AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE eemlander"2*»—22s°"-1921
TWEEDE BLAD.
BINNENLAND.
Ruimte en tijd.
Eenige weken geleden meldden de kran
ten, dat een Britsch-Indische prins in den
trein tusschen -Vlissingen en Berlijn was ge
storven. Bij het lezen van dit bericht zullen
de overgevoeligen onder ons terstond heb
ben gedacht aan het versje van Rosalie Lo-
veling, waarin een meisje de vensterluiken
openend, op een grauwen wintermorgen vier
soldaten met een kist voorbij ziat komen.
Wien.dragen zij zoo vroeg ten grave?
Een vreemden knaap; een jong soldaat.
De straat is leeg en toe de huizen,
En niemand,, die er achter gaat.
Zoo ver van huis alleen gestorven
In 't gasthuis van een vreemde stad.
En onbeweend naar 't graf gedragen,
Terwijl men ginds zoo lief hem had I
Er ligt iets wreeds in zulk een sterfgeval,
als dat van den Britsch-Indischen prins. Wie
hebben hem bijgestaan in zijn laatste oogen-
blikken Onverschillig publiek, treinperso
neel, reizigers, die een taal spraken welke
hij niet verstond en die hem aangaapten
met blikken die hij niet begreepEn on-
dertusschen zaten daar ginds in het weel
derig paleis van het verre Indië de niets
vermoedende huisgenooten van den ster
venden prins.
De laatste oogenblikken van zulk een on
der onbekenden stervende l Verbijsterend
is de gedachte, dat de verwanten daarginds
niets bemerken van dit onverwacht af
scheid; dat zij juist misschien bezig zijn met
vroolijk spel op hetzelfde moment waarop
een wegvlietend bewustzijn hen gedenkt. Al
bestaat in sommige menschen het vermo
gen, uit de verte mede te leven en op een
nfstand getuige te zijn van hetgeen een ge
liefd hart ervaart, deze telepathie behoeft
niet wederzijds te zijn en buitendien ver
groot de ervaring van de ramp uit de verte
het leed, omdat men in de onmogelijkheid
verkeert, hem, dien men stervende weet
lichamelijk te bereiken.
Afstand is, als men zich hiervan goed re
kenschap geeft, een# gruwelijk iets. Door
ruimte gescheiden te zijn van genooten,
wens bijstand men in een hachelijk oogen-
blik behoeft; door ruimte onbereikbaar te
zijn voor het liefhebbend oog, voor de
troostende stem, voor het streelend gebaar.
Afscheid riemen is altijd iets hartver
scheurends. De trein rijdt weg en men staat
plotseling eenzaam tusschen het gedrang
op 't perron. Niet meer te kunnen spreken
met den vertrekkende, wiens hartelijk woord
nog naklinkt.
Klonk het maar niet na. Want nu wekt de
herinnering het besef van het gemis. Wij
gaan verder, onze zaken roepen ons. Maar
waarom beschikken wij niet over de volle
aandacht De plicht van het heden lijdt on
der de naklanken van het verleden. Wat uit
onze oogen verdween, hechtte zich vast aan
onze ziel. Hoe verder het verdwijnt des te
angstvalliger klemt het zich vast in de her
innering. In onze droomen en stille oogen
blikken herleven de schimmen van het wel
eer. Verwijtend kijken ze ons aan, omdat wij
ze konden verloochenen. Ze lokken ons te
rug naar een tijd, die blijder, jonger en in
niger was. Ze omsingelden ons met beel
den, die zoo sterk en zoo indrukwekkend
worden, dat het heden er bij verbreekt, dat
de toekomst alle waarde verliest.
De tijd is een sneltreinonverbiddelijk
heeft hij meegevoerd alles wat m het wel
eer onzen rijkdom uitmaakte. Wij trachten
ze te hervinden, onze verloren levensrijk
dommen. We ondernemen een bedevaart
naar ons ouderhuis, naar een vroegere
woonplaats, naar een plek vol herinnering.
We sporen jeugdvrienden en oude kennissen
op. Maar huizen en steden en menschen
zijn dezelfde niet meeralles is anders ge
worden; wat wij zoeken, is onherroepelijk
weg.
