KINDERRUBRIEK I De rubriek van Oom Karei. HANDWERKJE. Portretlijstje. De meestcn ven jullie, die op vecantie gaan of zijn, brengen van een fietstocht of wandeling wel eens oen mooie bos heide, dc erica, mee naar huis. Dear zijn zulke aardige portretlijstjes van te maken. Neem een stukje carton van 12 bij 20 c.M.* en snij voorzichtig de opening van de briefkaart of portret uit. Plak nu een stukje papier van 12 bij 20 achter er tegen aan, maar laat <lc onderkant opendaar schuift het portret in. Vlecht nu een stevig kransje, heel dik van de erica (met behulp van zwart garen) en plak dat op het lijstje. Neem vooral kleine takjes, die makkelijk buigen. Wie aan zee is geweest en schelpjes heeft meegebracht, ken het carton leuk beplakken, met schelpjes KLAPBESSENJAM. Nu het zoo «volop de tijd is van klapbessen, geef jk jullie een reoept op, om daar heerlijke jam van te koken. Je ikeemt een pond vruchten en een pond suiker en een Liter water. Z<et dat bij mekaar op en laat het op een zacht vuurtje (het best een petröleumstelletje) heel zachtjes koken, en héél long, tot olie vruchten totaal gaar ^ijn. Nu kan men het zeven door een grove -zeef van pnnrdehaar, maar hot is niet noodzakelijk. Voeg hierbij een klein beetje vanille en «élilit de potjes af met een papiertje, gedrenkt in alcohol of leg op de jam een laagje 'kristal suiker. (Ingez. door Smullctje). VERSJE VOOR DE KLEINTJES. 't Horloge en de Klok. 't Horloge van mjjn Vader, Dot is zoo n grappig ding. 't Loopt hard, met kleine stapjes Net als „Klein Duimpje" ging If Straks hield mijn Vader 't aan mijn oor En zei „Tel nu eens haastig door i" "Wie achteraan kwam, altijd ik. Zóó vlug ging 't kleintje Von Rik-ke-tik-ke-tik Maar d'oude klok is mooier. Bij Grootpa in den gang Daar sta ik naar te kijken Somtijds wel uren lang Daar zit oen visscher .op de plaat Hij haalt zijn hengel op, als 't slaat En haalt omhoog een groote snoek. Dan roept een vogel „Koe-koek, koo-koek (Ingez. door Tante Riek) De Ganzenbloemen. Een ganzenhoeder lag eens in een wei onder den hoogen hemel. Hij lag zóó stiL dat je zou denken, dat hij sliep. Maar dat deed hij niet. Hij lag met open oogen naar de wolken te kijken., En terwijl hij dat deed, dacht hij na over zijn moeder, met wie hij woonde aan den voet van den berg. Hij moest voor zijn moeder leeren zorgen, maar hij was nog maar klein en had het niet verder gebracht den ganzenhoeder. Dat vond hij verdrietig, want hij hield zooveel van zijn moeder. „Gakf g«kr klonk het naast hem. De kleine ganzenhoeder kwam overeind zitten en keek eens, of zijn ganzen er nog wel waren. Ja, ze waren allemaal in de wei, dicht bij elkaar. Alleen één was er naar hem toegewaggeld en had geroepen: „gakf gak.f" Het was die ééne gans, waarmee hij nogal eens lest had oordet hij begreep wat er gebeurde, vloog de gans soms op eens weg en don had hij heel wat moeite haar terug te krijgen. De kleine ganzenhoeder had daarom een ring om haar rechterpoot gedaan om haar altijd te kunnen herken-en. „Gak I gak I" zei de gans weer. De kleine ganzenhoeder lachte en streek over haar leugels. Het was wel een las tige gans, maar toch een leuke- Toen stond de ganzenhoeder op en dreef zijn ganzen de bergweide uit. Het werd al laat. Hij moest naar huis. Moeder wachtte al op hem. Dan zouden ze samen het avond maal gebruiken. Nu stond op den berg, waar de ganzen hoeder was, een groot kasteel. Daar v/aren de Zoning en zijn docher voor dezen zo mer' gaan wonen. Om het kasteel was een groote tuin vol bloemen. anzenhoeder kon ooit nalaten tus- schen de spijlen van het hooge hek in den tuin te gluren, om te ~'cr., of ei iemand wandelde. Eiken dag, als hij er langs ging, stond hij even te kijken. Soms zag hij iemand. Maar^niemand lette op hem. Hij vv_- ook m?