AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander"
BINNENLAND.
l. TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
^20o Jaargang
No. 121
Zaterdag
19 November 1921
Vrijzinnigheid en Democratie.
We weten niet of die propagandas vond
"Van d!en Vrijhieidjs'bonid een groote oogst aan
leden tot resultaat heeft gehad. Het zou ons
|üet verwonderen. De vergadering bezat een
proote „propagandistische" kracht. Wanneer
|e ergens op een feestje wordt gevraagd en
|e wordt ten slotte verzocht een bijdrage voor
een goed doel te geven, dan kun je al niet
minder.
Doch dit daargelaten. We gelooven graag,
dat alle Vrijheidsbonders, hier ter stede,
overtuigde bewonderaars van de richting
Dresselihuys—Treub zijn, maar die overtui
ging kunnen ze moeilijk op den Feestavond
yan Maandag gekregen hebben.
Het kenmerkende van deze vergadering
was n. 1. wel, dat zij zoo politi-eklaar mogelijk
Was.
Noch uit de rede van Mr. Dresselhuys,
l\och uit die van Mevr. v. Balen—Klaar valt
af te leiden, wAt de V. B. nu wel van andere
oartijen onderscheidt, wèt haar er boven ver
heft.
Beide redevoeringen maakten den indruk
zooveel mogelijk gelijkgezinden te'willen sa"
men vatten. Doch dat gaat slechts tot zekere
hoogte. Maakt men de mazen van zijn vang
netten al te wijd, dan schiet er veel tusschen
door.
Dat de wereld volgens beginselen van
redelijk inzicht en recht weer gerestaureerd
j moet worden, heeft de heer D. wel met veel
pathos verkondigd maar was geen nieuws.
Van Wijnkoop, tot Nolens, zal wel geen po
litieke pairtij hierover met den heer D. van
meening verschillen.
Wat zrijn nu de concrete programpunten
die de heer D. naar voren bracht:
De V. B., vernamen we dan, is vódr een
verstandige sociale wetgeving, iets wat we
ook al weer zonder verklaring op de 'pro
gramma's van alle politieke partijen zouden
zien. Wat de bezuiniging betreft, weten we
tenminste, dat van de V. B. geen medewer-
king tot ingrijpende beperking der militaire
j uitgaven is te verwachten. De ontwapenings-
ieuze der S. D. A. P. is daemagogie.
In dit verband zou het interessant zijn te
vernemen of de heer D. het bekende artikel
van generaal Koolemans—Beijnen im het
Vaderland, waarin deze betoogt, dat onze
bewapening geldverspillerij is, daar zij toch
nooit afdoende kan zijn, ook als daemagogie
kwalificeertl
Dat de ambtenarij tot het strikt noodzake
lijke beperkt moet worden, is ook al iets,
w-at bij geen mensch tegenspraak zal onder
vinden. Welke maatregelen de V. B. hier
tegen echter in petto heeft, vernamen we
niet.
Over de arbeidswet was de heer D. kort.
Na het de'bat van een: ge weken geleden,
in de Tweede Kamer, kunnen we ons dat
voorstellen. De V. B. is niet tegen de 8 uren-
wet, maar tegen de uitvoering. Misschien
-zou een onuitgevoerd laten meerdere sym
pathie bij haar kunnen wekkenf
We wenschen, in dit verband nog op een
onderdeel van de rede van den heer D. te
wijzen. Hij gaf het volgend voorbeeld: Een
fabrikant produceerde, toen hij nog 10 uur
liet werken, voor 4 miltioen per jaar. Hij
verdiende toen 4 ten, waar dan afschrijving
en gratificaties af moesten. Toen kwam de
8-urendag; de productie daalde tot 3.2
mill. Dat is logisch. Maar nu concludeert j
mr. D., dat de fabrikant daardoor een winst
derft van 4 ton, en bovendien nog 4 ton ver
liest en dus wel gedwongen zal zijn zijn fa
briek te sluiten.
