AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE EEM LANDER" Zaterdag 17 Nov. 192 3
DERDE BLAD.
BINNENLAND.
9 9
22e Jaargang
No. 119
De Staatscourant van gister T6 No
vember bevat o. m. de volgende kon. be
sluiten
Op verzoek eervol ontslagen als \ice-prc-
sident van het gerechtshof te Amsterdam met
ngang van den dag van aanvaarding zijner
erkzaamheden als lid van den Raad van
tete mr. R M. A. M. Romme
idem als hoofddirecteur der Rijkswerkinrich
tingen te Veenhuizen J. A. Gerth van Wijk Jr.,
benoemd tot ridder in de Orane-Nassau orde
S. Fontein te Harlingen
is aan de reserve-eerste-luitenonts M. M.
ouveé en K. F. Crentzberg, onderscheidenlijk
an het 6e regiment veld-artillerie cn 8c regi-
ent infanterie, op het daartoe door hen ge-
ïon verzoek, een eervol ontslag als zoodanig
rlecnd uit den militairen dienst
aan de reservc-eerstc-Iuitenants J. Vierzen cn
P. P. Swoving onderscheidendijk van het 22e
"pement infanterie en het 3e regiment veld
artillerie op het daartoe door hen gedaan
erzoek een eervol ontslag als zoodanig ver
eend uit den militairen dienst
benoemd, bij het ïeserve-personeel der land-
nacht, bij het personeel van den Geneeskundi-
cn Dienst, tot Reserve-Officier van Gezond-
tc-ids der 2e klasse de heer H. H. Funke, arts
benoemd met ingang von 20 November 1023
a. bij het wopen der infanterie, tot eerste-
;itenant, de tweede-luitenant C. R. Bartels, van
te wapen, op nonactiviteit;
b. bij het reserve-personeel der landmacht,
Hij den vrijwilligen landstorm, tot reserve-
^rste-luitenant, de rcserve-tweede-luitenant K.
Hoonstra, van den vrijwilligen landstorm, ge
detacheerd bij het leger in Nederlondsch Indië;
met ingang van 1 December 1923, een eer
vol ontslag uit den militairen dienst verleend
aan den kapitein op non-activiteit B. I Dam
pers, van den plaatselijken staf ter zake van
^.geschiktheid voor de waarneming van den
ilitairen dienst uit hoofde van lichaamsgebre
ken
is met ingong van 15 November 1925, be
noemd bij het personeel van den geneeskun
digen dienst der landmacht, tot "officier van
gezondheid der 2e klasse L. den Kanter, van
dat personeel.
onderscheidenlijk ie rekenen van 1 October
T923 en met ingang van 15 November 1923
op hunne aanvrage, een eervol ontslog uit den
militairen dienst verleend aan den reserve-ko
lonel S. C. Muller, van den gcncralen staf cn
aan den reserve-eerste-luiter.ant der militaire
f.dministratic H. H. De Hingh, van het 3e re-
riment infanterie, ter zake van meer don vijf
jaren dienst voor een reserve-officier die reeds,
in het genot van militair pensioen is.
GIFT VOOR DE ZENDING.
Van H. M. dc Koningin.
H. M. de Koningin heeft een gift van 2000
geschonken ten behoeve van den arbeid der
menwerkende Zondingscorporaticn.
GIFTEN VAN H. M. De KONINGIN MOEDER
De Koningin-Moeder heeft een gift geschon
den aan het Bestuur van het Cousultotiebureau
i'oor lichamelijk gebrekkigen te Rotterdam.
De Koningin-Moeder schonk een gift voor dc
ollectc van Pro Juventute welke morgen tc
VGrovcnhngc gehouden wordt
DE KABINETSCRISIS.
Een interview met mr. H. C.
Dresselhuys.
Een der vertegenwoordigers van het Neder
londsch Correspondentiebureau had gisteren
een persgesprek met mr. H. C Dresselhuys,
voorzitter van den Vrijheidsbond, naar aanlei
ding ;van het feit, dat thans aan mr. Kooien de
vorming van een Kabinet is opgedragen, en
vroeg zijn meening in welke richting, naar hij
geloofde, de vervulling van die opdracht zou
zijn te zoeken.