~r een kleine ganzenhoeder op Hoote voeten. En zijn kleeren waren allesbe halve schoon. Nu ging hij weer lan_, - den tuin. „Het is wel laat." de^ht hij „maar ik wou toch heel even tusschen de spijlen doorgluren. Wie weet, zie ik het prinsesje niet." Toen hij dus bij den tuin was gek^ .ien, stond hij stil e- >k. dvp den geur op van de bloemen, du zoo Er was echter niemrod fe zien. Hij snoof v .oeidén in den tuin. Plotseling hoor de hij „Gak 1 gak!" en een geruisch van vleugels. En claar was Gakgak in den tuin van den koning, gevlogen en waggelde be- daa- :d tusschen de bloembedden I „Of of" riep de kleine ganzenhoc'-r en tro'k aan zijn haar. Wat moet ik nu doen? Gnkgak kom hierl Ik ben heel boos op jef Gakgak, wil je nu hier komen. Maar Gakgak wandelde rustig in den bain rond en luisterde niet. De andere ganzen stonden voor het hek naar haar te kijken en riepen ook gak gak van pure bewondering. „Wat nu?" zuchtte de kleine ganzenhoe der. En de tranen schoten hem in .-He oo genhet was al zoo laat en zijn rmoeder wachtte met het eten op hem. Hii keek naar'het'bék en naar itjn gan zen. 'Het 'hek was wel heel hoog, maar hij kon er toch over. Als de ganzen ir kalm hier wilden blijven! Zonder Gakgalcl dat wel doen, der-' u:: Toen begon de - rhoeder fri de hoogte te .klauteren. Af en toe Jceek hjj eens naar Gakgak, die zidh i\u verder in den tuin waagde. „Gakgak, wat ben je ondeugend f" riep de jongen. En hij klom verder. iBindélijk 'kon hij aan den anderen kant naar beneden en stond hij in den tuin va» den koning. 'Nu klopte zijn hartje todh wel. Want ofe iemand hem hier vond, wist !hij mret, wat wel m«t hem zou gébeuren. Hij stapte den tuin in. Waar was Gakgak nu? O, daarginds waggelde ze voort'! Wat een ondeugende gans toch! Je werd er boes van, als je er aan dacht, dat -een jongen zoon gans niet baas kon. Voorzichtig liep hij verder. Télkens koek hij om zich heen. Maar er was niemand to zien. Als hij Gakgdk nu maar te pakken "kreeg, en dan weer terug, voordat iemand het merkte I Nu was hij al dichter bij Gakgak geko men. Dadelijk zou hij haar hebben! Toen plotsehng, 'bleef de kleine ganzen*, hoeder staan. Want daar op een bonk' za ten een groote man en een klein meisje. En dadelijk wist de ganzenhoeder„Dot is de konipg met zijn dodhteri!" En tot zijn grooten sdhrik zag hij Gakgak naar hen toe waggelen, luid snate-end »/Gak! gak! gakf." „Wat moet ik doen?" deCht de kleine ganzenhoeder. Hij had een kleur van rschrlk. En zijn hart klopte hoorbaar. „Kijk eens vader, een gans I" ;Zei he* meisje, „hoe komt die hier De koning sprong op. Hij Jceék naar de «gans en -een eindje verder zag hij* den jon»- gen sieen. „Wat béteekent dit riep hij, „.wat doe jij hier? Kom me dat eens even uertellen, brutale jongen De kleine ganzenhoeder beefde: van 't hoofd tot de voeten. Toen, plotseling, We! hij zijn hoofd op en keek naar het prinsesje. Zij zag er vrien delijk uit. .Tiet of ze zeggen wou: „Wees maar niet bang. Vader lijkt wel 'hard, maar hii is niet zool" Toen durfde de kleine ganzenhoeder na derbij koning green hem bij zijn kraag en zei„Nu? en wat Seteekrnt di4, jongen?" vertelde Ce kleine ganzenhoeder 'Van Gakgak: dat die altijd zoo "l&stig as er - n den tuin van den koning was gevlogendot