De sohijn'baTe logica dezer redeneering is
misleidend. We behoeven den heer D. toch!
niet te zeggen, dat productiekosten niet al- j
teen uit arbeidsloon bastasn. Wanneer er 8
in piaats van 10 uur gewerkt wordt, blijft het
anbeidslopn wel hetzelfde, maar de overige
productiekosten, om te beginnen die van
grond- en hulpstoffen dalen dan vast ook
met 20 %l Wanneer men het arbeidsloon
van een artikel eens op 50 zijner pro-
ductiekosten stelle, dan kan hoogstens in
bovenstaand geval de winst van 4 ton ge
derfd worden.
Is dit daemagogie van mr. D., of moeten
we een dergelijk groot gebrek aan econo
misch inzicht bij hem veronderstellen, dat
deze redeneering verklaart?
Mevr. Van Balen—Klaar heeft het toetre
den van de vrouwen tot de V. B. wel be
pleit, maar haar pleidooi al zeer zwak gear
gumenteerd, in zoover er cl van argumenta
tie sprake kan zijn.
Iedere vrouw, die niet rood of confessio
neel is, moet in den V. B. gaan, anders komt
de vrijzinnigheid in het gedrang en kleine
verschillen moeten daarvooT op zijde worden
gezet, aldus mevr. v. B. K.- Zijn deze ver
schillen werkelijk wel zoo klein als hier
wordt voorgesteld? Neen, de vrijzinnigheid
alleen is geen voldoend sterke band meer
om al 'hare belijders bijeen te houden. Er
zijn nog andere scheidingslijnen, dan al of
niet-vrijzinnig. In den tijd van politieke en
sociale verwording, waarin wij leven, is de
tegenstelling conservatief-democratisch een
zoo gTOOte factor in het politieke leven, dat
zij nret door de verzamelnamen, Vrijzinnig of
Roomsch-Katholiek, ongedaan ken worden
gemaakt.
Niet iedere vrijzinnige hoort dus in den
Vrijheidsbond. Alléén zij, die zich aange
trokken gevoelen door het algemeen vrij
heidlievende, weinig tastbare, doel in wezen
conservatieve van haar partijprogram zal
vrede met haar kunnen nemen.
Voor hen echter, die, ook vrijzinnig, van
oordeel zijn, dat de democratische gedachte
als leidend beginsel bij de staatkundige en
maatschappelijke ontwikkeling, voorop hoort
te staan, blijven nog andere wegen open.
I
Verspreide Berichten.
OM EN BU SAVANNAH.
In De Kampioen komt een bijdrage voor „om
I en bij Savannah", een kijkje in Georgia, een
van de zuidelijke staten der V. S.
„In Savannah vond ik voor het eerst in „the
Stules" een stukje ouden tijd terug.
Ik las eens, dat gebouwen door hun ouder
dom en alles wat er in beleefd is, karakter krij
gen. Ik vond zoo'n „karakterhuis" op de plan
tage „The Hermitage" bij Savannah. Na de
opheffing der slavernij was deze plantage ach
teruitgegaan en toen in 1860 de burgeroorlog
uitbrak, moest de plantersfamilie vluchten en
raakten de gebouwen die werkelijk een
meikwoardigheid zijn steeds meer in verval.
Uit de bekoorlijke „forest-city" Savannah
zoo genoemd om de vele squares met hooge
boomen en heerlijke bloemen stonden we in
eens op den breeden felzonnigen weg, met aan
weerszijden katoen- en suikervelden. We ver
moedden niet, dat we zoo n sprookjesland tege
moet reden. Plotseling sloegen we 'n donkere
eikenlaan in, we hobbelden wel een beetje erg
door kullen en over boomstronken, 'n Ameri
kaan trotseert nu eenmaal alles in zijn auto,
maar we hadden het er best voor over. De laan
bestond uit zware eiken niet zooals wij ze
in Holland kennen, hoog en fier als 't gewelf
van 'n kathedraal, maar de dikke stammen
waren tamelijk laag en vertakten zich op één
punt als 'n luchter in zware zijarmen.
