AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlandër" za'erd°9
Be Kluizenaar van Far-End.
TWEEDE BLAD.
„De groots hertogin van Gerolstein"
BINNENLAND.
FEUILLETON.
23e Jaargang
No. 175
24 Jan.1925
Muziek van Jacques Offen
bach.
Tekst van Henri Mcilhac
en Ludovic Hatévy.
Hoewel de grenzen tusschen „Musiquet-
te", „Opera buffa", „Opera comique" en
operette wel niet duidelijk te trekken z'jn,
kan Offenbach's Groot Hertogin van Gerol
stein, door hem zelf als Opera Comfque be
titeld, gevoegelijk onder het genus operette
worden gerangschikt. Alle elementen, waar
uit eene operette moet worden opgebouwd:
vrooliike, luchtige of parodistische muziek,
lachwekkende handeling, hoofdpersonen
met caricaturale eigenschappen, bonte op
eenvolging van liefst zoo mal mogelijke
tooneelen, zijn hier biieen.
Het is voor mij altijd nog een open vraag,
wie meer aandeel in het succes ecner
operette behoort te hebben, de tekstdich
ter of de componist. Hoewel als regel de
componist op den voorgrond treedt, wan
neer het op het inoogsten van lof aankomt,
kunnen wij wel als vaststaand aannemen,
dat een componist, die goede muziek schrijft
bij een tekst, die het op het tooneel niet
„doet", weinig plezier van zijn werk zal
beleven. Daarentegen heeft een operette,
waarvan de tekst naar den zin is van het
lachlievend publiek, succes, ook al is de
muziek geschreven door een kruk. In de
laatste jaren zijn we maar al te veel met
prullaria van deze soort opgescheept.
Dat Offenbach wel eens „de koning der
operette-koningen" wordt genoemd, heeft
hij zeer zeker te danken aan zijn buitenge
woon talent om sprankelende, van levenslust
tintelende melodieën te schrijven. Zijn mu
ziek is steeds opwekkend en nimmer ordi
nair, dikwijls in zijne muzikale parodieën
zelfs lachwekkend, z'onder daarbij de gren
zen van den fijnen smaak te overschrijden,
zijne soms verrassende harmoniewendingen
klinken toch «immer geforceerd, zijne in
strumentatie blijft steeds luchtig en door
zichtig en zit vol van allcrkoddigste
vondsten.
Maar toch. zonder iets af te willen dingen
op Offenbach's talent, dat in zijn speciale
genre zeer zeker het geniale nadert, toch
past het ons te constateercn dat een groot
aandeel van het behaalde succes toekomt
aan de tekstdichters: Henri Meilhac en Lu
dovic Halévv.
Hebben van de ontelbare door Offenbach
gecomponeerde werken niet juist die operet
tes, waarvan Meilhac en Halévv de teksten
geschreven hadden, het meeste succes be
haald? W.ij noemen behalve de Grootherto
gin van Gerolstein: de „Belle Hélène", „Or-
phée aux Enfers", „Vie Parisienne" e. a.
Na aldus den tekstdichters den lof tfe heb
ben toegezwaaid, die hen gewoonlijk ont
houden wordt, willen we even onzen aan
dacht op hem concentreerep. die dan toch
ten slotte als hoofdpersoon beschouwd
wordt.
Offenbach die omstreeks I820 geboren
werd (verschillende bronnen geven jaar
tallen tusschen 1819 en 1822 aan) was zoon
van een joodschen v/iorzanger. Na eene
muzikale opleiding te hebben genoten aan
het conservatorium te Parijs, maakte hij
naam als cellist en trachtte hij door het
geven van concerten in zijn onderhoud te
voorzien. Daar hij reeds op jongen leeftijd
getrouwd was en het concerteeren hem met
zooveel opbracht als hij zich gedroomd had,
was hij uitermate verheugd, toen de direc
tie van de Comédie franchise hem een plaats
als dirigent aanbood. Met beide handen
pakte hij dit aanbod aan.
