KINDERRUBRIEK
I
De rubriek van Oom Karei.
HANDWERKJE.
Portretlijstje.
De meestcn ven jullie, die op vecantie gaan
of zijn, brengen van een fietstocht of wandeling
wel eens oen mooie bos heide, dc erica, mee
naar huis.
Dear zijn zulke aardige portretlijstjes van
te maken.
Neem een stukje carton van 12 bij 20 c.M.*
en snij voorzichtig de opening van de briefkaart
of portret uit. Plak nu een stukje papier van
12 bij 20 achter er tegen aan, maar laat <lc
onderkant opendaar schuift het portret in.
Vlecht nu een stevig kransje, heel dik van
de erica (met behulp van zwart garen) en plak
dat op het lijstje. Neem vooral kleine takjes,
die makkelijk buigen.
Wie aan zee is geweest en schelpjes heeft
meegebracht, ken het carton leuk beplakken,
met schelpjes
KLAPBESSENJAM.
Nu het zoo «volop de tijd is van klapbessen,
geef jk jullie een reoept op, om daar heerlijke
jam van te koken.
Je ikeemt een pond vruchten en een pond
suiker en een Liter water.
Z<et dat bij mekaar op en laat het op een
zacht vuurtje (het best een petröleumstelletje)
heel zachtjes koken, en héél long, tot olie
vruchten totaal gaar ^ijn.
Nu kan men het zeven door een grove -zeef
van pnnrdehaar, maar hot is niet noodzakelijk.
Voeg hierbij een klein beetje vanille en «élilit
de potjes af met een papiertje, gedrenkt in
alcohol of leg op de jam een laagje 'kristal
suiker.
(Ingez. door Smullctje).
VERSJE VOOR DE KLEINTJES.
't Horloge en de Klok.
't Horloge van mjjn Vader,
Dot is zoo n grappig ding.
't Loopt hard, met kleine stapjes
Net als „Klein Duimpje" ging If
Straks hield mijn Vader 't aan mijn oor
En zei „Tel nu eens haastig door i"
"Wie achteraan kwam, altijd ik.
Zóó vlug ging 't kleintje
Von Rik-ke-tik-ke-tik
Maar d'oude klok is mooier.
Bij Grootpa in den gang
Daar sta ik naar te kijken
Somtijds wel uren lang
Daar zit oen visscher .op de plaat
Hij haalt zijn hengel op, als 't slaat
En haalt omhoog een groote snoek.
Dan roept een vogel
„Koe-koek, koo-koek
(Ingez. door Tante Riek)
De Ganzenbloemen.
Een ganzenhoeder lag eens in een wei
onder den hoogen hemel. Hij lag zóó stiL
dat je zou denken, dat hij sliep. Maar dat
deed hij niet. Hij lag met open oogen naar
de wolken te kijken., En terwijl hij dat deed,
dacht hij na over zijn moeder, met wie hij
woonde aan den voet van den berg. Hij
moest voor zijn moeder leeren zorgen,
maar hij was nog maar klein en had het
niet verder gebracht den ganzenhoeder.
Dat vond hij verdrietig, want hij hield
zooveel van zijn moeder.
„Gakf g«kr klonk het naast hem.
De kleine ganzenhoeder kwam overeind
zitten en keek eens, of zijn ganzen er nog
wel waren. Ja, ze waren allemaal in de wei,
dicht bij elkaar. Alleen één was er naar hem
toegewaggeld en had geroepen: „gakf
gak.f" Het was die ééne gans, waarmee hij
nogal eens lest had oordet hij begreep
wat er gebeurde, vloog de gans soms op
eens weg en don had hij heel wat moeite
haar terug te krijgen.
De kleine ganzenhoeder had daarom een
ring om haar rechterpoot gedaan om haar
altijd te kunnen herken-en.
„Gak I gak I" zei de gans weer.
De kleine ganzenhoeder lachte en streek
over haar leugels. Het was wel een las
tige gans, maar toch een leuke-
Toen stond de ganzenhoeder op en dreef
zijn ganzen de bergweide uit. Het werd al
laat. Hij moest naar huis. Moeder wachtte
al op hem. Dan zouden ze samen het avond
maal gebruiken.
Nu stond op den berg, waar de ganzen
hoeder was, een groot kasteel. Daar v/aren
de Zoning en zijn docher voor dezen zo
mer' gaan wonen.
Om het kasteel was een groote tuin vol
bloemen.
anzenhoeder kon ooit nalaten tus-
schen de spijlen van het hooge hek in den
tuin te gluren, om te ~'cr., of ei iemand
wandelde.