het el zoo lacrt was, en dat zijn moeder op hem wachtte len dat hij over 't hek vv,as geklauterd om 'Gakgak te rug te halen. „Zoo, zoozei de koning en hij liet den jongen los. *ak stond nog steeds te snateren. Zij zag er zoo koddig uit bij die mooie bloem bedden, dat de koning in den lach schoot. „Hoor eens, jongenzei hii, „ik zal maar niet boos op je zijn, want ie lijkt me eigen- li': wel flinke jongen toe." Toen 'oosde de kleine ganzenhoeder van plezier, en 't prinsesje lachte. „Maar nu moet je luisteren téi dg ko ning. „Ik zal je rustig laten vertrekken, als je me belooft iets voor me te doen." „Ik ivil graag iets voor u doen, koning", zei de ganzenhoeder. En hii richtte ziin jon genslijfje op en stond heel recht en-dap per. De koning glimlachte even. „Wel," zei hij, „dan verzoek ik je mij erin bloem te brengen, die lijkt c- hart ^n het prin sesje, mijn dochter, want in dezen heelen tuin is er niet zulk een bloem te vinden." Nu keek de kleine ganzenhoeder toch wel b' ukt Want waar kon hii zulk een bloem vinden Hij liet zijn hoof die hangen en dacht na. Gakgak was naast hem komem staan en keek van den ~en naar den ander. „Koning," zei de ganzenlv^er, en hij voelde zich eigenlijk heel kle^ïn en schaam de zich- voor zijn woote beemen en vuile V „ik kep het hart ven 't prinsesje niet. En ik k- oM- niet veel bloemen. Hoe moet ik dat doen?" Het prinsesie keek de^ kleinen ganzen hoeder aan. Toen zei ze', ,'f^ mij te ken nen. oe»' jo met me bmw spelen. Dat wou ik ook gTaag, want ik vind je een ear- difen jongen." Toen schoot de koning wwr in den lacK. „Wel." zei hij, „ik geef je dan gedurende week eiken dag een hoF uur om hier in den tuin in mijn bijzijn nvert het prinsesje te spelen. Maar op den Zevenden dag moet je mij de bloem brengen." „Ik zal mijn best doen," zei de kleine ganzenhoede» j „Dan zal ik je reu het hek uitlaten," zei de koning. Met hooeroode kleur nam de kleine ganzenhoeder Gakgak aan, die het hek voor hem opende en ach ter hem sloot. Toen stond de kleine ganzenhoeder bui ten en keek om zich heen. „Gakgak!" zei hij, „ondeugende gans. wat heb je me weer op den hals gehaald?" Toen zocht hij zijn ganzen op, die maar een klein eindje waren weggedwaald en dreef ze eindelijk naar huis, waar zijn moe der op hem zat te wachten. Hij vertelde haar alles. ,/t Is een moeilijk geval," zei zijn moe der. Maar toen ze eens goed naar haaf jongen keek, glimlachte ze. Hij was 1 mers *oo'n goede, beste jongen. Wie zou hem nu kwaad willen doen De koning zou stellig van hem gaan houden, als hij hem beter kende. Ze gingen eten, maar de kleine ganzen hoeder had niet eens veel trek. Den volgenden dag. toen hij terugkeerde met zijn ganzen, bleef hij voor het hek van den tuin staan wachten. Want nu mocht hij een half uur met het priysesje spelen om haur hart te leeren kennen. Al spoedig zag hij den koning en 't prin sesje aankomen. Nu schaamde hij zich weer over zijn blQote beenen, vuile kleeren en verwarde haar. En toen de koning het hek voor hem opendeed, zei hij verlegen „Koning, ben ik eigenlijk niet veel te vuil om met 't prin sesje te spelen?" „Heelemaal niet f" riep 't prinsesje, „ik heb nog nooi xoo'n aardig vriendje gehad I" „Maar mijn gr neen?" zei de kleine gan zenhoeder, „waar moet ik die laten?" „Die gaan mee den tuin in," zeide de ko ning en hij lachte zdó vroolijk, dat 't prin sesje en de kleine ganzenhoeder vanzelf meelachten. Het halve uurtje was heel w om. Maar na dat halve uurtje vond de ganzen hoeder het prinsesje zóó