In 1855 zien wij hem als directeur van de
Bouffes Parisiens. In dien tijd behaalde hij
veel succes met zijne komische operatjes van
1 bedrijf, die speciaal gecomponeerd waren
voor kleine bezetting, dus weinig kostten
en geschikt waren om in een klein theater
te worden opgevoerd. Uit dezen tijd stam
men o. a. de muzikale juweeltjes „Mon
sieur et Madame Denis", „Mariage A la
Lantcrne", en la „Fille d'Elisonde". Het
laatste operatje zullen vele lezers zich nog
herinneren van de opvoering in het vorige
jaar van het Miinchener marionetlen theater.
Aangemoedigd door z.ijn succes ging Of
fenbach er toe over meer uitgebreide wer
ken te componeeren. Door het veranderen
van genre, werd ook den aard icr composi
tie beïnvloed. Moeien wij betreuren, dat er
iets van het uiterst fijne, aristocratische van
zijne eerste composities verloren ging?
Hierover zal verschillend geoordeeld wor
den. Indien wij echter aannemen, dat het
vroolijke luchtige, haast lichtzinnige genre
in de muziek recht van bestaan heeft, dan
kunnen wij slechts dankbaar zijn, dat een
Offenbach zich op dit genre heeft geworpen.
In 1858 verscheen de „Orphée aux En
fers", in 1864 „La Belle Hélène" in 1866
„Vie Parisienne" en in 1867 „La Grande
Duchesse de GérolsteinAl deze werken
werden onmiddellijk na hun verschijnen
honderden inalen achter elkaar met stijgend
suqges opgevoerd.
De „Groot Hertogin van Gerolstein" was
hoofdzakelijk gecomponeerd, om de vreem
delingen die de tentoonstelling van 1867 op
het Champ de Mars zouden bezoeken naar
de „Variétés", waar dit werk zou worden
opgevoerd, te trekken. De rol van de Groot
Hertogin was in handen van Madame Hor-
tensc Schneider, Dupuis was de door de
fortuin zoo begunstigde soldaat Fritz.
Dat de censuur zich in dien tijd niet on
betuigd liet, blijkt wel uit het volgende voor
val tijdens de generale repetitie. Het eerste
bedrijf was zonder ongeval afgeloopen. Men
is in het tweede bedrijf genaderd aan hel
moment, waarop de tot generaal gepromo
veerde Fritz als overwinnaar uit den str.ijd
terugkomt. Doch nauwelijks is hij met hel
zingen begonnen van:
„Madame, en dix-huit jours
„J'ai tcrininé la guerre
of uit de eerste rijen achter het orkest klinkt
luid protest geroep: „Geen politiek hier!
Wij kunnen dit niet toestaan. Deze zin moet
gecoupeerd worden". Hevige verbazing van
Offenbach. Niet minder groote ontsteltenis
van Meilhac en Halévy. Zij beweren, dat dit
met politiek niets te maken heeft. Een ein
deloos gekibbel volgt, maar er helpt niets
aan, liet woord „dix-huit" verdwijnt uit den
tekst en wordt vervangen door „quatre".
Eene toespeling op den oorlog tusschen
Duitschland en Oostenrijk en die door eerst
genoemd land in 18 dagen was gewonnen,
kon met worden "toegestaan.
Of de verbazing van componist en schrij
vers niet een weinig geveinsd is geweest?
Wij vermoeden, dat ze ook in dit scènetje
het publiek ten koste van Frankrijk's Ooste
lijke buren hebben willen vermaken. Immers
de gehcele operette is een en al spot op de
kleine Duitsche staatjes, waaruit later het
zoo machtige Duitsche rijk werd samenge
steld. Men is later zelfs zoo ver gegaan „de
Groot Hertogin" aan te wijzen als een der
vele oorzaken die er toe hadden medege
werkt de stemming tusschen Frankrijk en
Duitschland zoodanig te verbitteren, dat er
een oorlog uit moest voortkomen 1 De
dwaasheid hiervan behoeven we wel niet
aan te tooneri.
Op 12 April 1867 had de première plaats
en aanstonds was het succes overweldigend.