Eiken dag, als hij er langs ging, stond hij
even te kijken. Soms zag hij iemand.
Maar^niemand lette op hem. Hij vv_- ook
m?~r een kleine ganzenhoeder op Hoote
voeten. En zijn kleeren waren allesbe
halve schoon.
Nu ging hij weer lan_, - den tuin. „Het is
wel laat." de^ht hij „maar ik wou toch heel
even tusschen de spijlen doorgluren. Wie
weet, zie ik het prinsesje niet." Toen hij
dus bij den tuin was gek^ .ien, stond hij
stil e- >k.
dvp den geur op van de bloemen, du zoo
Er was echter niemrod fe zien. Hij snoof
v .oeidén in den tuin. Plotseling hoor
de hij „Gak 1 gak!" en een geruisch van
vleugels. En claar was Gakgak in den tuin
van den koning, gevlogen en waggelde be-
daa- :d tusschen de bloembedden I
„Of of" riep de kleine ganzenhoc'-r en
tro'k aan zijn haar. Wat moet ik nu doen?
Gnkgak kom hierl Ik ben heel boos op jef
Gakgak, wil je nu hier komen.
Maar Gakgak wandelde rustig in den
bain rond en luisterde niet.
De andere ganzen stonden voor het hek
naar haar te kijken en riepen ook gak gak
van pure bewondering.
„Wat nu?" zuchtte de kleine ganzenhoe
der. En de tranen schoten hem in .-He oo
genhet was al zoo laat en zijn rmoeder
wachtte met het eten op hem.
Hii keek naar'het'bék en naar itjn gan
zen. 'Het 'hek was wel heel hoog, maar hij
kon er toch over. Als de ganzen ir
kalm hier wilden blijven! Zonder Gakgalcl
dat wel doen, der-' u::
Toen begon de - rhoeder fri
de hoogte te .klauteren. Af en toe Jceek hjj
eens naar Gakgak, die zidh i\u verder in
den tuin waagde.
„Gakgak, wat ben je ondeugend f" riep
de jongen. En hij klom verder.
iBindélijk 'kon hij aan den anderen kant
naar beneden en stond hij in den tuin va»
den koning.
'Nu klopte zijn hartje todh wel. Want ofe
iemand hem hier vond, wist !hij mret, wat
wel m«t hem zou gébeuren. Hij stapte den
tuin in. Waar was Gakgak nu?
O, daarginds waggelde ze voort'! Wat een
ondeugende gans toch! Je werd er boes
van, als je er aan dacht, dat -een jongen
zoon gans niet baas kon.
Voorzichtig liep hij verder. Télkens koek
hij om zich heen. Maar er was niemand to
zien.
Als hij Gakgdk nu maar te pakken "kreeg,
en dan weer terug, voordat iemand het
merkte I
Nu was hij al dichter bij Gakgak geko
men. Dadelijk zou hij haar hebben!
Toen plotsehng, 'bleef de kleine ganzen*,
hoeder staan. Want daar op een bonk' za
ten een groote man en een klein meisje.
En dadelijk wist de ganzenhoeder„Dot is
de konipg met zijn dodhteri!"
En tot zijn grooten sdhrik zag hij Gakgak
naar hen toe waggelen, luid snate-end
»/Gak! gak! gakf."
„Wat moet ik doen?" deCht de kleine
ganzenhoeder. Hij had een kleur van rschrlk.
En zijn hart klopte hoorbaar.
„Kijk eens vader, een gans I" ;Zei he*
meisje, „hoe komt die hier
De koning sprong op. Hij Jceék naar de
«gans en -een eindje verder zag hij* den jon»-
gen sieen.
„Wat béteekent dit riep hij, „.wat doe
jij hier? Kom me dat eens even uertellen,
brutale jongen
De kleine ganzenhoeder beefde: van 't
hoofd tot de voeten.
Toen, plotseling, We! hij zijn hoofd op
en keek naar het prinsesje. Zij zag er vrien
delijk uit. .Tiet of ze zeggen wou: „Wees
maar niet bang. Vader lijkt wel 'hard, maar
hii is niet zool"
Toen durfde de kleine ganzenhoeder na
derbij koning green hem bij
zijn kraag en zei„Nu? en wat Seteekrnt
di4, jongen?"
vertelde Ce kleine ganzenhoeder
'Van Gakgak: dat die altijd zoo "l&stig as
er - n den tuin van den koning
was gevlogendot het el zoo lacrt was, en
dat zijn moeder op hem wachtte len dat hij
over 't hek vv,as geklauterd om 'Gakgak te
rug te halen.