Door het dichte green heen buigen van de tak
ken lange slingers ?jlvergrus mos en heel spaar-
Z'.r-m goudplekte de zon hier en daar op den
dónk ei beschaduwden weg. Het was wonder
mooi. Als er plotseling feeën opgedoken waren,
zouden we n:ets ve< wonderd zij ngeweest. Jn
plaats daarvan verscheen er op eens uit de
struiken een foepje negertjes. In de hoop op
verdienste sukkeoe het trouw achter de auto
aan. Aan het e<nde verruimde zich de weg,
hier waren hoornen hoogcr opgeschoten, rond
om lagen de gebouwen van de oude plantage.
Recht voor ons lag de statige planterswoning
-- opgc':o!.ken in de deftige „old colonial sty-j
le" me; 'n Lreeden gevel cn een koninklijken
opgang onr het voor-terras, met vier hooge
zuilen, die op haar mooi bewerkte kapiteelen
een uitbouw van het dok torsten. Het huis was
na den burgeroorlog onbewoond gebleven en
helaas in slaat van verval.
In een halven cirkel logen rechts de sloven
hutten. Het waren kleine huisjes één deur
met aan weerszijden 'n raampje, maar toch
beter bewoonbaarder dan menige negerwoning
thans. In dien halvpn cirkel lag de ruine van
het slovenhospitanl, ccn paar afgebrokkelde
muren, wanrtusschcri een grillige eik was op
gegroeid. Recht tegenover de hutten lag de op
zichterswoning, een flink huis met 'n ruime
houten veranda. Van hieruit had men het toe
zicht op do huisjes en do laan. Deze woning en
ook de slavcnhuisjes werden bewoond door ne
gers. We werden nu juist niet met buitenge
wone vriendelijkheid gemonsterdik heb me
dan ook loten vertellen, dat een blanke alleen
niet heel veilig Us op dit erf. De kleine negertjes
snuffelden om ons heen. Ze waren wel aardig
om te zien een klecdingmcigezijn zou er dank
bare klonten aan hebben. De damesafdeeling
had 'n zwok voor sprekende kleuren, 'n Klein
negerinnetic pronkte in een vuurrood jurkje en
in het dichte kroeshaar stond 'n reusachtig
hard-groene strik, een aardig gezichtje glun
derde er onderuit, de donkere oogen leken door
het heldere oogwit tegen 't bruine gezichtje
wondergroot. Voor 'n penny wilde het gezel
schap wel een van zijn eigen liedjes zingen. Het
was absoluut onverstaanbaar en sprak alleen
tot ons als 'n aangenaam klankengeneuric.
Voor another penny mishandelden ze een Ame-
rikoansch lied, 't leek niets meer op 't origince-
le exemplaar. Het kleine negermeisje zou wel
eens graag haar chocoladcbeentjes in de lucht
hebben gegooid, maar haar oudere knappe
zuster, wier hoofd versierd was met 'n ontel
baar aantal kleine vlechtjes, met aan elk uit
einde 'n ander gekleurd strikje, schudde zeer
beriist van nee.
Wo gingen verder op. Achter de planters
woning log de woestvcrgrocide tuin, vol rose
en witte oleanders. Heel achterin was 'n soort
moerasje met weelderigen plantengroei. Hier
waren de eiken groot cn statig en viel het mos
in dichte trossen neer als 'n stukgerofeld gor
dijn van heel fijne, oude kant. (Dit z.g. „Spa
nish mos§" komt alleen voor in de plaatsen die
betrekkelijk dicht aan zee liggpn. De bosschen
en het wondermooie kerkhof „Bouazenturn" lij
ken werkelijk een tooverland). Overal waaierden
hooge palmen cn met medelijden dacht ik aan
onze vijfbladige kos- en kamerplantjes, die we
met zooveel zorg behandelen, en e»- toch nog
zoo meewarig'uit kunnen zien. Woest slingerden
klimplanten door dit alles heen cn de eerste
indruk van dit sprookjesland kwam weer in me
op, maar ook nu bleven de feeën uit, alleen
'n groote gïnnzende libel zweefde over den
poel, 'n bontgekleurd vogeltje wipte van tak op
tak, de muskieten hadden 'n schaorsch licht
plek je opgezocht en voerden er 'n woesten
zonnedans uit, 'n dikke, trage, goudglinsteren-
de tor zocht haar weg tusschen wat afgevallen
blaren.
