_STA BS N1 EU WsT van den Rand van State de bekrompen iiuisvesting von de Tweede Kamer geldt, in wel- leer gebrek aan ruimte evenwel op andero wijze jfcou kunnen worden voorzien, i Door verschillende leden werd er namelijk top gewezen dot onder de vertrekken, thans in tebruik bij den Raad van State, zich een groote ruimte op den beganen grond bevindt, welke poor orchiefberging wordt gebruikt, maar die £eor wel zou zijn in te richten voor nevenver- fcrekken voor de Tweede Kamer. Nu de regeering een zoo te waardeeren blijk Jieeft gegeven van haar krachtigen iril om te t»czuinigen, door het besluit te nemen om voor- oopig aan te houden een voorstel tot het stichten van een nieuw gebouw voor de Tweede JKamer, niettegenstaande de groote bezwaren ban haar tegenwoordige huisvesting verbonden, Jwas men van oordeel dat de Regeering in dien selfden geest behoorde voort te gaan. Eenige leden achten de tegenwoordige huis vesting van de Tweede Kamer zoo onvoldoende tot zooveel bezwaren aanleiding geveld en der mate beneden onze nationale waardigheid, dat 2ij bereid zouden zijn het Rcgeeringsvoorstel dat nu eenmaal een meerderheid in de Tweede Kamer gevonden heeft te aanvaarden, indien toiet op andere en minder kostbare wijze een af boende verbetering van die huisvesting moge lijk zou blijken. DEKKING VAN HET VERLIES OP DE KOLENVOORZIENING. Ingediend is een wetsontwerp tot aanvulling ten verhooging van hoofdstuk X der Staatsbe groting voor het dienstjaar 1922. (Dekking van bet verlies op de Kolenvoorziening). De minister geeft 'een uitvoerige uiteenzetting fiorx de maatregelen, welke ten behoeve van de kolenvoorziening zijn getroffen sinds de op richting van de Rijkskolendistributie in 1916 en herinnert er aan, dat het meer normaal wor den der toestanden in 1919 tot verliezen heeft geleid. 15 Januari 1921 is als de datum te be schouwen, waarop de R. K. D. haar distributie- taak heeft voleindigd. De N. V. Centraal Ver- rekenkantoor voor Brandstoffen heeft op dien iöag eveneens haar functie gestaakt. De onverkochte voorraad was inmiddels opge- Joopen tot 363.000 ton. Het spreekt wel van zelf dat het verlies hierop zeer gevoelig moest zijn bij de zich steeds voortzettende daling op de kolenmarkt, een daling, die zoo scherp was, dat begin Februari de prijs, waarvoor Ameri- kaansche kolen te Rotterdam werden aangebo den, nog slechts Vi was van dien, welke 6 maanden eerder had gegolden. De Regeering heeft gemeend de verliezen, «die uit de op zichzelf voor oris land zoo heug lijke daling van de kolenprijzen voortvloeiden ïiiet te mogen beperken door belemmering van den invoer of andere maatregelen die ertoe konden strekken de prijzen kunstmatig hoog te houden, daar zij dit uit hoofde van de schade, welke hierdoor aan het bedrijfsleven zou wor den toegebracht, een absoluut verwerpelijken maatregel achtte. Het voordeel, dat de gezamenlijke verbruikers, vergeleken bij de tweede helft van 1920, uit hoofde van de gedaalde kolenprijzen genieten, is zeker wel op 18 millioen gulden per maand te stellen. Dit voordeel vindt,voor de natie in dezelfde oorzaak zijn oorsprong als de verlie zen, tot dekking waarvan thans de gelden wor den aangevraagd. De minister gèeft vervolgens een overzicht van die verliezen, onder opmer king, dat de afwikkeling van de verschillende transacties nog niet is beëindigd, zoodat de door hem genoemde bedragen ten deele een voorloo pt karakter dragen. Het totaal-verlies wordt geschat op 36,880,993.62. In mindering hiervan kan worden gebracht het koersverschil (6 pet.) op de Duitsche Schatz- Bcheine ad 1,746,000 en de z.g. risico premie" betaald door de midden-industrie ad 1,625,551.75, tezamen f 3,571,351.75, blijft \f 33,509,641.87. Intusschen komt den Staat uit het z.g. „restitutie-fonds" een belangrijk be drag ten goede. Rechtstreeks heeft de Staat als