„Zoo, zoozei de koning en hij liet den
jongen los.
*ak stond nog steeds te snateren. Zij
zag er zoo koddig uit bij die mooie bloem
bedden, dat de koning in den lach schoot.
„Hoor eens, jongenzei hii, „ik zal maar
niet boos op je zijn, want ie lijkt me eigen-
li': wel flinke jongen toe."
Toen 'oosde de kleine ganzenhoeder van
plezier, en 't prinsesje lachte.
„Maar nu moet je luisteren téi dg ko
ning. „Ik zal je rustig laten vertrekken, als
je me belooft iets voor me te doen."
„Ik ivil graag iets voor u doen, koning", zei
de ganzenhoeder. En hii richtte ziin jon
genslijfje op en stond heel recht en-dap
per.
De koning glimlachte even. „Wel," zei
hij, „dan verzoek ik je mij erin bloem te
brengen, die lijkt c- hart ^n het prin
sesje, mijn dochter, want in dezen heelen
tuin is er niet zulk een bloem te vinden."
Nu keek de kleine ganzenhoeder toch wel
b' ukt Want waar kon hii zulk een bloem
vinden
Hij liet zijn hoof die hangen en dacht na.
Gakgak was naast hem komem staan en
keek van den ~en naar den ander.
„Koning," zei de ganzenlv^er, en hij
voelde zich eigenlijk heel kle^ïn en schaam
de zich- voor zijn woote beemen en vuile
V „ik kep het hart ven 't prinsesje
niet. En ik k- oM- niet veel bloemen. Hoe
moet ik dat doen?"
Het prinsesie keek de^ kleinen ganzen
hoeder aan. Toen zei ze', ,'f^ mij te ken
nen. oe»' jo met me bmw spelen. Dat
wou ik ook gTaag, want ik vind je een ear-
difen jongen."
Toen schoot de koning wwr in den lacK.
„Wel." zei hij, „ik geef je dan gedurende
week eiken dag een hoF uur om hier in
den tuin in mijn bijzijn nvert het prinsesje
te spelen. Maar op den Zevenden dag moet
je mij de bloem brengen."
„Ik zal mijn best doen," zei de kleine
ganzenhoede» j
„Dan zal ik je reu het hek
uitlaten," zei de koning. Met hooeroode
kleur nam de kleine ganzenhoeder Gakgak
aan, die het hek voor hem opende en ach
ter hem sloot.
Toen stond de kleine ganzenhoeder bui
ten en keek om zich heen. „Gakgak!" zei
hij, „ondeugende gans. wat heb je me weer
op den hals gehaald?"
Toen zocht hij zijn ganzen op, die maar
een klein eindje waren weggedwaald en
dreef ze eindelijk naar huis, waar zijn moe
der op hem zat te wachten. Hij vertelde
haar alles.
,/t Is een moeilijk geval," zei zijn moe
der. Maar toen ze eens goed naar haaf
jongen keek, glimlachte ze. Hij was 1 mers
*oo'n goede, beste jongen. Wie zou hem
nu kwaad willen doen De koning zou
stellig van hem gaan houden, als hij hem
beter kende.
Ze gingen eten, maar de kleine ganzen
hoeder had niet eens veel trek.
Den volgenden dag. toen hij terugkeerde
met zijn ganzen, bleef hij voor het hek van
den tuin staan wachten. Want nu mocht
hij een half uur met het priysesje spelen om
haur hart te leeren kennen.
Al spoedig zag hij den koning en 't prin
sesje aankomen.
Nu schaamde hij zich weer over zijn
blQote beenen, vuile kleeren en verwarde
haar. En toen de koning het hek voor hem
opendeed, zei hij verlegen „Koning, ben
ik eigenlijk niet veel te vuil om met 't prin
sesje te spelen?"
„Heelemaal niet f" riep 't prinsesje, „ik
heb nog nooi xoo'n aardig vriendje gehad I"
„Maar mijn gr neen?" zei de kleine gan
zenhoeder, „waar moet ik die laten?"
„Die gaan mee den tuin in," zeide de ko
ning en hij lachte zdó vroolijk, dat 't prin
sesje en de kleine ganzenhoeder vanzelf
meelachten.
Het halve uurtje was heel w om.
