xxxxxxxxx
x
x
x
x
De rubriek van Oom Karei.
RAADSELS.
OPLOSSING VAN VORIGE KEER.
I. Karei, Arie en Sam.
II. Penning met P, mes, linde, Grie*. ons en g.
III. Ons Moppenhoekje met de woorden: pen,
kom, Mopje, hoek en ons.
De prys heeft Kiekie Kat, dus die mag
Maandag even het boekje van Willy Petillon
„ïna en hare Moeder" komen halen.
NIEUWE RAADSELS.
I. Verborgen meisjesnamen:
We lezen thuis de kinderrubriek.
Neem maar een parapluie mee.
Myn broertje is een aardige jongen.
(Ingez. door Driehoek).
II. Mjjn geheel is een goede raad en bestaat
uit zeventien letters.
3, 16, 9, 13 en 13, 16, 16, 1 zijn jongens
namen.
II, 12 en 7, 14, 9 zijn voorzetsels. r
16, 10, 11, 1 is een bloem.
Een 1, 2, 3, 8, 7, 6 gebruikt men bij het tim
meren.
17, 5, 12 is een plakmiddel.
Een 4, 8, 14, 12 is in ieder huis.
(Ingez. door Arnold v. D.)
III. Kruisraadsel:
X
X
X
X
Eerste rij i3 een der eerste tien letters van
het alphabeth.
Tweede ry is een visch.
Derde rij is een meisjesnaam.
Vierde ry is iemand, die wild verkoopt.
Vijfde rij is het gevraagde woord, een stadje.
Zesde ry is een meisjesnaam.
Zevende rij is een natuurverschijnsel.
In de achtste rij houdt men kippen.
(Ingez. door Perzik.)
VOOR DE MEISJES.
Receptenhoek (redactrice: Lekkerbekje).
Zandkoekjes.
240 gr. bloem.». 1 ei, 180 gr. boter.
90 gr. poedersuiker, wat vanille.
Bereiding: Boter, suiker en ei met elkaar
kneden, daarna de bloem toevoegen, het deeg
uitrollen ter dikte van een rijksdaalder en er
ronde koekjes van steken.
Bij matige hitte in de oven bakken.
VRAAGSTUKKEN.
I. Wie kan bewijzen, dat één kat drie staar
den heeft?
(Ingez. door Banaan).
II. Hoe zegt men dat: „De haan legt een ei
pf de haan ligt een ei?"
(Ingez. door Jan R.)
OPLOSSING VAN VORIGE KEER.
Hij komt er nooit, want tot het oneindige
legt hij telkens de helft van het restant af.
VERSJE.
„Maatje, als je jarig bent,
Wil 'k iets moois je schenken,
Maar ik weet nog niet goed wat.
'k Moet nog iets bedenken."
,Wil je bloempjes uit mijn tuin?
Of mijn liefste poesje,
Of mijn mooiste prentenboek?
Zeg het dan maar, moesje!"
Maatje, Tc zal je op dien dag
Héél veel zoentjes geven,
Want van niemand hou zooveel,
In mijn heele leven!"
ANNA SUTORIUS.
PROEVEN EN KUNSTJES.
Leg op de opening van een flesch een ge
broken lucifer en daarop een dubbeltje.
Nu moet je, zonder aan het lucifertje te ko
men, het dubbeltje in de flesch laten vallen.
Dit doe je, door een druppel water op de luci
fer te gooien, dan zal het dubbeltje na eenigen
tyd in de flesch vallen.
(Ingez. door Wim N.)
VAN ALLES WAT.
Spelletje.
Dit spelletje heet „zwarte kunst".
Men stuurt iemand de kamer uit. Daarna be
spreek je met de overigen een voorwerp, wat
in de kamer is, die de naar buiten gestuurde
moet raden.
Men roept nu de jongen of 't. meisje binnen.