grootverbruiker voor de levering van huisbrand en voor eigen verbruik aanspraak op rond 10,960,000. Voorts dient in aanmerking genomen hetgeen de Spoorwegmaatschappijen uit dit fonds ont vangen. Dit bedrag moet aan den Staat worden uitgekeerd, waar deze in verband met de vorde ring der Spoorwegen de tekorten van het Spoor wegbedrijf over 1917 en 1918 heeft betaald. Dit bedrag beloopt rond 4,830,000. De Staat ont vangt dus uit het „restitutiefonds" volgens het door de Regeering ten opzichte van dat fonds ingenomen standpunt ongeveer 15,790,000, zoodat per saldo het verlies kan gesteld worden ©P 17,719,641.87. Wenscht men het totaaloffer te kennen, dat ide overheidsbemoeiing met de brandstoffenvoor- zicning van 's Rijks schatkist heeft gevorderd, elan moet dit bedrag worden vermeerderd met ide som, welke verevend is ten laste van artikel (T73d van het Xde hoofdstuk voor 1918 ad 22,530,577.491<. Men vindt dan een totaal [Van 40,250,219.56^. Hoe belangrijk deze som ook is, in vergelij king met hetgeen de Staat tijdens de oorlogs jaren aan de voorziening van de bevolking met andere eerste levensbehoeften heeft ten koste gelegd, kan zij niet als bovenmatig worden aan gemerkt. Vervolgens zet de minister nog voor zoover ïicodig de verhouding tusschen den Staat en het C. V. B. nader uiteen, waarbij hij dank en hulde brengt aan hen die zonder eenige beloo ning of vergoeding de organisatie der vennoot schap hebben opgebouwd en haar zeer omvang rijke werkzaamheden hebben geleid, in het bij zonder aan den voorzitter van den Raad van beheer dr. F. G. Waller, die zijn werkkracht en organisatievermogen ten volle in dienst van de vennootschap en daarmede van het algemeen belang heeft gesteld. De militaire bakkerij te Groningen. De heer Marchant heeft den minister van Oorlog gevraagd lo. Is het juist, dat de militaire bakkerij .te jGronirigen, die in 1920 werd Voltooid cn 170.100.38H heeft gekost, thans buiten wer king is gesteld 2o. Ts het juist, dat deze bakkerij voor Rijks inrichtingen elders, zoo bijvoorbeeld voor de IBtrafgevangenis te Leeuwarden, brood heeft geleverd tegen een prijs van 33 cent per kilo- ram, terwijl ter plaatse 19 cent moest worden etaald 3o. Welke overwegingen hebben tot den bouw der bakkerij geleid en wat zijn do plan- Hen der regeering daarmede Vreemde arbeiders. Door 'den heer Hermans rijn aan 'de ministers van Justitie, van Arbeid en van Landbouw, Nij verheid en Handel de volgende vragen gesteld L Is het den ministers bekend, dat, met name in Zuid-Limburg le# vele Duitsche arbeiders soms op on gunstiger arbeidsvoorwaarden worden werk zaam gesteld in bedrijven, waarin Nederland- sche arbeiders reeds werkloos rijn of met werk loosheid worden bedreigd 2e. bedoelde Duitsche arbeiders, voor zoover werkzaam in het mijnbedrijf, niet in 't bezit zijn van posen, doch voorzien van een bewijs, af gegeven door een der mijndirecties over de grenzen kunnen komen 3e. op passen voor klein grensverkeer geen beroep wordt vermeld en werkgevers hiervan misbruik maken door aan de arbeidsbeurzen on juiste inlichtingen te verstrekken omtrent het beroep van de vreemde arbeiders, die zij te werk stellen 4o. de pasformulieren voor klein grensver keer op groote schaal worden vervalscht, zoo dat controle zeer moeilijk is II. Welke maatregelen zullen van regeerings- wege genomen worden, om een einde te maken aan deze toestanden om te voorkomen, dat ook bij de Staatsmijnen vreemde arbeiders worden te werk gesteld, waar Nederlandscho arbeidskrachten onbenut blijven of met werk loosheid worden bedreigd III. Is de minister van Justitie niet van oor deel, dat om een goede controle mogelijk te maken de uitreiking van passen, ook voor klein grensverkeer, voor het mijngebied in één hand moet worden gelegd De Zegelwet. De Vereeniging van handelaren te Groningen, tot de overtuiging