Maar na dat halve uurtje vond de ganzen
hoeder het prinsesje zóó aardig, dat hij al
weer verlangde naar den volgenden avond,
als hij weer met haar zou mogen spelen. Ze
was zóó zonnig en vrpolijk, dat hij heele
maal vergat, hoe vuil en leelijk hii er uitzag.
Zoo gebeurde het iederen avond, dat de
kleine ganzenhoeder in den tuin van den
koning werd gelaten met al zijn ganzen.
Den zesden avond, toen hij wegging, zei
de koning. „Nu moet je morgen de bloem
meebrengen. Denk er om I"
To m werd de jongen heel verlegen. Hij
keek lang naar het prinsesje.
„Hoe heet ze vroeg hij eindelijk. Want
hij wist haar nnam nog niet eens.
„Margareta heet i'*r riep het prinsesje
hem na. „Margareta
Toen sloot de koning Kef hek.
Dien avond kroop de jongen bij zijn moe
der op schoot en legde een arm om haar
hals.
„Moeder," zei hij, „ik weet heelemaal
geen bloemen, die oo het hart van 't
prinsesje lijkt. Zelfs al de mooie bloemerv
in den tuin van den koning lijken er niet
op. Wat moet*ik toch'doen/moedef?"
„Lieve jongen," zei ziin moeder, en ze
Streek met h<- hand over zijn haar,
je morgen met fe ganzen den berg opgaat,
kijk dan naar dp mooie, eenvoudige bloe-
mc-v die langs je weg hl'" Er zal er
stellig één onder zijn, die op het hart van
het prinsesje lijkt."
Maar de kleine ganzenhoeder was daar
nog lang niet zeker van. En z« spraken er
oog samen over tot 's avonds laat, tot zijn
moeder hem naar bed bracht en zei„Nu
moet je gaan slapen. Morgen Zul je je bloem
wel vinden."
Dien nacht droomde de jongen van den
koning en het prinsesje en dat hij de bloem
niet vinden kon.
Len volgenden mor* en ging hij er weer
vroeg op uit. Met een bezorgd gezicht kuste
hij moeder goedendag. En m«rt een stok
in de hand dreef hij zijn ganzen voort, den
berg op.
Gakgak gaf hij een klein tikje met zijn
stok.
„Ondeugende gans," zei hij, „wat deed
,je ook in den tuin van den koning te vlie
gen
De gans riep: gak! gak!" en waggelde
verder, heel bedaard, terwijl de zon op
haar witten rug scheen,
Nadenkend stapte de jongen achter zijn
ganzen aan. Hij keek naar elke bloem, die
langs zijn weg bloeide. Maar welke bloem
hij plukken moest, wist hii niet. Want als
men hen, zou vragen: „Waarom lijkt die
bloem op het hart ven het prinsesje zou
hij het niet kunnen uitleggen.
Hij werd hoe langer hoe verdrietiger,
naarmate de uren voorbij gingen. En 's mid-
dags ging hij moedeloos in de bergweide
liggen.
Een paar tranen rolden langs zijn wan
gen. Hij wist ook heelemaal niet, waar hij
de bloem moest vinden.
Toen hoorde hij naast zich „Gakgak
gakgak I" „O, ben je daar weer zei de
jongen. „Jij maakt 't je ganzenhoeder maar
wat lastig. Nu is de week vanavond om en
nog heb ik de bloem niet. Ja, sta jij maar
te snateren tusschen de ganzenbloemen
Je hebt me al heel wat last gegeven, .sinds
ik voor je zorgen moest."
„Gakgak f" zei de gans.
De kleine ganzenhoeder veegde een
traan weg met zijn mouw.
Toen bleef hij heel stil naar de wolken
ligfren kiiken.
Maar Gakgak bleef niet stil. Ze waggelde
weg. En toen ze terugkwam liet ze met een
luid gesnater een ganzenbloem in zijn
schoot vallen.
„Ben je daar nu alweer.«Gakgak? En wat
wil je nu met die bloem riep de jongen
en kwam overeind zitten.
De gans waggelde toen bedaard weg, al-
onder den arm en liep achler den koning j leen keek ze nog even naar he,m om.
De ganzenhoeder nam de bloem in zijn
handen.
„Een gewone ganzenbloem," zei hij, ,,'t is
wat moois!"
En hij bekeek de bloem van alle kanten.
Toen, plotseling, keek hij wat aandachtiger.
Hij draaide de bloem om en om.