Wij ontkenen er het volgende aan:
Ongetwijfeld, zeide mr. Dresselhuys, ware er
\ccl voor tc zeggen geweest, nu over één enkel
zeer concreet ondeiwerp de strijd geloopcn
neeft, te weten over de al of niet noodzakelijk
heid dezer Vlootwet in verband met den toe
zond van de financiën van het Rijk (niet dus
over de al of niet noodzakelijkheid van lands-
rdediging, waarover ten minste 70 der
imer het eens is), dat de kiezers tot uitspraak
«ren geroepen, vooral waar van beide zijden
rd betoogd, dat zij in hun opvatting de groote
meerderheid der kiezers achter zich hadden. In-
osschen het zittende Kabinet heeft dit niet
cwild of aangedurfd; de genomen beslissing
I moet derhalve in hare consequentiën worden
innvaard. De eerste daarvan is zeker, dat het
nttende Kabinet, dat zich zelve tot inzet had
steld, niet terugkeert, dnt alle zittende mi-
isters, door zich hoofdelijk en m. i. vol-
aakt onnoodig en onlogisch mede te ver
tuien, vermqedelijk niet wederkeeren; een feit,
--t ten aanzien van sommige hunner op wier
houd zeer velen prijsstcllen, te bejammeren
alt, doch dat alleen hun zeiven te wijten is.
toaar die verbintenis er geene is naar het bur-
gcrlijk recht, zou de natie het hun zeker niet
uvel duiden, wanneer de formntouT hen kon
ïewegcn van die dwaling huns weegs terug tv
ceren. Eenc volgende consequentie is, dat aan
<?t Parlement niet opnieuw worde voorgesteld,
'ut voor lange jaren vooruit de marinepolitiek
met geldelijke gevolgen, waarvan de beteekenïs
udgetair en economisch nog niet fs te over-
wettelijk worde vastgelegd. Naast deze
"•ogüticvc consequentie zou positief nog zijn te
^oncludeeren, dat, naar 't oordeel der meerder
heid, het vraagstuk der bezuiniging op 's Rijks
uitgaven als dc alles overheerschende lector is
te beschouwen.
Met deze gegevens heeft de formateur bij
den opbouw van het Kabinet rekening te hou
den; verder is hij vrij, zelfs in de vraag, of
1 de nieuwe leden uitsluitend onder zijne
"Oülitiegenooten te zoeken heeft, nu de uiting
van den heer Ruys de Beerenbi ouck, dot met
de Vlootwet ook de coalitie zou verdwijnen
nog- niet voldoende schijnt tc zijn bevestigd.
Vooraf de opmerking, dat zeker wel mag
worden verwacht, dat nu. Kooien zichzelvcn
niet buiten het te voiTnen Kabinet zal houden;
ecn ministerie, dat den eigenlijken leider cn
samensteller van het program mist, is bij voor-
haat tot zwakte veroordeeld. Buitendien zou het
vreemd zijn, dat de Kamervoorzitter zijn on
partijdige taak als zoodanig vervult cn tevens
de beschermheer moet zijn van het door hem
verwekte Kabinet.
Doch waar zal hij zijn mederegeerders weten?
Laat ons hopen, dot hij overtuigd is, dat behoud
van de kracht van ons parlementair stelsel vor
dert, dat zijn kabinet kon steunen op een par
lementaire meerderheid. Extra-parlementaire za
kenkabinetten, koninklijke kabinetten of hoe
men regeeringen buiten den gebleken volkswil
om moge noemen, moeten een uiterste toe
vlucht zijn als alle parlementair overleg is uit
geput; zij komen zeker niet in aanmerking, zoo
lang de mogelijkheid van gezamenlijke verwer
kelijking van een gemeenschappelijk groepen-
program niet is uitgesloten. Die mogelijkheid
bestaat thans nog zeer zeker.
liet in de richting van een samengaan der
groepen en enkelingen, die tegen de Vlootwet
stemden, die dit als logische politiek naar vo
ren' schuiven, spelen een spel van bedenkelijk
allooi, omdat ieder weet, dat tusschen die ve
len. van Wijnkoop tot mejuffrouw van Dorp,
zelfs op geen enkel punt- een olgcmeene ho
mogeniteit bestaatdie eisch beteekent het
verlangen om de Landsregeering aan gren-
zenlooze verwarring prijs te geven, waartegen
de latere roem, om als redder te kunnen op
treden, niet mag opwegen. Trouwens, die
eisch wordt evenmin gehoord toen de uiter
ste groepen van rechts ep links het ministeric-
Ruys—Pop op de legerwet ten vol brchtcn
En de Koningin heeft terecht deze politieke
fase gepasseerd, toen zij mr. Kooien, een
voorstemmer van de Vlootwet, tot formateu'
aanzocht.