Op den terugtocht deinsde ik opeens ver
schrikt terugmidden op den weg lag een
lange, donkere slang alleen op den rug getee-
kend met 'n gele slingerlijn. Toen ik omzag
naar m'n vrienden, zag ik ineens overal kraal-
oogen lachen cn witte tanden glinsteren, 't
Was 'n doode slang, 'n grap van onze neger
tjes. Ik geloof niet, dot ik erg dapper een tocht
zou aanvaarden door de boschen van Georgia,
waar je kans loopt zulke vriendjes en nog er
ger te ontmoeten. De jacht op ratelslangen is
hier zelfs 'n sport. De slang wordt eerst getergd
tot ze zich opwindt. Op 't moment dot ze op
haar aanvaller afschiet, moet deze haar kop op
'n soort vork veel lijkend op 'n hooivork, moor
kleiner opvangen.
Voor we afscheid namen dacht ik nog eens
aon 'n 70 jaar terug, toen hier de planter nog
heerschte en de slaven nog eigendom van hun
meester waren. Toen was alles welvarend nu
verviel de plantage. In 't begin was ik altijd
verontwaardigd als de Amerikaan over 'n'neger
sprak als iets minderwaardigs, maar mijn me
delijden is ntl ook niet groot meer. Als je het
zwarte volkje leert kennen en daar is in 't
zuiden gelegenheid genoeg voor leert men ze
beoordeelen. 't Zijn meestal niet Beecher Slo-
Vve's „Uncle Tom's" cn „ElisaVI
De auto werd „gestart" en we hobbelden weer
de laan in. Voor ons reed 'n negerwagen, be
sponnen met 'n muilpaard, zwaarbeladen met
negerdames op d'r Zondags en haar „sweethe
arts." Ze scholen weg onder 'n reusachtige
bonte porooluie met op elk vak 'n reclame ge
schilderd. Ze gingen Zondag houden en uit
rusten van 't werk dot ze in de afgeloopen week
hadden moeten doen, maar niet gedaan hadden.
Aan 't einde van de laan lag de weg te bla
ken en onwillekeurig doken we eventjes onder
voor de hitte die ons daar tegemoet kwam.
Het sprookjesland lag achter ons."
I
Stalen - G en eraal.
BEGROOTING VAN FINANCIEN.
Aan het voorloopig verslag: der Tweede Ka
mer wordt het volgende ontleendt
Bezuiniging.
LM lermg <Jer berrrootingsstuklten had ver
scheidene leden niet de overtuiging kunnen
ch-nken, dat hij het beheer vun het Departc-
ment van Financiën, dat nnnr hunne mocning
m dit opricht toch dient voor te gunn, steeds
de noodigo zuinigheid wordt betracht. Als
voorbeelden van huns i.z. niet strikt noodige
en ous te vermijden uitgaven noemden deze
leden o.o. do vestiging van een aantal nieuwe
inspecties der belastingen en de hundhaving
van een zoo groot aantal kommiezen onn de
grens.
Vertrek wegens belastingdruk.
Eenige leden stelden do vraag of do minis
ter in staat en bereid is, oan de Kamer mede
te declcn, hoeveel Nederlanders het land heb
ben verlaten om den thans zeer zworen belas
tingdruk te ontgaan cn voor welk bedrag de
zen in totaal waren aangeslagen.
Achterstond in de belastingheffing enz.
Verscheidene leden verklaarden gaarne te
zullen vernemen hoe groot de achterstond in
de belastingheffing thans nog is cn of deze
naor het oordeel van den minister met hot
thans beschikbare personeel binnen afzienba-
ren tjjd zal kunnen zijn ingehaald.
Personeele belasting.
Verscheidene leden die er op wezen, dat de
opbrengst der personeele belasting zeer is toe
genomen ten gevolge van de snelle stijging der
huurwaarde, welke in de laatste jaren heeft
plaats gehad, gaven als hun meening te ken
nen, dat het van de huurwaarde geheven per
centage dient te worden verlaagd.