Onherroepelijk weg zal het uur zijn,
waaraan wij ons later het hartstochtelijkst
vastklemmen. Ook dit uur, alle uren. Ook
tijd is, als men dit bedenkt, een gruwelijk
iets.
Wij menschen zijn, naar onze aardsche
verschijning, aan ruimte en tijd gebonden.
En deze band is erger dan alle slavernijzij
is, zooals de Fransche schrijver Barbusse
zegt, het kruis der menschheid. Ruimte en
tijd; „o, die twee dingen, zoo onzichtbaar en
zoo waarachtig, die elkaar kruisen juist bo
ven het punt waar wij ons bevinden", aldus
kermt deze gevoelige ziel. „Wij zijn gekrui
sigd op den tijd en de ruimte".
Wanneer wij, eenzame stervelingen, el
kander niet in df n geest mochten bezitten
wanneer ons het vermogen ontbrak, met
onze verbeelding te leven in verleden, heden
en toekomst tegelijk; wanneer onze herin
nering niet was de verzamelplaats, waarin
dooden en levenden elkander zonder ver
wondering begroetten en waarin door lan
den en zeeën ^escheidenen niet vertrouwe
lijk bijeen-woonden, het leven zou ondrage
lijk zijn.
Laai. nrts erkentelijk wezen, dat in het do-
roer-v van ons bewustzijn een wijkplaats
bestaat, waar de beide kwelgeesten der naar
gemeenschap hunkerende harten, waar
ruimte en tijd de toegang is ontzegd.
H. G. CANNEGIETER,
De aanbieding van het
Nationaal Huldeblijk aan
H. M. de Koningin.
Gistermiddag in de Nieuwe Kerk te
Delft, waar het gerestaureerde koor
dier kerk werd aangeboden bij ge
legenheid van het zilveren regee-
rings jubileum.
Een onzer eigen verslaggevers meldde ons
gisternamiddag uit Delft
Men zal zich herinneren, dat vele maanden
geleden in ons land een comité gevormd werd,
dat zich ten doel stelde een blijvend aandenken
tot stand te brengen bij gelegenheid van het
zilveren regeringsjubileum van Hare Majesteit
do Koningin. Dit comité riep de belangstelling
in van alle Nederlanders voor het plan het
Koor van do Nieuwe Kerk te Delft in welke
kerk zooals men weeV zich de graven van ons
vorstenhuis bevinden geheel te restaureeren,
door het zooveel mogelijk terug te brengen in
den oorspronkelijken vorm, en dit gerestaureer
de koor don te doen zijn het geschenk van het
Nederlandse!^ volk aan zijn Koninginne, als
een onverwclkbare herinnering aan de eerste
Septemberdagen van 1923, toen Wilhelmino
vijfentwintig jaar het Vaderland had geregeerd.
De aanbieding van dit geschenk heeft heden
(Vrijdag) middag in de Kerk van Delft plaats
gehad het spreekt wel haast van zelf, dat dit
'middaguur is geworden tot een buitengewoon
indrukwekkend oogenblik en dat in dit Dclft-
sche bedehuis, waar voor de Oranje's zoovele
ontroerende momenten zijn beleefd, van mid
dag een plechtigheid voltrokken is, vol van
diepe wijding, onvergetelijk voor de velen, die
het voorrecht genoten er bij tegenwoordig te
mogen zijn.
De Koninklijke familie kwkam te half twee
aan de kerk, boven welker hoofdingang een
baldakijn van grijs fluwpel was uitgebouwd, ter
wijl aan weerszijden van den ingang groene
heesters waren geplaatst. De Koningin-Moeder
airivcerde eenige minuten vroeger, aan de
kerk verwelkbmd door de heeren de Vos van
Steenwijk (lid der Eerste Kamer) en J. Mus P.
