KINDERRUBRIEK
De Menuet.
Honden Lief en Leed.
De rubriek van Oom Karei.
Ik geloof, dat we ons de vorige week wat al
te blij hebben gemaakt met het mooie weer.
Het is nu weer heelemaal mis, tenminste op het
oogenblik dat ik dit aan jullie zit te schrijven.
En de lucht ziet er niet naar uit, dat het gauw
weer beter zal worden. Nee, hoor, al die re
gen is niets gedaan. Dan kunnen we nog beter
een beetje droge vorst hebben. Dan gaan we
zoo langzamerhand onze schaatsen voor den
dag halen, do prikslceden eens nazien enz.
Want men heeft voorspeld, dat wc een strenge
winter zullen krijgen. Of die voorspelling zal
uitkomen? Jullie verlangen natuurlijk al weer
naar het schaatsenrijden en het sneeuwballen
gooien en priksleedcn. Maar ik denk wel, dat
je je geduld dan nog even op de proef moet
stellen.
Dat tweede raadsel van ch> vorig week schijnt
heel wat op zijn geweten tc hebben. Dc juiste
oplossing hebben er maar twee gevonden. Wel
waren er enkele oplossingen, die er desnoods
ook nog mee door konden, maar er waren maar
twee precies goed. Hier volgt nog een opstel.
IN DE GROOTE VAC^NTIE.
Tingcling. Eindelijk gaat dan toch de bel. We
springen allemaal uit onze banken op en or
heerscht een grootc drukte in de klos. Van alle
kanten hoort men roepen „Prettige vacontic,
Tot ziens hoor!" enz. Na van mijn vriendin
netjes afscheid genomen te hebben loop ik vlug
naar huis. Want ik ben goed overgegaan, en
wil dus nu gauw dit thuis laten weten. Ik kom
luidruchtig binnen, en ben den eersten tijd dol
van blijdschap. Als ik wat bedaard ben, zegt
mijn Moeder„Nu heb ik nieuws, er is zoo
even een brief van je Tante uit Friesland geko
men, en die vraagt of je zoo gauw mogelijk een
poosje bij haar komt logceren. Jullie kunt be
grijpen dut stond mij wel aan. Ik zou over twee
dagen gaan. Die dagen had ik het erg druk met
pakken. Mijn vader zou mij wegbrengen. Het
eerste werk 's morgens, was om te kijken hoe
het weer was. Het was gelukkig mooi weer.
Eerst ging ik met den trein naar Amsterdam
en vandaar naar Enkhujren. Toen ik in Enk-
huizen aankwam, en ik uit den trein
stapte lag de boot al kloar. Een heelo mobie
witjp boot. We gingen aan boord ch nadat we
onze koffers in veiligheid hadden gebracht, gin
gen wij de boot bezichtigen. Nu de boot was
prachtig ingericht. Dc verder reis brucht ik
op het dek door. Het was erg druk op zee.
Overal zag men visschersbootjes. Op het zeil
kan men zien waar de bootjes vandaan komen.
Half weg passeerden wij precies zoo'n boot als
waar wij op waren. De booten floten om beur
ten, dat is de manier van groeten. Ook de pas
sagiers zwaaiden elkaar toe. Toen wij in Sta
voren aankwamen stond mijn Tante aan de
boot. Stavoren zelf is maar en klein stadje
Toch heb ik mo T>cst geamuseerd. Den
meestcn tijd bracht ik op den zeedijk door, waar
ik zoo bruin als een nikker werd. Ook ben ik
met mijn oom een dag gaan visschen. Wc had
den een bootje gehuurd, cn zijn toen naar de
Morre gegroeid. We hadden een goede vangst
60 baarzen, reuzen hel Ik heb cr ook nog een paar
gevangen. Ook was er in het stadje Stavoren
op een avond muziek. Het heele stadje er ach
teraan natuuilijk, want die menschen zijn niet
veel gewend. De muziek speelde wel wat valsch,
doch dat hoorden ze hier niet. Het doel was
goed, want de opbrengst was voor Borculo.