„'t Is eigenlijk net een zonnetje, die gan
zenbloem," zei hij, „net 'n gouden hart, dat
overal stralen uitzendt. Eigenlijk zijn die
ganzenbloemen heel mooi. Echte zonnekin
deren, zoo vroolijk en stralend als ze hier
staan te wiegen in den windl"
En plotseling gaf de kleine ganzenhoeder
een kreet van blijdschap.
JDit is de bloem," juichte hij, „een gou
den hart, dat stralen uitzendt. Dit is de
bloem f Wat ben ik nu blijen hij liep naar
Gakgak toe en nam haar in zijn armen. Hij
streelde haar over den rug en zei„Jij
bent toch de beste gans, GakgakJa, jij
bent toch wel de beste!"
Toen ging hij op stap naar den tuin van
het kasteoL
Zijn ganzen liepen hem lang niet vlug
genoeg.
„Vooruitvooruit riep hij. In zijn hand
hield hij de mooie ganzenbloem.
//Vooruit I ik heb de bloem gevonden I
Vooruit nu maar, gansjes. Ik ben zoo blij I"
Vóór het hek bleef hij weer staan wach
ten, tot dc koning hem open zou doen.
Toen de koning er aankwam, riep hij al
„Koning, ik heb de bloem gevondenIk
heb de bloem gevonden I"
De krr ed het hek open. En het
prinses, .aast den kleinen ganzen
hoeder Toen liet de jongen zijn
bloem zien.
Gakgak liep weg van de andere ganzen
en kwam' er bij staan kijken.
„Wat drommel," riep de koning, en hij
werd boos.
„Het is ec doodgewone ganzenbloem.
Wat wou je daarmee zeggen, jongen?"
De kleine ganzenhoeder keek het prin
sesje aan.
„Wat komt het er op aan, hoe de men-
schen de bloei^ noemen?" vroeg hij, en zijn
stem trilde, waf, nt hij was geschrokken, toen
de koning bor »s werd.
„Ziet u da a niet, dat dezp bloem een
gouden hart J-ieeft, dat overal stralen uit
zendt Ziet u dan niet, dot deze bloem een
klein zonnetij js> nef n]s he( harf van
prinsesje?"
Toen zwew^n ze allemaal en keken naaf
de bloem. 15 x alle drie «ipren ze helhet
wns net eeru stralend zonnetje, die eenvou-
dige «ranze?f bloem f
De koning y nam de bloem in zijn handen
en bekeek j v,ar nog eens goed.
Toen zei 'n1j„Jongen, je hebt de goede
bloem geb r ^cht. Hoe heb je dat gewfcten?"
Dc kl je ir>c ganzenhoeder vertelde
toen, wat lakgak dibn middirr hnd gedaan.
De kon^i' ig en 't prinsesje liepen naar
en streelden haar over den rug.
een beste vogel I" zei de koning
„Jij krijgt een gouden Ting om
de ganzenbloemen zullen voort
non Marcrï eten heeten, naar mijn lieve
dochter Mm gareta."
Van dien dag af hebben de ganzenbloe
men zoo gi 'heeten. Overal in de weiden
plukken de inderen in de lente margrieten,
cn zetten do vazen. Van dien dag af
hebben de j nj nschen de stralende schoon-
hewt d' v:i: ;l -bloemen gezien, en willen zo
hebben, on*>|j:t de koning ze in zijn eigen
hun heeft.
Het spree t vanzelf, dat de koning en het
prinsesje vc j^,r den kleinen genzenhoeder en
zijn moedei zijn gaan zorgen.
Gakgak i s nu een oude gans geworden,
maar loopt nog steeds met den gouden ring
om haar p< >ot, dien de koning hoor gegeven
hoeft.
r Gakgak is de lieveling van iedereen.
Want zij Ifc het, die heeft laten zien, dat
ensc-hen te vaak «V gouden harten
voori a an 0p hun weg, omdat ze denken,
dat ze te eenvoudig zijn
Gakgak toe
„Jij bent
vriendelijk.
je noot En
Jantje Wijsne us.
„Kabqyterljes bestaan er niet
„hoe zouden die er wezen I"
zegt Wijsneus Jan en spot er mee,
terwijl hij zit te lezen
in t sprookjesboek; van lieverlee
gaat hij aan 't knikkebollen
hij ziet niet eens, dat d'appeltjes
hem voor de voeten rollen.
't:
cli»
zh
aar gaat het trip-trap, trippel-^trap
o wee, mijn wijze jongen,
ie komen zoetjes over 't land
i naar jou toegesprongen
boujerkleuiterljes, zoowaar,
zijn leuke, stoute snaken
e hebben schik om met elkaoj
:h m e t j o u te vermaken.