Men vraart aan hem of haar, terwijl men een
stoel aanwijst: „Is 't dat?" „Neen," zegt hij
dan. Men noemt nu allerlei voorwerpen op die
't niet zy'n. Eindelijk noemt men een zwart
voorwerp op.
Dat is het ook niet, maar daarna moet men
het besproken voorwerp, b.v. een lampekap
vragen en dan moet hij of zij: „ja" zeggen.
Altijd na een zwart voorwerp moet men 't
besproken voorwerp noemen.
(Ingez. door Poesje.)
VERSJE.
Jeannetje en Jetje, twee nufjes zoo klein.
Die gingen eens wandelen, heel keurig cn fijn,
Jeannetje en Jetje, met deftige pasjes.
Die liepen voorzichtig, langs modder en
plasjes.
Toen kwam Jan de Wind „wat een nufjes
gaan daar;"
„Die moet ik eens hebben, kom hier met dat
haar!"
„Floep! weg met die hoeden, ik zal jullie
leeren,"
„Om zoo als twee pauwen op straat te
marcheeren!"
ANNA SUTORIUS.
RUILHANDELHOEK.
Willem v. d. Horst, Dorresteynscheweg 23,
heeft Verkadeplaatjes, welke hij graag wilde
ruilen voor Pleinesplaatjes; hij heeft er twaalf
van ,4e IJsel" en 34 van „de Vecht".
Hij geeft twee Verkadeplaatjes tegen één
Pleinesplaatje.
CORRESPONDENTIE.
Driehoek. Dat was zeker een gevlekte
driehoek. Jammer, 't was zoo netjes geteekend.
Je bent ook heel gauw buiten dus je kunt nu
mooi genieten, eiken dag zie je het meer
groen worden.
Arie St. Ik verheug er me al op, maar
zullen we dan maar afspreken voor mijn 100ste
verjaardag? Ik heb de optocht ook gezien en
vond het iets heel aparts. Ja, nu stonden de
menschen er naar te kijken, maar ze zagen er
nu ook heel wat mooier uit. Jan Klaassen is
altijd leuk, je ziet hem nu niet zoo vaak meer,
nu we geen kermis hebben.
Gerard L. Dank voor je raadsels, dat
kruisraadsel vind ik niet zoo leuk, zoo'n vreem
de naam, maar het andere bewaar ik. Ik heb
zooveel postzegels, weggegeven, dat ik werke
lijk geen dubbelen meer heb. Maar ik heb je
naam opgeschreven, dus zoo gauw ik er weer
eens wat krijg, zal ik je in de Kinderrubriek
oproepen.
Duifje. Ik zag het al aan het lange „dag",
dat is zoo iets speciaals van Muisje. Nu jij weer
ziek, wat vervelend. Gauw beter worden, hoor!
Spinnetje. Lees eens wat ik hierboven
aan Gerard L. geschreven heb, jij staat nu no.
twee op de lyst, ik hoop, dat ik er weer gauw
eens wat heb.
Mignonette. Ik hoorde al van die ande
ren, dat ze jou kenden, 't is nu een mooi trio.
Jullie praat zeker vaak over Oom Karei, hè?
Ook al weer een bofkind, dat hebben ze nu toch
allemaal gehad. Ik wist het niet, dat die bloem
zoo heette. Ik heb een hecle collectie mooie
bloemennamen zoo langzamerhand, als ik al die
briefjes voor me heb, ruikt het zoo heerlijk,
dan verbeeld ik me in een groote bloementuin
te zitten en af en toe springt er een kikker of
een ander beest voorbij.
Muisje. Jullie kent elkaar allemaal, ge
loof ik. Ik ken jullie niet, dus ik kan niet zeg
gen, wie dat waren. Ik zou kunnen zetten: wie
is het meisje met de groene muts enz.", maar
daar is het niet belangrijk genoeg voor, hè?