Mijn vacantic was om, eer ik er erg in had, en
ik keordc ook erg voldaan weer naar
huis, om weer met nieuwen moed aan het werk
te gaan
r BOB.
RAADSELS.
De oplossingen der raadsels zijn
I. Lang leve de rubriek van Oom Karei.
n. De Klok.
Dc prijs is dezen keer gewonnen door Mol.
Ik zal hem klaar leggen, dan kan hij Maan
dag aan het bureau van de krant worden afge
haald.
NIEUWE RAADSELS.
Mijn geheel bestaat uit 15 letters en is een
Nederlandsch eiland.
7, 4, 5, 6 is' een ijverig insect.
T, 2, 3, 6, 13, 9 is nooit vuil.
12, 6, 8, 7 is niet recht.
T, 2, 3, 14, 5, 9 is iets, dat bijna iedereen
draagt.
12, 10, II, 5 is een deel van het been,
15, 6, 8, I is een hoeveelheid.
II. Geef iets, dat wij allemaal hebben een
staart, cn het wordt een mooi dorp in Gelder
land. VcTonder die staart cn men krijgt een
stuk land.
(Ingez. door Bellefleur)
DE KAMPIOENEN.
Bob, Ton Neveu Cecilia, Stormvogel, Vuur
toren, Speurder, Bellefleur, Bruno, Monbretia
en Booncstaak.
HANDWERKJE.
Aan tante Riek ontving ik een brie! over een
handwerkje voor de nichtjes, met verzoek dit
in de Kinderkrant te zetten. Zij schrijft het vol
gende.
Beste meisjes. Nu beginnen we zoo zoetjes
aan voor de handwerkjes te zorgen hé. Laat
ik beginnen met een eenvoudig maar aardig
kantje om een kleedje. Ziedaar
Kantje.
Het kleedje eerst geheel klaarmaken, dan ha
ken we Het randje erom heen. Eerste toerI
vaste 6 kettingsteken. 4 m.M. tusschenruimtc,
dan weer 1 vaste, 6 kettingsteken, zoo ga je
rond het kleedje. Tweede toerde vaste steek
worden in den zakdoekrand ovor dc vaste
steek van de eerste toer gewerkt. I vaste, 7
kettingsteken, I stokje op het stokje van de vo
rige toer; steeds beide steckgedeelten opnemen;
steeds door 7 kettingsteken. 1 stokje. De der
de en vierde toer zijn zooals dc tweede toer
echter worden 8 kettingsteken gewerkt inplaots
van 7. Vijfde toer 8 vaste steken om het boog
je van de vierde toer, dan 5 ketting steken,
in t volgende boogje weer 8 kettingsteken. We
Zorgen dat de hoeken netjes geliik zijn.
Grootma is gauw jarig
o, dat wordt een feest,
als er in haar woning
nooit nog is geweest f
Grootmama wordt tachtig -
stel je toch eens voor
wat een hooge leeftijd
's morgens zingt een koor
Van de groote menschcn
en de kind'ren saêm
in den tuin beneden
onder Grootma's raam.
En de kleintjes dansen
nog een menuet
bij 't guitaargetokkel
van de lieve Jet.
Wat zal Grootma kijken I
maar 't moet keurig gaan
ouderwetsche jurkjes
krijgen z' er bij aan.
Druk wordt er geoefend;
ja, die menuet
geeft al vóór den feestdag
heel wat schik en pret I
HERMANNA.
HANDWERKJE VAN TANTE' RIEK.
Een kleedje met. rand.
Jullie neemt een lapje laken, dut je verknip
pen mag cn een lapje zijde of andere stof.
