KINDERRUBRIEK De Menuet. Honden Lief en Leed. De rubriek van Oom Karei. Ik geloof, dat we ons de vorige week wat al te blij hebben gemaakt met het mooie weer. Het is nu weer heelemaal mis, tenminste op het oogenblik dat ik dit aan jullie zit te schrijven. En de lucht ziet er niet naar uit, dat het gauw weer beter zal worden. Nee, hoor, al die re gen is niets gedaan. Dan kunnen we nog beter een beetje droge vorst hebben. Dan gaan we zoo langzamerhand onze schaatsen voor den dag halen, do prikslceden eens nazien enz. Want men heeft voorspeld, dat wc een strenge winter zullen krijgen. Of die voorspelling zal uitkomen? Jullie verlangen natuurlijk al weer naar het schaatsenrijden en het sneeuwballen gooien en priksleedcn. Maar ik denk wel, dat je je geduld dan nog even op de proef moet stellen. Dat tweede raadsel van ch> vorig week schijnt heel wat op zijn geweten tc hebben. Dc juiste oplossing hebben er maar twee gevonden. Wel waren er enkele oplossingen, die er desnoods ook nog mee door konden, maar er waren maar twee precies goed. Hier volgt nog een opstel. IN DE GROOTE VAC^NTIE. Tingcling. Eindelijk gaat dan toch de bel. We springen allemaal uit onze banken op en or heerscht een grootc drukte in de klos. Van alle kanten hoort men roepen „Prettige vacontic, Tot ziens hoor!" enz. Na van mijn vriendin netjes afscheid genomen te hebben loop ik vlug naar huis. Want ik ben goed overgegaan, en wil dus nu gauw dit thuis laten weten. Ik kom luidruchtig binnen, en ben den eersten tijd dol van blijdschap. Als ik wat bedaard ben, zegt mijn Moeder„Nu heb ik nieuws, er is zoo even een brief van je Tante uit Friesland geko men, en die vraagt of je zoo gauw mogelijk een poosje bij haar komt logceren. Jullie kunt be grijpen dut stond mij wel aan. Ik zou over twee dagen gaan. Die dagen had ik het erg druk met pakken. Mijn vader zou mij wegbrengen. Het eerste werk 's morgens, was om te kijken hoe het weer was. Het was gelukkig mooi weer. Eerst ging ik met den trein naar Amsterdam en vandaar naar Enkhujren. Toen ik in Enk- huizen aankwam, en ik uit den trein stapte lag de boot al kloar. Een heelo mobie witjp boot. We gingen aan boord ch nadat we onze koffers in veiligheid hadden gebracht, gin gen wij de boot bezichtigen. Nu de boot was prachtig ingericht. Dc verder reis brucht ik op het dek door. Het was erg druk op zee. Overal zag men visschersbootjes. Op het zeil kan men zien waar de bootjes vandaan komen. Half weg passeerden wij precies zoo'n boot als waar wij op waren. De booten floten om beur ten, dat is de manier van groeten. Ook de pas sagiers zwaaiden elkaar toe. Toen wij in Sta voren aankwamen stond mijn Tante aan de boot. Stavoren zelf is maar en klein stadje Toch heb ik mo T>cst geamuseerd. Den meestcn tijd bracht ik op den zeedijk door, waar ik zoo bruin als een nikker werd. Ook ben ik met mijn oom een dag gaan visschen. Wc had den een bootje gehuurd, cn zijn toen naar de Morre gegroeid. We hadden een goede vangst 60 baarzen, reuzen hel Ik heb cr ook nog een paar gevangen. Ook was er in het stadje Stavoren op een avond muziek. Het heele stadje er ach teraan natuuilijk, want die menschen zijn niet veel gewend. De muziek speelde wel wat valsch, doch dat hoorden ze hier niet. Het doel was goed, want de opbrengst was voor Borculo. Mijn vacantic was om, eer ik er erg in had, en ik keordc ook erg voldaan weer naar huis, om weer met nieuwen moed aan het werk te gaan r BOB. RAADSELS. De oplossingen der raadsels zijn I. Lang leve de rubriek van Oom Karei. n. De Klok. Dc prijs is dezen keer gewonnen door Mol. Ik zal hem klaar leggen, dan kan hij Maan dag aan het bureau van de krant worden afge haald. NIEUWE RAADSELS. Mijn geheel bestaat uit 15 letters en is een Nederlandsch eiland. 