Het sabellied overwint in korten tijd de ge-
heelc wereld. Madame Schneider heeft haar
eigen naam verloren. Overal waar ze zich
vertoont, in het Bois, op de Boulevard,
wordt ze betiteld als de Groot Hertogin.
Zelfs aan het hof, waar zij op een feest
wordt genoodigd, wordt ze bij haar ver
schijnen aangekondigd als „la Grande
Duchesse de Gérolstein".
Ondanks de doorloopendc spot met hof-
intriges, waarmede de operette is door
spekt, verschijnen een indrukwekkende rij
gekroonde hoofden achtereenvolgens in het
kleine théater. Reeds op 24 April komt de
keizer, nieuwsgierig gemaakt door hetgeen
men hem van de eerste opvoeringen heeft
verteld, een kijkje nemen. Kort daarop
komt hij weer, ditmaal met de keizerin. Een
paar dagen later zit de prins van Wales in
de zaal. De Czar, op weg naar Parijs, tele
grafeert uit Keulen, dat hij 's avonds de
voorstelling wil bijwonen. De zaal is echter
reeds uitverkocht. Geen nood. Het geheele
schouwburg-personeel trekt er op uit om
plaatsen avant-scène terug te koopen en
's avonds amuseert de Czar met zijn gevolg
zich kostelijk. Later verschijnen ook de
koningen van Bcijeren, van Portugal en van
Zweden.
Jammer genoeg moét plotseling de rij
voorstellingen worden onderbroken, door
dat Grcnier, die de rol van Prins Paul ver
vult in het dolle Trio Bnuffe aan het eind
van het 2e bedrijf, zijn been breekt.
Een van de groote verdiensten van dit
werk is dat een zestienjarig meisje gerust
haar moeder naar de opvoeringen kan mede-
nemen, iets wat gewoonlijk niet van Offen-
bach-operettes kan gezegd worden. Het
weinige wat in den tekst nog aanstoot zou
kunnen geven is bovendien voor dilettanten-
gebruik omgewerkt, zoodat indien sommige
lezers van den naam Offenbach geschrok
ken z-ijn, zij in dit opzicht gerust kunnen zijn
en de uitvoeringen van de Amcrsfoortsche
Opera-Vereeniging met hunne tegenwoor
digheid kunnen verceren.
Aan het eenige groote, ernstige werk, dat
Offenbach componeerde, de „Contes d'Horf-
mann", is eene tragische geschiedenis ver
bonden. Nadat in 1879 Offenbach gestor
ven was, zou in 1881 de première tc Wec-
nen plaats hebben. Tijdens de uitvoering
ontstond een brand, die zoo snel om zich
heen greep, dat meer d.\n 300 bezoekers er
het leven bij lieten. Vele oudere lezers zul
len zich nog deze ontzettende ramp herin
neren.
De „Contes d'Hoffmann" staat nog op
het répertoire van de meeste buitenlandsche
opera-gezelschappen. Offenbach's operettes
komen nog steeds in lange serie opvoeringen
ten tooneele. Meestal worden ze met geno
ten praal vertoond. Het is jammer, dat
Amersfoort niet over een tooneel beschikt,
dat eene uitvoering van de Groot Hertogin
van Gerolstein „a grand spectacle" moge
lijk maakt. Toch geeft het tijdvak, waarin
de operette speelt (het midden van de 18e
eeuw) gelegenheid de costumeering zooda
nig te verzorgen, dat ze, naar wij vertrou
wen, een lust voor de oogen zal zijn.
P. SCHWERZF.L.
Mode.
Mijn respect voor de scheppers der niéuwe
modes groeit met den dag. Zij moeten zoovéél
bédenken. Nooit toch werd er zóó algemeen
met de mode meegedaan als in onze eeuw.
Vroeger was de mode ullecn voor de zeer
welgestclden, de edel vrouwen, de kustcelbe-
woonsters, voor haar, die er al haar tijd en
geld aan konden besteden. Tegenwoordig is
dat gelukkig verand-erd I iedere vrouw, die han
dig is en wot kijk heeft op zulke dingen, kan,
welken leeftijd zij ook bereikte, en welke
plaats zij inneemt in de maatschappij, er aar
dig en naar de laatste modu gekleed uitzien.
