KINDERRUBRIEK v? ak w De rubriek van Oom Karei Ziehier, jongens en meisjes, daar zijn we weer bij elkaar. In een heele mnand heb ik niets van jullie gehoord, zooals trouwens af gesproken was. Maar ik heb wel gezorgd, dat er toch nog een kinderkrant was, al was het dan geen echte, zonder raadsels en zonder cor respondentie. Want, dat is mij nu eens echt duidelijk geworden, dat een kinderkrant „le vend" wordt, zoo gauw je brieven ontvangt en moet beantwoorden, en raadsels moet uitzoeken om ze dan door jullie te laten oplossen. Dus nu beginnen we onze rubriek maar weer nieuw leven in te blazen en we doen dan maar net of d<e krant een maand zijn zomer slaapje heeft gedaan, zooals sommige dieren hun winterslaap doen. En als we met zijn allen nu maar hard bla zen jullie het hardste, want jullie moet zor-' gen voor brieven en alle mogelijke inzendingenl dan hebben we weer gauw ons oudje van vóór de vacantie terug en kunnen we weer al ken Zaterdagavond met verlangen uitzien, wat dp rubriek van „Oom Karei" ons te zeggen heeft. De vacantia nu weer om I 't geeft altijd zulke gedachten van„de zomer ook weer voorbij" en „wat hebben we genoten; jammer dat het allemaal weer voorbij is I" Maar als je zoo denkt, kan je wel aan den gang blijven. Nee, we moeten dankbaar zijn, dat we zoo'n heerlijken zomer gehad hebben, zoo'n zomer uit duizenden md aldoor moer mooi weeren daardoor een prettige vacantie. Ik weet nog niet, hoe jullie de vacantie doorgebracht hebt. Van een paar kreeg ik ansichten, dus toen kon ik zien, dat er verre reizen gemaakt werden, want zo kwamen zelfs uit het hooge Noorden. Tusschen twee haakjes bedank ik die neven en nichten heel hartelijk. Het deed me echt goed, dat er toch waren, die ook op hun $rerre toch ten aan mij dachten I De vacanticverhalen hoop ik nu gauw bin nen te krijgen. Want, zooals we afspraken, zouden we een opstellenwedstrijd houden. Ik heb tien mooie boeken als prijs, dus is het daarom alleen al wel aan te raden mee te doen. Ofschoon het ook al een goede oefening voor jullie is en daarbij een genoegen voor mij om met al jullie avonturen mee tc kunnen leven. We hebben nog één dag van de vacantie, waar we nog eens extra aan moeten denken dit jaar. Ik bedoel overmorgende vei jaardag van onze Koningin. Jullie zult wel gelezen heb ben, dat zij als liefste wcnsch heeft te kennen gegeven, dat haar verjaardag dit jaar zonder feestelijkheden gevierd zal worden, maar dat 31 Aug. dan geheel als liefdadigheidsdag be schouwd wordt. Want nog pas geleden werden wij opgeschrikt door het bericht„Borculo is verwoest." Er is nu al heel veel gegeven, om de arme bewoners van dat plaatsje te steunen, „maar", dacht onze Koningin zeker, als een echte moeder voor haar land „die arme men-, schen hebben zooveel noodig, en nu vind ik het niet gepast, dat ons volk op mijn verjaardag gaat feestvieren, Vvat toch altijd veel geld kost." Zie jè, dat is nu éen echte* Koningin, wat trouwens al zoo vaak gebleken is; zij is immers ook dodelijk zelf naar de geteisterde streken gegaan I niet een Koningin uit een sprook- je stel je voor, die zou niet goed in ons landje passen maar een echte, lieve, een voudige vrouw, die weet, wat haar volk noo dig heeft. Daar moeten we dit jaar eens extra aan den ken, nu „onze" Koningin weer hoor verjaardag vfert. En laten wij dan eens in onze spaarpot