7, 4, 5, 6 is' een ijverig insect. T, 2, 3, 6, 13, 9 is nooit vuil. 12, 6, 8, 7 is niet recht. T, 2, 3, 14, 5, 9 is iets, dat bijna iedereen draagt. 12, 10, II, 5 is een deel van het been, 15, 6, 8, I is een hoeveelheid. II. Geef iets, dat wij allemaal hebben een staart, cn het wordt een mooi dorp in Gelder land. VcTonder die staart cn men krijgt een stuk land. (Ingez. door Bellefleur) DE KAMPIOENEN. Bob, Ton Neveu Cecilia, Stormvogel, Vuur toren, Speurder, Bellefleur, Bruno, Monbretia en Booncstaak. HANDWERKJE. Aan tante Riek ontving ik een brie! over een handwerkje voor de nichtjes, met verzoek dit in de Kinderkrant te zetten. Zij schrijft het vol gende. Beste meisjes. Nu beginnen we zoo zoetjes aan voor de handwerkjes te zorgen hé. Laat ik beginnen met een eenvoudig maar aardig kantje om een kleedje. Ziedaar Kantje. Het kleedje eerst geheel klaarmaken, dan ha ken we Het randje erom heen. Eerste toerI vaste 6 kettingsteken. 4 m.M. tusschenruimtc, dan weer 1 vaste, 6 kettingsteken, zoo ga je rond het kleedje. Tweede toerde vaste steek worden in den zakdoekrand ovor dc vaste steek van de eerste toer gewerkt. I vaste, 7 kettingsteken, I stokje op het stokje van de vo rige toer; steeds beide steckgedeelten opnemen; steeds door 7 kettingsteken. 1 stokje. De der de en vierde toer zijn zooals dc tweede toer echter worden 8 kettingsteken gewerkt inplaots van 7. Vijfde toer 8 vaste steken om het boog je van de vierde toer, dan 5 ketting steken, in t volgende boogje weer 8 kettingsteken. We Zorgen dat de hoeken netjes geliik zijn. Grootma is gauw jarig o, dat wordt een feest, als er in haar woning nooit nog is geweest f Grootmama wordt tachtig - stel je toch eens voor wat een hooge leeftijd 's morgens zingt een koor Van de groote menschcn en de kind'ren saêm in den tuin beneden onder Grootma's raam. En de kleintjes dansen nog een menuet bij 't guitaargetokkel van de lieve Jet. Wat zal Grootma kijken I maar 't moet keurig gaan ouderwetsche jurkjes krijgen z' er bij aan. Druk wordt er geoefend; ja, die menuet geeft al vóór den feestdag heel wat schik en pret I HERMANNA. HANDWERKJE VAN TANTE' RIEK. Een kleedje met. rand. Jullie neemt een lapje laken, dut je verknip pen mag cn een lapje zijde of andere stof. Zoek nu buiten en mooi gevormd bad cn log dat op het laken Knip nu de omtrek heelemaal langs, zoodot je een blad krijgt van laken cn borduur daar nerven in. Zeg nu dat blad pp dc rand van het kleedje en maak zoo cenige bladeren. Het is wel een heel gepeuter; maar neem er den tijd voor, dan heb je een aardig Sinter klooscadeau. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 't Regende bij stroomen. 't Was echt weer om er geen mensch door te sturen. Ja, ik weet wel, dat de uitdrukking eigen lijk is: „weer om er geen hond door te jagen", maar ik draai 't zaakje nu eens netjes om. 'k Begrijp niet, waarom wij hón den altijd genoemd worden, wanneer er sprake is van slecht weer. De menschen praten zelfs van „hondenweer," alsof wij ons ook niet véél liever in het zonnetje koesteren of zóó hard heen en weer ren nen, dat wij er warm van worden en eens even languit op den grond moeten gaan liggen om weer op adem té komen. Regen is voor een hond heusch niet ple zierig. Als ik een menschenkind was, zou ik nooit mopperen op den regen. Wat zou jk dan nog veel prettige dingen in huis kunnen doen, allerlei spelletjes, die wij hon den niet mee kunnen spelen en die me toch zoo prettig