Waar is de noodige homogeniteit dan wel
tc zoeken, blijvend of tijdelijk
Het alles beheerschende punt is, of men
's lands toestand beschouwt als normaal of wel
aanneemt, dat de tegenwoordige toestand als
zeer bijzonder is te beschouwen. In het eerste
geval is de zonk betrekkelijk eenvoudig. De
coalitie telt nog altijd 60 ledener is een
tijdelijke oneenigheid over de defensie, waar
bij een tiental leden zich onafhankelijk ver
klaarden, maar dat is een op zich zelf vrij
gewoon verschijnselbij de Jonnen van mi
nister Naudin, van minister Bijleveld, bij die
van minister Pop placht zich hetzelfde voor
te doen, het is een der grondbeginselen der
conlitie. Zoolang er nog gemeenschappelijke
andere coalitie-wenschen mochten zijn te ver
wezenlijken, is op dit stuk wel weer een tij
delijk accoord, dat wellicht een jaar of langer
is te houder., te bereiken. Ook over een br-
zuinigings-program valt zeker daar opnieuw
te praten, en inmiddels komen Zondagsrust,
bioscoopwet, lijkverbranding, huwelijkswetge
ving, e. d. prikkels zijn tot somenwerking, tot
bloc-vorming tegen links.
De formateur zal ongetwijfeld mannen kun
nen vinden, die dc coalitie-zaken op den be-
staanden voet kunnen voortzetten. Parlemen
tair en grondwettelijk is daartegen niets to
zeggen en ook al wilde men protesteeren, dc
machtsverhouding van 60 tegen 40 zou iedere j
critiek vruchteloos maken. Deze oplossing vor-
dert voor den formateur slechts intcr-coali-
tie-diplomatie.
In geheel ander licht staat de zaak, won- j
neer men thons don economischen toestand van
ons land in en buiten Europa als zeer bijzon
der zorgwekkend beschouwt en gelooft, ook nl I
neemt men aan, dat in 't algemeen ieder par-
tijpolitiek op 's Lands belang uiteindelijk is
gericht, dat tijden zooals nu evenals de oor-
logstijd, vorderen, dat een enkel, concreet
landsbelang zoo overwegend zij, dat politieke
belangen van geringer natuur daarvoor tijde
lijk op den achtergrond moeten gesteld wor
den. Zoo zou men thans, en ik meen dot dit
het geval is, kunnen stellen dat de economische
reconstructie een eisch is, die alle andere op zij
moet stellen, omdat nu ons economisch be
staan het behoud van schip en lading, op het
spel staat. Niet slechts de bezuiniging en daar.
mede de z.g.n. veiligheid van den gulden van
hoe groote waarde ook, doch het welzijn van
ons reeds ernstig verzwakt geheele economisch
leven is de gedachte, die ons moet bezielen.
Toenemende werkloosheid, achteruitgong van
handel, nijverheid, scheepvaart en landbouw
verdrongen worden van onze plaats op de
wereldmarkt, vermindering van binncnlondsche
koopkracht, dreigende belastingvermeerdering
cn terugloopend nationaal en persoonb'jk inko
men, dot alles zijn de zware zorgen voor het
heden, het schrikbeeld der toekomst, met al
hun gevolgen von sociaal verlies en geeste
lijke en ethische inzinking.
Is dit ook het inzicht van den formateur, dan
is zijn taak een veel en veel zwaardere, maar
ook een met meer perspectief.
Dan ware de oplossing te beproeven van
«en parlementair Kabinet met als werkpro
gram de economische en financicele recon
structie van het Rijk door samenwerking van
nl die politieke partijen, welke oprecht tot
dien wederopbouw' en die bezuiniging willen
samengaan en don met terzijdestelling van nlle
politieke vraagstukken, welke voor het hoofd
doel niet behoeven te worden aangeroerd. Die
gedachte kan ongetwijfeld ook met het laatste
Kamervotum in harmonie werden beschouwd
en zij zou zonder den minsten twijfel volkomen
steun vinden en sympathie bij de natie. Daartoe
zou noodig zijn, dat de politieke groepen, welke
wilden medewerken, vele politieke verlangens
er belangen achterstellen bij het groote natio
nale belang van reconstructie cn economisch
herstel; :zij zouden groote offers moeten brengen
wellicht politieke winsten voor komende verkie
zingen in de waagschaal stellen. Dan zou op
een vooraf scherp te omlijnen program, dat
zich niet zou beperken tot oppervlakkige en
dus niet afdoende bezuiniging, maar inderdaad
een reorganisutic der bestaande Staatsveihou-
diugen en der wetgeving zou moeten omvat
ten, samenwerking zijn te zoeken cn reconstruc
tie na te streven.