gekomen, dat het reeds door de Tweede Kamer aangenomen ontwerp tot wij ziging en aonvulb'ng van de Zegelwet een hoogst ernstige bedreiging beteekent voor den handel, heeft zich met een adres gericht tot de Eerste Kamer, teneinde te verhoeden, dat dit ontwerp tot wet wordt verheven. Zij is van meening, dat niets onbeproefd moet worden gelaten om deze fiscale dwaling te voorkomen. De voorgestelde belasting van elke kleine zending met 0.25 zal voor den tusschenhandcl en den kleinhandel verstrekkende gevolgen heb ben. Voor kleine winkeliers zal zij zelfs een nek slag kunnen worden. In het adres wordt betoogd, dat ook dc vrachtbrieven, betrekking hebbende op kleine zendingen, van zegelrecht behooren te worden vrijgesteld. Bij een voorloopig .onderzoek, inge steld bij een 20-tal willekeurig genomen firma's te 's Gravenhage, is gebleken, dat deze jaarlijks een 800,000 tal vrachtbrieven ten behoeve van kleine zendingen gebruiken. In de Tweede Kamer Is over dit punt geen woord gerept. De bezuinigingsmotie Oud-Dressclhuys. Men meldt ons De door de Tweede Kamerleden Oud en Dresselhuys ingediende bezuinigingsmotie, wel ke de noodzakelijkheid uitspreekt geen nieu we veste of tijdelijke ambtenaren aun te stel len en in komende vacatures geen personeel buiten het ambtenarencorps aan te stellen, voor de Tweede KomeT de gelegenheid zal hebben gehad, zich uit te spreken over Regee- ringsvoorstellen, naar aanleiding der aange kondigde voorstellen der Bezirinigingscom- missie, heeft bij de ambtenaren begrijpelijker wijze groote beroering gewekt. In verband hiermede hebben do vertegen woordigers van het Comité ter behartiging van de algemeene belangen van Overheidsperso neel (A. C. O. P.) in de Centrale Commissie voor Georg. overleg in Ambtenarenzaken bij deze Commissie een voorstel ingediend, om de regeering te adviseeren, in geval zij tot het geven van ontslag aan ambtenaren overgaat, voor hen een wachtgeldregeling in te voeren overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het wetsontwerp „Regeling van den rechts toestand van ambtenaren." Met het oog op de urgentie van bovenge noemd voorstel is op spoedige bijeenroeping van de Centrale Commissie aangedrongen. HET TEKORT BIJ DE SPOORWEGEN. Naar aanleiding van het antwoord, dat dooT den Minister van Waterstaat gegeven is op de vragen van het Kamerlid De Kanter inzake de exploitatie-uitkomsten van de spoorwegen, heeft het Dagelijksch Bestuur van het Nederl. Verbond van Vakvereenigingen zich met een adres tot dien Minister gewend om er met klem op aan te dringen, geen uitvoering te geven aan de plannen, in dat antwoord vervat, n.l. verhooging der abonnementskaarten en afschaf fing der werkmanskaarten. Door den eersten maatregel, zegt het adres, zouden vooral de handelsreizigers getroffen worden, woardoor hun positie in niet onbe langrijke mate zou verslechteren, te meer daar voor zeer vele handelsreizigers het inkomen daalt. Het adres geeft in overweging een zoo danige regeling te treffen, waardoor een afzon derlijke prijs wordt vastgesteld voor de abonne menten van hen, die ze noodig hebben in ver band met de uitoefening van hun beroep en de genen, waarvoor zulks niet geldt. Tevens teekent het adres verzet aan tegen het voornemen om de werkmanskaarten te ver vangen in traject abonnement en met één maand geldigheid, omdat daardoor de onkosten van duizenden arbeiders zeer belangrijk worden ver groot. Het adres werpt ten slotte de vraag op, of door een meer rationeele exploitatie geen be langrijke besparing zou zijn te verkrijgen, waar door bovengenoemde veranderingen overbodig zouden worden. Bezuiniging. Iemand betoogt in de N. R. C. de totale over bodigheid van het Rijkslandbouwproefstation te Goes. Volgens het veslag van het R. L. P. te Goes, loopende over het tijdvak van I Juni 1919 1 Juni 1920 (het laatste