Zoek nu buiten en mooi gevormd bad cn log
dat op het laken Knip nu de omtrek heelemaal
langs, zoodot je een blad krijgt van laken cn
borduur daar nerven in. Zeg nu dat blad pp
dc rand van het kleedje en maak zoo cenige
bladeren. Het is wel een heel gepeuter; maar
neem er den tijd voor, dan heb je een aardig
Sinter klooscadeau.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
't Regende bij stroomen. 't Was echt
weer om er geen mensch door te sturen.
Ja, ik weet wel, dat de uitdrukking eigen
lijk is: „weer om er geen hond door te
jagen", maar ik draai 't zaakje nu eens
netjes om. 'k Begrijp niet, waarom wij hón
den altijd genoemd worden, wanneer er
sprake is van slecht weer. De menschen
praten zelfs van „hondenweer," alsof wij
ons ook niet véél liever in het zonnetje
koesteren of zóó hard heen en weer ren
nen, dat wij er warm van worden en eens
even languit op den grond moeten gaan
liggen om weer op adem té komen.
Regen is voor een hond heusch niet ple
zierig. Als ik een menschenkind was, zou
ik nooit mopperen op den regen. Wat zou
jk dan nog veel prettige dingen in huis
kunnen doen, allerlei spelletjes, die wij hon
den niet mee kunnen spelen en die me toch
zoo prettig lijken. Achter de kachel is het
voor ons met regenweer nog het beste,
maar je wordt op 't laatst zóó slaperig, dat
je eindelijk je pooten toch wel eens strek
ken en flink loopen wilt.
Als de baas dan roept: „Nou Hector,
vooruit maar I" ren ik de trap af. Soms gaan
mijn pooten me bijna te langzaam, maar
toch ben ik altijd nog eerder dan mijn baas
beneden en zie ik nog kans om voor de
deur hoog tegen hem op te springen. Als
hij dan eindelijk de deur opengemaakt
heeft, ren ik luid blaffend naar buiten. Er
gaat toch niets boven de frissche lucht I
Soms ga ik met mijn meester op de
jacht.
Is er iets heerlijkers voor een echten
jachthond want dat ben ik; mijn baas
heeft een stamboom van mij, waarop hij
niet weinig trotsch is denkbaar' dan door
de velden te hollen en het wild op te ja
gen?
In het najaar zoo om dezen tijd
heb ik altijd een heerlijk leven. Wij, dat
wil zeggen: de baas, zijn vriend en ik gaan
er dan in een rijtuig samen op üit. Waarom
we in een rijtuig gaan, snap ik eigenlijk
niet goed. Ik tou dat eind heel goed kun
nen loopen, maar de baas en ziin vriend
loopen maar op twee beenen in plaats van
op vier en worden daarom eerder moe.
Voor ziun gemak rijden we dus. Nu, ik
vind het best. Ik zit netjes op de bank en
kijk deftig uit het raampje. Loopen kan
elke straathond; rijden is alleen weggelegd
voor deftige honden, zopals ik ben.
Maar tegenwoordig komt daar ook al
de klad in. Heb ik laatst niet Fanny, dat
kleine, keffende mormel van den vuilnis
man naast zijn baas op déh wagen zien zit-,
ten? 't Was misschien bij vergissing, maar
zulke vergissingen mochten eigenlijk niet
voorkomen. Een gewone hond hoort te
loopen en niet te rijden. In deze leer ben
ik opgevoed en ik kan moeilijk aan die
nieuwe denkbeelden wennen.
„Je moet met je tijd meegaan," zegt neef
Pluut.
Hij rijdt in een auto, maar dat zou mij
weer niet bevallen. In een auto rijden kan
op zichzelf plezierig zijn, maar wanneer je
daarbij niets anders te doen hebt dan de
instTumententasch van je baas te bewaken,
als deze uitstapt en naar zijn patiënten gaat,
kun je dat van mij cadeau krijgen.
Nee, daarvoor trek ik mijn neus op.
