AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE EEMLANDER"
111. I. SCHOTERMAN Zn., Utr.itr. IT. Tel. 145
Fontein Schippers.
Verpiegings-Artikelen.
Rijn- en Moeselwijiiefi
tleGtiische Installatie's voor Licht en Kracht P O N N E
je klasse Materiaal Opgericht 1906.
BINNENLAND.
A. VAM DE WEG.
Eigengemaakte Kinderkleeding.
Magazijn „DE BOÜDEN KLOK"
FEUILLETON.
langs den grooten weg.
80e Jaargünff
Meubileringen- Kunsthandel- Behangerü en Stoffeerderü
Langestraat 24. Tel. Int. 496. - AMERSFOORT.
DERDE BLAD.
KOLONIËN.
Langestraat 23.
ZATERDAG na 122 nur
worden GEEN bestellingen
meer aan hols bezorgd.
EVIagaz. „Oe Dom"
Bonden Trouw- en Verlovingringen
No 38
Zaterdag
13 Augustus 1921
TELEPHOON 169
YLA4AKKERWEG Ö3d.
Oost-Indië.
Verdwaald in het oerwoud.
0e Sum. Post schrijft
De bekende olifantenjager Weber, vroe
ger administrateur von Titian Oerat, is den
BOsten van de vorige maand er weer eens
Dp uitgetrokken, om zijn geliefde bezigheid,
ide jacht op grof wild, ter hand te nemen.
!Thans, 17 dagen later, is de heer Weber
Dog niet teruggekomen, terwijl men niet
Weet of zelfs gissen kan, waar hij zich be
vindt.
Als altijd, alleen vergezeld van één in
lander, heeft hij zich in het oerwoud ge
waagd, vertrouwend op zijn goed gesternte
als Nimrod en zijn buitengewone schutters-
capaciteiten.
Zijn boy, wien hij mededeelde op jacht te
tullen gaan, verbood hij zulks te zeggen
aan vrienden en kennissen voor het geval
hij langer zou wegblijven dan oorspronke
lijk in zijn bedoeling had gelegen.
Deze kloeke jager had voor slechts acht
dagen mondvoorraad medegenomen, zoo
dat verwacht werd, dat hij binnen dien tijd
jou terugkeeren. Het ligt voor de hand, dat
dus verdwaald is in het oerbosch, wel
licht bij het volgen van een spoor of bij
de achtervolging van het aangeschoten
wild.
Wie den heer Weber kent, weet dat hij
jlch nimmer op zijn jachten bedient van een
ïcompas. Hij is een der stoutmoedigste ja
gers, die de Oostkust kent. Zijn stoutmoe
digheid grenst aan het roekeloöze en zou
wel eens noodlottige gevolgen kunnen heb
ben.
Het is niet de eerste maal dat de heer
Weber in het oerwoud verdwaald is ge
raakt.
Ongeveer 1 jaar geleden is hem hetzelfde
Overkomen. Toen heeft hij circa 14 dagen
V de hosschen in het Boven-Langkatsche,
/iet territoir bij uitnemendheid van den Su-
.Riatraanschen olifant, rondgezworven, voor
dat hij eindelijk kans gezien had een kam
pong te bereiken, welke bewoond was. Uit
geput van vermoeienis en honger werd hij
daar door de patrouilles, welke er op uit
gestuurd waren ter opsporing, doch welke
kergeefsche onderzoekingstochten hadden
gemaakt, aangetroffen.
Thans is hij reeds 17 dagen weg, terwijl
men omtrent zijn lot in het duister tast.
Men vreest het ergste.
De verschillende autoriteiten zijn gewaar
schuwd en zullen trachten, den verdwaal
den Nimrod op te sporen.
Men weet alleen, dat hij den 20sten
luni in het station Perbaoengan in den
jrein is gestapt, zoodat vermoed wordt, dat
Boven-Langkat wederom het doel van zijn
tocht is geweest.
Het bezoek van den Japanschen
Kroonprins aan Nederland.
Naar aanleiding van het bezoek van
Prins Hiro Hito aan Nederland, bevatte het
voorname Japansche dagblad „de Niohi
Nichi" van 15 Juni een aan groote welge
zindheid getuigend artikel, waarvan wij de
vertaling hieronder laten volgen
„Zijne Hoogheid, onze Kroonprins, komt
den 15en in Nederland aan als gast van
Koningin Wdhel-mina, en zal verblijf hou
den te Amsterdam in het palijs op den Dam.
den te Amsterdam in het paleis op den Dam.