verslag is nog niet ver schenen), werden onderzocht in totaal 809 monsters, verdeeld ols volgt Grondmonsters 57 watermonsters 6 land en tuinbouwproducten 316 (dit zijn ongetwijfeld voornamelijk bietenmonsters geweest die op suikergehalte zijn onderzocht)Zuivelproducten 86 (onderzoek van melk op vetgehalte enz. voor de gemeente Goes)hulpstoffen voor de zuivelbereiding 245bestrijdingsmiddelen te gen plantenziekten 76technische hulpstoffen voor land- en tuinbouw 6geheimmiddelen 7 f diversen 100. Voor dat werd Is aanwezig x I dlecteur, 4 scheikundigen, 2 analisten, 1 controleur. 1 amb tenaar van administratie, 1 klerk, 1 amanuen sis-concierge en tenminste 2 bedienden f in totaal 13 personen. Wanneer ik nu nog —schrijft de zegsman der N. R. Ct- hoe verschillende onderzoekingen zeer eenvoudig zijn ik noem onderzoek van melk bepaling van suikergehalte in bieten dan" kunt u toch wel naggaan, dat die heeren zeer weinig te doen hebben. In eenigszins inge wijde kringen, lacht men dan ook over het be staan van een R. L. P. te Goes. Wanneer u nagaat wat er bijv. ook te doen is aan het Rijkslandbouwproefstation voor vee voederonderzo ek te Wageningen en daarbij in aanmerking neemt het personeel waarover dit station te beschikken heeft, zult u het ongetwij feld met me eens zijn, dat deze beide proefsta tions best kunnen worden gecombinéerd. Thans is men te Goes bezig een gebouw in te richten voor den keuringsdienst van waren, en zoo'n bij uitstek hiervoor geschikt gebouw als het proefstation laat men als 't ware ongebruikt. Dc vogelcholera. Door den heer Ter Hall zijn aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel de vol gende vragen gesteld 1. Is de minister, nu het blijkt dat de vogel cholera, een der gevaarlijkste pluimveeziekten, in Nederland is binnengebracht door eenige dui zendtallen ingevoerde ganzen uit Polen, er van op de hoogte, dat nog dezer dagen via Olden- zaal weer drie wagons gonzen het land binnen kwamen, bestemd voor een handelaar in Over ijssel 2. Is het juist, dat er soms wagons ganzen te Oldenzaal aankomen, waaruit de dieren voor f 1,50 per stuk verkocht worden, een lage prijs dus, waaruit volt af te leiden, dat die dieren met de een of andere kwaal behept zijn en dus van de hand moeten worden gedaan 3. Acht de minister het ook uit het oogpunt van volksgezondheid niet noodzakelijk onverwijld tijdelijk de grens te sluiten voor den invoer van deze dieren, wil de geheele, met moeite en zorg opgebouwde Nederlandsche pluimveestapel niet worden blootgesteld aan een der meest ernstige gevaren, welke dien maar kan treffen? Calvijn of Colijn. In Studiën en Schetsen van Prof. Fabius, heeft op bldz. 91 de zetter van de „openings rede van den LI r. C o 1 ij n" de „openingsrede van den H r. C a 1 v ij n" gemaakt. Het is wel een bewijs, in hoe hoog aanzien de opvolger van Dr. Kuyper in de partij staat zoo zegt het Vad. Maar het brengt ons toch in de ge dachte v/at eens een schoolopziener wedervoer, die aan eene klasse de vraag stelde wie de uit vinder van het buskruit was. Stilte als des grafs. Angstige blikken van den onderwijzer naar den schoolopziener, die maken dat een der leerlin gen, daardoor in de war gebracht, zijn vinger opsteekt, en zegtDc weet het. En als de weer herademende onderwijzer vraagtWie komt erMijnheer de Schoolopziener. Waarop de onderwijzerNeen, Mijnheer de Schoolopziener is een zeer bekwaam man, dien wij allen moe ten achten, maar het kruit heeft hij niet uilge vonden. Post-curiosum. Een inwoner der gemeente Dirksland ont ving dezer dagen een briefkaart uit den Haag, die op 22 November 1913, des middags ten 12 ure aldaar gepost was. De Stoomwet. Het bestuur van het Verbond van Nederl. febrikanten-vereenigingen heeft n. a. v. het ont werp van wet tot wijziging en aanvulling van de Stoomwet, een adres gezonden aan de Twee de