Ik heb je toen niet geholpen, je dacht zeker,
dat het die dikke mijnheer was Als je weer
eens komt, zal ik eens piepen. Dus weer druk
op school; als je straf krygt, zal je het ook
wel verdiend hebben, denk ik. Een muis kan
nu eenmaal lastig stil zitten. Je hebt nu weer
wat te lezen, ik vond het erg leuk zoo veel
van jou te hooren, als je tijd hebt, houd ik me
aanbevolen.
Flora C. Kon je de verborgen namen niet
vinden? Die vond ik juist zoo gemakkelijk.
Maar toch goed, dat je deze ingestuurd hebt
en nog even wat geschreven. Je brief kwam
toch nog vroeg genoeg. Dinsdagavond, als ik
hem dan maar heb.
A r n o 1 d v. D. Ik ben erg benieuwd naar je
opstel. Artis is fijn, hè? Ik vind de vijver altijd
zoo mooi met do pelicanen. Maar er is zooveel
te zien én alles is eigenlijk de moeite van het
kijken waard. Heb je de slangen nog gezien,
wat weinig beweging hè? Je raadsel vond ik
zoo goed, dat ik het dadelijk plaatsen zal.
Spanrups. Ik ben nu zoo van jou afhanke
lijk geworden. Be merk wel. hoe de vraagstuk
ken in de smaak vallen, ik krijg zooveel ant
woorden. Ik hoop, dat dit je aanmoedigt er
mee door te gaan. Maar als je eens een enkele
keer geen tyd hebt, is het niet zoo heel erg, als
ik er de volgende keer dan maar een krijg.
Elsje F. Dus het raadsel was eenvoudiger
dan je dacht. Ik kan me begrypen, dat je de
straat niet meer weet, er zijn er daar ook zoo
veel.
Piet B. Er liggen voor jou nog altijd een
paar Verkadeplaatjes, kom je die eens halen?
Houd je veel van bloemen Prachtig vind ik
dotterbloemen, ze zijn zoo groot en prachtig
donkergeel. Die vacantie hebben jullie het niet
getroffen, maar nu komt toch de goede tyd.
Jo Z. Stuur het eens, dan leer ik je vanzelf
beter kennen. Ik ben erg benieuwd. Ik stel me
voor zoo'n heel dikke athleet met geweldige
biceps.
Wim N. Dus de proeven en kunstjes doe
je mee, 't is een mooi werkje voor je vrije
middagen. Of heb je zooveel huiswerk, waar
ben je op school Dat weet ik van jou nog niet.
Zwartkop. Nee, ik heb hem toen niet ge
kregen, ik doe ze altijd dadelijk bij elkaar, dus
hij kon hier ook niet zoek geraakt zijn. Daar
om had ik de groeten laten overbrengen. Ging
het weer op school
To n N e v e u. Ik had het nog niet eens ge
zien, dat de letter verkeerd stond, maar je had
toch wel begrepen, dat het voor jou was. Ik
vond dit raadsel niet zoo aardig, maar stuur er
nog maar eens, wie weet, hoe 'n goede er nog
instaan.
Jan R. 't Is een mooi boek. Dus je vrind
had er al van verteld Je bent zeker een Fries,
aan jou achternaam en de voornaam van je
broertje te oordeelen. Laat hij ook maar eens
schrijven, hoe meer brieven hoe liever. Lang
zamerhand kom je zeker wel te weten, wie
de andere neefjes zijn, je noemt al verschillende
namen.
1- o e s j e. Als Je eens een heel mooie teeke-
ning gemaakt heb, mag ik die eens zien zeker.
Je hebt nu voorbeelden genoeg. Wat ben je
toch een steun voor me, 't was werkelyk van
alles wat. Dat dacht ik wel, dat je van lekker
eten hield, nou, ik ook, die zandkoekjes lokken
me erg aan.
Ik krijg de raadsels met de oplossingen, als
er dan nog andere oplossingen van zy'n, moet
ik die nemen, die ik opgegeven kreeg, vind je
dat ook niet het beste? Gelukgewenscht!