Hoogheid nu bezig is te bezoeken, zijn er
eenige in den meest volledigen zin onze
bondgenooten te noemen. Sommigen ook
hebben met ons vereenigd tegen den ster
ken vijand den oorlog gevoerd, en het is
uit dien hoofde speciaal, dat onze betrekkin
gen met hen van een vriendschappelijk en
aard zijn. Nederland evenwel, dat in den
oorlog een onzijdig land was, is uit 'histo
risch oogpunt onder de verschillende landen
van West-Europa datgeene dat met ons, de
oudste en ononderbroken vriendschappe
lijke betrekkingen heeft onderhouden. Wij
zijn aan Nederland veel verplicht», daar het
de Westersohe cultuur heeft ingevoerd
Sedert 'het begin der 19e eeuw namen alle
Buropeesdhe landen imperialistische be
ginselen aan en branden naar het venver
ven van koloniaal bezit. Engeland verkreeg
millioenen vierkante mijlen aan gebied,
Frankrijk de heft minder, ook Duit9chland
bezette een aanmerkelijk bezit in Afrika,
Amerika verkreeg 13000 mijlen van buiten-
landsch bezi!', maar Holland, dat eens met
Engeland en Frankrijk wedijverde, verkreeg
niet meer dan het enkele eiland, Sumatra
en mogelijk zou het zich met genoegen
ook van die bezitting onthouden 'hebben,
had het zonder deze de vrijheid van handel
kunnen; behouden. In die mate is van de
eerste stichting des lands vrede en handel
zonder de minste ijverzucht het leidend
beginsel daar geweest. Dit is de bijzondere
rede, waarom ons land in de periode der na
tionale moeilijkheden tijdens de restauratie,
den vriendelijken raad van dit land aannam;
maar toen in 1810 Nederland ongelukkiger
wijze bij het Fransche keizerrijk was inge
lijfd, erkende ons land alleen nog de Hol
landsere onafhankelijkheid en bleef de Ne-
derlandsche standaard, zonder een oogen-
blik te zijn neergedaald, op ons eiland De-
hirna waaien. Aldus hebben wij met hel Ne-
derlandsohe volk terugblikkend gezamenlijk
reden tot verheuging. In Formosa met zijn
merkwaardige Hollandsche herinneringen
en nu onze bezitting, worden de in de 17de
eeuw gebouwde forten Provincia en Zee-
landia nog zorgvuldig bewaard. Den vluch
telingen van dat eiland werd door de gene
genheid van ons volk de welwillende ont
vangst bereid en evenzoo den schipbreuke
lingen van de Pescadores. Onze vriend
schappelijke betrekkingen met Nederland
bepalen zich niet tot historische herinnerin
gen: dat sedert den laatslen tijd Nederland
en Japan in de Zuidzee in economischen
zin steeds nauwer de handen ineenslaan,
verdient bijzonder de aandacht, als wij na
overdenking der boven beschreven betrek
kingen weer onze gedachten laten gaan
over de beteekenisvolle hartelijke ontvangst,
die Zijnen Hoogheid onzen kroonprins, daar
nu bereid wordt, is er geen wij fel aan, of
het verlangen van ons volk gaat er naar
uit, dat de betrekkingen van beide landen in
de toekomst steeds hartelijker zullen wor
den.
De quaestie van de Stille
Zuidzee. Op een vraag van den heer Van
Ravesteijn betreffende een uitnoocliging van
den president der Vereenigde Staten aan de
Nederlandsche regeering tot bijwoning van
een conferentie ter bespreking van de ont
wapening en de quaestie betreffende het
Verre Oosten, heeft de minister van Buiten-
landsche Zaken geantwoord:
Blijkens een mcdedeeling van het Staats-
departement heeft de president der Ver
eenigde Staten zich gewend tot de groep der
voornaamste geallieerde en geassocieerde
mogendheden, t. w. Groot-Brittannië, Frank
rijk, Italië en Japan, ten einde zich er van
te vergewissen of het haar aangenaam zou
zijn deel te nemen aan een eventueel te
Washington bijeen te roepen conferentie,
waarop de ontwapening en de problemen
betreffende het Verre Oosten zouden wor
den besproken.
Ingeval dit voorstel aannemelijk werd be
vonden, zouden formeele uitnoodigingen
voor de conferentie worden uitgezonden.