Rzn. uit Rotterdam. Zij werd door deze hee
ren naar den voor haar bestemden zetel ge
leid, staande vóór de graftombe der Oranje's
in het koor der kerk. Even later werd de
komst van H. M. de Koningin aangekondigd,
vergezeld door Prins Hendrik en Prinses Juli
ana de Koningin werd bij het betredën van
het kerkportaal begroet door den heer C. v.
d. Voort van Zijp (lid der Tweede Kamer),
den voorzitter van het Comité, dat voor cit
nationaal huldeblijk het initiatief nam terwijl
deze de Koningin de kerk binnenleidde, was
het dc heer W. H. van Loon die de honneurs
waarnam tegenover den prins, de dames Have-
lear (uit Ede) en van Wijnbergen (uit Utrecht)
waren aangewezen om prinses Juliand te be
geleiden. In het kerkportaal werden de Konin
gin-Moeder bloemen aangeboden door een
dochtertje van den heer v. d. Voort van Zijp,
Mejuffrouw Tonny v. d. Voort van Zijpde
Koningin ontving b\j haar binnentreden een
Bouquet uit handen van Mejuffrouw Haveloar,
terwijl prinses Julieno bloemen kreeg, hoor
aangeboden door Mjuffrouw Greta v. d. Voort
van Zijp, een jonger dochtertje van den voor
zitter van het comité. Toen de leden von het
vorstenhuis van uit het vóórportnal de kerk
zèlvc binnentraden, klonk van het orgel, waar
men bij het binnenkomen onder-door wandelt,
een fantasie op onze volksliederen, uit welke
fantasie de organist (voor deze speciale plech
tigheid Dr. Johnn Wogenaar, directeur van
het Koninklijk Conservatorium uit 's Gravcn-
hage) aan het slot het oude Wilhelmus op den
vooigrond bracht, dat wel buitengewoon im
poneerend door de Kerk schalde. Toen het
orgel zweeg zong het koor van de Madrigaal-
vereeniging onder leiding van Sam Dresden uit
Amsterdam den 138c psalm (van Swcclinck)
Laot nu met mogt*wat in mij leeft
U roemend dank en eer bewijzen.
En voor de grooten dezer aard
Van U, o God, getuigenis geven.
Aanbidden in Uw tempelkoor.
Uit "shorten grond Uw goedheid loven,
Want Gij hebt mij Uw gunst verleend
En schitt'rend mij Uw trouw bewezen.
Rede van den heer v. d. Voort van
Zijp. Een gedenkwoord dat ten titel
droeg „Vorstin, Vorstenhuis, Va
derland".
Thans was het oogenblik genoderd, waarop de
heer C v. d. Voort van Zijp, lid der Tweede
Kamer en voorzitter van het Nationaal Huldi-
gingscomité, de beteekenis van de Koor-restau
ratie in verband met het regeeringsjubileum
zou toelichten. Hij deed dit in een rede, waar
uit wij het volgende aantcekenden
Wij vangen aan met de belijdenis Eere zij
den Koning der Eeuwen
Het is mij een zeldzaam voorrecht Uwe Ma
jesteit namens die allen aan deze plaats eer
biedig te mogen begroeten met Uwe Konink
lijke Moeder, voor Wie Uw regeeringsjubileum
óók een hoogtij geworden is, niet slechts om
dat Zij getuige zijn mocht van zoo toltooze
uitingen van oprechte aanhankelijkheid von ons
volk tegenover U, maar ook wijl Zij opnieuw
heeft ervaren, dot het in al zjjn kringen Haar
met dezelfde groote vereering omringen blijft,
en nog steeds met dankbaarheid gedenkt wat Zij
was cn deed voor Haar Dochter cn Haar Volk;
met den Prins der Nederlandenen met Uw
kind, onze Prinses Juliana op Wie, naarmate
de jaren snellen, onze hoop rich meer en meer
richt
Majesteit, wij donken U, dat Gij gedurende
deze vijf en twintig jaren U geheel aan Uw
volk gegeven hebt. Gij zijt niet hoog boven
dat Volk blijven staan Gij zijt in geen enkel
opricht vreemd aan dat volk gebleven. Van
den aanvang van Uwe regeering of hebt Gij U
onder Uw volk bewogen, en Gij kent hetGij
kent het in zijn arbeid en in zijn spelen, in rijn
zorgen en in zijn lachGij kent het in rijn
roerige fabrieken, en op zijn levendige rivieren,
en op rijn vruchtbare akkers.
Majesteit, wij danken U, dat Gij zoo trouw
voor de belangen van Uw volk hebt gewaakt.