Als wij een eind gereden hebben, stap
pen we alle drie uit ik net zoo goed als
de anderen en we gaan op de jacht, 'tls,
of je het wild al dadelijk ruikt, zoodra je in
het bosch of in het vrije veld bent. Je rent
eens flink, je blaft cn de haasjes en ko
nijntjes komen op eens achter de struiken
vandaan. Dat is wat de menschen „sport"
noemen. Zooals zij achter een voetbal of
een tennisbal aanhollen, doode dingen,
waar geen lucht of smaak aan is, hol ik
achter zoo'n levenden springer aan. 't Is
een gezonde beweging in de open lucht en
dat jagen zit me in het bloed. Ik ben nu
eenmaal geen schoothondje.
„Was je dat maar," kefte nu plotseling
Mimi, die in haar witte mand aan#den an
deren kant van de kachel lag. „Dan hoefde
je er alleen maar met heel mooi weer uit,
mocht je altijd rijden en bij de vrouw op
schoot zitten en kreeg je allerlei lekkere
hapjes."
,,'t Is ook wat, op schoot zitten," bromde
ik terug. „Daar ben ik veel te groot voor.
Dat is goed voor zulke kleine dingen, als
jij bent
„Kef, kef, kefl Wat een lèff" kefte Mimi
weer.
Mimi en ik zijn heel verschillend, zoowel
wat ons uiterlijk als ons innerlijk betreft.
We hebben andere gewoonten, andere lief
hebberijen en andere smaken en toch kun
nen wij het wondergoed samen vinden en
zijn we altijd twee bondgenooten tegen
over Nero, den waakhond, dien we geen
van beiden goed kunnen zetten. Mimi en ik
hebben nu eenmaal eep verschillenden kijk
op het leven, maar dat neemt toch niet weg,
dat we veel voor elkander overhebben.
Bewaart Mimi niet altijd een lekker hapje
voor mij, als ik laat van de jacht thuis
kom Dat smaakt mij best, al is mijn scho
tel ook nog zoo goed gevuld. En pak ik
Minet, de poes, niet bij haar nekvel, als
zij een hoogen rug tegen Mimi opzet? Al
zijn we verschillend en zouden wij-voor
geen goud met elkaar willen ruilen, echte
ruzie hebben we nooit.
Na een tijdie keek ik eens naar buiten.
Gelukkig kwam de zon er door.
„'k Hoop, dat de baas mij komt halen!"
blafte fc. „Heerlijk om weer eens flink te
rennen V'
„De straten 2»jn zoo vuil. Ik zou heele
maal zwart worden. Als ik uitga, word ik
in de auto gedragen," kefte Mimi.
Even zakte mijn goede stemming. Het
was een steeds terugkeerende grief voor
mij, dat ik nooit met de vrouw in de auto
mee mocht. Waarom toch niet? Kon ik
hgar niet even goed bewaken als Mimi?
Veel beter, als het er op aankwam, natuur
lijk f
Brommig, maar niet brommend liep ik
den tuin in. Dat Mimi altijd voorgetrokken
werd, vond ik een grove onbillijkheid, al
kon het kleine ding het zelf dan ook niet
'helpen en zou ik 't haar ook niet laten
merken.
Daar naderde ik Nero's hok.
Nero's haren stonden al overeind. Dat
beteekende:' „Kom maar op, als je durft!"
Maar Nero, die 's nachts huis en hof moet
bewaken, ligt overdag aan een ketting. Ei>
honden, die zich niet verweren kunnen, laat
ik mijn tanden niet zien. Dat vind ik bene
den mijn waardigheid.
„Waf, waf, waf! Waar kom je op af?';
baste Nero.
„Wou, wou, wou'k Kijk niet naar jou V
blafte ik terug.
„Hou toch je gemak en ga rustig liggen,
net als ik doe," klonk het weer uit het
hondenhok.
