BINNENLAND.
STADSNIEUWS.
UIT DEN OMTREK.
verbazing-, hoe het nog warm bruisende ge
voelsleven van den koninklijken grijsaard ont
vlamde door een toevallige ontmoeting op zijn
levensweg .En ondanks allen eerbied voor den
dichter moet men toch inzien, hoe hij zich in
een roes liet meevoeren door dezen plotselingen
hartstocht. Oh ja, wij weten we! hoe dat gaat
in 't leven, hoe gemakkelijk een man, die zich
op eenigerlei wijze naam gemaakt heeit, er toe
komen kan„ nog eens verliefd te worden.
We weten, hoe zulk een jong bloeiend meisje
don gestreeld is door den omgang met een be
roemd tijdgenoot hoe hij don in den waan
verkeert, dat dit een werkelijke blijvende sym
pathie is en hoe hij zich dan verwart in het
onwerkelijke liefdespel. Als dat al zoo dikwijls
met het dorre hout geschiedt hoeveel te
meer moest zich dit dan tot een hartstocht ont
wikkelen bij een mensch als Goethe
Och ja ieder van ons wiens jonge jaren
voorbij ziin, heeft wel eens de grillen van het
noodlot ondervonden, die hem een „ulrike" deed
ontmoeten. Wel is waar gaf dit bij ons niet
aanleiding tot zulkcn machtigen invloed dat daar
uit ccn dichtwerk van onsterfelijke beteekenis
als genoemd Elegie ontstond. En bovendien
zoo oud waren wij ook nog niet, dat wij het
voorgevallene zoo verduiveld ernstig opnamen
en het „dochtertje" als (on)gelulckigc echtge-
noote huiswaarts wilden voeren. Maar wie weet,
wat we eens doen zullen als we ook 74 jaar
oud zijni
VRIJHEID VAN DEN DOORVOER.
Ingediend is een ontwerp van wet tot goed
keuring van het verdrag met bijbehoorend sta
tuut nopens de vrijheid van den doorvoer van
20 April 1921. In de memorie van toelichting
wordt allereerst opgemerkt, dat de Vredes
conferentie van Parijs er niet in geslaagd is, de
bepalingen ten aanzien van het verkeersrecht
in dc vredestractaten op te nemen. Zij moest er
zich toe bepalen, in art. 23e van de Vredes
verdragen het gvondverdrag van den Vol
kenbond de Bondsleden te verplichten
dc noodige maatregelen te nemen, ten
einde de vrijheid van verkeer en van doorvoer
te waarborgen, alsmede b.v. in art. 379 van
het Tractaat van Versailles, elgemeene ver
dragen in uitzicht te stellen nopens het inter
nationaal régime von den doorvoer, de scheep
vaartwegen, de havens en de spoorwegen.
Tot de door de Fransche regeering tegen
28 Oct. 1919 bijeengeroepen conferentie, om
den arbeid der Vredesconferentie betreffende
het olgemeene verkeersrecht voort te zetten,
werden ook een aantal Staten uitgenoodigd,
die niet aan den oorlog hadden deelgenomen,
waaronder Nederland. De conferentie, die met
tusschenpoozen tot 11 Juni 1920 geduurd heeft,
droeg aanvankelijk don naam „Commission
pour I'Etude dc la Liberté des Communication
et du Transit", doch heeft zich op verzoek van
den Volkenbond op 17 Maart 1920 omgezet in
een voorloopig Volkenbondsorgaon onder den
naam van „Comité provisoire des communica
tion et des transit de la Société des Nations".
Het resultaat van den arbeid der conferentie
is neergelegd in een rapport, bestemd voor een
„Conférence Générale des Communications en
du Transit", waartoe de Raad van den Volken
bond inmiddels op 19 Mei 1920 de Bondsleden
hed uitgenoodigd. Bij het rapport waren ge
voegd het ontwerp van een reglement voor een
permanente Volkenbondsverkcersorganisatie,
ontwerpen van algemcene verdragen op de
vrijheid van den doorvoer, het internationaal
régime der scheepvaartwegen en der spoor
wegen, waarbij zich aansloot een ontwerprege
ling betreffende het recht op de vlag van Staten
zonder zeekust, terwijl de aangelegenheid van
het internationaal régime der havens l\et niet
tot een ontwerp-verdrag, doch slechts tot een
resolutie had gebracht.