Het is den ondergeteekende niet bekend
of tot dit laatste reeds is overgegaan. Ove
rigens is de aandacht der regeering, met het
oog op de positie van Nederland als Azia
tische mogendheid, op deze aangelegenheid
gevestigd.
Vergoeding van liggeld.
Op vragen van den heer Haazevoet betref
fende vergoeding van liggeld aan schippers,
wier schepen tijdens de crisis gebezigd zijn
voor den opslag van regeeringsgraan, heeft
de minister van Xandbouw, Nijvetbekl en
Handel geantwoord1, dat nietpvegens gebrek
aan bergruimte in dé veemen het graan is
opgeslagen geweest in de schepen, doch uit
een practisch oogpunt, om de granen, spoe
dig naar de aangewezen fabrieken te kun
nen vervoeren en tevens om de schippers
daardoor zooveel mogelijk aan werk te hel
pen
Het te vergoeden liggeld werd vastgesteld
volgens een in overleg met de schippers
overeengekomen tarief.
Naar gelang van plaatselijke omstandighe
den werd bet liggeld, wanneer noodig, ge
wijzigd.
Duurtebijslag voor schepen, waarmede
een overeenkomst werd gesloten, werd niet
toegekend.
De bij de overeenkomst bepaalde vracht
voor het vervoer is enkele malen verhoogd,
in verband met verhooging der sleeploo-
nen.
Waar al naar gelang van plaatselijke om-
j standigheden, veschillende vergoedingen
werden vastgesteld, behoefden de verhoo
gingen in Rotterdam en Amsterdam niet
gelijk te zijn.
Waar aan de schippers een bedrag is uit
gekeerd, waarop zij ingevolge de gemaakte
overeenkomsten recht hadden, kan de mi
nister niet overwogen hun alsnog een be
drag te doen uitbetalen.
Verontreinigd water. Op
vragen van den heer van Beresteyn betref
fende verontreiniging van het water in het
Oostelijk deel der Oosterschelde, heeft de
minister van financiën geantwoord:
Het is den ondergeteekende bekend, dat
het water van het grootste deel der Staats-
oes erperceelen in het Oostelijk deel van
de Oosterschelde, behoorende tot de zoo
genaamde Bergscbe Bank, verontreinigd
wordt, en dat deze verontreiniging in hoofd
zaak wordt toegeschreven aan de vermen
ging van dat water met afvalwater en vuil
van fabrieken en riolen van Bergen op
Zoom.
Op deze perceelen worden echter geen
consumptieoesters gekweekt, maar alleen
zaaioesters neergelegd, welke later voor
haar verderen groei en wasdom naar diepe,
zuivere perceelen worden overgebracht De
ze zaaioesters worden hiervoor te voren
schoongemaakt» en gesorteerd en op de die
pe zuivere perceelen niet dadelijk bij de al
daar reeds aanwezige oesters geplaatst,
doch afzonderlijk gehouden totdat zij geen
gevaar voor besmet ing meer bieden. Het
reinigen en sorteeren nu van de jonge zaai
oesters vóór haar overplanting naar dc
diepe onverdacht reine perceelen brengt ar
beid en kosten voor de kweekers mede, en
de omvang hiervan zou allicht van minder
beteekenis kunnen zijn, zoo de Bergsohe
Bank minder aan verontreiniging ware bloot
gesteld.
Of en, zoo ja, hoeveel de perceelen meer
zouden kunnen opbrengen aan pachtsom,
indien ze zuiverder gouden kunnen blijven,
schijnt intusschen moeilijk na te gaan of te
bepalen.
De eigenlijke oesterputten ter plaatse be-
hooren niet tot het Staatsdomein, dooh zijn
aangelegd^jpor partioulieren.
Die te Bergen op Zoom zijn in verband
met bovenbedoelde veronlreiniging buiten
gebruik, van die te Tholen één, en van de
andere aldaar gedeelten.
De watervervuiling vóór de stad Bergen
op Zoom met haar haven en uitloozingen in
het Oostelijke deel der Oosterschelde
een moeilijk op te lossen bezwaar had,
reeds de aandacht van verschillende ambts
voorgangers van den ondergeteekende. In
tusschen is deze zaak, welke naar haar aard
in de eerste plaats behoort' tot de bemoei
ingen van de ministers van arbeid en van
landbouw, nijverheid en handel, bij deze
ambtgenooteni van den ondergeteekende
reeds in behandeling.
