient bijzonder de aandacht, als wij na overdenking der boven beschreven betrek kingen weer onze gedachten laten gaan over de beteekenisvolle hartelijke ontvangst, die Zijnen Hoogheid onzen kroonprins, daar nu bereid wordt, is er geen wij fel aan, of het verlangen van ons volk gaat er naar uit, dat de betrekkingen van beide landen in de toekomst steeds hartelijker zullen wor den. De quaestie van de Stille Zuidzee. Op een vraag van den heer Van Ravesteijn betreffende een uitnoocliging van den president der Vereenigde Staten aan de Nederlandsche regeering tot bijwoning van een conferentie ter bespreking van de ont wapening en de quaestie betreffende het Verre Oosten, heeft de minister van Buiten- landsche Zaken geantwoord: Blijkens een mcdedeeling van het Staats- departement heeft de president der Ver eenigde Staten zich gewend tot de groep der voornaamste geallieerde en geassocieerde mogendheden, t. w. Groot-Brittannië, Frank rijk, Italië en Japan, ten einde zich er van te vergewissen of het haar aangenaam zou zijn deel te nemen aan een eventueel te Washington bijeen te roepen conferentie, waarop de ontwapening en de problemen betreffende het Verre Oosten zouden wor den besproken. Ingeval dit voorstel aannemelijk werd be vonden, zouden formeele uitnoodigingen voor de conferentie worden uitgezonden. Het is den ondergeteekende niet bekend of tot dit laatste reeds is overgegaan. Ove rigens is de aandacht der regeering, met het oog op de positie van Nederland als Azia tische mogendheid, op deze aangelegenheid gevestigd. Vergoeding van liggeld. Op vragen van den heer Haazevoet betref fende vergoeding van liggeld aan schippers, wier schepen tijdens de crisis gebezigd zijn voor den opslag van regeeringsgraan, heeft de minister van Xandbouw, Nijvetbekl en Handel geantwoord1, dat nietpvegens gebrek aan bergruimte in dé veemen het graan is opgeslagen geweest in de schepen, doch uit een practisch oogpunt, om de granen, spoe dig naar de aangewezen fabrieken te kun nen vervoeren en tevens om de schippers daardoor zooveel mogelijk aan werk te hel pen Het te vergoeden liggeld werd vastgesteld volgens een in overleg met de schippers overeengekomen tarief. Naar gelang van plaatselijke omstandighe den werd bet liggeld, wanneer noodig, ge wijzigd. Duurtebijslag voor schepen, waarmede een overeenkomst werd gesloten, werd niet toegekend. De bij de overeenkomst bepaalde vracht voor het vervoer is enkele malen verhoogd, in verband met verhooging der sleeploo- nen. Waar al naar gelang van plaatselijke om- j standigheden, veschillende vergoedingen werden vastgesteld, behoefden de verhoo gingen in Rotterdam en Amsterdam niet gelijk te zijn. Waar aan de schippers een bedrag is uit gekeerd, waarop zij ingevolge de gemaakte overeenkomsten recht hadden, kan de mi nister niet overwogen hun alsnog een be drag te doen uitbetalen. Verontreinigd water. Op vragen van den heer van Beresteyn betref fende verontreiniging van het water in het Oostelijk deel der Oosterschelde, heeft de minister van financiën geantwoord: Het is den ondergeteekende bekend, dat het water van het grootste deel der Staats- oes erperceelen in het Oostelijk deel van de Oosterschelde, behoorende tot de zoo genaamde Bergscbe Bank, verontreinigd wordt, en dat deze verontreiniging in hoofd zaak wordt toegeschreven aan de vermen ging van dat water met afvalwater en vuil van fabrieken en riolen van Bergen op Zoom. Op deze perceelen worden echter geen consumptieoesters gekweekt, maar alleen zaaioesters neergelegd, welke later voor haar verderen groei en wasdom naar diepe, zuivere perceelen worden overgebracht De ze zaaioesters worden hiervoor te voren schoongemaakt» en gesorteerd en op de die pe zuivere perceelen niet dadelijk bij de al daar reeds aanwezige oesters geplaatst, doch afzonderlijk gehouden totdat zij geen gevaar voor besmet ing meer bieden. Het reinigen en sorteeren nu van de jonge zaai oesters vóór haar overplanting naar dc diepe onverdacht reine perceelen brengt ar beid