Le kriebelen je met b en spriet,
dat j' in den slaap rpoet i liezen
en peuz'len straks je ap pels op
bij wijze van surprise r
zij sliepen Jantje Wijsne» js uit
verdiend is 't wel een be etje,
went och, je kunt zoo'n Vijsneus zijn
i k sliep je ook uit, weet je
Hoe de Roos ontstaan is.
Aan den rand v van een weide, waarin
schapen graasden, groeide een doornstruik.
Wel slingerden zijn slappe takken zich in
sierlijke bochten naar beneden, maar er
kwam nooit een enkele bloem aan. Alleen
groene bladeren en roode, scherpe door
nen vertoonden zich aan den struik.
Op zekeren dag naderde een wit, wollig
lammetje den doornstruik. Het knabbelde
aan de groene blaadjes. Daar wilde het den
doornstruik geen kwaad mee doen, maar 't
had zin in een lekker hapje. De doornstruik
dacht echter bij zichzelf: „De ééne dienst
is de andere waard" en hij rukte het
lammetje een stukje wol of. Daar wilde "hij
het lammetje geen kwaad mee doen hoe
wel hij een heel stekeligen aard had hij.
wilde alleen maar een aandenken van het
sneeuwwitte lammetje hebben, omdat hij
het zoo'n lief, mooi dier vond. Hij hield
daarom het vlokje met 'jn scherpe door
nen vast, dagen aan één stuk, ja, wel een
week lang.
Toen kwam op zekeren dag een heel ge
woon, grauw-bruin vogeltje aangévlogen.
Het ging op den doornstruik zitten en zei
„Och, lieve doornstruik, geef mij dat mooie
vlokje, dan kan ik er de wieg van mijn jon
gen lekker zacht mee maken. Je moet na
melijk weten, dat ik bezig ben mijn nestje
te bouwen en ik zou het graag zoo warm en
zoo zacht mogelijk maken voor mijn klein
tjes. Zoodra mijn nestje gereed is, zal ik
mijn mooiste liedjes voor je komen zingen,
want ik ben de zanger Nachtegaal."
Gewillig liet de doornc-ruik het vlokje los;
de nachtegaal nam het dankbaar mee en
droeg het in zijn snavel naar zijn nestje, dat
in de buurt, in het schaduwrijke bosch ge
bouwd was en op een helder water uitzag,
zooals de nachtegaal dat zoo gaarne heeft.
Toen het vlokje in het nest lag en er ze?
klein»
nestji
gaal
op ói
De
king.
Hij-
en zv
se ling
bloerr
je vaj
de m
Do
worde
den r
En dc
was u
Vr h'
klank*
in he*
ren zi
gaal.
Beic
lijken
groenachtig-bruine eitjes in het
uitgespreid waren, keerde de nachte-
naar den doornstruik terug en zong,
n der takken zittend, ziin hoejlïfk lied.
doornstruik luisterde in stille verruk-
Nog nooit had hij zoo iets gehoord,
voelde een vreemd kiemen, woelen
■ellen door al ziin '^'-l-en eraan en piot-
zag hij, hoe een massa groote, rose
sterren, elk met een "ouden ricrans-
i meeldraden in het midden, tusschen
a?ne blaadjes ontsproten,
doornstruik was een -czestrurk ge-
n. Uit bewonder in" voor het lied van
achtcgael waren de rozen ontloken,
t de nachtegaal was komen zingen,
it dankbaarheid voor het vlokje wol
et lammetje. Wat de nachtegaal in
n deed hooren, dat deden dé rozen
rlïfke creuTen. Sedert dien tiid behoo-
i bij elkaarde cos en de nechte-
ien doen ons nog meer van den "heer-
zomer genieten.
LACHPASTILLES.
Zijn Vader.
1
Hand!
ventje,
Jongj
hok; je»
Oncle
duizend!
Leerb
Miinheo
Ondcj
cloar (tot boerenjongen). „Zeg eens
waar is je Vader?"
>n „O, Vader; die is in het varkens-
kent ,hem dadelijk, hij heeft z*n pet opl"
(Ingez. door Speurder).
Aanschouwelijk Onderwijs. 1
rwijzer„Toen versloeg Samson drie
Philistijncn met een czclskinnebak."
nf> „Wat is dat, een ezelskinnebak,
r?"
wijzer (ongeduldig): „Och dit hierl"
op z'n kaak.
(Ihgez, door Speurder).