Waarom ook niet
Het is het recht en de plicht der vrouw om
te bekorenDat behoeft zij niet alleen met
haar mooie oogen te doen I
In één der gTOote bladen verscheen op het
eind van het vorig jaar een ingezonden stuk
van een mijnheer, die zóó verontwaardigd was
over het feit. dot vrouwen de mode volgen en
haar dienen als een slavin, dat hij de vrouwen
daórom alleen zelfs het Kiesrecht weer wilde
ontnemen I
Ik kon mij best begrijpen, dat ihmand aan
stoot neemt aan de ullemieuwste, meest mon
daine mode-creaties, maar is dat nu een reden
om owr alle Hollandsche vrouwen een ban
vloek uit te spreken Het is moor een zóó
klein percentage, dat de grenzen van het fat
soenlijke overschrijdtdergelijke „dames" zijn
er heusch altijd geweest'!
Zouden alle korte rokken uit den booze
zijn zijn alle bloote halsjes stuitend Kom T
kom I niet overdrijven, hoor I
Ook deze dingen hangen van iedere vrouw
afzonderlijk of. Zoo lang zij haar toilet tegen
over zichzelf kan verantwoorden, zoolong zij
voor zichzelf weet, dat zij niets onbetamelijks
draagt, kan zij gerust de mode volgen.
Een korte, dikke, zeer blonde vrouw, met
leelijke enkels en grove beenen zal zich inge
togener moeten klecden, zal langer rokken
moeten dragen dan haar slanke, knappe
vriendin en niet iets kunnen kiezen in een cil
te opvallende kleur.
Zulke dingen kon ik u niet vóórschrijven
Met opzet geef ik in deze rubriek steeds
raad voor iederen leeftijd. Maar wonneer f>r
onder mijn lezeressen zijn, die graag ineenhe-
paald opzicht mijn advies willen weten, dan
mogen zij het mij heusch ronduit vragen.
Zoo kreeg ik ook dezer dagen een brief van
iemand, die zich teekende„Matrone"
Bent u bangvoor uw leeftijd, mevrouw,
dat u uw naam verzwijgt Dot is werkelijk
onverstandig.
Ik vind mooi oud-worden juist zoo iels
merkwaardigs.
Onze grootmoeders verstonden die kunst
zoo goed.
Rustig, deftig en vol gracie bewogen zij
zich door haar huis. Zij droegen veel grijs,
maar voor gekleed ook paars of liladat
kleurde zoo schitterend bij haar sneeuwwit
haar
In onzen tijd is het oud-worden helaas uit
de mode I Ik ken domes von zeventig die
langs 's hecren wegen stappen alsof zij juist
even in de veertig zijn
Op lage schoentjes met hooge hakken, met
zijden kousen in een lichte kleur, een korten
rok, een bloot (hoewel watpoezig I)
huisje en een hoed met bloemetjes op ge
verfd hoorBrrr I Zoo wccselijk antiputhiek
dnt Smokkelen Zij zouden er heel wat liever
uit kunnen zien, wonneer zij zich niet zo<-
mallootig toetokelden
Maar nu verder voor mijn matrone.
Wel mevrouw, u vraagt of ik een geschikt
model weet voor een jopon van ollen dag.
Wat zoudt u denken van een toilet van don
ker muiskleurig loken of een fabrikaat von
zijde-en-wol, afgezet met een bond, bestikt
met een Japansch motief in lila, rose en goud
gele zijde?
De jopon moe*" lmt model von een aangeslo
ten peignoir hebben, die boven de ceintuur
openhangteen vestje vun dezelfde stof komt
dan dooronder te zien. De kraug, smol en rond
van achteren, eindigt vun voren in een ruim-
vallende fichu, die met den bovenomschreven
rond is afgezet. Even boven den buik. moor
onder den een hond breeden ceintuurband von
lok, naderen de punten der fichu elkander in
een scherpen hoek. Bovendien vollen er two*
geborduurde ree pen aan weerszijden van de
borst tot aan den zoom van den juist flink
voctvrijcn rok.