Waarbij ongetwijfeld diepe kloven tusschen
beginselen en partijen zich zouden openbaren,
maar waarbij toch ongetwijfeld in ons parle
ment een meerderheid te vinden ware, welke
ols basis voor zoodanig werkprogram ware te
bezigen. De medewerking zou practisch vooi
alle partijen openstaande niet-medewerkers
kpndcn voortgaan met eigen partijpolitiek. Een
nationcal-parlementair kabinet behoeft nu niet
onmogelijk tc zijn. Indien althans niet de vaak
uitgesproken grief tegen ons parlementaire stel-
sel, dot iedere partij door zucht naar uitbrei
ding van eigen erf den gemeenschoppelijken
grond verwaarloost, waarheid bevat en indien
de formateur niet in staat blijkt dc nationale
gedachte over partij-egoismc te doen zegevie
ren. Mij schijnt het zeker, dat zoodanig kabinet
eenmaal gevormd cn zijn wil den lande ken
baar gemaakt hebbend, bij mogelijke latere par
lementaire tegenwerking veilig een beroep op
de kiezers zoude kunnen wagen.
Of echter de tijd voor deze oplossing reeds
rijp is dan wel of wij eerst nog verdere schre
den in het moeras moeten- doen, zal moeten
blijken. Dc formateur van nu heeft bij zijn zoe
ken een zware verantwoordelijkheid, die nie
mand hem zal benijden zeker is de gemakke
lijkste weg niet de beste. De publieke opinie
mag daorbij wel dc taak op zich nemen hem
steun tc bieden bij zijn keuze.
EEN BROCHURE VAN DEN
OUD-MINISTER DE GEER.
„Ecnc voorloopigc Memorie von
Antwoord."
Verschenen is eene brochure „Ecno voorloo-
pige Memorie van Antwoord", geschreven door
Jhr. mr. dr. J. de Geer, oud-minister van finan
ciën, welke brochure in hoofdzaak gewijd is aan
het standpunt door dezen staatsman ingenomen
ten opzichte van de Vlootwet
Wij ontleenen aan deze brochure het vol
gende
Nu het voorloopig verslag van do Tweede
Kamer over hoofdstuk I der Staatsbegrooting
van 1924 binnenkort wel door de regeering zal
beantwoord worden en in dit stuk eenige op
merkingen worden gemaakt die meer in 't bi
zonder den afgetreden minister von financiën
raken, zij 't hem vergund aldus dcoud
minister de ministerieele verantwoordelijk
heid in dier voege uit te breiden, dot hij ook
na zijn aftreden daarop eenig bescheid geeft.
Voor de regecring is dit uiteraard niet ten volle
mogelijk.
Met bevreemding heeft de oud-minister ken
nis genomen van de vraag door sommige leden
in dit Voorloopig Verslag gesteld, of „de Vloot
wet wel de eigenlijke reden is geweest tot zijn
aftreden, ai werd dit in het dearomtrent uit
gegeven communiqué als reden opgegeven." De
bedoelde leden zegt Jhr. do Geer ver
klaarden mijn standpunt omtrent de Vlootwet-
urgentie niet te kunnen deelen en oordeelden
nu blijkbaar dat zij dit standpunt het krachtigst
konden bestrijden door het als niet ernstig ge- I
meend te beschouwen. Vandaar hun voorstel
ling dat ik simuleerde cn dot de eigenlijke re-
den van mijn ontslag-aanvrage was, dat ik „in j
een andere mentaliteit was gekomen" van opzien j
tegen de door mij aanvaarde took.
Tegen dc lafheid die hem hier aangewreven j
wordt een lafheid vooral tegenover zijn ambt-
genooten, die hij door deze or.gewenschte po- j
litiek in moeilijkheden zou hebben gebracht
komt de oud-minister met kracht op. Al is hij
ook dankbaar voor het protest door andere
leden tegen die aantijging ingebracht nu
dit blijkbaar onvoldoende is geweest om haar
te doen terugnemen, zcl hij hare onjuistheid
in het licht stellen.