Paddestoel. Ik kom daar wel eens, wat
een groote stad er weer bij dat plan Zuid,
daar was voor een paar jaar nog niets van.
Vond je den ingang van de tentoonstelling
niet duidelijk, je kon er onmogelijk voorbij-
loopen. Je hebt er wel 'genoten, merk ik, er
waren ook veel interessante dingen. Voelde je
je niet groot boven de kleine bergjes?
Frits R. Jij bent toch een broertje van
Jan"' Je moet mnar een trouw medewerker
v.orden, het lot zal jou ook wel eens gunstig
I Aapje. Ik zal het in alle geval eens plaat -
I sen. Meen je het ook, er zijn er ook veel, die
ze zoo flauw vinden, maar allemaal even leuk
kan ook niet, hè? 't Is lastig precies te weten,
wanneer een raadsel te moeilijk is. Ik vind deze
soort eigenlijk nooit moeilyk, 't is alleen maar
een kwestie van nauwkeurig uitzoeken.
J a n R. Jammer, die verschillende vogels. Ik
neem dar, wat opgegeven is. Je had J».n ai ver
teld over het boek?
Frits K. Jou brief kan ik altyd zoo goed
lezen met die groote letters, jammer die twee
blanco kantjes.
Theo v. Sch. Nieuwe neef, vertel Je me
ook eens het een en ander?
Appelbol. Al was het dan geen boek, dit
kan iedereen wel gebruiken, ze zijn juist mooi
om de kinderrubriek niet kwyt te raken. Is
die mop echt gebeurd?
D i k k i e. Je moet by de raadsels altijd de
woorden schrijven waaruit het gevormd wordt.
Je brief ziet er zoo netjes uit, zoo regelmatig
schrift, mijn oogen zien soms wel eens wat
anders.
Piet van H. Alles went, .alleen gaat liet
niet zoo gauw. Jullie hebt anders geen klagen
over de vacanties, hoe lang duurt de zomcr-
vacantie ook weer, is het niet 1% maand?
II e n k M. Dus toch gelukkig weer terug ge
komen. Ze waren thuis zeker niet zoo tevre
den, nu maar flink werken de laatste maan
den voor het eindrapport. Kot boek ken ik, op
stellen kan je zeker wel goed maken, dat jo
daar een pryi voor kreeg. Er waren er meer,
die over hun opstellen schreven. Nu hier nog
eens een boek, hè9
Banaan. Dat noem ik nog eens kunstig,
om dat to bewijzen. Als je zoo'n kat tegen
komt, breng je die oven hier, ik ben erg be
nieuwd er zoo een te zien.
Zoo blijkt al weer, dat je, als jo wilt, alles
kunt bewijzen.
Kersje. Leuk, dat bloemetje, een echte
Pinksterbloem. Ik kan me het opstel niet meer
herinneren, ik zal alles nog eens nazoeken.
Waar ging hot over? Schandelijk, hè, dat ik
dat vergeten ben, maar ik krijg ook zooveel.
Wat zal broertje leuk zijn.
Wat kuikentjes nog in den dop
zoo'n ruzie kunnen maken I
ze zien nog pos elkanders kop,
of kibb'len al, dio snaken.
D'een gunt den ander zelfs geen licht,
geen plekje om te leven
is nu de afgunst al zoo groot,
wat zal dat straks wel geven f
Nu ziet 't elkaar ten voeten uit,
dat kleine, jonge goedje
do kennismaking valt wel mee,
want vriend'lijk klinkt het„T< groet jel"
Don tripp'len saam z'een eindje rond
om 't land eens te verkennen
zoo is er wel gelegenheid
om aan elkaar te wennen.
Dat zou je denken, maar, o hé,
ze komen bij een vijver,
d'een schudt ei gauw zijn vlerkjes uit
met ongekenden ijver.