kijken, of er niet nog een heel klein beetje te missen is voor het „comité stormramp". Weet je niet, waar je er mee naar toe moet, dan breng je het maar op het Bureau van het Dag blad; dan wordt er hier wel verder voor ge zorgd, en wordt het in de krant verantwoord. Dus: volgende week krijg ik weer van alle maal brieven met opstellen; raadsels en mop pen. Het zullen lange epistels worden, de eer ste keer, denk ik. We beginnennu weer met een nieuwe karn pioenwedstrijd. Even zal ik nog in herinnering brengen, dat Bobby onze Kampioen was; dus die houden we nu gedurende dezen wedstrijd. Ten slotte nog ditvoor de opstellen geef ik nog twee weken den tijd, dus vóór T4 Sept, moet ik zc allemaal binnen hebben. En nu maar met frisschen moed aan den gang op school en met de kinderkrant RAADSELS. Kampioen is gedurende dezen wedstrijdBobby Raadsel I. Mijn geheel bestaat uit zeven letters en is een bekende plaats in ons land. 7, 7, 3 is een deel van het hoofd. De aarde is een T, 7, 6. 4, 2. 3 is een jongens- en meisjesnaam. 5 is een der zeven laatste letters van het alphabeth. Raadsel II. Zet onder elkaar veertien woorden; elk woord Van vier letters. De beginletters vormen dan een uitroep I Xdraagt een meisje in het haar. X krijgt men, als men zware handenar beid doet X is een varken. X is een viervoetig dier, dat dom heet. X is in ieders huis. X is een kleine viervoeter, die zijn wa pens op zijn rug droogt. x eet ieder graag op zijn boterham. X -is het tegenovergestelde van dicht X - is aan ieders gezicht. X is een bloem (paars of geel). X is een vrucht, die in het najaar rijp is. X is een kleur. X is dezelfde bloem als bovengenoemd. X is een bewoner van een Noordelijk land. VERSJE UIT DE OUDE DOOS. DE WOLF EN DE GF.1TJES. Zeven lieve, jonge geitjes Woonden samen met hun moe. Eens ging d'oude op visite, Sloot de deur zorgvuldig toe. „Kind'rcn," sprak ze, „als de wolf komt, Laat hem dan niet in ons huis, Want, zoowaar als ik al oud ben. Eet hij j' op, als poes een muis." Niet lang, nadat Moeder weg was, Klopte iemand aan de poort „Kinderen, laat Moeder binnen," Werd met barsche stem gehoord. Onze jonge geitjes riepen „Jij bent Moeder niet, o neen I Wont die spreekt heel lief en vriend'lijk, Ga daarom maar dadelijk hecnl" 'tWas de wolf, en hij vertrok weer, Doch kwam kort daarna terug. Klopte aan en riep heel vriend'lijk „Moeder is er, open, vlug!" Toen keek d'oudste door een reetje; Zog zijn groote, ruige poot. „Nee", sprak zij, „dat is niet moeder. Die is wit en ni^t zoo gToot". Toen ging slokop naar het meelvat. Stak zijn ruige poot er in. Klopte weer en riep nu vriend'lijk „Kinderen, laat Moeder inl" Onze geitjes meenden zeker, Dot het nu hun Moeder was. Deden open, maar o hemel Slokop wolf verslond ze ras. Eén kroop stilletjes naar buiten, Zonder dat het werd gehoord. Vond zijn Moeder en riep schreiend „Broers en zusjes zijn vermoord I" „Ach," riep d'arme, geitenmoeder, „Waarom liet ik hen alleen Was ik bij hen thuis gebleven, Had nog allen om mij hecnl" (ingez. door TANTE RIEK). tk mijn voorpooten zóó krachtig om hem 't Avontuur van Joris Pluim en Mietje Knabbelgraag heen, dat mijn nagels hem geducht toe- Een Eekhoornpaartje heeft een beuk gekozen tot verblijf daar woont het vredig, kalm en stil takelden, Hij aan 't janken en kermen, maar ik hield hem een poosje goed vast en