Kamer. Daarin wordt opgemerkt, dat het gebruik van stoomtoestellen een integreerend deel der hui dige productie vormt; een wetswijziging waar bij de kosten van het verplichte onderzoek op de gebruikers worden verhaald, beteekent een belasting van de productie, en wel een zeer wil lekeurige en onbillijke belasting, daar de wet, op grond waarvan de belasting wordt geheven, uit sluitend de publieke veiligheid beoogt te ver- grooten en geenerlei fiscale strekking heeft. Het Verbond acht het zeet ongewenscht, dat door deze wetswijziging langs indirecten weg een nieuwe financieele verplichting aan de produ centen wordt opgelegd. Verzocht wordt aan de Kamer, er niet toe mede te werken, het ontwerp tot wet te ver heffen- Kunst en Wetenschap. De Nationale Opera in moeilijkheden. Naar de Tel. verneemt, verkeert de Natio nale Opera te 's-Gravenhage wederom in groote financieele moelijkheden. Reeds heeft de directie zich genoodzaakt ge zien het personeel aan te zeggen, dat voorloo- pig maar 50 der gages kon worden uitbe taald, zulks onder toezegging, dat bij eventueele goede recettes de meerdere ontvangst onder de orkest- en koorleden verdeeld zal worden. In een Maandag gehouden vergadering heeft het per soneel den critieken toestand besproken en zijn ontstemming over het beleid der directie geuit. Naar ruchtbaar werd, heeft de heer Van Kor- laar niet lang geleden een voorstel van den heer Koopman, om de Nationale Opera naar Am sterdam over te brengen en in Koopman's „ge bouw Carré" te doen optreden, van de hand gewezen, zulks onder verzekering der solvabili teit van zijn onderneming. Omtrent haar positie verneemt de Tel. echter, dat de vorige weken commissarissen reeds met belangrijke bedragen hebben moeten bijspringen om de salarissen te kunnen uitbetalen. De vorst der laatste dagen met haar gevolg plotseling verminderd schouwburgbezoek, wordt ols factor genoemd die de reeds dreigende déb&cle acuut heeft gemaakt. Rembrandts „Titus" in het Mauritshuis. Men meldt ons: De Earl of Crawford te Londen heeft weder om 2 schilderijen uit zijn verzameling aan het Mouritshuis in bruikleen afgestaan. Het eerste is Rembrandts alom bekend portret van zijn zoontje Titus als schooljongen. Dit meesterstuk, voluit gemerkt en 1655 ge dateerd, is op de Amsterdamsche Rembrandt- tentoonstelling in 1898 het eerst hier te lande te zien geweest. Het tweede doek, door den gullen Engelschen verzamelaar afgestaan, is een zeer groot monu mentaal vergezicht, geschilderd door Philips de Koninck (16191688). Het behoorde jarenlang tot de verzameling Wantage, waartoe de on langs in het Mauritshuis tentoongestelde wer ken van Rembrandt, de Hooch en Hobbema eveneens hebben behoord. In de verzameling-Wantage gold dit ma gistrale doek long voor een Rembrandt, doch men is het er thans algemeen over eens, dat het een buitengewoon mooie De Koninck is. Deze beide schilderijen blijven tot ongeveer 5 Januari tentoongesteld. BdVendien is het Mauritshuis verrijkt gedu rende minstens een jaar met een drieluik, in bruikleen gegeven door den heer J. H. van Heek, te 's Heerenberg. Het is geschilderd door een Brugsch meester omstreeks 1400 en is reeds bekend door een tentoonstelling en door de pri- mitievententoonstelling te Utrecht in 1913. Het middenstuk, mooi om de zachte, blanke kleur, stelt de H. Maagd met het kind voor, omgeven door vrouwelijke heiligen, terwijl op den achter grond een tuin cn gebouwen geschilderd zijn. Op den rechtervleugel knielt de schenker een pittig portret achter wien de H. Ildenfonsus staat. De linkervleugel verbeeldt de Mis van den H. Gregorius en de linkerzijden der vleugels geven de Annonciatie. Dit drieluik, dat een welkome aanvulling biedt voor de kleine, doch langzamerhand zich uitbreidende primitieven verzameling van het Mauritshuis, is, evenals de Rembrandt en De Koninck, tentoongesteld