De eerste vergadering van den Volkenbond
noodigde bij resolutie de Bondsleden uit ver
tegenwoordigers te zenden naar een eerste Con
férence Générale te Barcelona. Deze is op
10 Maart 1921 bijeengekomen en heeft op
20 April hare slotecte geteekend. Behalve de
Bondsleden, waaronder dus een groot aantal
Zuid- en Midden-Amerikaansche staten, die te
Parijs niet vertegenwoordigd waren geweest,
waren aanwezig: Estland, Letland en Lithauen,
wier verzoek tot toetreding tot den Bond nog
niet was aanvaard, doch die volgens een be
slissing, mede van de eerse Assemblee, wel als
bondsleden zouden behandeld worden, wat be
treft hun deelneming aan de technische bonds-
organisatie. Voorts waren aanwezig vertegen-
ïordigers van Duitschland en Hongarije; te-
samen 42 Staten.
Het resultaat van den arbeid dezer conféren-
tie omvat vooreerst een tweetal reglementen,
die tezamen de definitieve samenstelling der
Bondsorgonisatie voor het verkeer en den door
voer inhouden en die in verband met de eerst©
Assemblée-resolutie van 9 Dcc. 1920, inge
volge aanneming door de conferentie van Bar
celona rechtskracht hebben gekregen.
Terwijl de Assemblee reeds bepaald had, dat
de permanent in den raad vertegenwoordigde
bondsleden dit ook zouden zijn in de „Com
mission Consultative et Technique des com
munications", heeft de conferentie van Barce
lona de overige 12 bondsleden aangewezen,
die een lid der commissie zouden mogen benoe
men. Tot die 12 behoort ook Nederland; als
Nederlondsch lid werd aangewezen jhr. mr.
W. J. M. van Eysinga. Wat betreft de spoor
wegen alsmede de aan het internationaal ré
gime onderworpen havens, heeft de conferentie
het slechts gebracht tot aanbevelingen, die ock
onderteekend zijn door den Nedcrlandsch.cn
g e Gelegeerde.
De regeering deelt vervolgens mede, dot dc
verklaring, houdende erkenning van het vlagge-
recht van Stoten zonder zeekust, horérzijds on-
deiteckend werd. Het heeft een punt van ern
stige overweging bij haar uitgemaakt, of ook
het verdrag nopens de vrijheid van doorvoer
ón cat nopens den rechtstoestand der scheep
vaartwegen van internationaal belang met bij
behoorend Additioneel Protocol behoorden te
worden geteekend.
De regeering heeft gemeend deze vroeg voor
loopig ontkennend te moeten beantwoorden,
voor zoover bptreft het laatstgenoemd verdrag.
Zulks geldt niet voor het Transitverdrag met
bjjbehoorend Transitstatuut blijkens zijn
art. 3 kon dit. verdrag tot 1 December 1921 ge
teekend worden en op 28 November 1921 is
dit ook vanwege dc koningin voor hot rijk ge
schied, terwijl thans de parlementaire goed
keuring op het tractaat gevraagd wordt, daar
dit doorloopend bepalingen, wettelijke rechten
betreffende, inhoudt.
De hoofdgedachte van het „Statuut sur la
libertc du Transit" is deze, dat, indien het ver
keer tusschen twee landen moet gaan over het
gebied van een ander land, dit, als regel, den
vrijen doorvoer moet toestaan. Dc Ne-
derlandsche regeering mei wier beproefde ver-
keerspolitiek dit beginsel volkomen strookte
heeft van den aanvang of gaarne medegewerkt
tot zijn verwezenlijking in een algemeen Volken
bond-verdrag.
Het beginsel van eenen op geenerlei wijze aan
gedifferentieerd régime onderworpen vrijen
doorvoer den in art. 1 nader omschreven
„transports en transit" komt tot uiting in de
eerste twee artikelen van het statuut. Uit art. 2
blijkt tevens dadelijk, dot men zich heeft moeten
beperken tot spoor- en waterwegen: regelen
omtrent het in beteekenis steeds groeiende
(vracht)autoverkeer bleken nog niet bereikbaar,
terwijl men den doorvoer door de lucht buiten
het verdrag meende te moeten laten, om de
zelfde reden, die dc conferentie van Barcelona
in art. 1 dc „euvoois postaux" niet deed brengen
onder de „tronsports en transit", n.l. de om
standigheid dot het lucht- en posttransit reeds
elders regeling had gevonden of alsnog zoude
vinden.
Terwijl art. 3 en 4 poogen te waken dot de
vrije doorvoer „on equal teum" niet worde illu
soir gemaakt door doorvoerrechten of onrede
lijke tarieven, terwijl art. II zegt,dot een gun
stiger doorvoerrégime „on equal teum" geens
zins in strijd is met het verdrag en art. 13 de
oplossing van geschillen betreffende de uitleg
ging of de toepassing van het statuut regelt,
behelsen ingevolg alle overige artikelen be
perkingen van de doorvoervrijheid. En inder
daad, beziet men het vraagstuk dier vrijheid van
nabij, don blijkt aanstonds, dut ook hier onge
breidelde vrijheid niet in het algemeen belang
zoude zijn, over de vraag van het „hoever" de
zer beperkingen is natuurlijk veel verschil van
opvatting geweest.