De minister zet d-rn uiteen hoe sedert den
zomer van 1922 als regel door het kabir.et
werd aanvaard géén nieuwe wetten die finan-
cleele gevolgen hebben. De aangenomen regel
behoorde naar het inzien van Jhr. de Geer niet
alleen te beduiden, dnf besloande wettelijke uit
gaven niet werden opgevoerd en dat geen nieu
we uitgaven bij de wet worden geschapen, maar
óók dot bestaondc budgetaire uitgaven niet in
wettelijke verplichtingen werden vastgelegd. Er
behoorde ruim boonte blijven voor vermin
dering op zoo groot mogelijke schaal langs de
geheele linie. Vandaar zegt de oud-minis
ter dat ik in het uitvoerig schrijven, waarin
mijn voorwaarden werden aangegeven voor de
toetreding tol het opnieuw tc formecren kabinet
en waorin o.a. ook de wedcrinovering von het
verhaal der pensioen-premie werd genoemd, ook
deze zinsnede opnam„dc Vlootwet zal voor
onbepaalden tijd worden uitgesteld."
Tegen dit punt rees bezwaar en na verschil
lende besprekingen werd als voorloopig© op
lossing van hei geschil gevonden de benoe
ming van oen staatscommissie met de bekende
opdracht.
Het rapport der Staatscommissie mag ols be
kend verondersteld worden- Minister De Geer
heeft ten slotte gemeend zich te moeten ver
eenigen met het advies von 'de twee leden der
commissie, die uitstel van de invoering der wet
aanvaardden. Dit werd de aanleiding tot het
conflict
Eenigen tijd nadat het rapport verschenen
was ontwikkelde jhr. De Geer noar hij ver
volgens in zijn broqhure mededeelt zijn be
zwaren tegen het standpunt van de meerder
heid der commissie, als zijnde dit in strijd met
het bezuinigingsprogram, in een aan den mi
nisterraad gerichte nota, waarvan de brochure
dan de hoofdzaken geeft.
Een tweede nota reageerde op dc zienswijze
•on zijn ombtgenooten cn kan zegt dc oud
minister niet worden medegedeeld.
De oud-minister wijst erop, dat de hier door
hem vermelde nota volkomen overeenstemt met
de hcrhaoldclijk door hem in 't openbaar ver
dedigde stelling, dat ook dc defensiebelangcn
haar tol aan de versobering moeten betalen. Dc
mnister vervolgt dun:
„Daar die stelling tot dusver over 't alge
meen weinig tegenspraak heeft gevonden, heeft
mij don ook bevreemd de overmhtige waarde,
die in het jongste Kamerdebat werd gehecht aan
het betoog, dot onder vigeur van de vlootwet
het tegenwoordige cijfer der marinebegrooting
de Indische financiën laot ik thans ter
zijde ongeveer ongewijzigd zal blijven. Tegen
over de legende, die zich rondom het cijfer
van 300 millioen heeft gevormd, was dit be
toog von pos en heb ik het zelf destijds ge
leverd toen men die legende wilde gebruiken
ols wapen tegen dc op ander terrein voorge
nomen bezuinigingsmaatregelen. Maar als zelf
standig argument vóór de invoering op dit
oogenblik von de vlootwet maakte het toch
een zonderlingen indruk. Erkend wordt dat v/ij
boven onze kracht leven, dat wij in cijfers ver
dwaald zijn, die niet passen bij ons tegenwoor
dig nationaal inkomen, dut de middelen terug
hollen cn dat niemand weet hoever dit gaan
zal, omdat niemand weet hoelang do tegen
woordige depressie zal duren; dat daarom de
volstrekte noodzaak ons opgelegd is niet slechts
door hot tegengaan van verspilling, maar ook
door het brengen van offers aan waardevolle
zaken onze staatsbegrooting met tientallen mil-
lioenen te verminderen. En tegelijkertijd canoni
seert men het tegenwoordig cijfer der marine
begrooting; beschouwt men dit cijfer als de
norm, het einde van alle tegensprauk, den
maatstaf van goed en kwaad.
Het is alleen te verantwoorden wanneer men
de militaire zaken buiten de economische nood
zaak plaatstwanneer men op dat terrein ab
solute cischcn stelt waaroon onder alle om
standigheden moet worden voldaan. Maar dan
wijs ik er op dat deze gedragslijn niet in over
eenstemming is met de opvatting die ook in
vroegere jaren, ook vóór den oorlog, altijd heeft
gegolden. Steeds was het parool dat wij voor
onze defensie behoorden te zorgen „naar de
mate onzer finontieele krachten". In geen en
kelen tijd is de weermacht buiten het ïinantieei
aspect gesteld. Wit dit ook nu niet wil doen
wie meent dat ook bij de behartiging onzer de
fensiebelangcn behoort rekening gehouden te
worden met x>nzc draagkracht die zegt op
dit oogenblikwacht even I Wij wandelen
langs afgrenden. Laat ons eerst zien waar wij
nnn toe komen, vóórdat wij niewe obligo's voor
lange jaren vastleggen. Hij doet dit te eer waar
een voortgoonde finantieele ontwrichting ten
slotte ook de afwerking ven het vlootbouwplon
zelf in gevaar zou brengen. De veiligstelling van
den gulden is thans het giootste culturcele,
sociale, hygiënische en defensieve belang, ge
lijk de millioenennota van 1922 opzettelijk her
innerde.