Tabaksaccijns.
Verschillende leden stelden de vraag tegen
welk tijdstip de invoering van de in Mei vnn
dit jaar tot stand gekomen Tabakswet mag
worden verwacht.
Spcelkaartenbclnsting.
Eenige leden geven als hun meening te ken
nen, dat de in het jaar 7919 ingevoerde be
lasting op speelkaarten als een volkomen mis
lukking is te beschouwen.
Personeel der gemeentelijke belasting-
burcaux.
Verscheidene leden verklaarden gaarne te
zullen worden ingelicht over de regelen vol
gens welke de overneming van personeel der
gemeentelijke belastingbureoux door het Rijk
plaats beeft.
Lage stond der gcldecnhcid.
Sommige leden, die er op wezen, dot die
aanhoudend loge stand van de Nederland-
sche geldeenhcid tegenover haar wettelijke ba
sis, het goud, tot uitdrukking komend in den
koers van den dollar hier te lande, mede ten
gevolge heeft dat de prijs in guldens voor ver
scheidene dringende levensbenoodigdheden
hooger is dan het geval behoefde te zijn, stel
den de vraag, of de regeering van oordeel is,
dat door haar tegen dit euvel behoort te wor
den opgetreden, cn zoo ja, of zij dan bereid
is, aan de Kamer mede te deelen, welke maat
regelen zij te dien einde denkt te moeten
nemen.
Rijksbetaalmeesters.
Verscheidene leden veTklnorden het zeer te
betreuren, dot onn de toezegging van den
thans afgetreden minister van Financiën, dat
de betaalmeesters te Amsterdam, 's-Graven-
hage en Rotterdam evenals de in deze plaatsen
gevestigde Rijksontvangers met 7500 zou
den worden bezoldigd en dat de betaolmees-
terskantoren in de provinciale hoofdsteden
buiten Noord- en Zuid-Holland tot eerste klas
se kantoren zouden worden verheven, niet is
voldaan.
Staatsloterij.
Sommige leden bepleiten uitbreiding der
Staatsloterij.
BEGROOTING VAN LANDBOUW.
Voorloopig verslag.
Sommige leden vroegen of de minister reeds
maatregelen heeft overwogen ter bescherming
van landbouw, handel en nijverheid tegen de
concurrentie van het buitenland, die in velen
opzichten door de loge valuta het karakter van
dumping dreigt oan te nemen.
Gewezen werd op de maatregelen, die dit jaar
door de Zwitsersche regeering zijn genomen.
Andere leden merkten echter op, dot bij hfl^
nemen van maatregelen de uiterste voorzichtig*
hcid geboden is. De handeldrijvende middcn«4
stand, die thans on\ bescherming vraagt, Jreefl
h. i. zelfs in den luotsten tijd nog niet ernstig
medegewerkt om lot prijsdaling te geraken,
moor integendeel de hooge prijzen gehondi
j hoafd.
j Eenige loden stelden mot het oog op het boi
j venstnondc de vraag, of de tijd niet is gekomen
l om een herziening van onze handelspolitiek in
j ernstige overweging te nemen. Nu geen enkel
land het beginsel van den vrijen handel onge*
rept handhaaft, zal ook hier moeten worden
nageguun, of het in hot stoffelijk belang is vnn
de bevolking, dut ons lund hot eenige is, dal het
vrijhondclsbcginscl uls iets onaantastbaurs bei
schouwt.
De hier onn het woord zijnde leden drongen
er op unn, dat de minister zoo spoeoig mogelijk
aan de commissie voor de economische politiek,
of nan één of meer subcommissies uit hoor
midden zou opdragen een onderzoek in te steli
len naar den toestand in de takken van nijvcn
heid, welke het meest onder de inzinking lijden.
Andere leden waren van oordeel, dot in do
tegenwoordige tijdsomstandigheden geen nnnlei-*
ding is gelegen om het vrijhondclsbcginscl op to
geven.