„Dank j"e wel. I k wil wat beweging heb
ben. Ligg#h en zitten is goed voor ouwe
honden, zooals jij bent, maar niet voor
mij
„Ouwe honden!" klonk het nu veront
waardigd terug. „Ouwe honden'k Geloof,
dat jij ouder bent dan ik en luier zeker.
Wat voer jij eigenlijk anders uit dan voor
je plezier leven?"
„I k voor mijn plezier levenTc Ga met
den baas mee op de jacht. Hij wil jou niet
mee hebben, oude brompot I"
„En hij wil jou niet op de dieven laten
passen
,,'t Is me'zoo'n baantje," hoonde ik.
„Ik ben ten minste nuttig."'
„Maat jij hebt nog geen enkelen dief
gevangen en ik wel haasjes en konijntjes."
Gelukkig voor Nero klonk daar juist het
fluitje van den baas en maakte ik beenen.
Nero hoefde dus niet te antwoorden op
mijn laatste gezegde. Daar zol hij wel blij
om geweest zijn, want hij is geen groot
redenaar en zal het ook wel nooit worden.
Grommen en blaffen zijn de vakken, waar
in hij het meest uitblinkt en waarvoor hij,
als er ooit een wedstrijd in gehouden
werd, zeker den eersten prijs zou winnen.
Ik liep dus met den baas mee en was nu
eens een eind vóór, dan weer een stuk
achter.
Daar kwam de baas zijn vriend tegen.
Die twee hadden elkaar weer heel wat te
vertellen ik keek eens uit, of ik soms
ook een vriendje zag. Maar nee, nergens
zag ik een hond, want de straathond, die
juist klaar was met een bot afkluiven, tel
de niet mee.
Maar waohten is altijd vervelend
en daar ik niet weg wilde loopen en op dat
oogenblik niets beters te doen had, liep
ik toch eens in de richting van den straat
hond. Hij zou wel Kees heeten, zooals dat
soort gëwtonlijk genoemd wordt.
Kees likte 2ijn baard nog. Hij had blijk
baar fijn, gesmuld en scheen in een goede
stemming. Ik zou mij dan maar eens ver
waardigen om een praatje met hem te ma
ken. Een straathond wil cck wel eens een
aanspraakje.
„Zoo Keesbegon ik.
,,'k Heet Fik," klonk het terug.
„Nou ja," antwoordde ik op een toon,
alsof ik zeggen wilde: „Dat komt op het
zelfde neer. Fik dan. 'n Lekker kluifje
gehad
„Fijn I Eerlijk gegapt bij den slager op
den hoek. De man was woedend en holde
me achterna, maar ik was hem toch lekker
te vlug af! Och, dagelijksch werk, hè?
'k Ben er aan gewoon en weet het zóó han
dig te doen, dat ze me nooit te pakken krij
gen. Eigenlijk moet iic nog lachen om dien
dikken slager, die me achterna zat. 'k Liet
hem mijn tanden zien, waarop hij rechts
omkeert maakte, natuurlijk bang voor mij I"
„Ja, dat zal wel," zei ik. „Maar ik vind
het dan wel zoo rustig mijn kluifje op mijn
schotel te vinden. Daar zorgt mijn baas
voor. Doet de jouwe dat niet?"
„Baas! Wat boas? 'k Heb geen baas,"
antwoordde Fik.
„Arm dier," kon ik niet nalaten vol mede
lijden te janken.
„O, maar je hoeft me heelemaal niet te
beklagen," haastte de ander zich nu té zeg
gen. ,,'k Heb een heerlijk vrij leven, hoor!"
„Waar slaap je dan In een hok of in
een mond?"
Fik trok zijn bovenlip op van 't techen en
antwoordde:
„De heele wereld is van mijSoms slaap
ik onder eéh afdakje als 't regent
maar 't liefst zwerf ik rond. Mag jij niet van
je baas, hè? Daarom ben ik blij, dat 'k
geen baas heb. Duidelijk of niet*?"
„Maar wie geeft je dan te eten?"