toen ik De Miereneter. door G. J. VISSCHER. Wanneer Columbus Amerika niet ontdekt had dan zou een ander het wel gedaan hebben, zult ge zegden, 't Is mogelijk, maar zeker is het in allen gevalle nog niet. En daarom zeg ikwanneer Columbus Amerika niet ontdekt had, zou Artis misschien nooit in 't bezit van een miereneter gekomen zijn. Want in heel de Oude Wereld en neem er dan gerust Australië nog bij komt geen enkele miereneter in 't wild voor. Ja zelfs in Noord-Amerika ook niet. Ik ben een zuivere Zuid-Amerikaan, evenals andere miereneters. Hè T Ik wou dat ik er weer was, daar in Argentinië, want dat is mijn vaderland. .Was er dan gebleven I" zult ge zeggen. Ja, dat moet je maar kunnen. Ik ben heusch niet vrijwillig verhuisd. In een groot bosch, daar in Argentinië, had ik een leven als een prins. Mieren dat daar waren I Vooral van die zoogenaamde termieten. Die maken daar heele heuvels, wel zes maal zoo groot als de nesten van de roode boschmieren, hier in Holland. Hier kent men die termieten niet en dus kan hier ook niemand weten, hoe lekker ze smaken. Met mijn groote nagels krabde* ik zoo'n termietenheuvel open en dan kwa men ze bij honderden aanzetten, om te zien, wie die inbreker was. Dan stak ik mijn lange, wormachtige tong een decimeter of vier uit en aan dat lijmslokje, klevérig door mijn speeksel, ble ven es dan zoo'n veertig van die zesvoeters vastzitten. Dan was het: haal binnen je tong en slik inf Of de andere mieren dan niet verschrikt op de vluoht gingen Daarvoor gunde ik ze geen tijd, want je moet weten, dat ik mijn tong 160 maal per minuut kan uitsteken en weer intrekken. Probeer dat ook eens Dat. is natuurlijk een groot voordeel voor ons. Daarbij komt nog datwe slikken ons eten direct door, want tanden en kiez' hebben we totaal niet. We zullen dus niempnd voor „kies- kauwers" worden uitgemaakt. Wel geeft men ons den naam van tandelcoze diaren, maar daarop kunnen we trotsch zijn. Je zult tenminste nooit iemand van ons zien met een valsch gebit, evenmin als een mieren eter met een kiespiir<dock on? hoofd. Vijanden hebben we niet veel in# ons ge- boortoin-nd. De gev-~rliikste is de panter. Maar de menschen mogen ons wel lijdep, omdat we zooveel termielen opru'"*'*** want die kleine booswichten maken alles s'uk, wat geen steen of metaal is. Het mooiste houten zomerverblijf wordt in één nacht door de termieten tot een ve: Mmde, ge heel doorknaagde barak ~-naakt. "aar weet je, wat voor mij noodlottig was In Amsterdam is een prachtige diergaar de. Daar hadden, ze een verbazend groot aantal dieren van allerlei soort, maar ze hadden geen miereneter I Toen werd er een flink bedrag uitgeloofd voor den jager, die een levend exemplaar zou kunnen bezorgen en daar begon voor mij de ellende I Op een morgen werd ik aangevallen door een jachthond. Zijn gebit was in orde en 't mijnedat weet ie. Maar toch kan ik mij wel verweren I Ik ging op mijn hurken zitten, net als een eek hoorntje. Hij viel mij aan en eensklaps sloeg hem eindelijk losliet, wegkwam. Maar daar kwam zijn baas, de jager. Hij gooide mij dadelijk een strik om mijn snuit heen. Dat was voor hem een klein kunstje, want de afstand van mijn oogen tot mijn neus en mond is wel 3 decimeter. Ik had hem willen behandeler zooals zijn hond, maar hij slingerde een tWeede touw om mijn éénen voorpoot en dat touw maak te hij