De strakke mouw is afgezet met een over
de hand hangend strookje.
Wanneer er geen kleine kinderen meer om
u heen spelen en u dus geen kans loopt, dot
uw jopon veel te lijden heeft van vieze, kle
verige vingertjes, kunt u ook heel veel ple
zier hebben von een zwart fluweelen middng-
toilet. Fluweel is warm en ijzersterk en het
stoat bijna iedereen heel goed. Voor lange,
wat gezette vrouwen is het mooiste model een
draperie nonr de linkerheup. De hals is don
van voren V-vormig en van achteren rond
uitgesneden. De V vult u op met een klein
stukje zwarte kont. Verder behoeft de jopon
geen enkele andere versiering te hebben dan
een gitten gesp, of een kwastje van zwarte
kralen op het punt wnor de dropcrie bijeen
gehouden wordt. De rug moet recht en glod
naar beneden hangen. De mouwen zijn strak;
over den rug von de hond vallen zij met een
punt.
Voor sommige domes, die wat bleek zien, is
dit misschien al tc zwart. Don moeten zij langs
de halsuitsnijding iets zetten, dat de jopon
„ophaalt". Voor de een stoot een smol zilve
ren of wit zijden biesje aardig; een ander pre
fereert misschien een kleureen derde kon
volstaan met een zwart tullen ruche of een
stukje bont.
Goot u maar voor den spiegel stoan en oor
deel dan even zelf I
Nu nog een poor nieuwtjes voor de jeugd 1
Men zegt, dot in Londen, Porijs en New-York
de meisjes zoo'n spijt hebben over hoar afge
knipte haar, dot zij nu de witte pruikenmode
uit de 18de eeuw weer te voorschijn gaan ho
len, en dat de groote koppers reeds thans
speurend rondreizen op zoek noor mooi wit
haor I Weest op uw hoedeBewaakt uw
grootmoederI
Verder zegt men, dat de nieuwste jumper
modellen voorzien zijn van ten hooge, nauw
sluitende boord.' Dot zou me niets verwonde
ren, aangezien het warme jaargetij binnen of-
zienbaren lijd weer aenbreekt. Don kunnen we
dus lekker pulfen in onze dichte kleeren, zoo-
als we thons bibberen in dunne stofjes met
een open hals.
De Staotscourartt van heden 25 Januari
bevat de volgende Koninklijke besluiten
benoemd tot president von de Rechtbank tc
's-Hertogcnbosch Jhr. Mr. C. O. M. vun Nispen
thans vice-president en tot vicee-prcsident Mr.
E. A. E. van Meeuwen, thans rechter in dut
college
bevorderd tot commies bij den verzekerings
raad P. J. Franken, adj. commies bij dien raad.
in hun rong overgeplaatst
o. bij het regiment grenadiersde reserve-
kapiteins W. Cool en J. W. Klein, onderschei
denlijk van het Ie en het I8e regiment inlon-
terie
b. bij het regiment jagersde eerste-luitc-
nant C. F. Heijnen, van het reg. wielrijders,
de reserve-luit. kol. P. W. von Wecren, van
het 4e reg. inf.
de reserve-majoor A. de Bruijn, van het 8e
reg. inf. en de reserve-kapiteins jhr. J. H.
Strick van Linschotcn en mr. J. C. Kielstra,
onderscheidenlijk van het 20c reg. inf. cn von
het reg. wielrijders
onderscheidenlijk met ingang von 17, 7 en
I Februuri 1925 aon den reserve-kolonel jhr.
H. F. vnn Kinschot, van het wapen der cuva-
lerie, den reserve-dirigcerend militoire apothe
ker met den rang von majoor E. J. van Itol-
lie, van het personeel van den geneesk. dienst
der landmacht, cn den rcservc-kopitein L. Tim
mer, van het I8e reg. inf., op het duartoe door
hen gedaan verzoek, een eervol ontslag uit den
militairen dienst verleend
aan de reserve-ecrste-luitenonts mr. J. D.