Waterverontreiniging. Op
vragen van den heer van Zadelhoff betref
fende waterverontreiniging in de Linge en
het Merwedekanaal door afvalwater van de
suikerfabriek Hollandia te Gorinchem, heb
ben de ministers van arbeid, van landbouw
en van waterstaat geantwoord
Het is den ondergeteekenden bekend, dat
het afvalwater van de suikerfabriek Hollan
dia, te Gorinchem tijdens het raffineeren
aan die fabriek, dat thans geëindigd is, het
water in de Linge en het Merwedekanaal
op ernstige wijze verontreinigd heeft.
De ondergeteekenden zijn voornemens
maatregelen te treffen, die, naar zij ver
trouwen, voor het vervolg aan de waterver
ontreiniging door het afvalwater dier fabriek
een einde zullen maken.
J. j. HAMERSÏELD
Hoofdagent .,Arastel"-lileren.
Maison VAN EIMEREN.
Col fleur Posllclieur ColfleiiHe
WIJEUSSTltAAT 14. - 'iel. *05
Hoogst Modorno Salons voor
DAMES cu HEEKKIV - Manicure
Magazijn van Parfumurioön on
Toilot-Artikelon.
BADINRICHTING
Varkensmarkt - Amersfoort.
Speciale nfdecliiip;
Ij. li. Kooleinaias Ëcyneu.
In het „Marineblad" (3e aflevering, jaar
gang 1921) heeft de heer H. A. Ritter een
artikel gewijd aan L. R. Koolemans Beynen.
De beteekenis van Beyiven ligt volgens den
schrijver èn in de wijze waarop hij zijn taak
als Poolvaarder heeft opgevat, èn in de
wijze, waarop hij in woord en geschrift het
nationaal eergevoel heeft opgewekt, wat
noodig was om Nederland tot geldelijke of
fers te bewegen.
De schrijver treedt don allereerst in een
uitvoerige beschouwing omtrent Beyncn's
arbeid, zijn pooltochten.
De Engelschcn hadden gevraagd en ver
wacht een zeeofficier in sluat om de moei
lijke taak van officier op een schip, voor
de Noordpool bestemd, te vervullen.
In Beynen kregen zij niet alleen wat zij
gevraagd hadden. Zij kregen een man, die
aan hoogen moed het idealisme van den
waren zeeman paarde cn tevens een dich
terlijken aard om de poëzie van het zee
mansleven naar waarde te schatten.
Hoe zich Beynen hield als Hollandseh
zeeman kon het best worden afgeleid uit
den cercnoam Young Tromp hem door
zijne kameraden vereerd.
Twee malen, 1875 en 1876, heeft Bey
nen een reis met de „Pandora" gedaan
Beide malen toonde hij, ook in de moei
lijkste omstandigheden zich een waar zee
officier. Zich telkens aanbiedende als voor
een gevaarvolle tauk vrijwilligers gevraagd
werden.
Den 3cn November 1876 kwam do „Pan
dora" in Engeland terug.
Met de Engelsche reizen was het gedaan.
De schrijver behandelt daarna aan de
hand van een verschillende citaten de tocht
van de Willem Barents met Beynen aan
boord naar het Noorden, en eindigt:
Tegenover de geweldige gebeurtenissen,
die wij bijwoonden, tegenover een toe
komst, die misschien nog zwanger ga at
van groote troebelen en verwikkelingen,
schijnt die IJsvaart-procf van geringe be
teekenis.
Toch is dat niet het geval.
Want als er iets is, dot ten allen tijde
waarde heeft gehad, dan is het geweest de
individualiteit.
En Beynen wees in een tijd van inzin
king van het nationaal besef op de indi-
viduccle waarde van ons volk.
Daarbij De Noordpool is thans ont
dekt en het wetenschappelijk onderzoek
der Poolzecën ver gevorderd. Door middel
van de tochten van de „Willem Barents'"
is daartoe ook een stoor» bijgedragen.
De loop der dingen beeft overigens ge
maakt, dot het zeilschip bijna voor goed
door bet stoomschip word verdrongen.
Het kon niet anders of de denkbeelden van;
K. B. over de oefening on hording van
ons zeevolk vond in de toekomst te veel
tegenkanting. Het kon niet komen tot
groote praktijk.
Deugd krijgt waarde door strijd.
LANCiESTBAAT 43 - AMERSFOORT
Het artreswoor
De juiste modellen
WILLEM GROENHUIZEN
r
Naar het Eagelsoh van
JEFFERY FARNOL.