De opmerking is gemaakt, ook in de pers,
det waar het bestaan van den. stoot zelf op het
spel staat, al dergelijke overwegingen niet te
pas komen en het „volstrekt noodzakelijke"
behoort te worden verricht zonder de economi
sche mogelijkheid op een goudschaal te wegen
Zelfs wordt er wel de opmerking aan toege
voegd, speciool wat den vlootbouw betTeft, da'
juist het economisch belang van het behoud
van Indië van zóó overwegende beteekenis is,
dat de paarden achter den wagen zou spannen
wie met geldelijke overweging op den eisch van
een behoorlijke verdediging zou afdingen. Het
zwakke van dit standpunt is dat Het miskent het
relatieve dot aan nagenoeg alle voorzieningen
van dezen aard verbonden is. Wie het behoud
von Inc'ië zou efhonkeüjk stellen van urgent-
- verklaring op een bepaald oogenblik van een
bepaalde vlootwet, zou ongeveer even dwaas
handelen ols wie dat behoud zou afhankelijk
stellen van de werwerping von een zoodanige
wet, omdat vexatojre Indische belastingen de
tendenz hebben vreemd kepi'eal te weren en
dus de kans op eerbiediging der neutraliteit tc
verzwakken. Dc weermacht von een land is wel
vergeleken bij een woterkeering. Er is echter
een groot onderscheid. Die een dijk tegen het
zeewater opricht kon de vcreischte hoogte,
zwaarte cn andere constructieve elementen be
palen aan de hond der ervaring en van aan de
exacte wetenschappen ontleende gegevens. Hij
kan zich vergissen onvoorziene omstandighe-1
den of verzuim in het onderhoud kunnen een
rnmp te voorschijn roepen. Maar dit zijn uit
zonderingen, die den regel niet ter zijde stellen,
dat dc woterkeering een behoefte Is, die volle
dig kan worden gepeild en waarin afdoende
kan worden \-oorzicn. Niets von dit alles is het
geval bij 't keeren van een buitenlandschen vij
and. Een lange reeks van onzekerheden be
paalt het effect van iedere, op welken voet ook
ingerichte, weermacht. Voor een kleinen stoat
nog véél meer dan voor een grooten, omdat de
eerste bij de verdediging, respect handhaving
der neutraliteit tegenover wie den toegang zou
•willen forcecren, in meerdere mate van de me
dewerking van onderen afhankelijk is. Doch ook
al schakelt men dezen factor uit, don nog
draagt elke weerbaarmaking steeds een relatief
cn alentoir karakter. Dit is niet een reden om
niets te doen, maar wèl om een zekeren
maatstaf te verkiezen voor wat men doen
zal, dan een willikeurig gekozen „volstrekte
noodzakelijkheid". Teméér klemt dit, omdat niet
alleen onzeker is, wat men met een bepaalde
weermacht tegen het onderstelde gevaar zal
kunnen doen, maar óók, of dc veronderstelling
van het gevaar juist is. Ook "op dat terrein is
tilles kansberekening. Een iear vóór den we
reldoorlog hebben wij ons zelf met grooto stel
ligheid verzekerd, dot zonder een bepaald stel
sel van kustverdediging, met name zonder een
'fort tc Vlissingen, de neutraliteit von ons land
in een oorlog tusschen Duitschland en Engeland
groot gevaar zou loopen. Het fort is na harden
strijd aangenomen, maar niet tijdig tot stand
gekomen. De vrees is beschaamd en von den
bouw van een fert te Vlissingen Is voorshands
afgezien. Ook dit is zeker geen reden om voort,
oen bij de pakken neer te zitten In de gedachte
„alles loopt toch anders dan wij ons voorstel
len."
Naar het licht dat ons gegeven fs, moet ook
voortaan het bereikbare worden nagestreefd.