aardig, dat hij al weer verlangde naar den volgenden avond, als hij weer met haar zou mogen spelen. Ze was zóó zonnig en vrpolijk, dat hij heele maal vergat, hoe vuil en leelijk hii er uitzag. Zoo gebeurde het iederen avond, dat de kleine ganzenhoeder in den tuin van den koning werd gelaten met al zijn ganzen. Den zesden avond, toen hij wegging, zei de koning. „Nu moet je morgen de bloem meebrengen. Denk er om I" To m werd de jongen heel verlegen. Hij keek lang naar het prinsesje. „Hoe heet ze vroeg hij eindelijk. Want hij wist haar nnam nog niet eens. „Margareta heet i'*r riep het prinsesje hem na. „Margareta Toen sloot de koning Kef hek. Dien avond kroop de jongen bij zijn moe der op schoot en legde een arm om haar hals. „Moeder," zei hij, „ik weet heelemaal geen bloemen, die oo het hart van 't prinsesje lijkt. Zelfs al de mooie bloemerv in den tuin van den koning lijken er niet op. Wat moet*ik toch'doen/moedef?" „Lieve jongen," zei ziin moeder, en ze Streek met h<- hand over zijn haar, je morgen met fe ganzen den berg opgaat, kijk dan naar dp mooie, eenvoudige bloe- mc-v die langs je weg hl'" Er zal er stellig één onder zijn, die op het hart van het prinsesje lijkt." Maar de kleine ganzenhoeder was daar nog lang niet zeker van. En z« spraken er oog samen over tot 's avonds laat, tot zijn moeder hem naar bed bracht en zei„Nu moet je gaan slapen. Morgen Zul je je bloem wel vinden." Dien nacht droomde de jongen van den koning en het prinsesje en dat hij de bloem niet vinden kon. Len volgenden mor* en ging hij er weer vroeg op uit. Met een bezorgd gezicht kuste hij moeder goedendag. En m«rt een stok in de hand dreef hij zijn ganzen voort, den berg op. Gakgak gaf hij een klein tikje met zijn stok. „Ondeugende gans," zei hij, „wat deed ,je ook in den tuin van den koning te vlie gen De gans riep: gak! gak!" en waggelde verder, heel bedaard, terwijl de zon op haar witten rug scheen, Nadenkend stapte de jongen achter zijn ganzen aan. Hij keek naar elke bloem, die langs zijn weg bloeide. Maar welke bloem hij plukken moest, wist hii niet. Want als men hen, zou vragen: „Waarom lijkt die bloem op het hart ven het prinsesje zou hij het niet kunnen uitleggen. Hij werd hoe langer hoe verdrietiger, naarmate de uren voorbij gingen. En 's mid- dags ging hij moedeloos in de bergweide liggen. Een paar tranen rolden langs zijn wan gen. Hij wist ook heelemaal niet, waar hij de bloem moest vinden. Toen hoorde hij naast zich „Gakgak gakgak I" „O, ben je daar weer zei de jongen. „Jij maakt 't je ganzenhoeder maar wat lastig. Nu is de week vanavond om en nog heb ik de bloem niet. Ja, sta jij maar te snateren tusschen de ganzenbloemen Je hebt me al heel wat last gegeven, .sinds ik voor je zorgen moest." „Gakgak f" zei de gans. De kleine ganzenhoeder veegde een traan weg met zijn mouw. Toen bleef hij heel stil naar de wolken ligfren kiiken. Maar Gakgak bleef niet stil. Ze waggelde weg. En toen ze terugkwam liet ze met een luid gesnater een ganzenbloem in zijn schoot vallen. „Ben je daar nu alweer.