Hannema von het reg. grenadiers, mr. C. A. J.
Blonkcrs van het 3c reg. inf. en den als zoo
danig tijdelijk benoemden reserve-eerstc-luite-
nant B. van Sprcekens, van het 20c reg. inf.
op het duartoe door hen gedaan verzoek, een
eervol ontslog als zoodanig verleend uit den
milituiren dienst
benoemd en aangesteld bij het reserve-perso
neel der landmacht, bij het personeel van den
genecsk. dienst, tot reserve-officier van gezond
heid der 2e klasse, de heer G. J. Sorgdrager,
arts
e.an mr. P. J. M. Aolberse, Minister van Ar
beid, Hondel en Nijverheid, verlof verleend tot
het aannemen van het onderscheidingsteekcn
van groot-cffirier der orde van het Legioen van
Eer von Frankrijk.
benoemd tot lid von den voogdijrood Amster
dam II, mcj. dr. J. W. de Stoppcloar, te Am-
s'erdom
benoemd en aangesteld bij den gTooten staf
tot kapitein, de ordonnans-officier der Koningin
eerstc-luitenont jhr. D. W. Sickinghe van dien
stafbij het ortilleriewopen, tot kapitein bij het
regiment vesting-artillerie, de ecrste-luitenont
J. van Maaren van het zesde regiment veld
artillerie
bij het wapen der Koninklijke marechaussée,
tot kapitein, de eerstc-luitenant P. M. R. Ver-
steegh, von dr> derde divisie van dnt wapen
bij het personeel van den geneeskundigen
dienst der landmacht, tot officier van gezond
heid eerste klasse, die dcT tweede klosse N. H.
Arkema van dot personeel
bij het reserve-personeel van den genees
kundigen dienst der landmocht, tot reserve-diri-
geercnd-officicr van gezondheid tweede klasse,
die der derde klasse G. A. \V. F. Losecuat von
Nouhuys en doctor J. Cosporietot reserve-
officier van gezondheid eerste klasse, die der
tweede klasse J. Bijtel en H. Hondelink, allen
van dat personeel
op verzoek, eervol ontslogen als scheikundige
bij den dienst der Rijkslondbouwproefstotions,
mej. A. Huizingo, te Groningen
herbenoemd tot burgemeester vonGrove
L. J. J. M. Ficq Maashees en Ovcrloon G. H.
J. RieterFijnaart en Heiningen A. von Cam-
oen Hastrecht en Vlist G V. W. boron van
Hemcrt tat DingshofBergschenhoek J. M. M.
van Meetelen Bleiswijk J. Boon Dzn., secre
taris Sncek P. J. de Hoop Sloten (Fr.) J. H.
W. VerkouterenBathmen P. J. Hemmingo,
secretarisAmbt-Hardenberg H. H. Weitkamp;
Wijhe mr. G. Schimmelpenninck Wonneper-
veen K. P. Roege, secretaris.
Bij Koninklijk besluit zijn benoemd
bij het reserve-personeel der landmacht, tot
reserve-eerste-luitenont
Io. bij het wapen der infanterie, bij zijn te
genwoordig korps, gerekend van 27 Septem
ber 1924, de reserve-tweede-luitcnnnt J. van
der Leé, vnn het 13e regiment
2o. bij het wapen der artillerie, bij hun te
genwoordig korps, gerekend resp. von 13
September 1924 en 25 October 1924, d*e rc-
serve-tweedc-luitenonts L. H. P. Neumann,
Vroolijke menschen zijn niet altijd gelukkig,
maar in den regel goede menschen zonder nijd
of afgunst.
door
MARGARET PEDLER.
Geautoriseerde vertaling van \V. E. PONT.
22
Andrey's heldere oogen wierpen haar een
doordringenden blik toe.
„Ik denk, dat Jrij eensphinx is", zei ze
langzaam.
„De sphinx was een vrouw," wierp Hcrrick
met groote beslistheid tegen.