120
k „Dat was een kreeet uit de diepte der wan-
poop maar daarna is Job eindelijk toch weer
Op de hoogten gekomen en heeft hij wederom
(Gods gezegende zon gevoeld, en zich erin ver
heugd zooals ook wij behooren te doen. Doch
jjval dien vreemdeling betreft, hij ziet er uit als
feen aan wien een groot onrecht begaan is, en
pij wien de onafgebroken gedachte daaraan het
geestelijk evenwicht heeft verstoord; zijn hart
ffdiijnt gebroken dood. Be heb, terwijl ik
?tea9t hem zat, toen hij in ijlende koorts lag, een
Ontzettende beschuldiging hooren fluisteren, en
Be heb hem ook hooren bidden, en al zijn gebe
den smeekten om niets anders dan om wraak."
Xr/Arme man I" zei ik„het ware beter voor
pwj» geweest, wanneer w(j hem In den greppel
.litrqrpn want al jKkAcra cfa dood
wellicht geen vergetelheid brengen, zij brengt
althans verandering van tooneel."
„Mijnheer," zei de prediker, zijn hand op mijn
arm leggend, „zulk een bitterheid in een nog
zoo jong hart is onnatuurlijk gij verkeert in
moeilijkheid ik wide dat ik u kon helpen
uw vriend, kon zijn u beter kennen
„O, dat is gemakkelijk genoeg. Ik ben een
smid, werk hard, ben matig, en doe mijn best
voor mijn medemenschen zoo nuttig mogelijk te
zijn. Men noemt mij Peter Smith. Een tijd ge
leden was ik een nuttelooze droomer, die in één
week meer geld uitgaf dan ik nu in een jaar
verdien, doch er maar een bitter klein beetje
voor kreeg. Ik was leergierig, zelfzuchtig en
verwaand, en vermorste mijn tijd met allerlei
onmogelijke vertalingen, die niemand wilde uit
geven toen noemde men mij Peter Vibart.'
„Vibart I" riep de prediker, opschrikkend.
„Vibart I" herhaalde ik.
„Op eenigerlei wijze familie vanSir
Maurice Vibart
„Zijn neef, mijnheer." Mijn metgezel scheen
in gedachten verdiept, want hij trok weer dapper
aan zijn leege pijp.
„Kent u Sir Maurice misschien vroeg ik.
„Neen," antwoordde de prediker„neen,
maar ik heb juist dezer dagen zijn naam hooren
noemen, hoewel ik bij geen mogelijkheid zou
kunnen zeggen, waar of wanneer of door wien."
„Ja, de naam is bekend genoeg," zei ik „zijn
drager heeft hem, op zijn manier, zelfs beroemd
gemaakt."
Terwijl wij zoo praatten, kwamen wij aan het
hekje, dat toegang gaf tot een voetpad, het
welk door golvend graan en een schaduwrijken
hoptuin naar Sissinghurst leidde.
„Hier hield de prediker stil en reikte mij de
hand, doch ik zag, dat hij nog altijd aan ziin
leega ,pfi© trok.
„En is u nu smid
„En heel tevreden, dat ik 't ben."
„U is een zeer wonderlijk jongmensch l" zei
de prediker, het hoofd schuddend.
„Dat hebben vele anderen vóór u ook al ge
zegd, mijnheer," zei ik, en sprong over het hek.
Toen ik mij een oogenblik later omkeerde,
zog ik hem nog over het hek leunen, mij nakij
kend, met de pijp in den mond.
HOOFDSTUK XXXVIII.
Waarin ik mijn neef, Sir Maurice Vibart,
ontmoet.
Toen ik de smidse naderde, kwam er, hoewel
het reeds laat in den morgen was (George
had als regel het vuur reeds om zes uur in vol
len gloed) geen enkel geluid van hamerslagen
mij tegemoet, en de deur openend zog ik dat
de smidse ledig was. Hetzelfde oogenblik her
innerde ik mij, dot George dien dag met Pru
dence en den ouden man naar Tonbridge zou
rijden om daar sommige huishoudelijke benoo-
digdheden te koopenwant over een maand
zouden zij trouwen.
De tegenstelling von George's gelukkige toe
komst met het eenzame leven dat mij wachttes
drong zich opnieuw met plotselinge kracht aan
mij op, zoodat ik mijzelf bitterlijk begon te ver-
wenschenen mij neerzettend op het bankje
van den ouden man in den hoek, bedekte ik mijn
ge Iaat met de handen, en gaf mij aan mijn som
bere gedachten over.