De mogelijkheid is geschapen, dat naast het
algemeenc statuut de verdragsstaten daarvan,
onderling, bijzondere transitregelingen kunnen
maken, mits in overeenstemming met de begin
selen van het statuut.
Hullcbroeck over de Vlaamsche
beweging.
Na een zwerftocht door de Vlaamsche en
Nederlandsche nederzettingen in het K dden-
Westen van Amerika, is zoo wordt d.d. 1
Juni uit New-York aan het Hbld. geschreven
Emiel Hullebroeck te New-York teruggekeerd,
om zich morgen weer op de „Nieuw-Amster-
dam" naar Europa in te schepen. Gisteravond
zong hij ons het afscheid toe in de „Hollondsche
Club", waar een aantal leden der Hollandsche
kolonie met hun dames vereenigd waren om te
luisteren naar een korte voordracht over de
Vlaamsche beweging, gevolgd door een paar
van zijn leutigste liedjes.
De heer H. begon met te zeggen, dat de
Vlaamsche beweging een binnenlandsche aan
gelegenheid van België was en moest blijven,
en dot de Vlamingen van hun Noord-Neder-
lor.dsche stom- en taalgenooten niet anders
vroegen en verlangden dan sympathie en mo-
reelen steun. AJs taalverwant en cultureel hoo-
ger ontwikkeld achterland zou Nederland echter
voor de Vlamingen altijd van de grootste be
teekenis blijven en steeds aanspraak kunnen
maken op aanhankelijkheid, zooals die in de
laatste jaren lot uiting kwam in het Vlaamsche
verzet tegen het Franskiljonsche annexionisme.
De heer H. schetste daarop in vluchtige trek
ken de ontwikkeling van dc Vlaamsche bewe
ging, aanvangend met het jaar 1815, toen ko
ning Willem I twee universiteiten stichtte, te
Gent en tc Luik (dus in Vlaamsch en Waalsch
België), met het Latijn in beiden als voertaal.
De omwenteling van T830 en het groeiende
Belgische nationalisme had een streven naar
nationale eenheid ten gevolge, onder den in
vloed waarvan het Fransch als eenheidstaal de
overhand kreeg en Luik en Gent beiden wer
den ver-Franscht.
Dat de Vlamingen dit destijds toelieten zon
der weerstand te bieden, schreef de spreker toe
aan de omstandigheid, dat zij te zeer verdiept
waren in hun vreugde over verkregen onafhan
kelijkheid na eeuwen van vreemde overheer-
sching, en nu hun'land, zoo lang het slagveld
van Europa, ten slotte een periode tegemoet zou
gaan van gewaarborgde rust en veiligheid.
De Vlaamsche oppositie tegen de gestadig
groeiende Waalsche overheersching was aan
vankelijk beperkt tot een groep Vlaamsche in-
tellectueelen, die zich rondom Jon Frons Wil-
lems, hun leider, hadden geschaard. Eerst na
den wereldoorlog ontwaakten de Vlamingen als
volk tot het besef van hun kracht en hun be
teekenis. Eerst toen, nadat in T914 de Vlaam
sche soldaten door Gent trokken onder het zin
gen niet van den revolutionairen „Vloam-
schen Leeuw" maar van het eenvoudige in
nige „Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief';
en na de ellende en marteling van den User,
werd dc Vlaamsche beweging acuut en een
waarachtige volksbeweging.
De heer H. wilde niet ingaan op wat er aan
en achter den User was afgespeeld. Dat was
een zaak voor België. Maar hij herinnerde er
aan hoe het Belgische leger, dat stand hield
aan den User, voor 80 uit Vlamingen be
stond, een cijfer dat naderhand tot 92 aan
groeide. En zoo werd een der roemrijkste pagi
na's in de Belgische annalen der laatste jaren
door de onderdrukte Vlamingen geschreven.