„Dan is Trent ccn mannelijke reïncarnatie
van haar", antwooidde mevrouw Mavnard,
zonder zich uit 't veld te loten slaan. Herrick
glimlachte goedig. Hij was een lange, slank-
gebouwde man met melancholieke bruine oo
gen en den half-strengen, half-vriendelijken
mond v«n iemand, die veel lichaamspijn heeft
doorstaan.
„Homme incompris", veronderstelde hij luch
tig. „Geef den kerel wat hem toekomt hij is
voor de vrouwelijke helft van Monkshaven ten
minste een punt van voortdurende belangstel-
ling".
Andrey vatte dadelijk vuur op deze stilzwij
gende uitdaging, en de twee schermutselden ge
noeglijk samen tot het theeuurtje voorbij was.
Teen vroeg zij een cigaret en nog een kussen
en zond tenslotte Miles weg om een paar kie
ken te halen, die zij samen hadden genomen en
die hij sinds hun laatste ontmoeting had ont
wikkeld. Zij behandelde hem volkomen alsof hij
niet in al zijn doen en laten belemmerd werd
door zijn lichaamsgebrek, en vroeg hem alle
kleine diensten, die zij van een ander, die phy-
siek volkomen gezond was, zou hebben ge
vergd.
Sara zelf, die gewend was geweest iederen
wensch vnn Patrick Lovell te vooi komen, zou
geneigd zijn geweest, wel wat gewetenskna
ging te voelen, wanneer zij zich zoo liet be
dienen door een kreupele, maar toen zij de gre
tigheid zog, waarmee Miles aan de vele op-
diachten van de bezoekster voldeed, begreep
zij dot Andrey juist met grooten takt handelde.
Zij maakte, dat Miles zich voelde als ieder
man, niet als „maar een zielige kreupele", die
vooral ontzien moest worden.
En eens, toen een haarlok van Andrey langs
zijn wang streek, toen hij zich over haar heen
boog om haar een of andere bijzonderheid in
de juist ontwikkelde foto's tc wijzen, zag Sara
een plotselinge vonk in de kalme bruine
oogen, die haor verwonderd zich deed afvragen
of misschien de voortdurende schermutselin
gen tusschen Herrick en deze levendige impul
sieve vrouw, die de ergernis van half Monksha
ven was. niet diepere oorzaak hadden dan
vriendschap alleen.
HOOFDSTUK VIII.
Gast tegen wil en dank.
Het was een van die wonderlijke-v.aimc da
gen, die Maart een enkele maal kan brengen
en die een' voorsmaak geven van de zomersche
dagen van Juni.
De zon straalde vanaf een wolkeloozen hemel,
er was geen wind cn Sara, die langzaam door
dc bosch- en rotsgedeelten tusschen Selwyn's
huis en de Monniks Rots wandelde, voelde de
zilte lucht zoo zacht en warm langs haor ge
laat strijken als of de zomer reeds gekomen
was.
Molly was naar Oldhampton gegaan, want dc
artistenkolonie zou natuurlijk profiteeren van
dezen heerlijken zomerschcn dag om buiten te
gaan schetsen. Zij zelf had met de morgenpost
een brief van Elisabeth Durward gekregen, die
haar gemoed in beroering had gebracht cn zij
had haar neiging gevolgd om op een wonde
ling in de eenzaamheid de dingen' uit te den
ken.
Vanaf dc vioegste dagen op Barrow had zij
altijd de kleine verdrietigheden van haar kin*
derlcven naar een afgelegen hoekje van het
bosch gedragen om ze te verwerken, en die
gewoonte was met haar gegroeid, zoodat zij
nu een grootcr moeilijkheid zich voordeed,
zich onwillekeurig naar de eenzaamheid van de
rotsen in Monkshaven wendde, waar zij het
gebruis van de zee kon hooren, dat haar in
zijn klaagtonen een vage herinnering gaf aan
het geluid van den wind in haar lieve oude
pijnboomen.