lijken. Achter de kachel is het voor ons met regenweer nog het beste, maar je wordt op 't laatst zóó slaperig, dat je eindelijk je pooten toch wel eens strek ken en flink loopen wilt. Als de baas dan roept: „Nou Hector, vooruit maar I" ren ik de trap af. Soms gaan mijn pooten me bijna te langzaam, maar toch ben ik altijd nog eerder dan mijn baas beneden en zie ik nog kans om voor de deur hoog tegen hem op te springen. Als hij dan eindelijk de deur opengemaakt heeft, ren ik luid blaffend naar buiten. Er gaat toch niets boven de frissche lucht I Soms ga ik met mijn meester op de jacht. Is er iets heerlijkers voor een echten jachthond want dat ben ik; mijn baas heeft een stamboom van mij, waarop hij niet weinig trotsch is denkbaar' dan door de velden te hollen en het wild op te ja gen? In het najaar zoo om dezen tijd heb ik altijd een heerlijk leven. Wij, dat wil zeggen: de baas, zijn vriend en ik gaan er dan in een rijtuig samen op üit. Waarom we in een rijtuig gaan, snap ik eigenlijk niet goed. Ik tou dat eind heel goed kun nen loopen, maar de baas en ziin vriend loopen maar op twee beenen in plaats van op vier en worden daarom eerder moe. Voor ziun gemak rijden we dus. Nu, ik vind het best. Ik zit netjes op de bank en kijk deftig uit het raampje. Loopen kan elke straathond; rijden is alleen weggelegd voor deftige honden, zopals ik ben. Maar tegenwoordig komt daar ook al de klad in. Heb ik laatst niet Fanny, dat kleine, keffende mormel van den vuilnis man naast zijn baas op déh wagen zien zit-, ten? 't Was misschien bij vergissing, maar zulke vergissingen mochten eigenlijk niet voorkomen. Een gewone hond hoort te loopen en niet te rijden. In deze leer ben ik opgevoed en ik kan moeilijk aan die nieuwe denkbeelden wennen. „Je moet met je tijd meegaan," zegt neef Pluut. Hij rijdt in een auto, maar dat zou mij weer niet bevallen. In een auto rijden kan op zichzelf plezierig zijn, maar wanneer je daarbij niets anders te doen hebt dan de instTumententasch van je baas te bewaken, als deze uitstapt en naar zijn patiënten gaat, kun je dat van mij cadeau krijgen. Nee, daarvoor trek ik mijn neus op. Als wij een eind gereden hebben, stap pen we alle drie uit ik net zoo goed als de anderen en we gaan op de jacht, 'tls, of je het wild al dadelijk ruikt, zoodra je in het bosch of in het vrije veld bent. Je rent eens flink, je blaft cn de haasjes en ko nijntjes komen op eens achter de struiken vandaan. Dat is wat de menschen „sport" noemen. Zooals zij achter een voetbal of een tennisbal aanhollen, doode dingen, waar geen lucht of smaak aan is, hol ik achter zoo'n levenden springer aan. 't Is een gezonde beweging in de open lucht en dat jagen zit me in het bloed. Ik ben nu eenmaal geen schoothondje. „Was je dat maar," kefte nu plotseling Mimi, die in haar witte mand aan#den an deren kant van de kachel lag. „Dan hoefde je er alleen maar met heel mooi weer uit, mocht je altijd rijden en bij de vrouw op schoot zitten en kreeg je allerlei lekkere hapjes." ,,'t Is ook wat, op schoot zitten," bromde ik terug. „Daar ben ik veel te groot voor. Dat is goed voor zulke kleine dingen, als jij bent „Kef, kef, kefl Wat een lèff" kefte Mimi weer. Mimi en ik zijn heel verschillend, zoowel wat ons uiterlijk als ons innerlijk betreft. We hebben andere gewoonten, andere lief hebberijen en andere smaken en toch kun nen wij het wondergoed samen vinden en zijn we altijd twee bondgenooten tegen over Nero, den waakhond, dien we geen van beiden goed kunnen zetten. Mimi en ik hebben nu eenmaal eep verschillenden kijk op het leven, maar dat neemt toch niet weg, dat