in een der beneden zalen. Een Rembrandt ontdekt. Op een veiling te Frankfort is naar de N. Venlosche Ct. meldt een Rembrandt ontdekt. Een Venlonaar, de heer Godefroid Peters had het geluk dit werk te bemachtigen. Het schilde rij is aan dr. Bredius en dr. Hofstede de Groot voorgelegd en door dezen als echt erkend. Opmerkelijk is dat dit stuk reeds anderhalve eeuw in het bezit was der familie Winkler te Frankfort en in de catalogi als verloren stond vermeld. Clodowiecki heeft het ia 1773 al eens ont dekt. De malaise in de schilderkunst Ir. het „Vad." wijst de schilder Rouville nog maals op de malaise in de schilderkunst. „Er wordt steen en been geklaagd. Tentoon stellingen worden niet bezocht, verkocht wordt er niets. Het Kamerlid jhr. E. Beresteyn heeft vragen aan de regeering er over gedaan. De kassen der steucomité's zijn nagenoeg leeg, blij kens, brieven, mij toegezonden. Kunnen zij, die les geven, het goed hebben, zij die leven moeten van den verkoop van hun werk, kunnen, enkelen uitgezonderd, zich niet redden. Dit alles belet niet, dat nu weer op een publie ke veiling in Amsterdam prijzen zijn besteed van 60C0 voor een Bosboom, f 9000 en f 23.000 voor twee Corots, 5000 voor een Daumier, f 6.000 voor een Duoré, 8.000 voor Joseph Isrnëls, 7.000, 9.000, f 4.000, f 10.000, f 12.000, f 25.000 voor Jaap Maris, 6000 en 8.000 voor Willem Maris, 24.000 en f 30.000 voor Thijs Maris, f 14.000 voor Mauve f 5000 voor Neuhuysl Het contrast is groot. Er is dus belangstelling voor kunst zoodra kunst speculatie-object is geworden. Dan heeft men wèl het geld er voor. Maar zoodra het gaat om de levende schilders, dan is het uit met alle belangstelling zelfs. De uitvlucht is dan: ja, maar het is dan ook ander werkl Doch dit is pertinent onwaar. Nog steeds zijn er schilders, die goed werk ge ven. Trouwens, zij, die dat „andere werk" kre- gon zelfs niet een tiende van die sommen in him beste tijden. Daumier verkocht bij zijn leven niets. Die prijzen zijn eenvoudig opgejaagd en koopers komen alleen in de markt bij hóóge prijzen. Zijn de prijzen laag, dan wordt de waar voor minder versleten, omdat men niet in staat is de innerlijke waarde (ook niet van dat zooge naamde andere werk) te beoordeelen, maar men alleen afgaat op hooge prijzen. Voor de levende schilders is dit diep treurig niet waarl Wat is daar nan te doen? Zij kunnen van hun werk, ook al doen zij nog zoo hun. best, geen speculatie-object maken. Zij kunnen hun prijzen niet opjagen, om koopers te lokken. Integendeel hun eenige kans is nog hun werk voor een appel en een ei te geven, al trekt men dan zijn neus er voor op". HOOG MILITAIR GERECHTSHOF. Dienstweigering, gepleegd door een officier van ge zondheid. Voor het Hoog Militair Gerechtshof werden in hooger beroep behandeld de twee strafzaken tegen Chr. E., oud 32 jaren, geboren te Arn hem, officier van gezondheid 2e klasse van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht te Amersfoort. Beide zaken waren in eersten aanleg behan deld door den Krijgsraad te Arnhem en was beklaagde van die vonnissen bij het Hof in appèl gc-komen. Bij het eerste vonnis was beklaagde veroor deeld tot eene voorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen, met een proeftijd van een jaar en met aftrek van het van 22 tot 26 Fe- biuari 1921 ondergaan voorarrest, ter zake dat hij te Amersfoort op 20 en 21 Februari 1921 uitdrukkelijk geweigerd en opzettelijk nagelaten heeft te gehoorzamen en na te komen de hem in dienst door zijn chef den dirigeerend-officier van gezondheid 2e klasse G. L. C. gegeven order om met ingang van 21 Februari 1921 de zieken op zaal G. in het Militair Hospitaal te behandelen, terwijl bij het tweede vonnis be klaagde was veroordeeld tot eene voorwaarde lijke militaire gevangenisstraf van eene maand, met een proeftijd van een jaar en