De lente komt vroeg aan de beschutte tegen
het zuiden gekeerde baai van Monkshaven en de
varens vertoonden reeds scheutjes van jong
groen, samengedrongen als het vuistje van een
kleiii kind, terwijl de primula's in kleine groep
jes hun nieuwsgierige gezichtjes boven het
groote boschtapijt uitstaken. Sara stond stil om
een bosje te plukken en stak ze in haar cein
tuur. Toen begon zij, uit het bosch gekomen,
de steile helling te beklimmen, die naar het
hoogste gedeelte van de kaap voerde.
Een groot rotsblok half begroeid met mos
cn kleine plantjes bood een aanlokkelijke rust
plaats cn neervallend' op het zachte gras er
naast, leunde zij tegen de rots aan en haalde
Elisabeth's brief voor den dog.
Zij had zich wel eens afgevraagd of Elisa
beth ccnig vermoeden had van het feit, dot zij,
vóór zij Borrow verliet, Tim's aanzoek had ge
weigerd. De vriendschap, cn het onderling be
grijpen van moeder cn zoon was zoo groot, dot
het best mogelijk was, dat Tim haar in vertrou
wen had genomen. En zelfs al had hij dit niet
gedaan, het oog van liefde is buitengewoon
scherp en het leed geen twijfel of Elisabeth zou
gereden hebben, dnt er iets met zijn geluk niet
in orde was.
Wanneer dit zoo was, bekende Sara zichzelf
met een treurigen glimlach, dan was het wel
zeker, dat Elisabeth dc vrouw, die haar knop
pen Tim had durven weigeren, niet vriendelijk
zou aanzien
Hoewel de brief geen rechlslrecksche toe
speling bevatte, kreeg Sara, tusschen de regels
door lezend toch dc overtuiging dat Elisnbelh
alles wist en zich met hart en ziel aan dc zijde
van haar zoon had geschaard.
Het was duidelijk dat zij dc heele wereld be
keek vanuit een Tim-standpunt, en, was zij een
ander soort vrouw geweest, dan zou de ge
dachte aan een kloek met één enkel kuikentje
in Sara's brein zijn opgekomen.
Maar Elisabeth had niets vun een kloek. Alleen
wanneer Tim in haar nabijheid kwam, dan kreeg
haor gezicht met vreemd? ondoordringbaie
oogen, een stralende uitdrukking van wormto
en teederheid zooals het gelaat van een min
naar bij de nadering van zijn geliefde. Voor
Sara v/as er iets angstigs bijna vreeselijks
in haar afgodische vcreering voor Tim.
De brief was heel hartelijk geschreven zij
hoopte, dat Sara zich op haar gemak voelde
en gelukkig was in Monkshaven, herinnerde aan
hun pretligcn tijd samen op Barrow, cn keek
met. cerlongen naar toekomstige bezoeken van
haar, die een geluk voor ons allch zouden
zijn.
Het was vooral deze laatste zin, in verband
met een of twee andere gedeelten, die even
goed veel als weinig beteekenis konden heb
ben, waardoor Sara een onbehagelijk gevoel
van vices had gekregen. Vaag vermoedde zij
dnt er een invloed langzaam aan het werk was
om de bonden, die haar aan Borrow en al wat
Barrow voor haar betcekcnde, sterker aan te-
halen.
Zij zag de vraag met haar gewone oprecht
heid onder oogen. Tim had zijn eigen bepaal
de plaats in haar hart die kon door niemand
anders veroverd worden. Maar het was niet
een plaats in het diepste van het innerlijk eigen
dom, die bestemd is voor den ééncn man, cn
zij erkende dit met een helderheid van inzien,
die zelden voorkomt bij een meisje van tv otig.
Zij erkende ook, dat het mogelijk kon zijn, dat
de ééne man nooit die plaats zou komen vragen
cn dat, wanneer zij Tim het antwoord gaf, clat
hij zoo vurig begeerde, zij beiden waarschijnlijk
even goed met elkaar zouden opschieten als hef
mccrendeel der getrouwde menschen, misschien
beter dan heel wat van hen. Maar zij was er
heel zeker van, dat zij dat innerlijke heiligdom
nooit door iets, dut minder was dnn liefde, wil
de ontwijden.
o d; veryo'j/J.)