en kosten voor de kweekers mede, en de omvang hiervan zou allicht van minder beteekenis kunnen zijn, zoo de Bergsohe Bank minder aan verontreiniging ware bloot gesteld. Of en, zoo ja, hoeveel de perceelen meer zouden kunnen opbrengen aan pachtsom, indien ze zuiverder gouden kunnen blijven, schijnt intusschen moeilijk na te gaan of te bepalen. De eigenlijke oesterputten ter plaatse be- hooren niet tot het Staatsdomein, dooh zijn aangelegd^jpor partioulieren. Die te Bergen op Zoom zijn in verband met bovenbedoelde veronlreiniging buiten gebruik, van die te Tholen één, en van de andere aldaar gedeelten. De watervervuiling vóór de stad Bergen op Zoom met haar haven en uitloozingen in het Oostelijke deel der Oosterschelde een moeilijk op te lossen bezwaar had, reeds de aandacht van verschillende ambts voorgangers van den ondergeteekende. In tusschen is deze zaak, welke naar haar aard in de eerste plaats behoort' tot de bemoei ingen van de ministers van arbeid en van landbouw, nijverheid en handel, bij deze ambtgenooteni van den ondergeteekende reeds in behandeling. Waterverontreiniging. Op vragen van den heer van Zadelhoff betref fende waterverontreiniging in de Linge en het Merwedekanaal door afvalwater van de suikerfabriek Hollandia te Gorinchem, heb ben de ministers van arbeid, van landbouw en van waterstaat geantwoord Het is den ondergeteekenden bekend, dat het afvalwater van de suikerfabriek Hollan dia, te Gorinchem tijdens het raffineeren aan die fabriek, dat thans geëindigd is, het water in de Linge en het Merwedekanaal op ernstige wijze verontreinigd heeft. De ondergeteekenden zijn voornemens maatregelen te treffen, die, naar zij ver trouwen, voor het vervolg aan de waterver ontreiniging door het afvalwater dier fabriek een einde zullen maken. J. j. HAMERSÏELD Hoofdagent .,Arastel"-lileren. Maison VAN EIMEREN. Col fleur Posllclieur ColfleiiHe WIJEUSSTltAAT 14. - 'iel. *05 Hoogst Modorno Salons voor DAMES cu HEEKKIV - Manicure Magazijn van Parfumurioön on Toilot-Artikelon. BADINRICHTING Varkensmarkt - Amersfoort. Speciale nfdecliiip; Ij. li. Kooleinaias Ëcyneu. In het „Marineblad" (3e aflevering, jaar gang 1921) heeft de heer H. A. Ritter een artikel gewijd aan L. R. Koolemans Beynen. De beteekenis van Beyiven ligt volgens den schrijver èn in de wijze waarop hij zijn taak als Poolvaarder heeft opgevat, èn in de wijze, waarop hij in woord en geschrift het nationaal eergevoel heeft opgewekt, wat noodig was om Nederland tot geldelijke of fers te bewegen. De schrijver treedt don allereerst in een uitvoerige beschouwing omtrent Beyncn's arbeid, zijn pooltochten. De Engelschcn hadden gevraagd en ver wacht een zeeofficier in sluat om de moei lijke taak van officier op een schip, voor de Noordpool bestemd, te vervullen. In Beynen kregen zij niet alleen wat zij gevraagd hadden. Zij kregen een man, die aan hoogen moed het idealisme van den waren zeeman paarde cn tevens een dich terlijken aard om de poëzie van het zee mansleven naar waarde te schatten. Hoe zich Beynen hield als Hollandseh zeeman kon het best worden afgeleid uit den cercnoam Young Tromp hem door zijne kameraden vereerd. Twee malen, 1875 en 1876, heeft Bey nen een reis met de „Pandora" gedaan Beide malen toonde hij, ook in de moei lijkste omstandigheden zich een waar zee officier. Zich telkens aanbiedende als voor een gevaarvolle tauk vrijwilligers gevraagd werden. Den 3cn November 1876 kwam do „Pan dora" in Engeland terug. Met de Engelsche reizen was het gedaan. De schrijver behandelt daarna aan de hand van een verschillende citaten de tocht van de Willem Barents met Beynen aan boord naar het Noorden, en eindigt: Tegenover de geweldige gebeurtenissen, die wij bijwoonden, tegenover een toe komst, die misschien nog zwanger ga at van groote troebelen en verwikkelingen, schijnt die IJsvaart-procf van geringe be teekenis. Toch is dat niet het geval. Want als er iets is, dot ten allen tijde waarde heeft gehad, dan is het geweest de individualiteit. En Beynen wees