Wat aan geestelijk goed ons Volk rijker kon
maken, het mocht zich steeds in Uw warme be
langstelling verheugen. "Gij* waart gereed om
in grooten nood door Uw kloeke daad mach
tigen steun te verleenen door een nationaal Co
mité, dot terecht het praedicaat „Koninklijk"
dragen mocht. Bij zware rampen, nis dijken be
zweken, of ellende rondwaarde over de heide,
of de storm méér slachtoffers vroeg van ons
dappere zeevolk, waart Gij de eerste om hulp
te bicden.
Majesteit, wij danken U, dat Gij Uw zorg
hebt willen wijden aan het verzekeren van de
jaren, dat voortdurend gevaar van twee kan
ten dreigde, en zoowel van U als Van Uwer
Mnjesteits Regeering naast beleid vooral zelf-
behcersching werd geëischt.
Aan die dankbaarheid jegens U zijn Vorstin,
Die slechts voor Haar Volk heeft geleefd, en
op Wie Hoor Volk steeds rekenen kon, heeft
ons volk uiting willen geven, door dit geres
taureerde koor op te richten als een monument.
Het koos de restauratie van dit koor niet, om
dat op deze plek de rustplaats is van Uw
Doorluchtig Geslacht. Ook hier geldt Christus
woordlaot de dooden hun dooden begraven.
De ranke, met eikenloof gesierde zuilen, die
als wachters staan rondom het eeremonument
van Willem van Oranje, wijzen naar omhoog
en de rijzende lijnen en togen roepen naar het
zonlicht henen. Straks zal een plaat zijn aan
gebracht waarop geschreven Resurrectionem
exspectat Guilelmus Primus, Poter Patriae. Ja,
de Vader des Vaderlands verwacht hier de we
deropstanding. Zijn monument spreekt von le
ven. Van levend geloofvon levende trouw
van levenden moed. Het beeld van den gestor
ven Held. rust daar in marmer op de sponde
manr naar voren treedt zijn bronzen gestalte,
als wilde zij ons eraan herinneren, dat Prins
Willem I onverwoestbaar zijn stempel op onze
historie heeft gezet Door de restauratie is de
omgeving met het monument in overeenstem
ming gebracht. Voor de vaalheid der muren is
in de plaats getreden de teere gloed van het
baksteenmetselwerk noeste arbeid van bekwa
me henden en ik moge hier warmen dank
brengen aan de arbeiders, hoog en laag, die
met zoo groote toewijding zich aan dit werk
hebben gegeven bracht weer het gebladerte
der kopiteelen te voorschijn, dat door een dood-
sche kalklaag was bedekt. En wie het oog
naar omhoog richt, wordt bekoord door het
lichtende kleurenspel van vensters en kap. Zoo
moge ilc dan nu in opdracht van het „Comité
voor het Nationaal Huldeblijk aan Hare Ma
jesteit do Koningin", namens Uw Volk Uwe
Majesteit aanbieden dit gerestaureerde kooren
ik moge Uwe Majesteit daarbij de verzekering
geven, dat het aanzienlijken en eer.voudigen,
vooral vele eenvoudigen, een vreugde was U
in dezen vorm te mogen schenken een blijk van
dankbaarheid en van hulde. Wij mochten als
volk aan zijn Vorstin bij Haar Zilveren re
geeringsjubileum dit huldeblijk aanbieden. En
het was ons ccn oorzaak van vreugde te ver
nemen, dat de keuze ervan Uwe Koninklijke
instemming had. Kon het eigenlijk ook anders.
Dit monument, .dit wij vgox onze J/orstin op
richten, eert tovens óns Vorstenhuis. Ons volk
riet toch in U vóór alles een Oranje. In gees
telijken zin reiken Uwe Majesteit en de Vader
des Vaderlands elkander de hand. En wanneer
straks de band tusschen Oranje en Nederland
vier eeuwen leng zal hebben stand gehouden,
dan is dit in de eerste plaats omdat die band
door God gelegd werd tusschen een Willem
den Zwijger en ons volk.