Het activisme was oorzaak van de scherpste
vervolging tegen de Vlamingen. Het viel wel
licht te betreuren, al was het begrijpelijk, det
sommige Vlamingen, die het vertrouwen in
hun Waalsche bestuurders hadden verloren, be
reid waren om de ver-Vlaamsching van de
Gentsche Hoogeschool uit Duitsche honden te
ontvangen. Enkele heethoofden en droomers
gingen nog verder en zagen reeds een onafhan-
kclijken Vlaamschen staat, die den koning ver
vallen zou verklaren. Zij moesten boeten voor
hun daden en denkbeelden, en het staat vast dat
tallooze onschuldigen het lot der schuldigen
deelden. Na den wapenstilstand brak een ware
Waalsche furie los tegen de Vlamingen. De
spreker, die destijds het land bereisde om de
Vlamingen moed in te spreken, ondervond her
haaldelijk dat de bevolking van steden en dor
pen niet hardop meer Vlaamsch dorst spreken.
Men liet de hoofden hangen in vrees en moe
deloosheid. En het leek een onbegonnen taak
om Vlaanderen opnieuw te doen herleven.
Maar als dichter en zanger, die uit ervaring
wist hoe gevoelig het Vlaamsche volk is voor
den Vlaamschen zang, behield Hullebroeck zijn
vertrouwen In Ket lied. Hij zocht in de Vlaam-
sche dichters naar een vers, dat zou weergeven j
de hoop, die diep in de Vlaamsche ziel lag
verscholen. Maar bij hen ontbrak het juiste
woord. Ook de Noord-Nederlandsche dichters,
te lang ontwend aan onderdrukking, gaven hem
niet wat hij verlangde. Eerst bij de Afrikaan-
ders ontmoette hij de gemoedsstemming, den
verdrukten maar onknechtbaren geest in dicht-
woord omgezet, die in Vlaanderen weerklank
zou vinden. En met het „Vrijheidslied" van
Jan F. E. Celliers trok hij door Vlaanderenland
en ontstak er opnieuw de toorts van zelfvertrou
wen.
„Woes geweld mag Koog tij hou,
„Ket tings mag ons lede knouw
„Maar die leuse blij ons trouw:
„Vrijheid I Vrijheid I"
„JuKke mag vlr sla we wees,
„Manne-harte ken geen vrees,
„Duld geen boei vir lijf of gees
„Vrijheid I Vrijheid I"
Ook de verklaring van het Belgische annexio
nisme moet volgens H. in de anti-Vlnnmsche
beweging gezocht worden. Het begon in Brus
sel onder leiding van een groep bastaard-Vla
mingen de Franskiljons. Vlamingen (ik moet
het bekennen met het schaamrood op de kaken,
zeide H.) die zich tooiden met vreemde veeren
en zich schaamden over hun afkomst. Zij waren
het die een deel van het Belgische volk met
zich meesleurden in een campagne van haat en
laster. Maar hun einddoel was niet Zecuwsch-
Vlaanderen of Zuid Limburg, wier bevolking
slechts een versterking zou hebben beteekend
van het Vlaamsche element in België. Hun
'oogmerk was om eens en vooral een kloof te
splijten tusschen Noord en Zuid Nederland, om
Vlaanderen voorgoed van zijn culturedc achter
land te vervreemden door onherstelbaar antago
nisme, en om op die wijze aan de Vlaamsche
beweging in België den genadeslag toe te
brengen.
Maar de Vlamingen doorzagen het spel en
stonden als één man op om do plannen van het
„Comité do Ie politique nationale" te verijde
len. En in hun verzet, dot ten slotte sterk ge
noeg bleek om een onheil te voorkomen, gaven
zij het treffende bewijs van hun warme vriend
schap voor hun taalverwante buren.
De Vlaamsche beweging verkeert nu in het
stadium van organisotie. De Vlamingen zijn er
.zich van bewust geworden dat naast hun goed
recht de macht moet staan om hun aanspraken
te verwezenlijken. Om die macht te verkrijgen
is uitrusting noodig en dit is een moeilijke
taak omdat de Vlamingen over het algemeen
niet het kapitaalkrachtige deel der bevolking
uitmaken en de invloedrijke hoogere standen
en de „haute finance" tegen zich hebben. Des
niettemin zijn zij erin geslaagd om in de laatste
paar jaar een aantal Vlaamsche banken, cou
ranten en tijdschriften te stichten en om in de
politiek verschillende voordeelen te behalen die
hoop geven voor de toekomst. Terwijl vroeger
in het parlement nauwelijks een Vlaamsch
woord werd vernomen wordt deze taal bij de
debatten thans herhaaldelijk gebezigd. Bij de
jongste gemeenteraadsverkiezingen gingen ver
scheidene gemeenten en provincieraden voor de
Walen verloren (o.a. Antwerpen). En tenslotte
heeft de Tweede Kamer de ver-Vlaamsching van
de Gentsche Hoogeschool goedgekeurd hoewel
het ontwerp door den Senaat is verworpen.