in een tijd van inzin king van het nationaal besef op de indi- viduccle waarde van ons volk. Daarbij De Noordpool is thans ont dekt en het wetenschappelijk onderzoek der Poolzecën ver gevorderd. Door middel van de tochten van de „Willem Barents'" is daartoe ook een stoor» bijgedragen. De loop der dingen beeft overigens ge maakt, dot het zeilschip bijna voor goed door bet stoomschip word verdrongen. Het kon niet anders of de denkbeelden van; K. B. over de oefening on hording van ons zeevolk vond in de toekomst te veel tegenkanting. Het kon niet komen tot groote praktijk. Deugd krijgt waarde door strijd. LANCiESTBAAT 43 - AMERSFOORT Het artreswoor De juiste modellen WILLEM GROENHUIZEN r Naar het Eagelsoh van JEFFERY FARNOL. 120 k „Dat was een kreeet uit de diepte der wan- poop maar daarna is Job eindelijk toch weer Op de hoogten gekomen en heeft hij wederom (Gods gezegende zon gevoeld, en zich erin ver heugd zooals ook wij behooren te doen. Doch jjval dien vreemdeling betreft, hij ziet er uit als feen aan wien een groot onrecht begaan is, en pij wien de onafgebroken gedachte daaraan het geestelijk evenwicht heeft verstoord; zijn hart ffdiijnt gebroken dood. Be heb, terwijl ik ?tea9t hem zat, toen hij in ijlende koorts lag, een Ontzettende beschuldiging hooren fluisteren, en Be heb hem ook hooren bidden, en al zijn gebe den smeekten om niets anders dan om wraak." Xr/Arme man I" zei ik„het ware beter voor pwj» geweest, wanneer w(j hem In den greppel .litrqrpn want al jKkAcra cfa dood wellicht geen vergetelheid brengen, zij brengt althans verandering van tooneel." „Mijnheer," zei de prediker, zijn hand op mijn arm leggend, „zulk een bitterheid in een nog zoo jong hart is onnatuurlijk gij verkeert in moeilijkheid ik wide dat ik u kon helpen uw vriend, kon zijn u beter kennen „O, dat is gemakkelijk genoeg. Ik ben een smid, werk hard, ben matig, en doe mijn best voor mijn medemenschen zoo nuttig mogelijk te zijn. Men noemt mij Peter Smith. Een tijd ge leden was ik een nuttelooze droomer, die in één week meer geld uitgaf dan ik nu in een jaar verdien, doch er maar een bitter klein beetje voor kreeg. Ik was leergierig, zelfzuchtig en verwaand, en vermorste mijn tijd met allerlei onmogelijke vertalingen, die niemand wilde uit geven toen noemde men mij Peter Vibart.' „Vibart I" riep de prediker, opschrikkend. „Vibart I" herhaalde ik. „Op eenigerlei wijze familie vanSir Maurice Vibart „Zijn neef, mijnheer." Mijn metgezel scheen in gedachten verdiept, want hij trok weer dapper aan zijn leege pijp. „Kent u Sir Maurice misschien vroeg ik. „Neen," antwoordde de prediker„neen, maar ik heb juist dezer dagen zijn naam hooren noemen, hoewel ik bij geen mogelijkheid zou kunnen zeggen, waar of wanneer of door wien." „Ja, de naam is bekend genoeg," zei ik „zijn drager heeft hem, op zijn manier, zelfs beroemd gemaakt." Terwijl wij zoo praatten, kwamen wij aan het hekje, dat toegang gaf tot een voetpad, het welk door golvend graan en een schaduwrijken hoptuin naar Sissinghurst leidde. „Hier hield de prediker stil en reikte mij de hand, doch ik zag, dat hij nog altijd aan ziin leega ,pfi© trok. „En is u nu smid „En heel tevreden, dat ik 't ben." „U is een zeer wonderlijk jongmensch l" zei de prediker, het hoofd schuddend. „Dat hebben vele anderen vóór u ook al ge zegd, mijnheer," zei ik, en sprong over het hek. Toen ik mij een oogenblik later omkeerde, zog ik hem nog over het hek leunen, mij nakij kend, met de pijp in den mond. HOOFDSTUK XXXVIII. Waarin ik mijn neef, Sir Maurice Vibart, ontmoet. Toen ik de smidse naderde, kwam er, hoewel het reeds laat in den morgen was (George had als regel het vuur reeds om zes uur in vol len gloed) geen enkel geluid van hamerslagen mij tegemoet, en de deur openend zog ik dat de smidse ledig was. Hetzelfde oogenblik her innerde ik mij, dot George dien dag met Pru dence en den ouden man naar Tonbridge zou rijden om daar sommige huishoudelijke benoo- digdheden te koopenwant over een maand zouden zij