„Niemand, Ik zoek mijn eten zelf en kan
't dus uitkiezen. Daar heb je nou 's morgens
de vuilnisbakken. Ik steek er mijn snuit in
en haal er netjes uit te voorschijn wat van
mijn gading is: vischkoppen, vleeschafval
en allerlei andere lekkernijen, 't Is altijd
een verrassing voor me, wat ik,krijg en als
't me niet aanstaat, wel, dan ga ik naar een
volgenden vuilnisbak. Keus genoeg! En
de slager heeft aan mij een besten klant,
dat vertelde ik je straks al. Och ja, een
hond als ik beleeft altijd wat. Vanmorgen
nog een avontuur gehad f'
„Vertel eens/' zei ik vol belangstelling.
„Nou dan, daar' hebben ze een paar stra
ten verder van die keukens met ramen
vóór aan de straat. Die domme menschen
zetten een raam open, juist toen ik er aan
kwam. Hè, wat 'n lekkere lucht steeg er uit
die keuken op! Zeker gebraden vleesch!
En dat krijg ik niet eiken dag. Bij den sla
ger haal ik het altijd rauw. Ik dacht: „Ver
andering vap spijs doet eten" en wip door
het raam naar binnen.
Juist ging er iemand door een deur de
iwuken uit. 't Kon niet mooier! „Nu of
nooit, Fikjedocht ik, terwijl ik mijn tan
den in een lekker stuk vleesch zette, dot
daar op tofel stond.
Maar je kunt de menschen nooit ver
trouwen en daarom wilde ik het maar lie
ver meenemen en in de buitenlucht op
eten. Nauwelijks liep ik er mee naar 't
raam, of ik hoorde al iemand aankomen.
Daar had je de menschen aan het dansen
en kwam een woedende keukenprinses op
mij af!
Ik met het vleesch in den bek weer door
het raom naar buiten. Ik kreeg nog iets
naar mijn kop geslingerd, maar voelde er
gelukkig niets van, want het schoot er
juist langs. Van schrik liet ik het vleesch
vallen. En wie denk je, dat er moe vandoor
ging? Mijn vriend Kees, 'die er juist aan
kwam en 't voor mij opat. Och ja, zoo hel
pen we elkaar. Morgen vang ik hem mis
schien een lekker hapje af. En met bedan
ken houden we ons niet op. Die 't tusschen
de tanden heeft, slikt het naar binnen
Op dit oogenblik kwam mijn baas cr weer
aan. Ik sprong jegen hem op en hij haalde
mij aan.
Toen Fik dat zag, liep hij hord weg. Ik
had echter den blik in zijn oogen gezien,
een blik, die wilde zeggen:
„Toch wel fijn om eens aangehaald 1c
worden.' Dat overkomt mij nooit
Arme Fik I Nee, hoe ik cr ook óver na
denk, met hem noch met een ander zou ik
willen ruilen. „Alles hééft zijn vtSór en
tegenzei mijn moeder, toen zij de poes
een lekker stuk vleesch afpakte, maar daar
bij een krabbel over haar neus opliep.
En Moeder had gelijk f
CORRESPONDENTIE,
Jackie Coogan. Ja, ik heb je al een paai
maal gemist Jammer dat je nu niet meer meo
kunt doen. Zou cr nu heelemaal niet meer een
oogenblikje tijd overschieten voor de kinder
krant Ook Zondags niet. Probeer het eens!
Ik wed dat ik je nog wel weer terug zie I -
Bellefleur. Dank je wel voor je, mooie
prcntbriefknorl, hoor J Hoe yond jo het' daar?
Grappig, die klcederdracht hè. Op marktdagen
zie je ze hier ook wel veel; Manr daar ginds
zio je niet anders.