aan een boon vast. Daar kiwam nog een vriend van hem aan en die hielp ook een handje mee. Weldra was ik geheel in hun macht Later werd ik in een kist gestopt en per spoor naar Ëuenos-Aires vervoerd. Daar lag een Hollsndsche stoomboot van de Kon. Nederl. L\yd en on 4ft schip maakte ik mijn eerstp en waarschijnlijk tevens mijn laatste zeereis. Groote vreugde in Artis bij mijn aan komst I Ik kreeo- pen ri-,- - - de afdeel'ng der kleine roofdieren. De eerste dagen kon ik slecht in slaap komen. Weet je, waardoor? Je hebt daar in Artis van alles. Leeuwen, beren, nijlpaarden en nog een aantal arclere monsters, die mij bij nrijn aankoms* totaal onbekend waren, 's Nachts geven die soms een concert, dat iemand, die stokdoof is, zou kunnen wak ker maken. En tóch is dat voor mij niet het ergste. Maar tusschen al die stemmen her kende ik duidelijk het afschuwelijke ge huil van een jagoear of Amerikaanschen panter en dat hield mij den slaap uit de oo gen. Ik dacht: „Zou hij niet hier kunnen ko men Nu w eet ik beter. Hij zit ook opgesloten, evenals ik, en is ook geen minuut vrij in zijn bewegingen. In 't begin kreeg ik wel eens mieren te eten, maar die schijnen hier sch'aarsch te zijn ze zijn ook kleiner dan bij ons. Gelukkig ben ik ook een liefhebber van melk en die hebben ze hier genoeg. Ook krijg ik wel miereneieren en vooral gehakt vleesch, met een hard eitje er door. Met den Hollandschen pot kan ik mij wel ver eenigen. Veel lastiger is voor mij de Hol- landsche winter, want het is hier veel kou der dan in Argentinië. Ik ben gewoon verbazend veel te slapen, als het wat kouder wordt. Dat ging vroeger in de bosschen goed. Ik zocht een beschut plekje op en dan ging ik op mijn gemak lig gen met mijn staart over mij heen, bij wijze van deken. Ge kent toch zeker mijn pracfv tigen pluimstaart wel Die is van kolossale harep voorzien en hii is net zoo lang als mijn heele lichaam, dus ongeveer 1 Meter. Hier in Artis zou mijn staart 's winters geen voldoende dekking geven. Welnu, daarom is in miin afdeeling centrale ver warming aangebracht. Het gordeldier, de wilde kat, e. a. profiteeren daar ook van, maar ik vooral, want het stel verwarmings buizen staat bij mij in 't bok. 's-Winters lig ik 'aar vlak tegen aan. met mijn staart over mij heen en laat het dan maar vriezen De meeste bezoekers vinden mij een vréémd dier. Enkelen noemen mij een móói dier, vooral door mijn zwarte en lichtgrijze strepen links en rechts. Als ze mij heel mooi vinden, ga ik met mijn voorpooten te gen den wand slaan en dan steek ik mijn snuit tusschen de tralies door, maar dan noemen ze mij weer een griezelig dier. Toch krijg ik dan wel eens een stukje koek en als het niet grooter is dan een knikker, loods ik het naar binnen. t Liefste had ik echter een mierentaartje, maar voor zoover ik weet, worden die in heel Amsterdam niet gebakken. maakte hij, dat hij n°oit hoor je er gekijf. Het heeft het goed met buur en en ieder mag het graag, dat EekhoornpaartjeJoris Pluim en Mietje Knabbelgraag. Zoo gaan dan al hun dagen heen in 't mooie beukenbosch, waar 't zonnetje door 't bladerdak zoo vroolijk schijnt op 't mos. Maar plots'ling wordt hun vrêe verstoordf in vroegen ochtendstond zien zij op zeek'ren dag wat raars, wat griez'ligs op den grond. HET ROBINSON-CRUSOË-SPEL. Dit jongensspel dient gespeeld te worden in de open