Eenige leden hadden, vernomen, dat de taak
der werkloosheidsbestrijding van het Dep. van
Arbeid nunr dut van Landbouw zou worden
cvergcbrucht, hetgeen zij zeer zouden toejuichen-
Zij vroegen of die overgang inderdaad zol plaats
hebben. Andere leden zouden zich met een der-
gelijken overgang geenszins kunnen vercenigcn.
Eenige leden vroegen, waarom de distributie-
cn andere crisiswetten gehandhaafd blijven cn
waarom de N. U. M. cn andere crisisinstellingeo
niet worden ontbonden.
Landbouw.
Verscheidene leden hadden den indruk gckrci
gen, dat de Minister weinig voor landbouwbe
langen gevoelt. Ondanks dc herhaalde toczcgs
gingen van den Minister, heeft nog geen enkele
ograrischc wet het Staatsblad bereikt cn de Me
morie vun Antwoord betreffende het ontwerp
Jachtwet blijft nog maar steeds achterwege*
Voorts waren deze leden van oordcel, dat voor
ontginning vun woeste gronden een goed®
vorm von werkverschaffing ccn veel tc klein
bedrug wordt congevroogd. Ook de afzet van
landbouwproducten naor het buitenland moet
krachtiger worden bevorderd. Doornevens zal
meer gedaan moeten worden ter bestrijding van
planten- cn veeziekten. Ook drongen zij oan op
een spoedige indiening van de in de 1 roonredo
aangekondigde wetsontwerpen op dc ruilverka
veling en op het pachtwezen.
Andere leden, die zich bij de meeste vnn de
hierboven uitgesproken wenschen aansloten,
waren van oordcel, dot het verwijt nan den Mi
nister ten aanzien van zijn geringe belangstel
ling voor den landbouw niet geheel gegrond
is.
Sommige leden merkten op, dot de klcino
landbouwers in sociaal opzicht, wat dc Oven
heidsbemoeiing betreft, bij andere groepen der
bevolking ten achter staan.
Sommige leden vestigden dc aandacht op de
vernielende werking op den vogel- en vischstond
van de olie- cn teer velden, die meer cn meer op
zee voorkomen cn veroorzaakt worden door hot
schoonspuiten der tanks van olietankschepen ere
van schepen, die ruwe olie als brondstof gebrui
ken. Zij merkten op, dot in eenige andere londcre
daartegen wettelijke maatregelen zijn getroffen
en drongen er op aon, dot dit ook hier te londa
zou geschieden.
Eenige leden vroegen, hoe het staat met d«
oprichting van een Landbouwraad, dien zij zeer
gewenscht achtten.
Gevroogd werd, of de Minister de gelijkstel
ling vnn de belasting von inlondsch cn ingevoerd
vlccsch wil bevorderen.
Mijnwezen
Verscheidene leden betuigden er hun teleur*
stelling over, dot de voorbereidende werkzaam*
lieden voor de cxploitutie van mijnen in dc nas
bijheid von Vlodrop zijn stop gezet. Zij erken
den, dat de omstandigheid, dot dc kolenlagere
daar dieper liggen, dan men aanvankelijk ver
moedde, doortoe aanleiding hebben gegeven. Zij
zouden echter liever hebben gezien, dot met de
werkzaamheden was doorgegaan, om4at het een
geschikt middel van werkverschaffing is.
Sommige leden waren van oordcel, dot tijdens
den oorlog in eenige mijnen roofbouw is ge
pleegd. Er is meer uitgehaald, don er uitgehaald
mocht worden en oan den ofbouw is niet do
noodige zorg besteed. De hier aan het woord
zijnde leden betoogden, dat dit bedenkelijke ge
volgen kan hebben.