Hij klapwiekt, plons daar zwemt
hij heen,
een eendje in het water,
dat duikt en plast als eenden doen
met vroolijk, druk gesnater.
De onder ziet 't verwonderd aan,
kijkt als een wijs, klein kipje
het eendje na, dat ginds, heel ver,
zwemt als een nietig stipje.
Neen, "k heb het daad'lijk wel gedocht,
't zijn töch geen kameraadjes
en ben je *t hiermee soms niet eens,
bekijk dan maar de plaatjes I
HERMANN A.
Zwartkui?jê», ds Spreeuw.
Boven op een schoorsteen zat Vader Spreeuw
en floot„Piedewiet I fuut 1 fuut 1 Piedewiet I
fuut I fuut I Mijn vrouw en ik hebben vier jon
gen I Piedewiet I"
Een poor musschen hoorden 't cn feliciteer
den Vader Spreeuw „Vier jongen, zeg je Wat
i heerlijk voor jou en je vrouw I"
j Vadei Spreeuw vond de musschen altijd bru
tale rakkers, want zo haalden hem dikwijls de
I lekkerste beetjes voor den snavel weg.
Maar nu was Vader Spreeuw zóó blij en de
musschen feliciteerden hem zóó hartelijk, dat hij
wel met hen wilde praten over de vier jonge
spreeuwtjes in 't nest.
„En wanneer leer je ze vliegen vroeg de
dikste ipusch, die al zijn veeren had opgezet,
vanwege den nog kouden wind.
„Al heel gauw f Al heel gauw! fuut! fuut!"
floot Vader Spreeuw. En toen vloog hij weg
naar zijn nest en keek vol trots naar zijn vier
jongen, die piepten en maar steeds om voedsel
vroegen.
„Vier jongen hebben mijn vrouw en ik Vier
jongen I" floot voder Spreeuw vol blijdschap.
Toen de jonge Spreeuwtjes wat grooter wer-
den, letten ze meer op wat er om hen heen ge
beurde. Zoo zagen ze, dot vele vogels hun nest
voorbijvlogen.
Dan werden ze woelig en vroegen, waarom ze
dat ook niet konden.
„Later leer je ook vliegen 1" zei Moeder
Spreeuw dan, „nu ben je nog te klein. Later, als
je grooter bent
Don waren drie van de vier tevreden.
Maar de vierde, die Zwartkuifje heette, rekte
zijn halsje uit over den rand van 't nest. „Waar
om nou niet piepte hij ontevreden. „Ik wil
gouw vliegen."
„Wees niet zoo ongeduldigl" zei Vader
Spreeuw, die er juist aankwam, „anders krijg
je nog een ongeluk I"
Maar Zwartkuifje vond, dot hij 't veel beter
wist, en dacht„Wacht maar I Zoo ,jfouw wo
alleen zijn, vlieg ik weg. Wat zullen ze ver
baasd naar me kijken I"
De musschen vroegen Vader Spreeuw eiken
dag, of zijn jongen al vliegen konden en tjilpten
luidruchtig, als hij floot„nog niet I nog niet I"
Zwartkuifje hoorde dot een keer van uit zijn
nest. Hij rekte zijn halsje zoo ver mogelijk over
den rand om de musschen te zien En toen docht
hij„Wacht, nu vlieg ik weg I"
Het was in een ommezien gebeurd.
Een kleine vogel log hulpeloos onder den
boom, piepend van pijn en van schrik. Moerler
vloog angstig rond hem heen, maar ze kon
Zwartkuifje niet helpen. Als er nu maar geen
poes kwam f
Vader liet op 't lawaai de musschen in den
steek en schrok, toen hij daar één van zijn jon
gen zag liggen.
„Zwartkuifje 1" riep hij, „Kun je niet opvlie
gen
„NeeI". piepte Zwartkuifje cn keek rond met
angstige oogen.