lucht. Door het lot wordt één der spelers tot Robinson Crusoë aangewezen. De overigen stellen de wilden voor. Deze moeten zich met bloemen of veeren eenigs- zins bont opschikken. Nu wordt Robinson een prieel of een heuveltje tot woonplaats aangewezen. Hij neemt een stok als "geweer. Zoodra hij uit zijn schuilplaats komt, verschijnen ook de wilden uit hun schuilhoek en komen met dreigende gebaren op hem af. Hij is hier voor echter niet bevreesd, maar schiet zijn geweer op hen af, d. w. z. hij legt zijn stok als een geweer aan en roept: „pief, paf, poef I" Op dit geluid gaan de wilden op de vlucht. Robinson vervolgt hen en dien hij voldoende moet met hem mee naar het prieel of het heuveltje. De wilden komen na eenigen tijd weer te voorschijn, komen opnieuw op Robinson af en vluchten evenals den eersten keer. De gevangenen mogen niet van hun plaats af, dan wanneer Robinson „voorwaarts" roept Dit gebeurt niet eerder, vóór dat het aantal gevangenen nagenoeg gelijk is aan dat der nog vrije wilden. Nu begint het gevecht. De gevangenen met Robinson het hoofd, rukken tegen de wilden op. Ieder heeft zijn zakdoek als een slinger gebon den en tracht dien de tegenpartij over het hoofd te werpen en hem zoo tot zijn gevan gene te maken. De partij, welke de meeste gevangenen gemaakt heeft, wint dan het spel en mag voor het volgende een anderen Robinson Crusoë kiezen. ,'rind Juist aan den voet van hun verblijf: een grooten, ronden bal met scherpe stekels dicht bezet wat of dat wezen zal? Zij komen zachtjes naderbij, vrind Joris en zijn vrouw, maar worden dan verschriklijk bang> dus vluchten zij maar gauw. Wat nu? waarheen? O, wat een «ampl ze durven niet naar huis, en buiten 't koele beukenbosch voelt geen der twee zich thuis. Mistroostig dwalen beiden rond; is er dan nergens raad maar zie I wat is dat voor een fee, di£ eensklaps vóór hen staat? Het is de fee, die heerscht in 't bosch en met haar tooverstaf reeds menig arm gevangen dier de gouden vrijheid gaf. J/.adt Tot helpen is zij steeds bereid ze luistert naar de klacht van Joris Pluim, die schuchter dan haar goeden raad verwacht. De boschfee glimlacht; wel komaan, wè zullen vlug eens zien, wat vreeslijks daar wel ligt op 't mos 't is niet zoo erg misschien. Bemoedigd gaat het Eekhoornpaai nu met de fee op stap; de „bal" ligt op dezelfde plek neen, waarlijk, 't is geen grap l Mie Knabbelgraag kruipt veilig weg, maar Joris moet eerst mee; zijn stok ontvalt hem, ook zijn hoed dat 's niets, vrind, spreekt de fee. Zie je eens goed deez' bal hier aan, Wat is 't? een plant? een dier? Je weet het niet? nu, wacht maar eens, straks -heb je groot plezier. Ga nu maar vlug bij Mietje staan, ik kom daar ook; pas op, nu zie je wat je nooit nog zag de „bal" krijgt plots een kopl Ook pootenhij komt overeind, daar grijpt hij stok en hoed en gaat parmantig aan den stap wat staat hem 't hoedje goed I Vrind Joris Eekhoorn en zijn vrouw vergeten angst en schrik; ze lachen, dat het klinkt door 't bosch zoo groot is nu hun schik. Zijn hoed en stok is Joris kwijt, maar daaraan denkt hij niet hij lacht zoo lang hij nog maar iets van 't koddig beestje ziet De fee zegt't is een egel, vrind f onthoud dit nu maar goed en wees voortaan niet meer zoo bang, wanneer j'er een ontmoet. -HERMANNA".

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1925 | | pagina 12