Over dit laatste is H. echter niet rouwig. Er
blijkt volgens hem opnieuw uit hoe het hoo-
gerhuis tot de oudbakken instellingen behoort
waar nieuw bloed broodnoodig is. En dit laatste
staaltje zal voor de Vlaamsche kiezers een
duchtige aansporing zijn om bij de volgende
verkiezingen den heeren senatoren mores te
leeren, en zich politiek krachtiger dan ooit aan
een te sluiten.
De toekomst kan met vertrouwen worden te
gemoet gezien. De Vlaamsche jeugd, leeken en
geestelijken, en wat meer is de Vlaamsche
vrouwen, zijn bezield met de idem der Vlaam
sche beweging. En ten slotte is de natuur op de
hand der Vlamingen. Want terwijl de geboorte
cijfers in Vlaanderen naar boven gaan en het
met glans winnen van de sterftecijfers, gaan zij
in Walenland hard achteruit. En hoe treurig dit
ook is, beschouwd van algemeen Belgisch stand
punt, de relatieve positie der Vlamingen wordt
er des te sterker door.
De Godspenning.
Mw. C. Eerdmans—De HoII, presidente der
Ned. Ver. van Huisvrouwen schrijft
De Godspenning was in vroeger dagen het
bewijs van het aangaan eener dienstbetrekking.
Zooals de koop op de veemarkt door handslag
tot stand komt, zoo werd een dienstovereen-
komst bindend door het geven en aannemen
van een handgeld. Werkgever en werknemer
namen door het betalen en in ontvangst ne
men van den godspenning een verplichting op
zich, die door het gewoonterecht bindend werd
verklaard, om in dienst te nemen en in dienst
te komen.
Allengs is deze beteekenis van het handgeld
vervaagd.
Het Burgerl. Wetboek hield er geen rekening
mede en zweeg er geheel over in de redactie
van Titel 7, 5e afd., handelende over huur van
dienstbode en werklieden.
Bij herziening van deze afdeeling word het
volgende bepaald: art. 1637c„Indien bij het
sluiten der overeenkomst eon hand- of gods
penning is gegeven en aangenomen, ontleent
geen der partijen daaraon de bevoegdheid van
de overeenkomst af te zien, door het laten be
houden of het teruggeven van dezen hand- of
godspenning.
De hand- of godspenning knn in mindering
werden gebracht op het loon indien de dienst
betrekking niet langer dan 3 maanden heeft be
staan, terwijl zij voor langeren of onbepaalden
tijd is ingegaan".
Deze bepaling schijnt dus den godspenning
ten volle te sanctioneeren. Eens gegeven en
genomen blijft gegeven en genomen met de
verplichting in dienst te riemen en te komen.
Doch dc wét zegt niet, dat de godspenning een
vereischte is voor het tot stand komen van een
arbeidsovereenkomstimmers men kan ook
schriftelijk een overeenkomst aangóan (art.
1657d).
Het gebruik wil, dat het bedrag van den
godspenning' een zeker percentage van het loon
bedraagt. Bij de hooge loonen van dezen tijd
leidt dit tot ernstige bezwaren. De dienstbode,
die zich verhuurt, meent soms gedurende kor
ten tijd in dienst te mogen komen, om dan na
enkele dagen weer te verdwijnen, volhoudende
daartoe recht te hebben omdat zij dan den
godspenning immers heeft verdiend.
De huisvrouw kan don opnieuw gaan zoeken
en een godspenning geven.
Het komt ook voor, dat de dienstbode meent
door het teruggeven van den godspenning vrij
te zijn, de wet bepaalt het wel anders, doch dit
baat weinig, daar men haar slechts door een
civiele actie zou kunnen dwingen haar ver
plichtingen na te komen. Dit is echter ondoen
lijk, daar er eerst na vele maanden een uit
spraak zou zijn, terwijl men onmiddellijk hulp
noodig heeft en toch geen hulp in de huishou
ding zal begeeren, die tegen haar wil en ge
dwongen zou komen.
Verschijnt de dienstbode in het geheel niet,
dan is men zijn geld kwijt en kan men er ge
rust van afzien wettelijke stappen to doen
het terug te krijgen. Het komt ook voor, dat de
werkgeefster zich bedenkt en door het laten
houden van den godspenning van de zaak
meent af te zijn, dan is de dienstbode gedu
peerd. Er zijn in de praktijk zoovele bezwaren,
dat het goed zou zijn als wij er in konden sla
gen met dit gebruik volledig te breken, omdat 't
z'n eigenlijke reden van bestaan verloren heeft.
Het werkt allerlei verkeerde voorstellingen en
misbruiker, in de hond het hooge bedrag van
dit handgeld schijnt dit sterk te bevorderen.