met aftrek van het van 25 tot 27 Juli 1921 ondergaan voorarrest, ter zake dat hij te Amersfoort op 8 Juli 1921 opzettelijk nagelaten heeft te gehoor zamen en na te komen den hem den vorigen dag door den dirigeerend officier van gezond heid 2e klasse, chef van het Militair Hospitaal G. L. C. in dienst gegeven last om te 9 uur v.m. in het Militair Hospitaal aldaar te komen en de behandeling der zieken op zaal G. op zich te nemen. Als raadsman voor beklaagde trad op inr. L. van Gigch, uit Amsterdam. Als getuigen waren op last van het Hof op geroepen dr. H. Folmer, generaal-majoor buiten dienst van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht, te Utrecht; prof. dr. W. Noorden bos, hoogleeraar in de chirurgie te Amsterdam; prof. dr. H. Lameris, hoogleeraar in de chirurgie te Utrecht, en dr. T. J. H. Snijders, generaal- majoor, inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht te 's Gravenhage, terwijl beklaagde eveneens werd gehoord. Mr. H. W. van Sandick, die als waarnemend president van het Hof het verhoor leidde, be gon beklaagde, die in burgerkleeding was, af vragen of hij nog in militairen dienst was^ waarop beklaagde antwoordde, dat hij daaruft Tiog steeds niet was ontslagen. Hierop vroegj mr. Van Sandick waarom beklaagde dan niet in! uniform voor het Hof verscheen. Beklaagde ver» zocht het rlof dit niet als een gebrek aan vom men te willen beschouwen, doch daar hij vei» leden jaar reeds was afgekeurd had hij zijn uni» form toen weggedaan. Vervolgens gaf beklaagde op, dat hij op 26 Me: T920 eene keuring heeft! aangevraagd op grond van breuklijden, dat zicK gedurende de mobilisatie in Zeeland had get openbaard. Op I Juni 1920 had die keuringj plaats en werd hij geschikt voor den militaire^ dienst verklaard. Daarna vroeg hij herkeurinl aan en werd hij op 22 Juli 1920 ongeschikt verklaard, hetgeen hem door den inspecteur vani den Geneeskundigen Dienst schriftelijk werd medegedeeld. Vanaf dat oogenbllk meende be-* klaagde geen dienst meer behoeven te doen^ waarin hij nog versterkt werd door de medei •deeling van den chef van het Militair Hospitaal te Amersfoort, die hem bij het doen der mede-* deeling van de afkeuring toevoegde: „Dan heb* ben v/ij niets meer met elkaar te maken". Voorn dat hij het bericht der afkeuring ontving wasf hem op 18 Juli 1920 opgedragen ontslag int den dienst te vragen wegens lichaamsgebreken? dit heeft hij gedaan en eerst op 23 Februari 192T kreeg hij bericht dat dit was afgewezen* In dit laatste tijdvak was hij inmiddels wederom' gekeurd door eene commissie, die hem goed* keurde. Zijne dienstweigering betreft eene prini cipieele kwestie; het ging niet om die eene om der, doch die order zou gevolgd worden doo^ een reeks van andere orders en daarvoor achttei hij zich ongeschikt; wel heeft hij in dien tijd zijn burger-praktijk waargenomen, doch dit is ge heel wat anders en kan hij die staken wanneer hij wil. Generaal Snijders verklaarde, dat de twee eerste keuringen een uitvloeisel waren van de Bevorderingswet voor officieren der landmacht* Toen daarop de rapporten werden gezonden aan den Pensioenraad kwamen de stukken terug en werd nog een nader onderzoek verlangd op grond van de Pensioenwet, bij welk nader onder zoek beklaagde wederom geschikt werd vem klaard. Wel heeft na het tweede onderzoek gen tuige aan beklaagde medegedeeld, dat hij was afgekeurd, doch dit gaf beklaagde niet het recht de bijl er bij neer te gooien; hij had moete* blijven dienst doen totdat „de stukken waren afgekomen". De conclusie van beklaagde dit niet te behoeven te doen was geheel ongemotiveerd? in zoodanig geval laat men den afgekeurde: diensten doen die door hem kunnen worden gei daan en was beklaagde ook opgedragen del zieken te bezoeken en te behandelen in het gam nizcen; dat beklaagde daartoe in staat was blijkt uit de omstandigheid