De Hoed
door
H. G. CANNEGIETER.
Er komt in het leven van iederen mensch een
oogenblik dat de geschiedenis stilstaat. De
draad knapt af, die het genoeglijk wagentje
met den voortij.enaen sneltrein veroond en den
achtergebleven eenzame rest niets dan verbijs
terd te staren op 't stipje, dat, al kleiner en
kleiner, als vervlogen hoop acnler den horizon
verdwijnt
Het plotselinge en onherroepelijke van 't lot
iheeft de ziel van den arme geschokt en he<t
overschot van zijn leven zal niets zijn, dan ver
suft zich te veraiepen in wat eenmaal geweest
is en nog had kunnen zijn
Er tz-at in t .gesticht zoo'n Iroostelooze, wiens
•eenig bedrijf de zinlooze herhaling was van het
geen eenmaal don diepsten zin van zijn bestaan
'had uitgemaakt. Werktuigelijk en met afwezi
gen blik greep hij boven zijn hoofd, om zich te
overtuigen, of Hij daar nog zat, de hoed, en dan
•te ervaren, dat zijn tasten vergeefs was. Of
•hij krabbelde met de boenen, als gebeurde nog
maals het vreeselijke de val in den afgrond,
waarbij hij het teeken zijner waardigheid voor
goed had verloren.
eenmaal was dit gebroken manneke een flink
jongkerel geweest. Zelfs had hij als huzaar ge
diend, maar dit heldhaftig bestaan was slechts
de inleiding geweest op onvergelijkelijke groot
heid.
Er moet oudtijds op het dorp een kasteel
hebben gestaan, 't Zal een bescheiden landhuis
geweest zijn, maar bet boerenvolk pleegt al
gauw van een kasteel te spreken. En op dat
kasteel woonden de freules. Ook dit zullen geen
echte freules geweest zijn, maar voor het dorp
zijn een paar deftige oude dames al gauw freu
les. En op dit kasteel bij die freules kwam
Bonte als huisknecht in dienst.
Bonte was oud-huzaar en had voor een boe
renjongen een flink figuur. Hij kreegeen ge
streept jasje, en wanneer hij met de freules uit
-rijden ging, een lange koetsiersjas en een hoo-
gen 'hoed. Bonte vereenzelvigde zich, aldus
uitgedost, met hc* kasteel en de freules. Hij
keek uit de hoogte op heel het boerendorp
•neer, en verwaardigde zich, als hij in de smidse
of bij den bakker een boodschap deed, zelden
tot ©en praatje.
Helaas was 't met deze grootheid spoedig
igedaan. De oude dames stierven, het kasteel
werd verkocht, en de kooper brak ihet gebouw-
itje af, rooide de boomen en voegde den grond
als bouwland bij zijn tuin. Zoo was er niets
-meer over dan Bonte, de huisknecht, die zijn
gestreept jasje, zijn koetsiersjas ej\ zijn hoogen
■hoed van de freules had geërfd.
Gelukkig was er op 't dorp plaats voor een
giootheid als Bonte. Bonte werd koster, klok
luider en hondenslager van de kerk. En als zoo
danig hield hij, toen 't gestreepte jasje was af
gedragen en de koetsiersjas bij 't landwerk in
't koude voorjaar en de vochtige herfstdagen
verregend en verkleurd was, gelegenheid over
om den hoogen hoed tot zijn recht te doen kom
men.
In de week droeg hij hem niet. In de week
was Bonta daglooner en als zoodanig niet te
onderscheiden van de overige daglooners in het
dorp. Maar 's Zondags stond hij met den hoo
gen hoed aan de deur van de kerk, en dan
voelde hij zich weer de oude, deftige Bonte van
het kasteel en de freules.
Bonte werd ouder cn de hooge hoed werd
ouder. Nieuwe geslachten van hooge hoeden
groeiden op en gaven nieuwe modellen te zien.
Maar Bonte's hoed hield het model van het kas
teel en de freules.
Een man van het dorp koopt slechts eens in
zijn leven een hoogen hoed. Zorgvuldig bewaart
hij ait gedenkstuk aan de plechtigste ure uit zijn
bestaan. Als een reliek draagt hij het mee in
de halfjaarlijkschc processie naar 't Heilige
Avondmaal.
Er is iets ontroerends in dén aanblik van deze
entiquarische verzameling wandelende hoofd
deksels op een stillen Zondagmorgen. Elk van
deze vaalgroene, vaalbruine cn vaalzwaite cy
linders en afgeknotte kegels is het teeken van
godmenscheiijke waardigheid voor de gebukte,
gebochelde en uit het lood gezakte monnekes,
die hun verwerkte lichamen voorttorsten on
der don kerkhoed, waarin hun zorgelijKC kop lot
over de ooren is weggedoken. Als een beveili
gend aureool omschut de kerkhoed hun slapen,
wanneer ze in wind cn weer optornen ter be"
grafenis.