we veel voor elkander overhebben. Bewaart Mimi niet altijd een lekker hapje voor mij, als ik laat van de jacht thuis kom Dat smaakt mij best, al is mijn scho tel ook nog zoo goed gevuld. En pak ik Minet, de poes, niet bij haar nekvel, als zij een hoogen rug tegen Mimi opzet? Al zijn we verschillend en zouden wij-voor geen goud met elkaar willen ruilen, echte ruzie hebben we nooit. Na een tijdie keek ik eens naar buiten. Gelukkig kwam de zon er door. „'k Hoop, dat de baas mij komt halen!" blafte fc. „Heerlijk om weer eens flink te rennen V' „De straten 2»jn zoo vuil. Ik zou heele maal zwart worden. Als ik uitga, word ik in de auto gedragen," kefte Mimi. Even zakte mijn goede stemming. Het was een steeds terugkeerende grief voor mij, dat ik nooit met de vrouw in de auto mee mocht. Waarom toch niet? Kon ik hgar niet even goed bewaken als Mimi? Veel beter, als het er op aankwam, natuur lijk f Brommig, maar niet brommend liep ik den tuin in. Dat Mimi altijd voorgetrokken werd, vond ik een grove onbillijkheid, al kon het kleine ding het zelf dan ook niet 'helpen en zou ik 't haar ook niet laten merken. Daar naderde ik Nero's hok. Nero's haren stonden al overeind. Dat beteekende:' „Kom maar op, als je durft!" Maar Nero, die 's nachts huis en hof moet bewaken, ligt overdag aan een ketting. Ei> honden, die zich niet verweren kunnen, laat ik mijn tanden niet zien. Dat vind ik bene den mijn waardigheid. „Waf, waf, waf! Waar kom je op af?'; baste Nero. „Wou, wou, wou'k Kijk niet naar jou V blafte ik terug. „Hou toch je gemak en ga rustig liggen, net als ik doe," klonk het weer uit het hondenhok. „Dank j"e wel. I k wil wat beweging heb ben. Ligg#h en zitten is goed voor ouwe honden, zooals jij bent, maar niet voor mij „Ouwe honden!" klonk het nu veront waardigd terug. „Ouwe honden'k Geloof, dat jij ouder bent dan ik en luier zeker. Wat voer jij eigenlijk anders uit dan voor je plezier leven?" „I k voor mijn plezier levenTc Ga met den baas mee op de jacht. Hij wil jou niet mee hebben, oude brompot I" „En hij wil jou niet op de dieven laten passen ,,'t Is me'zoo'n baantje," hoonde ik. „Ik ben ten minste nuttig."' „Maat jij hebt nog geen enkelen dief gevangen en ik wel haasjes en konijntjes." Gelukkig voor Nero klonk daar juist het fluitje van den baas en maakte ik beenen. Nero hoefde dus niet te antwoorden op mijn laatste gezegde. Daar zol hij wel blij om geweest zijn, want hij is geen groot redenaar en zal het ook wel nooit worden. Grommen en blaffen zijn de vakken, waar in hij het meest uitblinkt en waarvoor hij, als er ooit een wedstrijd in gehouden werd, zeker den eersten prijs zou winnen. Ik liep dus met den baas mee en was nu eens een eind vóór, dan weer een stuk achter. Daar kwam de baas zijn vriend tegen. Die twee hadden elkaar weer heel wat te vertellen ik keek eens uit, of ik soms ook een vriendje zag. Maar nee, nergens zag ik een hond, want de straathond, die juist klaar was met een bot afkluiven, tel de niet mee. Maar waohten is altijd vervelend en daar ik niet weg wilde loopen en op dat oogenblik niets beters te doen had, liep ik toch eens in de richting van den straat hond. Hij zou wel Kees heeten, zooals dat soort gëwtonlijk genoemd wordt. Kees likte 2ijn baard nog. Hij had blijk baar fijn, gesmuld en scheen in een goede stemming. Ik zou mij dan maar eens ver waardigen om een praatje met hem te ma ken. Een straathond wil cck wel eens een aanspraakje. „Zoo Keesbegon ik. ,,'k Heet Fik," klonk het terug. „Nou ja," antwoordde ik op een toon, alsof ik zeggen wilde: „Dat komt op het zelfde neer. Fik dan. 