Ik weet het, dat door velen buiten onze gren
zen deze verhouding tusschen Vorstenhuis en
Volk niet wordt verstaan. En de vreemdeling,
die onze jubileumfeesten heeft bijgewoond,
heeft zich verwonderd afgevraagd „Van .waar
die vereering Op die vraag kon alleen een
Nederlander het antwoord geven, die doorvoelt
wat Oranje in de historie was, en doorleeft wat
Oranje heden ten dage nog is. Vooral in den
nieuwen tijd, dien wij doormaken, een tijd waar
in democratie van velerlei keur, maar meest
van licht gehalte, door Europa rondwaart,
schijnt het haast een anachronisme den lof
van zijn Vorstenhuis te beringen. En toch her
halen wij thans, na vijf en twintig jaren,
wat Schaepman bij de inhuldiging van Uwe
Majesteit zong
In vrijheid eert U 't vrije volk.
Als zijner vrijheid heiige tolk.
Als zijner hoogste hoogheid eere
De draagster van zijn heerlijkheid,
't Symbool van zijn zelfstandigheid.
Van heel zijn recht de hechte weere.
En zijner eendracht vastigheid.
Als vrij volk eeren wij U, omdat wij onder
Uw Huis veilig waren, en Gij met ons „Hol
land houwen" wilt.
Als vrij volk eeren wij U, omdat Uw Huis
bewees recht en gelijk te willen.
Als vrij volk eeren wij U, omdat wij, hoe
dan ook vaak verbeeld, rondom Uw troon
staande, één volk zijn.
Uwe Majesteit heeft den wensch te kennen
gegeven, dat de feesten een eenvoudig karakter
zouden drogen, en zich zouden beperken tot
een nationale betooging. Dezen wensch eer
biedigend zijn door geen enkel land bijzondere
missies afgevaardigd. Toch zijn er van elders
gekomen, wier aanwezigheid ik ben er van
overtuigd dit te mogen zeggen Uwe bijzon
dere instemming heeft Ik noem in de eerste
plaats de Prinsen van Solo en Djocja en den
Sultan van Boelocngcn, die de reis uit het
verre Oosten van het Rijk hebben aanvaard,
om aan Uwe Majesteit oan to bieden de betui
ging van trouw en aanhankelijkheid. Kan het
wel anders dan dat zij hiervan verzekerd zijn,
dat wanneer een Koningin von Nederland, zóó
geliefd door Haar Volk, verklaart dat Zij zoo
wel in Nederland als in 't Oosten cn het Wes
ten van het Rijk rechtvaardigheid wënscht te
betrachten, en naar Haar vermogen wenscht bij
te dragen tot verhooging van het geestelijk en
stoffelijk welzijn der bevolking, dit geen ijdele
woorden kunnen zijn. Moge hun aanwezigheid
hier ertoe bijdragen dat de samenwerking van
alle krachten hier en in Indië wordt bevestigd,
cn het Vaderland gebouwd. Welkom is ons
de buitengewone gezant, die uit Zuid Afrika
overkwam, om namens onze stamverwanten
daarginds zijn heilwenschen aan onze Vorstin
over te brengen. Als wij over de Nederlanders
in den vreemde spreken, gaan onze gedachten
't eerst naar zijn land.
En 't verwondert ons niet dat de Afrikaners
op dit jubileum Uwe Majesteit iets hadden te
zeggen, waar de kloeke daad van U als jeug
dige Vorstin nooit uit hunne herinnering wordt
uitgewischt, toen Gij een der bodems van Uwer
Majesteits Koninklijke Nederlendschc Marine
derwaarts hebt gezonden, en in 't midden van
Uw Volk hebt willen opnemen den grijzen
Staatspresident, om onder een stamverwante
natie, die zoo scherp mede voelde de slagen
aan zijn land toegebracht, uit te rusten. Wij
verblijdden ons dat er uit de Nieuwe Wereld,
mannen en vrouwen kwamen om Uwe Majesteit
te huldigen. Wij weten hoe sterk in de Vereenigde
Staten von Noord-Amerika de sympathiën
voor Holland zijnwij weten' dat velen zich
gaarne hun Hollondsche ofkomst herinneren, cn
wij zijn dankbaar dat zij de oude banden vast
houden, niet het minst met ons Vorstenhuis.