Maar wèl is het een reden tc meer, om ons niet
het relatieve ols absoluut te laten opdringen.
Wij moeten het vaste punt zoeken niet in een
fictieve „noodzakelijkheidmoor in de grens
onzer draagkracht. Wanneer wij dezen maat
staf aanleggen, dan zijn wij tegenover God en
ons zelf verantwoord en kunnen wij den verde
ren loop met vertrouwen afwachten. Wanneer
wij dat niet dóen en een primordiaal staats
belang creëeren boven de economische moge
lijkheid, dan zullen wij (afgezien nog van andere
gevaren die dón voor den staat oprijzen) juist
wegens den onzekeren eisch van dat belang,
nooit een bovredigende limiet vinden. Toen ik in
het voorjaar van 1921 uit de Memorie van Toe
lichting tot het vlootontwerp alles liet verwijde
ren wat de regeering zou binden later ook de
tweede helft van het „absolute minimum" dei
oude commissie voor te dragen, zeide mij een
bekwaam zee-officier, dat zonder die tweede
helft de eerste „geldverspilling" was. Niettemin
verklaarde de laatstelijk afgetreden minister van
financiën, die op grond van het primordiaal
staatsbelang de vlootwet ook thans wilde door
zetten, dat hij niet aan de ministerstafel zou
zitten wanneer de regecring eon die tweede helft
gebonden was. Wie met mij de laetste verkla
ring met instemming begroet heeft, zal toch
moeten erkennen dat zij, gelezen in het verband
met de eerste, scherp belicht het relatieve von
deze soort voorzieningen cn bevestigt het in de
vorige bladzijden door mij ingenomen srtend-
punt
Dat dit laatstbedoelde standpunt in het huidig
tijdsgewricht moest leiden tot uitstel van een
wettelijke regeling van den vlootbouw, is mijns
inziens niet aan twijfel onderhevig. Althans van
een zóódanige regeling, waarbij de bouw werd
vastgelegd cn waarbij vlugger gebouwd werd
don men uit „gewoon" betalen kon, zoodat ook
voor toekomstige jaren (na den buw) obligo's
werden aanvaard. Een wettelijke regeling waar
in alleen de schcepstypen, waaruit onze vloot
zal bestoan, werden opgenomen, zoodot telken
jare bij de begrooting kon worden bezien in
welke mate zou worden voortgewerkt, was uiter
aard von het ontwikkelde standpunt uit, ook
thans toelaatbaar. Ik heb cn in den zomer van
1922 èn later het denkbeeld aan de hand ge
daagd och daarvoor niet voldoende instemming
kunnen vinden.
De wenschelijkheid van uistel eener wettelijke
rcgeb'ng ols in het ontwerp voorgedragen, zou,
meen ik, meer algemeen zijn ingezien, wanneer
niet in tal van hoofden zich de gedochte van het
„alles of niets" dat wil in dit geval* zeggen
„vlootweturgentie of nihilisme" had vastge
zet. Mede onder den invloed van de ontwapc-
ningspropaganda hebben velen zich het besef
opgedrongen dat waanneer niet met 1 Januari
1924 de vlootwet werd ingevoerd, de neutrali-
teitshandhaving in Indië was prijsgegeven en dc
marine kon worden geliquideerd. Het is dan ook
ten deele de schuld*der ontwapeningsmannen,
dat het gemakkelijker is, bijvoorbeeld een aan
hangige middelbaar-onderwijswet of wet op de
gezondheidsdiensten uitgesteld tc krijgen dan
een vlootwet. Bij de eersten speelt niet een lol
de vrees voor het duurzaam prijsgeven van het
belang dat door het betrokken onderwerp be
hartigd wordt. Behalve door de ontwapenings-
propoganda is de „alles of niets" gedachte ge
voed door een zeer overdreven vrees voor het
verloop von het marinepersoneel. De beschik
bare gegevens tooncn overtuigend aan, wat
trouwens in den tegenwoordigen tijd allerminst
bevreemdend is, dat velen zich te dien aanzien
noodeloos ongerust hebben laten maken. Ove
rigens hnd wel mogen worden bedacht, dat het
gevreesde verloop door niets sterker gevoed
kan worden dan door de verkondiging der alles
of niets-theorie, zoo de vlootwet verworpen
werd. Tn zoover heeft men eenigszins hoog
spel gespeeld en zal het zaak zijn dat men ock
in 't openbaar spoedig tot de erkentenis komt
dat uitstel, en thans verwerping, van de vloot
wet niet beteekent liquidatie van dc marine.