'n Lekker kluifje gehad „Fijn I Eerlijk gegapt bij den slager op den hoek. De man was woedend en holde me achterna, maar ik was hem toch lekker te vlug af! Och, dagelijksch werk, hè? 'k Ben er aan gewoon en weet het zóó han dig te doen, dat ze me nooit te pakken krij gen. Eigenlijk moet iic nog lachen om dien dikken slager, die me achterna zat. 'k Liet hem mijn tanden zien, waarop hij rechts omkeert maakte, natuurlijk bang voor mij I" „Ja, dat zal wel," zei ik. „Maar ik vind het dan wel zoo rustig mijn kluifje op mijn schotel te vinden. Daar zorgt mijn baas voor. Doet de jouwe dat niet?" „Baas! Wat boas? 'k Heb geen baas," antwoordde Fik. „Arm dier," kon ik niet nalaten vol mede lijden te janken. „O, maar je hoeft me heelemaal niet te beklagen," haastte de ander zich nu té zeg gen. ,,'k Heb een heerlijk vrij leven, hoor!" „Waar slaap je dan In een hok of in een mond?" Fik trok zijn bovenlip op van 't techen en antwoordde: „De heele wereld is van mijSoms slaap ik onder eéh afdakje als 't regent maar 't liefst zwerf ik rond. Mag jij niet van je baas, hè? Daarom ben ik blij, dat 'k geen baas heb. Duidelijk of niet*?" „Maar wie geeft je dan te eten?" „Niemand, Ik zoek mijn eten zelf en kan 't dus uitkiezen. Daar heb je nou 's morgens de vuilnisbakken. Ik steek er mijn snuit in en haal er netjes uit te voorschijn wat van mijn gading is: vischkoppen, vleeschafval en allerlei andere lekkernijen, 't Is altijd een verrassing voor me, wat ik,krijg en als 't me niet aanstaat, wel, dan ga ik naar een volgenden vuilnisbak. Keus genoeg! En de slager heeft aan mij een besten klant, dat vertelde ik je straks al. Och ja, een hond als ik beleeft altijd wat. Vanmorgen nog een avontuur gehad f' „Vertel eens/' zei ik vol belangstelling. „Nou dan, daar' hebben ze een paar stra ten verder van die keukens met ramen vóór aan de straat. Die domme menschen zetten een raam open, juist toen ik er aan kwam. Hè, wat 'n lekkere lucht steeg er uit die keuken op! Zeker gebraden vleesch! En dat krijg ik niet eiken dag. Bij den sla ger haal ik het altijd rauw. Ik dacht: „Ver andering vap spijs doet eten" en wip door het raam naar binnen. Juist ging er iemand door een deur de iwuken uit. 't Kon niet mooier! „Nu of nooit, Fikjedocht ik, terwijl ik mijn tan den in een lekker stuk vleesch zette, dot daar op tofel stond. Maar je kunt de menschen nooit ver trouwen en daarom wilde ik het maar lie ver meenemen en in de buitenlucht op eten. Nauwelijks liep ik er mee naar 't raam, of ik hoorde al iemand aankomen. Daar had je de menschen aan het dansen en kwam een woedende keukenprinses op mij af! Ik met het vleesch in den bek weer door het raom naar buiten. Ik kreeg nog iets naar mijn kop geslingerd, maar voelde er gelukkig niets van, want het schoot er juist langs. Van schrik liet ik het vleesch vallen. En wie denk je, dat er moe vandoor ging? Mijn vriend Kees, 'die er juist aan kwam en 't voor mij opat. Och ja, zoo hel pen we elkaar. Morgen vang ik hem mis schien een lekker hapje af. En met bedan ken houden we ons niet op. Die 't tusschen de tanden heeft, slikt het naar binnen Op dit oogenblik kwam mijn baas cr weer aan. Ik sprong jegen hem op en hij haalde mij aan. Toen Fik dat zag, liep hij hord weg. Ik had echter den blik in zijn oogen gezien, een blik, die wilde zeggen: „Toch wel fijn om eens aangehaald 1c worden.' Dat overkomt mij nooit Arme Fik I Nee, hoe ik cr ook óver na denk, met hem noch met een ander zou ik willen ruilen. „Alles hééft zijn vtSór en tegenzei mijn moeder, toen zij de poes een lekker stuk vleesch afpakte, maar daar bij een krabbel over haar neus