«Gakgak? En wat wil je nu met die bloem riep de jongen en kwam overeind zitten. De gans waggelde toen bedaard weg, al- onder den arm en liep achler den koning j leen keek ze nog even naar he,m om. De ganzenhoeder nam de bloem in zijn handen. „Een gewone ganzenbloem," zei hij, ,,'t is wat moois!" En hij bekeek de bloem van alle kanten. Toen, plotseling, keek hij wat aandachtiger. Hij draaide de bloem om en om. „'t Is eigenlijk net een zonnetje, die gan zenbloem," zei hij, „net 'n gouden hart, dat overal stralen uitzendt. Eigenlijk zijn die ganzenbloemen heel mooi. Echte zonnekin deren, zoo vroolijk en stralend als ze hier staan te wiegen in den windl" En plotseling gaf de kleine ganzenhoeder een kreet van blijdschap. JDit is de bloem," juichte hij, „een gou den hart, dat stralen uitzendt. Dit is de bloem f Wat ben ik nu blijen hij liep naar Gakgak toe en nam haar in zijn armen. Hij streelde haar over den rug en zei„Jij bent toch de beste gans, GakgakJa, jij bent toch wel de beste!" Toen ging hij op stap naar den tuin van het kasteoL Zijn ganzen liepen hem lang niet vlug genoeg. „Vooruitvooruit riep hij. In zijn hand hield hij de mooie ganzenbloem. //Vooruit I ik heb de bloem gevonden I Vooruit nu maar, gansjes. Ik ben zoo blij I" Vóór het hek bleef hij weer staan wach ten, tot dc koning hem open zou doen. Toen de koning er aankwam, riep hij al „Koning, ik heb de bloem gevondenIk heb de bloem gevonden I" De krr ed het hek open. En het prinses, .aast den kleinen ganzen hoeder Toen liet de jongen zijn bloem zien. Gakgak liep weg van de andere ganzen en kwam' er bij staan kijken. „Wat drommel," riep de koning, en hij werd boos. „Het is ec doodgewone ganzenbloem. Wat wou je daarmee zeggen, jongen?" De kleine ganzenhoeder keek het prin sesje aan. „Wat komt het er op aan, hoe de men- schen de bloei^ noemen?" vroeg hij, en zijn stem trilde, waf, nt hij was geschrokken, toen de koning bor »s werd. „Ziet u da a niet, dat dezp bloem een gouden hart J-ieeft, dat overal stralen uit zendt Ziet u dan niet, dot deze bloem een klein zonnetij js> nef n]s he( harf van prinsesje?" Toen zwew^n ze allemaal en keken naaf de bloem. 15 x alle drie «ipren ze helhet wns net eeru stralend zonnetje, die eenvou- dige «ranze?f bloem f De koning y nam de bloem in zijn handen en bekeek j v,ar nog eens goed. Toen zei 'n1j„Jongen, je hebt de goede bloem geb r ^cht. Hoe heb je dat gewfcten?" Dc kl je ir>c ganzenhoeder vertelde toen, wat lakgak dibn middirr hnd gedaan. De kon^i' ig en 't prinsesje liepen naar en streelden haar over den rug. een beste vogel I" zei de koning „Jij krijgt een gouden Ting om de ganzenbloemen zullen voort non Marcrï eten heeten, naar mijn lieve dochter Mm gareta." Van dien dag af hebben de ganzenbloe men zoo gi 'heeten. Overal in de weiden plukken de inderen in de lente margrieten, cn zetten do vazen. Van dien dag af hebben de j nj nschen de stralende schoon- hewt d' v:i: ;l -bloemen gezien, en willen zo hebben, on*>|j:t de koning ze in zijn eigen hun heeft. Het spree t vanzelf, dat de koning en het prinsesje vc j^,r den kleinen genzenhoeder en zijn moedei zijn gaan zorgen. Gakgak i s nu een oude gans geworden, maar loopt nog steeds met den gouden ring om haar p< >ot, dien de koning hoor gegeven hoeft. r Gakgak is de lieveling van iedereen. Want zij Ifc het, die heeft laten zien, dat ensc-hen te vaak «V gouden harten voori a an 0p hun weg, omdat ze denken, dat ze te eenvoudig zijn Gakgak toe „Jij bent vriendelijk. je noot En Jantje Wijsne us. „Kabqyterljes bestaan er niet „hoe zouden die er wezen I" zegt Wijsneus Jan en spot er mee, terwijl hij zit te lezen in t sprookjesboek; van lieverlee gaat hij aan 't knikkebollen hij ziet niet eens, dat d'appeltjes hem voor de voeten rollen. 