Doch terwijl ik zoo zat, werd ik mij bewust
van een zeer fijnen en zachtbedwelmenden
geur, en ook, dat iemand de smidse was binnen
gekomen. De adem stokte mij in de keel, doch
ik durfde niet opzien, uit vrees, dot de hoop, die
rich ülolseling van mij meester had gemaakt.
weer vernietigd zou worden. Ik bleef dus onbe
wegelijk zitten, het gelaat in de honden verbor
gen, tot iets mij aanraakte ik zag dat het 't
gouden hondvot van een zweep was, en hief
toen plotseling het hoofd op.
Ik aanschouwde een schitterende verschijning
in verlakte rijlaarzen en vlekkeloos bombazijn,
in een prachtig gebloemd vest en onberispelijk
passende jas, met sneeuwwitte kanten en lubben
aan hals en polsenccn hooge, forsche ge
stalte, met die elegance en onverschilligheid
van houding welke sommigen edellieden eigen
?s, luchtigjes met zijn zweep tegen zijn rijlaars
tikkend terwijl hij naar mij bleef kijken. Doch
plotseling, toen zijn blik den mijnen ontmoette,
bleef de zweep in zijn hand stil, de onverschil
lige uitdrukking van zijn gelaat verdween,
haastig deed hij een stap nader en boog zijp
geiaat voorover om beter in het mijne te kun
nen 2ien een donker gelaat, niet onknap in
zijn soort bleek cn met arendsneus een krachtige
onderkin, doch waarvan voorul mond en
oogen het sterkst spraken een gelaat mas
ker, ware misschien beter dat glimlachte en
glimlachte, doch nimmer den man daarachter
liet zien.
Terwijl ook ik hem aankeek, zog ik aan zijn
voorhoofd een lidleeken van een blijkbaar nog
niet lang geheelde wonde.
„Ts het werkelijk mogelijk zei hij, met een
zangerige stem, die ik mij herinnerde vroeger
reeds eenmaal gehoord te hebben. „Is bet wer
kelijk mogelijk, dat ik spieek met mijn waar-
digen neef In dit hemd I In die onmogelijke
jas? En toch de gelijkenis is allermerkwaar
digst I Heb ik het genoegen te spreken met
mijnheer Peter Vibart voorheen van Oxford?
„Om u te dienen, mijnheer," zei ik opstaand.
„Dan mijn zeer waarde neef, heb ik de eer
u ie verklaren, dat hot mir zeer aangenaam is
met u kennis te maken," waarop hij zijn hoed
elnam en met ironische gratie een buiging vool
mij maakte. „Geloof mij, ik heb herhaaldelijk
verlangd van aangezicht tot aangezicht ttf
staan tegenover de verpersoonlijking van allot
deugden, die onze geëerbiedigde oom beloond®
met den spreekwoordclijken shilling. Allemuch®
tig I" ging hij voort, terwijl hij mij met grooi®
belangstelling door zijn monocle bekeek, „wan®
neer gij iemand anders waart geweest dan juist
die deugdzame neel, wiens voortreffelijkheden
en volmaaktheden mij altijd naar het hoofd wer®
den geslingerd, dun zou ik medelijden met u
kunnen gevoelen, beslist ware het alleen onx
die aileiellendigste jas, dat hemd, en het vuil
op je gezicht en op ollc-s hier aan en om
heen. Bah I" riep hij, zijn geporfumeerden zuk®
doek legen den neus drukkend, „bah 1" wat
maak jc een vuilpoets von jezelf, neef I"
„Misschien zul je het buiten wat zindelijkcr
vinden," zei ik, terwijl ik het vuur begon aart
te blazen.
„Ongetwijfeld, neef, mour daarbu'ea loopt
iemand kans mikpunt te worden van de belang®'
stelling van het boerengespuis, en ik houd -r
allerminst von aangestaard te worden a s reit
vreemd dier, door individuen die natuurlijk a
le waardecringsvermogen missen. Alles bij el®
kaar genomen, geef ik er dan nog de voer: ut
aon, in den rook te zitten, al moet >k
dat ze alleronaangenaamst is. Waar zou ik rmj
hiei kunnen neerzetten?" Ik wees hem I
bankje, doch hij schudde het hoofd, en gn 4
naar het aambeeld, legde er voorzichtig zij,
zakdoekje overheen cn ging er toen op zitten.
(Wordt vervolgd)»