opliep. En Moeder had gelijk f CORRESPONDENTIE, Jackie Coogan. Ja, ik heb je al een paai maal gemist Jammer dat je nu niet meer meo kunt doen. Zou cr nu heelemaal niet meer een oogenblikje tijd overschieten voor de kinder krant Ook Zondags niet. Probeer het eens! Ik wed dat ik je nog wel weer terug zie I - Bellefleur. Dank je wel voor je, mooie prcntbriefknorl, hoor J Hoe yond jo het' daar? Grappig, die klcederdracht hè. Op marktdagen zie je ze hier ook wel veel; Manr daar ginds zio je niet anders. Ccciliu. Dc raadsels waren toch heusch niet zoo heel moeilijk. Maar den oenen keer zijn ze natuurlijk wel eens minder gemakkelijk to vinden dan een nnderc. Als je de oplossing ook zoo gauw hebt is liet lang niet zoo* aardig, als wanneer je er een poosje over moet denken. Misschien zijn ze den volgenden keer weer mak kelijker. Booncstaak, Neen, de oplossing van dat vorige raadsel rijmpje had er niets mee te ma* ken. Voor jou was het eerste Taadselheelc- mnal niet moeilijk maar het tweede was toch ook wel te bedenken. Tón NeveiC Jrt, dat vind ik ook. Anders is de aardigheid-er zoo of. Dan héb je ht-t niet erg getroffen. Anders is zoo'n poor dogihn vn- cantio wel cnrdig. Gymnast. Wat ben iij oen geluksvogel met zoo'n lango vacanlie. Jummcr alleen dot het zulk slecht weer was. Op 't oogenblik heb ik nog voorraad, maar ik zol hem bewaren. Hij komt in ieder geval nog' wel tc pos. Kampioen. Ja, maar toch heb je je nog vergist. Dot tweede raadsel schijnt erg moeilijk geweest te zijn; Mookmnor geen ongelukken met die schietpartij. Blauwe distel. Natuurlijk zol ik zoo iets niet verklappen, want dan is dc aardigheid er af. Je zal wel in angst gezeten hebben hc. Goed, dat het nog zoo afliep. Bruno. Zoo erg is dat niet hoor. Een vol genden keer dan wat meer. Speurder. Ik had geen idéé dat hét zoo moeilijk was, maar vergissen is" ménschcUjk, dat zie je alweer. Vuurtoren. Dat lijkt me wel oen, aardig werk, maar het zol niet altijd gemakkelijk zijn. Je wordt op die monier misschien nog eens een beroemd ingenieur. Dot tochtje is dus in duigen gevallen. Ja, in zoo'n mist is hét niet prettig' om te fietsen. Stormvogel. Dank je wel voor je raadsels. Ik zal ze bewaren. Ze komen vast en zeker wel eens te pos, maar te kunnen ai tij<4*, filet dui delijk geplaatst worden. Lel maargoed,op, dan zul je ze zeker wel eens zien. Nimf. Je zult het dus wel druk klijgon. Nu, veel succes er mee hoor. Ik hoor zeker wel hoes het is ofgeloopen. Bob. En ben je nvt weer helemaal beter. Pos maar op met dien guren wind. Anders heb je het zoo weer te pakken. Monbretia. Was je niet bang zóó in don ker. Ik weet nog niet wat er gebeuren gaat. Daar moet ik eerst nog eens over denken. Maar daar zullen jelui wel tijdig genoeg von hooren. Appelsnoet. Houd moor moet hoor* Den volgenden keer lukt het wel weer. Zoo, kim jij zoo ver springen. Kranig hoor I Edclweisz. Ik'zal hem bewpren tol den vol genden keer. J Lelietje van Dalen. Je bent cr dus mee in je schik. Geniet er don maar varv. Quonab cn Zwartje. Denken jelui ér aan dat de briefjes uiterlijk Woensdag vopr. 9 uur bezorgd moeten zijn. Die van jelui kwamen erg laat POOLSHOOGTE GENOMEN. -• Annie „Kan u noten mot uw landen stuk krijgen, oma Grootmoeder: „Neen, kind, dat knn ik niet"» AnnieWil u deze dan even voor mij be waren, totdat ik v/at bloemen heb geplukt (Gymnast). PROFESSORAAL De professor legde een knoop in' zijn schoen»* veter. „Zoo", zeide hij, „dot zal me er aan hen- inncren, dat ik vóór het naar bed gaan, mijn schoenen moet uittrekken. (Bob).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1925 | | pagina 7