Toen kwam een kleine jongen uit het groote,
steenen nest, waar de menschen wonen.
Hij zag Zwartkuifje liggen, die met zijn vlerk
jes sloeg. Hij was heel licht gewond. O, dat hij
niet weg kon vliegen f
De kleine jongen strekte zijn handjes uit.
„Pik I" zei Zwartkuifje.
Mnar de jongen nam hem toch voorzichtig op.
Moeder Spreeuw vloog rond en floot, moor ze
kon er niets aan doen. Zwartkuifjewas gevan
gen.
De jongen ging met 't kleine vogeltje 't stee
nen nest binnen. En toen werd 't weer rustig
buiten, alsof er niets was gebeurd.
Moer dicht bij 't nest zaten Vader en Moeder
Spreeuw en beraadslaagden, wat ze doen moes
ten. Ze waren heel verdrietig. En de drie jongen
in 't nest waren ook niet vroolijk meer.
Zo vroegen „Waar is Zwartkuifje Waar i
hij
„Bij de menschen I" zei moeder. En ze kroo]
dicht tegen vader aan om troost te zoeken
Want wat zou er wel met Zwartkuifje gebeuren
O, was dat ding toch mnar niet zoo eigenwijs
geweest om te willen vliegen vóór 't tijd was I
Dien dog floten de spreeuwen heclemanl niet
Ze waren treurig, al zeiden zo ook tegen elkaar:
„Moed houden 1"
's Avonds, vóór donker, ging Moeder Spreeuw
op zoek. Ze vloog rond het huis. Steeds moor
op en neer.
En plotseling hoorde ze gepiep.
Zo werd er opgewonden van. En zc antwoord
de
Toen zog ze een dakraam openstaan. Ze keek
naar binnen, cn daar, in een mand, zot Zwort-
kuifie I
„Zwartkuifjeriep Moeder Spreeuw.
En toen ging ze uit om voedsel to vangen
voor 't kleine spreeuwtje in de mand.
Zoo werd Zwartkuifje iederen dng gevoerd.
En vaak kwam de kleine jongen boven met
zijn moeder. Hij vond 't heerlijk, dat Zwartkuifje
niot doodging, mnar gevoerd werd door Moe
der Spreeuw.
En soms bleef hij een heelen tijd op den zol
der zitten kijken. En dan zog hij ook. hoe Zwart
kuifje werd gevoerd door zijn moeder Ze kwam
dan gauw door 't dokranmpje gevlogen, cn
vloog ook gauw weer weg. Dan keek hij naar
dien kleinen spreeuw cn dacht, of die 't nu wel
prettig zou hebben in do mand, zoo ver vun
zijn nest cn zijn broertjes en zusjes.
Als de jongen Zwartkuifje over zijn voeren
streelde, pikte die hem niet meer.
Dan leeek hij hem heel verstandig onn met
ziin kleine krooloogics. Net of hij zeggen wilde:
„Ik weet wel, dat jij goed voor me bent Door-
om wil ik jo ook niet pikken I"
En rustig liet hij 't handje begaan, dat hem
over zijn rug streelde. De tijd kwam, dat Zwart
kuifje sterk was geworden. Hij zou gauw zelf
begrijpen, dot hij nu kon vliegen en dc groote,
wijde wereld kon gaan zien.
„Moeder!" zei de kleine jongen, „,ik wou den
spreeuw zoo graag houden I Kunnen we hem
niet kortwieken
Zijn moeder keek hem aan.
„Kind", zei ze. „hebben we dóórom den klei
nen vogel geholpen Begrijp je niet, dot een
vogel vleugels heeft gekregen om te vliegen on
der den hoogen hemel, om vrij te zijn
Heb je nooit gezien, hoe een tamme kraai met
haar stompjes vleugels slaat, alsof zij weg zou
willen vliegen en nog altijd hoopt, dat eens haar
vleugels haar weer zullen kunnen dragen door
de vrije lucht Zc trok haar jongen naar zich
toe.