De Vereeniging ven Huisvrouwen kon hierin
leiding geven en als al haar leden het een
drachtig willen, kan thans spoedig een einde
gemaakt aan wat inderdaad niet meer is van
onzen tijd.
Een verbod van godslastering.
De gemeenteraad van Zwijndrecht heeft on
langs in de politieverordening de volgende be
paling opgenomen „Het is verboden, op straffe
van hechtenis van ten hoogste 6 dagen, in het
openbaar of van de openbare straat of weg
zichtbaar, op welke wijze en door welk middel
ook. God te hoonen, te lasteren, dit te bevor
deren of daartoe gelegenheid te geven.
Enkele raadsleden hebben zich toen tot Gede
puteerde Staten van Zuid-Holland gewend, met
het verzoek die bepaling ter vernietiging aan de
Koningin voor te dragen. Gedeputeerde Staten
hebben hierop beslist, dat het ingelaschte ver
bod niet in strijd is met de wet of met het al
gemeen belang, zoodat zij geen termen hebben
kunnen vinden een voordracht tot vernietiging
te doem
VERKIEZING VAN EEN LID DER
PROVINCIALE STATEN.
In de vacature-Slotemaker dc Bruine.
Het centraal stembureau voor de verkiezing
van de leden van de Prov. Staten van Utrecht
is hedenmiddag bijeen geweest ter voorziening
in de vacature ontstaan door het niet aonnemen
van zijne benoeming in kieskring Utrecht II
door den heer prof. dr. J. R. Slotemaker de
Bruine.
Het stembureau heeft in diens plaats aange
wezen den heer D. Noordom te Maarn.
HET ZWITSERSCHE LEGERSTELSEL.
In de gistermiddag alhier gehouden verga
dering der Vereeniging van Beroepsofficieren
van de Ncderl. Landmacht hield de kapitein
van den Genenden Staf L. C. Preij een voor
dracht over de vraag of het Zwitsersche leger-
stelsel voor ons geschikt kan worden geacht.
Spreker vangt aan met een inleidende be
schouwing over de ontwikkelingsgeschiedenis
van het Zwitsersche stelsel, waarbij gewezen
wordt, op den voortdurenden strijd der kantons
om de militaire outonomie. Een stelsel, waarbij
aan de samenstellende deelen van den Bonds
staat niet een zekere invloed werd toegekend op
de legervorming, zou in Zwitserland onbestaan
baar zijn. Deze grootc belangstelling van de
zijde der kantons is verklaarbaar uit het oor
spronkelijke antagonisme, dat tusschen dc plaat
sen, later kantons bestond en is, toen dat anta
gonisme verdween, toch nog gebleven in den
vorm van een gevoel van sanmhoorigheid, het
welk weer leidde tot een streven om het eigen
contingent zoo goed mogelijk in orde te hebben.
Het is van groot belang dezen grondslag goed
in het oog te vatten en het spreekt van zelf,
dat in een land met zoo geheel andere geschie
denis, en waar belangstelling voor de legervor
ming van de zijde der samenstellende deelen
geheel afwezig is, de overname van zulk een
stelsel alleen naar den iriterlijken schijn moge
lijk zou zijn, omdat alles zou moeten berusten
op dwang in stede van op offervaardigheid,
die een kenmerk was en nog is van het stelsel
van den Bondsstaat.
Daarna wordt een uiteenzetting gegeven van
de vredesorganisatie en van de positie, die daar
in door het beroepspersoneel wordt ingenomen.
Hierbij wordt er vooral de aandacht op geves
tigd, dat waar er in Zwitserland, behalve het
militaire departement geen organieke eenheden
permanent aanwezig zijn, het werk dat bij ons
oip de mobilisatiebureaux wordt verricht, d. w. z.
de registratie der dienstplichtigen en hun ver
deeling over de oorlogsverbanden, in Zwitser
land door andere organen moet geschieden.
Deze organen worden gevormd door de Militar
Behörden der kantons, elk met talrijke militai
re of burgerlijke ambtenaren die aldus op zéér
belangrijke mate bijdragen in de kosten der de
fensie. Bij beschouwingen over het Zwitsersche
stelsel, waarbij vergelijking met Nederland het
doel is, worden deze kantonnale Militürbehörden
evenwel steeds buiten rekening gelaten, waar
door die vergelijking een onjuist beeld geeft.
Beschreven wordt voorts, hoe de beroepsof
ficieren werden opgeleid, hoe de bevordering
geschied, welke bepalingen omtrent de pension-
neering zijn gemaakt.