Wars van alle nationalisme, hebt gij Uw
Volk gewezen op de nationale beteekenis van
ons woord en ons lied, van onze kunst en onze
cultuurwas het Ueen oorzaak van vreugde,
als onze driekleur wapperde over de wijde wa
teren werd door U niets nagelaten wat onze
vederlondsche industrie helpen kon zich baan
te breken. Gij hebt ons volk geleerd zichzelf
te zijn. Gedurende deze vijf en twintig jaren
hebt Gij het vaderland gediend in den besten
zin des woords.
Daarnaast is het steeds Uw streven geweest
goede betrekkingen te onderhouden met de an
dere volkeren. En wanneer Nedcrlqnd thans een
eervolle plaats in de rij dier volkeren inneemt,
dan is dit niet 't minst van dit streven de
vrucht. In de nabijheid van het monument van
Willem van Oranje die de vrijheid van ons
volk met het zwoord moest veroveren, rust dc
figuur van Hugo Grotius, die de lijnen van het
volkenrecht trok. Dc viering van Uwer Majes
teits jubileum moge een nationaal karakter dra
gen aller oog moge op Vorstin, Vorstenhuis
en Vaderland zijn gerichttoch zal over de
grenzen heen klinken naast den nationalen
jubel óók deze toon, dot Koningin Wilhel-
mina cn Haar Volk den oprechten wensch koes
teren, en bereid zijn met alle krocht ertoe mede
te werken, dot het „eole justitiam" werkelijkheid
worde in de verhouding der volkeren, opdat
het licht doorbreke in de donkerheid, die thans
de wereld omvangen houdt. Wanneer ons volk
zich thans gekweten heeft van een duren plicht,
door het herstel van dit bouwwerk tot stond
te brengen, dan eert het in dit werk ook het
Vaderland.
Majesteit, Gij hebt dezer dagen getoond, dot
Gij Uw dienaren niet vergeet, waar hun de
krachten ontbreken om U te komen huldigen.
Gij hebt ons een wenk gegeven, en wij hebben
dien verstaan. Van Kornebeek, de Savornin
Lohman, on laat mij als derde moge noemen F.
Graaf van Bylendt, thans elders vertoevend,
hoe verschillend in politieke opvatting, zijn drie
staatslieden, die 't welzijn van het Vaderland bij
alles voorop stelden. Wij nemen hun trouiv ten
opzichte van Vorstin, Vorstenhuis en Vader
land ons ten voorbeeld. De jongeren roepen wij
op om de gelederen te sluiten. Aan onze kin-_
deren zullen wij vertellen Gods daden in onze
historie, door Oranje verricht.
Alle aanwezigen staan nu op cn
zingen twee coupletten van het
Wilhelmus.
Nauwelijks had de heer v. d. Voort van Zijp
uitgesproken, of Wagcnaar zette op het orgel
het Wilhelmus in, wat voor het publiek in de
kerk, dat onmiddellijk was opgerezen bij den
eersten orgelklank, de uitnoodiging inhield om
mede aan te heffen
Mijn schild ende betrouwen
Zijt Gij, o God en Heer"
Middelerwijl legde de heer v. d Voort van
Zijp namens het Nederlondsche volk een groote
krans bij de graftombe in het midden van-het
gerestaureerde koor, welke krans getooid was
met oranjelinten, waarop een roset was aange
bracht in de kleuren van rood, wit, blauw. Op
een der oranjelinten stonden in zilveren letters
gedrukt„Wilhelmina Regina. 1898 September
1923". In het midden dier woorden prijkte ccn
kroon. In dit verband zij nog even gereleveerd
dot vóór den aanvang der plechtigheid, zonder
dot daarbij gesproken werd, een krans wos
neergelegd bij het grafmonument- van Hugo
Grotius.
e
Hare Majesteit de Koningin beant
woordt de toespraak von den heer
v. d. Voort van Zijp.
Onder diepe, zéér indrukwekkende stilte, stond
nu de Koningin van horen zetel op, om haar
denk uit te spreken voor het geschenk haar
uit naam van het Nederlandsche volk in dit
middaguur aangeboden.