dat hij zijn burger praki tijk wel uitoefende. Toen de Pensioenraad een nader rapport wenschte heeft getuige den bei klaagde naar prof. Lameris, als onpartijdige, gei heel buiten het leger staande deskundige, gezoni den, die beklaagde wel geschikt achtte voor dert militairen dienst. Prof. Lameris verklaarde hierna, dat hij in opi dracht van generaal Snijders, den inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht, bei klaagde geneeskundig heeft onderzocht en hem geschikt achtte voor den militairen dienst. Een breuk, die door een band wordt ingehouden, is geen beletsel voor de uitoefening van den milii tairen dienst. Dr. Folmer wos van oordeel dat breukklachten iemand ongeschikt doen zijn voor den militairen dienst; hem is geen enkel geval bekend, dat iemand, die reeds een papiertje heeft van zijnte afkeuring, toch v/eergoedgekeurd wordt. Prof. Noordenbos heeft beklaagde eveneens onderzocht en acht hem ongeschikt voor dert militairen dienst. Mr. Van Gigch, hierna zijn pleidooi houdende^ deelde mede dat deze zaak groote belangstel ling wekt in militaire en medische kringen; wat hiear gebeurd is, is in strijd met het belang van den officier van gezondheid. Pleiter ging hierna het verloop der zaak na en betoogde, dat toen bei klaagde het bericht van zijne afkeuring ontving hij dit beschouwde als het einde van zijn diensti taak en deze conclusie ook gedeeld werd door zijn naaste omgeving en zijne superieuren; zelfs voerde men hem aan het Hospitaal van de lijst der geneeskundigen af. Het onderzoek, gehom den door prof. Lameris, is onwettig en buiten alle voorschriften en bepalingen om. Bij dei tweede keuring als uitvloeisel van de bevorder ringswet was beklaagde afgekeurd en was da zaak uit. De keuring, voortvloeiende uit de Pen-* sioenwet, had enkel ten doel te kunnen beooi» deelen of bek'aagde ook recht op pensioen had^, doch kon nooit tengevolge hebben dat hij wei derom dienst moest gaan doen. Het na de twee» de keuring aan beklaagde opdragen zijn ontslag) te vragen, wijst er ook op dat men zelfs op hoogste militaire plaats in de meening was dat aan beklaagde ontslag uit den militairen dienst moest worden verleend. De zaak was na del tweede keuring uit en was er enkel nog het, formeele te verrichten, nml. uitreiking van deill ontslagbrief. Vervolgens deed pleiter voor bei klaagde een beroep op overmacht, moreele eri physieke. Ook is de order onrechtmatig gegei ven en zal beklaagde moeten worden vriji gesproken, subs, vroeg pleiter veroordeeling tot' de minimum militaire gevangenisstraf, met afi trek van voorarrest, waar het hier betreft eenat principieele kwestie. De advocaat-fiscaal voor de zee- en landmacht} voerde aan, dat beklaagde niet heeft voldaanj aan de order om de zieken te behandelen. Nt| tracht hij zich te rechtvaardigen omdat naaj^ zijne meening de order niet mocht worden gei; geven. Beklaagde is gaan redeneeren en is dStf, in strijd met de discipline. Beklaagde had eers$ moeten trachten de order te volbrengen en had^ daarna kunnen reclameeren. Beklaagde was alii tijd nog militair en genoot als zoodanig ooÜj steeds nog zijn traktement; beklaagde is zictfj blijven vasthouden non zijne voorloopige afkeu^ ring, welke nimmer is gevolgd door do definic tieve en hield geen rekening met andere maclnit ten, die het in hun macht hadden anders te bail slissen. Beklaagde was in staat den zaaldienst tq verrichten, maar was onwillig en die onwil moelg worden gestraft. Geconcludeerd werd dan oolffl tot tenietdoening der vonnissen wat betreft dqj bestraffing en dat beklaagde zal worden ver# oordeeld tot twee maal acht dagen militaire ge# vangenisstraf, onvoorwaardelijk, met aftrek vaf het voorarrest als in de vonnissen bepaald. Jlet Hof zal in deze zaken l#ter oiuprea|. .doen.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1921 | | pagina 6