„Kindje", zei zc, „Moeder Spreeuw houdt net
zooveel van hoor kind als ik vnn 't mijne.
Als de spreeuw hier rondloopt, zal hij zoo
eenzaam zijn. Want zijn kameraden kunnen al
len vliegen. En hij zal zoo'n verdriet hebben.
Arme, kleine Spreeuw I'
Ze streek den jongen door zijn haar. „Doe,
zoonis dat kleine tikkertje binnen in je je ver
telt. Don doo je niets verkeerds I"
De jongen keek naar zijn sterke beentjes cn
noor de lachende zon buiten. Toen ging hij de
kamer uit cn zijn moeder hoorde hem dc trap
opstoppen.
Hij ging naar de rnand cn haalde den spreeuw
er uit.
Toen ging hij naar den tuin.
Dnor hield hij hem nog even vast in zijn;
hondjes.
„Dug Spreeuw 1" zei hij. „Je was heel lief,
toen je zoo'n orm, klein ding was. Ik zou je
graag willen houden. Maar nu ben je groot. En
je hebt vleugels gekregen om mee te vliegen,
net zoools ik becnen heb gekregen om haxi
mee te loopen."
En de jongen zette den spreeuw op den grond.
Zwartkuifje trippelde een eindje voort. Toe»
bleef hij staan en zog verbaasd om zich heen.
Toen trippelde hij verder.
En op eens sloeg hij met zijn vleugels cn
merkte, dat die sterk geworden waren.
De kleine jongen hoopte nog even, dat hij
zou blijvendat hij nipt zou wegvliegen.
Toen, met een kreet, vloog Zwartkuifje op cn
den tuin uit, zijn vogelhart vol vreugde, omdat
hij vrij wasvrij I
De jongen stond nog op dezelfde plek cn
koek den vogel na. Hij stond nog te kijken,
toen er al long niets meer van Zwartkuifje te
zien was.
Toen keerde de kleine jongen zich langzaam
om en ging 't huis binnen.
Even streek hij met zijn mouw over zijn
oogen.
Dien middag maakten de moeder en do kleino
jongen een verre wondeling.
Door in 't bosch waren veel spreeuwen, die
vroolijk floten.
De kleine jongen huppelde voor zijn moeder
uit.
Hij wist, dat Zwartkuifje naar zijn kame
raden was gegaan.
Toen was hij blij, dat vogels vleugels hebben,
JO SMITS.
MOPPF HOEKJE.
Te veel baast.
George hard loopend met dc fiets in de hand.
Jo (in 't voorbijgaan): „Zeg, George, spring
er op."
George: „Nee, Jo, ik heb te veel haast."
(Ingez. door Appelbol.)
Niet strafbaar.
Rechter: „Beklaagde, je wordt ervan beschul
digd, de deur te hebben ingedrukt. Heb je iets
ter verontschuldiging aan te voeren?"
Beklaagde: „Jawel, .meneer de rechter. Er
stond op de deur „duwen"."
Dat gmg niet.
Meester: „Weer gevochten, Jan?"
Jantje: „Ja, meester, maar Flip begon."
Meester: „Op de catechisatie heb je toch ge
leerd, dat, als men je op je rechterwang slaat,
je de linker moet toekeeren"'
Jantje: „Ja meester. Maar, ziet u, hij sloeg
me op m'n neus en daarvan heb ik er maar
een."
Tante: „Hier, jongen, hob je een bonbon,
wat zeg je nu?"
Jantje: „Geeft u er nog maar een."
(Ingez. door Nikkertje.)
Een kleine misvatting.
Jongen: „Mijnheer, hebt u ook insectenpoeder
te^en vlooien?"
Drogist: „Voor hoeveel?"
Jongen: „Ja... zeg voor tienduizend/
(Ingez. door Spanrupsj.