Mijnheer de Voorzitter,
In deze voor mij onvergetelijke ure zij
mfjn eerste woord een van diepgevoelden
dank aan mijn gehecle volk voor de gansch
bijzondere wijze waarop hetzelve mij met
zoo groote g'cestdrift von zijne toewijding
en trouw heeft blijk gegeven en de thans
achter ons liggende Weken tot een nimmer
te vergeten hoogtij voor mij en voor de
mijnen heeft gemaakt. Niet minder worm is
mijn donk aan qllen die de van zooveel
kunstzin getuigende restauratie van dit koor
hebben tot stand gebracht als blijvende her
innering aan mijne vijf en twintig jarige re
geering. Ook U, Mijnheer de Voorzitter,
betuig ik mijne erkentelijkheid voor de ge
voelvolle woorden tot mij gericht
Mijn volk heeft een zeldzaam fijn besef
getoond van hetgeen mij bindt aan Willem
den Zwijger, wiens geesteskind fk mij in
meer don één opzicht gevoel. Het ware in
strijd met zijn willen en 6treven hem te
eeren, of lof too te zwaaienimmers onze
historie is Gods werk en in dit licht zag
hij de feiten. Juist dat Godsbestier heeft de
gedachte die in zijn denken ontsproot in ons
Vaderland doen wortclschietcn, hoor gesteld
tot eene waarheid waarop zoowel het ge
bouw van den staat als het rechtsbewust
zijn der natie rusten.
Uit dc treffende hulde, alhier door zoo
zeer verschillende geledingen der bevolking
gebracht, zie ik dat die waarheid begrepen
en beaamd wordt en ik donk allen voor de
bevestiging daorvan op dit oogenblik. Deze
breede en diepe gedachte bindt Nederland
aan Oranje cn omgekeerd Oranje oan Ne»*
derland. Ik dank God voor dien band die
ons in staat stelde menig gevaar te trot-
seeren.
Nu wij geschaard staan om de rustplaats
van Willem van Oranje en diens nazaten,
die in zeer onderscheiden tijdperken onzer
geschiedenis hunne krachten modhten geven
aan de zaak des Vaderlands, ontvolle mij
een uit het hart gewelde kinderlijke hulde
aan mijn diepbetreurden vader die mij voor
af ging en voorging in het hooghouden
der aloude tradities en aan haar die zijne
voètstappen drukte en wier tegenwoordig
heid mij met dankbaarheid vervult
Met blijdschap begroet ik de afgevaardig
den van mijn volk, zoowel die uit de elf
provinciën als hen die van de declen van
Nederland van overzee tot mij kwamen en
die mij daarmede opnieuw blijk- gaven van
de hechte snamhoorigheid des Rijks. Hier
bij gaan mijne gedachten ook uit naar on
ze landgenooten die niet in het Vaderland
wonen, maar met woord en daad in deze
dagen bewezen, met ons mee te leven. Ook
de gasten vertegenwoordigende onze geest
en stamverwanten in den vreemde heet ik
van harte welkom.
Tezamen hebben wij rijke stof tot roe
men in Gods trouw die menigvuldig ver
hoord heeft de bede door den stervenden
Vader des Vaderlands gestameld. God heeft
zich over het volk van Nederland ontfermd
niet alleen in het verleden doch ook in den
tijd die ons allen nog zoo versch in het ge
heugen ligt. Verleden. Verleden cn heden
reiken elkander de hand. Ons volk heeft in
de geschiedenis ccne roeping vervuld. Onze
worsteling tegen vreemd geweld, de hei
ligste rechten en vrijheden die wij daardoor
mochten verwerven, waarvan allen binnen
onze grenzen de zegeningen ondervonden,
de groote mannen waarop ons volk schier op
elk gebied mag bogen en die ons land tot
weft?ldvermaordheid brachten, dit alles heeft
ons in staat gesteld die roeping te vervul
len. ja nog meer, ook andere volken hebben
daarvan den zegen ondervonden. Ook thans
er. voor de toekomst is er eene taak voor
ons weggelegd, zoowel binnen eigen gebied
als in het groote gezin der volkeren. Moch
ten wij allen, ziende op den Vader des Va
derlands en willende ons zelf zijn en blijven,
onverpoosd voortbouwen op de grondslagen
door hem gelegd en puttende uit de schat
ten, ons door een groot voorgeslacht na
gelaten, vooranngaan op den weg van be
schaving en vernieuwende kracht en met de
hulp van God het woord in toepassing
brengen„Wees een zegen".