Hierbij wordt nog gewezen op het feit, dot de
comm.n van de Hecreseinheiten, vroeger ver
lofsofficieren, bij Besluit van den Bondsraad
van 1912 „für das ganze Jahr besoldet und
damit verpflichtet worden sind ihrc Zeit und
Kraft gonz den Kommandostellc zu widmen" een
bewijs dus, dat de proctijk toch heeft aange
toond, dat het niet mogelijk is, deze functie
naast een civiele betrekking op behoorlijke wij-
ze waar te nemen.
Daarna geeft Spr. een gedetailleerd overzicht
van de vooroefeningen der dienstplichtigen, hun
inlijving, hun opkomst voor eerste oefening, het
stelsel der herhalingsoefeningen en de verplichte
schietoefeningen na den eersten oefeningstijd.
Gewezen wordt op de uitgebreide Commissie,
die den Indeelingsdistricten bijstaat en waarin
naast specialisten voor onderzoek naar licha
melijke ontwikkeling ook psychologische specia
listen zijn opgenomen, om te zorgen, dat ieder
man komt op de juiste plaats, een eisch, die bij
een korten oefeningstijd uitermate klemt.
Voorts wordt uiteengezet, hoe de recrutenscho-
len der infanterie in het belang der dienstplich
tigen gelijkmatig zijn verdeeld over hel geheele
land, hoeveel verlofskader beschikbaar wordt ge
steld voor de opleiding en welke functie het
beroepspersoneel daarbij inneemt. Een verge
lijking met ons opleidingsstelsel in schooleen-
heden leidt tot dc conclusie, dat het geraamte
hetzelfde is (althans als men onze brigade ge
lijkstelt met de Zwitsersche divisie, hetgeen
ook juist is), alleen met dit verschil, dat het lei
dende orgaan van de Zwitsersche recrutenscho-
len (overeenkomende met onzen regimentsstaf)
geen beteekenis heeft voor het gemobiliseerda
leger en bij ons wel.
Een overzicht wordt gegeven van de opleiding
en voortgezette opleiding van verlofsonderof
ficieren en officieren.
Daarna gaat Spr. over tot het treffen van een
vergelijking van de krachten, die door Zwitser
land en die door ons kunnen worden opgesteld
en wijst er op, dat in groote trekken geno
men deze krachten niet veel uiteenloopcm
Vergelijkt men dan de kosten, dan ziet men
dat deze in Zwitserland bedragen 15 van de
totaaluitgaven en in Nederland 7 a 8 Per
hoofd van de bevolking in Zwitserland 24 francs
in Nederland 9.
Het Zwitsersche leger ïs dus duur en legt
in maatschappelijk opzicht (talrijke herhalings
oefeningen) zware losten op de bevolking. Spr.
is er niet van overtuigd, dat zij, die overname
bepleiten, hiervan wel doordrongen zijn.
Gewezen wordt nog op de wocrbclasting, die
in Zwitserland ieder dienstplichtige tot zijn 40e
jaar betaalt, indien hij niet dient en welke be
lasting voor 1925 op 8 millioen francs is ge
raamd. Deze zeer billijke belasting zou indien
men dan iets van Zwitserland zou willen over
nemen in de eerste plaats in aanmeitking
moeten komen; het is op geen enkelen grond
te verdedigen, dat jaarlijks aan 19000 jonge
lieden een plicht wordt opgelegd in het belang
van den staat, tenvijl 20.000 anderen geen enkel
offer behoeven te brengen en dus zéér worden
bevoorrecht.
Spr. geeft dan eenige oordeelvellingen over
de waarde van het leger, voornamelijk betref
fende geoefendheid van troep en kader, aan de
hand van de na de mobilisatie door den Zw. op
perbevelhebber en Ghef Gen. Staf uitgebrachte
rapporten. De totaal onvoldoende geoefendheid
komt hierin scherp uit, en de door den opperbe
velhebber gestelde eischen leiden zoowel in de
richting von uitbreiding van het aantal beroeps-
instructeurs als van verlenging von den oefe
ningstijd.
Aangehaald worden voorts oordeelvellingen
van het Zwitsersch militaire tijdschrift, die al
len op dezelfde kwaal wijzen.
Daarbij merkt Spr. op, dat ook bij ons
niet alles zonder kritiek is, maar indien men
don overweegt overstag te gaan,den is het naar
zijn mconing toch niet verstandig naar een stel
sel te grijpen, waarven men tevoren weet, dat
het, op zoo gunstigen bodem, nog slechte vruch
ten droeg.