In de nota van Mr. Trip, waarin dat uitstel,
breed gemotiveerd, bepleit is, wordt trouwens
een gednehtengang gevolgd, die met de liqui
datie ten eenenmale in strijd is en waarin vol
doende perspectief ook gedurende de eerstvol
gende jaren voor dc marine geopend blijft
In de aparte hoofdstukken veidedigt de oud
minister zich nog tegen de grief, dat hij als
minister den toestand zou hebben geflatteerd
door gewone uitgaven onder „buitengcrwoon"
te brengen, terwijl hij ten slotte enkele opmer
kingen qit het Voorloopig Verslag beantwoordt
inzake art. 40.
O. n. schrijft Jhr. de Geer
„Waar een enkels maal dc meening doo:-
straalt, dat in 1922 de bekende waarborg is
er sterkt in stede van verzwakt, wcnsch ik er
op te wijzen dat die opvatting onjuist is. De
garantie van artikel 40 is ook naor mijn meening
onredelijk en ongerijmd. Zij heeft mij tijdens
mijn ministerschap dezelfde zorg gebracht als
:ij thans aan zcovelen berokkent. Daar men
aan salarisvermindering nog niet toe was -r de
wederinvoering van het premie verhaal zou rede
lijkerwijze in elk geval moeten vóórgaan was
de kwestie nog niet acuut en had ik bij mijn
zorg dus in mindere mate den steun der olge-
mccne belangstelling don deze thans te waar-
decren valt Ik besloot dat, wet ook do toe
komst ten aanzien van de salarissen zou bren
gen, het voortwoekerend kwaad in elk geval
moest worden gestuit. Het artikel schiep als
't ware iederen dag nieuwe garanties tengevolge
van bevorderingen, periodieke verhoogingen cn
vervulling van sommige vacatures. Het artikel
in beginsel afkeurend, kon ik de verontwoorde-
lijkheid daarvoor niet dragen. Vandaar de In
trekking van het artikel voor zoover zijn toe'
komstige werking betreft. Voor het verleden
bleef de toestand ongewijzigd. Dit is de geheele
beteekenis van wat in 1922 voorviel."
DE BEGROOTING VAN ARBEID. HANDEL
EN NIJVERHEID.
Voorloopig verslag.
Aan het voorloopig verslag op het Xf
Hoofdstuk der Staatsbegrooting 1924 is het
volgende ontleend
Arbeid.
Verscheidene leden achtten Kct beleid van
den minister in het afgeloopen jaar L a. v. dc
doorvoering en de toepassing van de arbeids
wetgeving weinig krochtig. Door verschillende
categorieën van arbeiders zouden afzonderlijke
regelingen worden vastgesteld, doch daarvan
is niets gekomen. Ook de handhaving van dc
Arbeidswet laat veel te wenschen over.
Sommige leden klaagden er over dot de mi
nister veel te ruim gebruik maakt von zijn be
voegdheid tot het verleenen van overwerk -
vergunningen. Naar hun oordeel behooren
aanvragen om overwerkvergunning slechts
voor inwilliging in aanmerking te komen, wan
neer het verzoek gedaan wordt door werkge
vers en werknemers in overleg met de vakver-
ecnigingen.
Andere leden "konden zich' met bet boven
staande niet vcrcenigcn en betoogden dat de
minister bij het nemen van beslissingen op
aanvragen om overwerkvergunning nog niet
voldoende doordrongen schijnt te zijn van dc
heerschende malaise. Volgens hen zou een tij
delijke regeling moeten worden getroffen,
waarbij de arbeidstijd tot 52 53 uur per
weck werd uitgebreid met de mogelijkheid van
over werkvergunningen.
Sommige leden zouden in geen geval ter
wille von het dogma van den ochturigen ar
beidsdag een deel van de industrie willen lam
leggen. Zij gevoelden echter meer voor een
wetswijziging, waarbij voor eenige jaren de
arbeidstijd zou worden verlangd.
Door vele leden werd afschaffing van den
Hoogen Raad van Arbeid bepleit, daar deze
instelling tot een disputeerend college is ge
worden. Het nut van die discussies achtten
deze leden hoogst twijfelachtig. Ook uit
Staatsrechterlijk oogpunt Is de instelling ven
dezen Raad moeilijk te verdedigen. De bezui
nigingen hebben de uitgaven voor dit college
vrijwel onaangetast gelaten.
Andere leden .kwamen daartegen op. Z:j
achtten den Raod vooral in dezen tijd onmis
baar.