't: cli» zh aar gaat het trip-trap, trippel-^trap o wee, mijn wijze jongen, ie komen zoetjes over 't land i naar jou toegesprongen boujerkleuiterljes, zoowaar, zijn leuke, stoute snaken e hebben schik om met elkaoj :h m e t j o u te vermaken. Le kriebelen je met b en spriet, dat j' in den slaap rpoet i liezen en peuz'len straks je ap pels op bij wijze van surprise r zij sliepen Jantje Wijsne» js uit verdiend is 't wel een be etje, went och, je kunt zoo'n Vijsneus zijn i k sliep je ook uit, weet je Hoe de Roos ontstaan is. Aan den rand v van een weide, waarin schapen graasden, groeide een doornstruik. Wel slingerden zijn slappe takken zich in sierlijke bochten naar beneden, maar er kwam nooit een enkele bloem aan. Alleen groene bladeren en roode, scherpe door nen vertoonden zich aan den struik. Op zekeren dag naderde een wit, wollig lammetje den doornstruik. Het knabbelde aan de groene blaadjes. Daar wilde het den doornstruik geen kwaad mee doen, maar 't had zin in een lekker hapje. De doornstruik dacht echter bij zichzelf: „De ééne dienst is de andere waard" en hij rukte het lammetje een stukje wol of. Daar wilde "hij het lammetje geen kwaad mee doen hoe wel hij een heel stekeligen aard had hij. wilde alleen maar een aandenken van het sneeuwwitte lammetje hebben, omdat hij het zoo'n lief, mooi dier vond. Hij hield daarom het vlokje met 'jn scherpe door nen vast, dagen aan één stuk, ja, wel een week lang. Toen kwam op zekeren dag een heel ge woon, grauw-bruin vogeltje aangévlogen. Het ging op den doornstruik zitten en zei „Och, lieve doornstruik, geef mij dat mooie vlokje, dan kan ik er de wieg van mijn jon gen lekker zacht mee maken. Je moet na melijk weten, dat ik bezig ben mijn nestje te bouwen en ik zou het graag zoo warm en zoo zacht mogelijk maken voor mijn klein tjes. Zoodra mijn nestje gereed is, zal ik mijn mooiste liedjes voor je komen zingen, want ik ben de zanger Nachtegaal." Gewillig liet de doornc-ruik het vlokje los; de nachtegaal nam het dankbaar mee en droeg het in zijn snavel naar zijn nestje, dat in de buurt, in het schaduwrijke bosch ge bouwd was en op een helder water uitzag, zooals de nachtegaal dat zoo gaarne heeft. Toen het vlokje in het nest lag en er ze? klein» nestji gaal op ói De king. Hij- en zv se ling bloerr je vaj de m Do worde den r En dc was u Vr h' klank* in he* ren zi gaal. Beic lijken groenachtig-bruine eitjes in het uitgespreid waren, keerde de nachte- naar den doornstruik terug en zong, n der takken zittend, ziin hoejlïfk lied. doornstruik luisterde in stille verruk- Nog nooit had hij zoo iets gehoord, voelde een vreemd kiemen, woelen ■ellen door al ziin '^'-l-en eraan en piot- zag hij, hoe een massa groote, rose sterren, elk met een "ouden ricrans- i meeldraden in het midden, tusschen a?ne blaadjes ontsproten, doornstruik was een -czestrurk ge- n. Uit bewonder in" voor het lied van achtcgael waren de rozen ontloken, t de nachtegaal was komen zingen, it dankbaarheid voor het vlokje wol et lammetje. Wat de nachtegaal in n deed hooren, dat deden dé rozen rlïfke creuTen. Sedert dien tiid behoo- i bij elkaarde cos en de nechte- ien doen ons nog meer van den "heer- zomer genieten. LACHPASTILLES. Zijn Vader. 1 Hand! ventje, Jongj hok; je» Oncle duizend! Leerb Miinheo Ondcj cloar (tot boerenjongen). „Zeg eens waar is je Vader?" >n „O, Vader; die is in het varkens- kent ,hem dadelijk, hij heeft z*n pet opl" (Ingez. door Speurder). Aanschouwelijk Onderwijs. 1 rwijzer„Toen versloeg Samson drie Philistijncn met een czclskinnebak." nf> „Wat is dat, een ezelskinnebak, r?" wijzer (ongeduldig): „Och dit hierl" op z'n kaak. (Ihgez, door Speurder).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1925 | | pagina 11