Spr. zet dan uiteen, dat het stelsel bij ons oofc
zeer zeker thans niet te verwezenlijken zou zijn,
omdat wij nimmer instemming van het volk
zouden krijgen tot instelling van talrijke herha
lingsoefeningen, die uitermate impopulair zijn
en voorts, omdat een absoluut verbreken van elk
verband tusschen vredes- en oorlogsorganisa
tie zou voeren tot nog meer inkrimping van
beroepskader, hetgeen wij onmogelijk kunnen
missen om den achterstond in te holen, die er
bestaat ten aanzien van de voortgezette oplei
ding van verlofsofficieren en onderofficieren
Spr. toont dit met cijfers aan.
In sommige zaken kan Zwitserland ons ten
voorbeeld zijn en daarvan noemt Spr. over
brenging der Inspectiën als afdeelingen voor de
verschillende wapens aan het Departement, ge
lijk in Zwitserland, hetgeen vereenvoudiging zou
geven, niet het minst op administratief gebied.
Voorts goede selectie der dienstplichtigen,
zooals dit door de Indeelingsdistrictscommui in
Zwitserland geschiedt.
Verder verplichte schietoefeningen na volbrach
te eerste oefening, hetgeen thans ook practisch
mogelijk is, waarin nagenoeg alle gemeenten
door burgenvachten over de middelen daartoe
wordt beschikt.
Ten slotte steun van Rijkswege aan de vereenï-
gingen van verlofsofficïeren en onderofficieren,
tot versterking van den band met het leger.
Aan het einde wijst Spr. er op, dat het ook in
Zwitserland gistdat men er algemeen ontevre
den is met het stelsel en dat hij aantrof een
uiteenzetting van den Majoor Gen. Staf Bopp,
een reorganisatie der opleiding beoogende,
waarbij deze hoofdofficier komt tot een stelsel
dat in wezen geheel overeenkomt met het onze,
o.m. waarbij de opleiding van den troep in han
den van beroepskader is gelegd.
Spr. eindigde met de uitspraak, dat Ket Zwit
sersche stelsel .zich beweegt in de richting van
het Nederlandsche, dat hij hoopt, dat men ons
kadcrleger zal hooghouden, het kader daarvan
beschouwend ais het fundament, quantitatief
op peil en qualitatief op hoog peil, als onmis
bare voorwaarde voor een goed geoefenden
troep en voor de deskundigheid van haar dienst
plichtige aanvoerders.
Gemeente lij ke Arbeidsbeurs.
Aanvragen van Werkgevers op 14 Juni '22
le. Volwassenen.
1 Blikslagers, 3 dagmeisjes, 2 diestboden, 1
kel!ners-le«rling.
Aanbiedingen van werkzoekenden op 14 Juni
1923.
1 betonwerker, T timmerman beneden de 18
jaar, 1 metselaar beneden de 18 jaar, 1 straat
maker-handlanger, 1 leerling-meubelmaker, I
beeldhouwer, 1 borstelmaker, 1 mach.-schoenm.
2 schoensnijders, 2 banketbakkers, 9 bankwer
kers, 2 behangers-stoffeerders, 1 bierbottelaar,
6 boekbinders, 8 boekdrukkers, 2 boekhouders,
3 broodbakkers, I dagmeisje, 6 electriciens.
79 grondwerkers, 1 schipper, 2 chauffeurs, T
leidster-fabriek, 1 huisknecht, I hulp in de huis
houding, 6 kantoorbedienden (mann.) 1 kantoor
bedienden (vrouw). 8 kantoor werksters, 3 kell-
ners, 1 kok, 12 letterzetters, 4 loodgieters, 2
loopknechts, 124 losse arbeiders, 2 machinale
houtbewerkers, 4 machine-bankwerkers, 1 ma
chine-teekenaar, 1 incasseerder, 1 correspon
dent, 8 mngazijnknechts, 2 metaaldraaiers, 8
metselaars, 12 meubelmakers, 2 monteurs, 3
naaisters, 45 opperlieden, 1 pettenmaker-uni
form, 2 rijwielherstellers, 2 schilders (huis), 2
schoenmakers, 18 sigarenmakers, 1 Smid-
bonkweriker, 2 slagers, 2 stokers, 1 steno-typis
te, 1 papierbcwerkster, 1 stukadoors-leerling, X
suikerwerker, 1 tabaksbewerker, 1 teekenaai*
(werktuigkundig), 8 timmerlieden, 3 voerlieden,
2 wagenmakers, 1 waschvrouw, 13 werkvrou
wen, 1 zadelmaker, 1 zwikker (schoen), 1 voor-
slaander, 2 metaalslijpers, 3 wevers, 1 Boter-
maker, 1 suikerwerkers-leerling, 1 kosjesmaker,
I plakker, 2 reizigers, I handelsreiziger, 1 mai
gazijnmeester,