trouwen. De tegenstelling von George's gelukkige toe komst met het eenzame leven dat mij wachttes drong zich opnieuw met plotselinge kracht aan mij op, zoodat ik mijzelf bitterlijk begon te ver- wenschenen mij neerzettend op het bankje van den ouden man in den hoek, bedekte ik mijn ge Iaat met de handen, en gaf mij aan mijn som bere gedachten over. Doch terwijl ik zoo zat, werd ik mij bewust van een zeer fijnen en zachtbedwelmenden geur, en ook, dat iemand de smidse was binnen gekomen. De adem stokte mij in de keel, doch ik durfde niet opzien, uit vrees, dot de hoop, die rich ülolseling van mij meester had gemaakt. weer vernietigd zou worden. Ik bleef dus onbe wegelijk zitten, het gelaat in de honden verbor gen, tot iets mij aanraakte ik zag dat het 't gouden hondvot van een zweep was, en hief toen plotseling het hoofd op. Ik aanschouwde een schitterende verschijning in verlakte rijlaarzen en vlekkeloos bombazijn, in een prachtig gebloemd vest en onberispelijk passende jas, met sneeuwwitte kanten en lubben aan hals en polsenccn hooge, forsche ge stalte, met die elegance en onverschilligheid van houding welke sommigen edellieden eigen ?s, luchtigjes met zijn zweep tegen zijn rijlaars tikkend terwijl hij naar mij bleef kijken. Doch plotseling, toen zijn blik den mijnen ontmoette, bleef de zweep in zijn hand stil, de onverschil lige uitdrukking van zijn gelaat verdween, haastig deed hij een stap nader en boog zijp geiaat voorover om beter in het mijne te kun nen 2ien een donker gelaat, niet onknap in zijn soort bleek cn met arendsneus een krachtige onderkin, doch waarvan voorul mond en oogen het sterkst spraken een gelaat mas ker, ware misschien beter dat glimlachte en glimlachte, doch nimmer den man daarachter liet zien. Terwijl ook ik hem aankeek, zog ik aan zijn voorhoofd een lidleeken van een blijkbaar nog niet lang geheelde wonde. „Ts het werkelijk mogelijk zei hij, met een zangerige stem, die ik mij herinnerde vroeger reeds eenmaal gehoord te hebben. „Is bet wer kelijk mogelijk, dat ik spieek met mijn waar- digen neef In dit hemd I In die onmogelijke jas? En toch de gelijkenis is allermerkwaar digst I Heb ik het genoegen te spreken met mijnheer Peter Vibart voorheen van Oxford? „Om u te dienen, mijnheer," zei ik opstaand. „Dan mijn zeer waarde neef, heb ik de eer u ie verklaren, dat hot mir zeer aangenaam is met u kennis te maken," waarop hij zijn hoed elnam en met ironische gratie een buiging vool mij maakte. „Geloof mij, ik heb herhaaldelijk verlangd van aangezicht tot aangezicht ttf staan tegenover de verpersoonlijking van allot deugden, die onze geëerbiedigde oom beloond® met den spreekwoordclijken shilling. Allemuch® tig I" ging hij voort, terwijl hij mij met grooi® belangstelling door zijn monocle bekeek, „wan® neer gij iemand anders waart geweest dan juist die deugdzame neel, wiens voortreffelijkheden en volmaaktheden mij altijd naar het hoofd wer® den geslingerd, dun zou ik medelijden met u kunnen gevoelen, beslist ware het alleen onx die aileiellendigste jas, dat hemd, en het vuil op je gezicht en op ollc-s hier aan en om heen. Bah I" riep hij, zijn geporfumeerden zuk® doek legen den neus drukkend, „bah 1" wat maak jc een vuilpoets von jezelf, neef I" „Misschien zul je het buiten wat zindelijkcr vinden," zei ik, terwijl ik het vuur begon aart te blazen. „Ongetwijfeld, neef, mour daarbu'ea loopt iemand kans mikpunt te worden van de belang®' stelling van het boerengespuis, en ik houd -r allerminst von aangestaard te worden a s reit vreemd dier, door individuen die natuurlijk a le waardecringsvermogen missen. Alles bij el® kaar genomen, geef ik er dan nog de voer: ut aon, in den rook te zitten, al moet >k dat ze alleronaangenaamst is. Waar zou ik rmj hiei kunnen neerzetten?" Ik wees hem I bankje, doch hij schudde het hoofd, en gn 4 naar het aambeeld, legde er voorzichtig zij, zakdoekje overheen cn ging er toen op zitten. (Wordt vervolgd)»

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1921 | | pagina 9