Ccciliu. Dc raadsels waren toch heusch
niet zoo heel moeilijk. Maar den oenen keer zijn
ze natuurlijk wel eens minder gemakkelijk to
vinden dan een nnderc. Als je de oplossing ook
zoo gauw hebt is liet lang niet zoo* aardig, als
wanneer je er een poosje over moet denken.
Misschien zijn ze den volgenden keer weer mak
kelijker.
Booncstaak, Neen, de oplossing van dat
vorige raadsel rijmpje had er niets mee te ma*
ken. Voor jou was het eerste Taadselheelc-
mnal niet moeilijk maar het tweede was toch
ook wel te bedenken.
Tón NeveiC Jrt, dat vind ik ook. Anders is
de aardigheid-er zoo of. Dan héb je ht-t niet
erg getroffen. Anders is zoo'n poor dogihn vn-
cantio wel cnrdig.
Gymnast. Wat ben iij oen geluksvogel
met zoo'n lango vacanlie. Jummcr alleen dot
het zulk slecht weer was. Op 't oogenblik heb
ik nog voorraad, maar ik zol hem bewaren. Hij
komt in ieder geval nog' wel tc pos.
Kampioen. Ja, maar toch heb je je nog
vergist. Dot tweede raadsel schijnt erg moeilijk
geweest te zijn; Mookmnor geen ongelukken met
die schietpartij.
Blauwe distel. Natuurlijk zol ik zoo iets
niet verklappen, want dan is dc aardigheid er
af. Je zal wel in angst gezeten hebben hc.
Goed, dat het nog zoo afliep.
Bruno. Zoo erg is dat niet hoor. Een vol
genden keer dan wat meer.
Speurder. Ik had geen idéé dat hét zoo
moeilijk was, maar vergissen is" ménschcUjk,
dat zie je alweer.
Vuurtoren. Dat lijkt me wel oen, aardig
werk, maar het zol niet altijd gemakkelijk zijn.
Je wordt op die monier misschien nog eens
een beroemd ingenieur. Dot tochtje is dus in
duigen gevallen. Ja, in zoo'n mist is hét niet
prettig' om te fietsen.
Stormvogel. Dank je wel voor je raadsels.
Ik zal ze bewaren. Ze komen vast en zeker wel
eens te pos, maar te kunnen ai tij<4*, filet dui
delijk geplaatst worden. Lel maargoed,op, dan
zul je ze zeker wel eens zien.
Nimf. Je zult het dus wel druk klijgon.
Nu, veel succes er mee hoor. Ik hoor zeker
wel hoes het is ofgeloopen.
Bob. En ben je nvt weer helemaal beter.
Pos maar op met dien guren wind. Anders heb
je het zoo weer te pakken.
Monbretia. Was je niet bang zóó in don
ker. Ik weet nog niet wat er gebeuren gaat.
Daar moet ik eerst nog eens over denken. Maar
daar zullen jelui wel tijdig genoeg von hooren.
Appelsnoet. Houd moor moet hoor* Den
volgenden keer lukt het wel weer. Zoo, kim jij
zoo ver springen. Kranig hoor I
Edclweisz. Ik'zal hem bewpren tol den vol
genden keer. J
Lelietje van Dalen. Je bent cr dus mee in
je schik. Geniet er don maar varv.
Quonab cn Zwartje. Denken jelui ér aan
dat de briefjes uiterlijk Woensdag vopr. 9 uur
bezorgd moeten zijn. Die van jelui kwamen erg
laat
POOLSHOOGTE GENOMEN. -•
Annie „Kan u noten mot uw landen stuk
krijgen, oma
Grootmoeder: „Neen, kind, dat knn ik niet"»
AnnieWil u deze dan even voor mij be
waren, totdat ik v/at bloemen heb geplukt
(Gymnast).
PROFESSORAAL
De professor legde een knoop in' zijn schoen»*
veter. „Zoo", zeide hij, „dot zal me er aan hen-
inncren, dat ik vóór het naar bed gaan, mijn
schoenen moet uittrekken.
(Bob).