Onthulling van een gedenkplaat
in de Kerk.
Tot de plechtigheden van dezen middag be
hoorde óók de onthulling van een gedenk
plaat. Deze plnut, beter gezegddeze ge
denk steen, was geplaatst in den linkermuur
van het nu gerestoureerdo kcrkgedcelte. Een
dood-eenvóudigo steen, uitgevoerd in grijs-
lose kleur; hij was gedurende het eerste ge
deelte der samenkomst oan het oog onttrok
ken door de bedekking die er overheen was
gehangen, een vlag, dia in haar ontplooiing
den ganschen steen besloeg. De Koningin was,
nadat zij de redevoering van den heer v. d.
Voort van Zijp beantwoord hod, opgestaan en
met enkele ledon van haar gevolg naör den
vleugel gewandeld, waar rich de gedenksteen
bevond. Daartoe uitgenoodigd trok Hare Majes
teit het vlaggedoek weg, waarna de steen in
zijn gcheelen omvang zichtbaar kwam. Men
leest er deze woorden op
„In het jaar van het zilveren regeerings
jubileum van Koningin Wilhelmina werd
deze gedenksteen door Hare Majesteit ont
huld op 21 September 1925 bij het tot
stond komen vnn het herstel van het Koor
dezer Kerk."
w
I
Een overzicht van de Koorrestau
ratie zelve.
De lezer van dit verslag verlangt natuurlijk
óók iets te lezen van de thans gereed gekomen
restauratie. Nu is het, uit den aard der zaak,
voor iemand die de Nieuwe Kerk te Delft
niet kent, niet gemakkelijk rich voor te stel
len, wot met deze' restauratie is bereikthet i«
efen uiterst moeilijke taak daarvan ecnig beeld
te geven in een courant, als het geschrevene
niet op de voornaamste punten met photogra-
fische afbeeldingen kan worden verduidelijkt.
Wie een restauratie-beschrijving moet lezen
zonder bijbehoorende ploten, die krijgt el zeer
spoedig een gevoel van wreveling, héél na
tuurlijk cn met het oog daarop zullen wij ons
bepalen tot enkele algemeene mededeclingen,
die wij zullen trachten vrij te houden van tech
nische détails, die den lezer van een dagblad
tiouwcns moor motig, of in het geheel niet, in-
teresseeren. Voor de Nieuwe kerk von Delft
geldt, wat hélaas gezegd moet worden van
vele Nedcrd. Hervormde kerkgebouwen: men
heeft in vroegere eeuwen het kerk-intéricur op
onverantwoordelijke wijze behandeld, het zon
der cenig aesthetisch begrip vertimmerd, be
schilderd, bepleisterd, uitgebroken; wnt door
bouwmeesters van smaak en kunde was opge
trokken, is door kortzichtig begrip en gebrek
aan kennis beschadigd, vernield, bedorven- Het
is gebeurd met de Utrechtsche Domkerk die
thans met opoffering van duizenden guldens
wordt gerestaureerd en weer gemaakt tot een
werkelijk kerkgebouw van religieuze stemming
er is de Nieuwe kerk van Delft geen beter
lot beschoren geweest. Het koepelgewelf dezer
kerk werd door onze vóór-vaderen fn een pé
riode toen er hersteld moest worden wegens
bouwvalligheid, gemakshalve maar met een
houten schijngewelf volgetimmerd en toen
men het schip der kerk op deze manier oller-
afschuwelijkst had toegetakeld, vond men het
ter wille van de „harmonie" noodzakelijk, om
óók het gewelf van het koor op dezelfde on
barmhartige wijze wèg te timmeren, alhoewel
dc toestand van het koorgewelf dat niet in het
minste noodig had. De muren van het koor wer
den, óók al omdat éénstemmigheid in kleur gc-
wenscht werd, tegelijk met de „betimmering"
wit gepleisterd. De architect, die met de restau
ratie ven het koor September 1923 werd belast,
de bakende kerk-restaurateur van der Kloot