De begrafenis bliift de plechtigste plechtig
heid van het dorp. En nu zou er uit den vreem
de een verre naneef van de freules op het dorps
kerkhof worden begraven. Voor Bonte, die in
middels een aemborstig oud vadertje was ge
worden, werd deze begrafenis de feestelijke her
leving van voormalige grootheid. Reeds bij
voorbaat gaf zij l.em aanleiding de legendari
sche tijden zijner huisknechtelijke glorie op to
halen.
Maar de dorpelingen hadden het land aan
Bonte's gesnoef. Zij vonden Bonte een eigenwijs
kereltje en hielden hem met zijn adellijke inbeel
ding voor den mal. Zij konden 't al nooit uit
staan, dat de koster, klokluider en hondensla
ger daar 's Zondags zoo parmantig op post
stond voor hun kerk cn met zijn verwaand glu
rende oogjes hen onmiskenbaar als wezens van
mindere orde beschouwde.
Doch tijdens de begrafenis ergerde het ventje
hen heel erg. Ofschoon hij geen droger of dood
graver was en eigenlijk met het geval niets had
te maken, liep hij ieder voor de voelen, deelde
commando's uit en hield inspectie, als ware hij
werkelijk, wat hij zich verbeeldde te ziin dc
gevolmachtigde van de deftige heeren, die, uit
verre steden gekomen, hier rondom het familie
graf stonden geschaard. Duidelijk wekte het be
drijvig dribbelend ventje met zijn mallen ouder-
wetschen hoed de ergernis von de heeren zelf,
wier stemming zijn lachwekkend voorkomen
verstoorde.
Nu is het neerlaten van do kist in gewone
omstandigheden reeds een hachelijk werk. Be
paald gevaarlijk wordt het, wanneer men. onder
de oogen van deftige vreemdelingen, zich door
zenuwachtigheid laat overmannen. Het oogen-
blik, om dan, ten koste van alles en allen, zich
als voormalig huisknecht van een paar langver-
geten familieleden op den voorgrond te drin
gen, is wel heel ongelukkig gekozen.
De voorgrond bleek tegen Bonte's dringen
niet bestond, maar zakte in. De rulle aarde aan
den rand von 't graf brokkelde af onder Bonte's
al te gewaagde voetstap en voordot men wist
wat gebeurde gleed de koster met hoed en al
onder de dolende kist in de diepte.
Het plechtige moment werd, ten overstaan
van de deftige vreemdelingen, door algemeen®
ontsteltenis bedorven. En slechts met moeit®
en levensgevaar trok men het beduusde mannei
ke uit den schoot der aarde terug. Moor toen
men daarna de kist goed en wel had neergci
laten en het graf was «Schtgeworpen, miste men
Bonte's hoogen hoed. Te laat bleek, dat deza
ontijdig was bijgezet in 't zelfde grof, waarin da
legendarische freules rustten.
Bonte bleef na 't ongeval heelemaol von d«
wijs. Wanneer de dorpshumoristen in den
scheerwinkel zoo bij hun neus langs vroegen
„Waar is toch je hoed, Bonte gevoelde het
ventje zich tot in het diepst van zijn ziel ge*
krenkt. En hij begreep, dat hij zonder kerkhoed
geen koster, klokluider en hondensloger kon
blijven, en nam zijn ontslag.
Maar toen de vraag „Waar is toch je hoed,
Bonte gemeengoed van de schooljeugd was
geworden en dc kinderen zoowel als de volwas-*
senen zich met dit zegje op 't eigengerechtigde
ventje vun vroeger wreekten, raakte Bonto aon
't malen en op een goeden dag moest hij noatj
't gesticht.
Daar grijpt hij nu, werktuigelijk en met afwes
zigen blik tevergeefs boven zijn hoofd of hij
krabbelt met de beenen, om zinloos nogmoul*
zijn val le herleven.