KINDERRUBRIEK.
Voor de Kleintjes.
FOEI, OLIFANTJES!
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Foei, Olifantjes, bengels,
Wat maak ie een kabaal I
Pas op: ik ken een beetje
De Olifanten-taal.
Al kan ik dan niet alles,
Niet ieder woord verstaan,
Ik hoor toch, dat je kibbelt,
Elkaar venscht naar de maan.
Och Betsy, geef toch Jumbo
Ook eens de groote spons
Niet plagen, maar verdragen,
Zegt Moeder tegen ons.
Als d'één lacht, dat hij schatert
En d'ander luidkeels,schreit.
De één plaagt, d' ander moppert.
Heeft ieder later spijt.
Foei, bengels, houdt dat kibb'len
Nu één, twee, drie niet op.
Dan weet ik een goed middel,
Waarmee ik jullie fop.
Ik neem de groote spons dan
Heel handig uit je slurf
En ga die vlug verstoppen.
Denk je soms, dat 'k niet durf?
De Olifantjes lachen
Nu allebeide weer
En roepen: Hoor eens Jantje,
We kibb'len al niet meer.
Wij zullen ons zoet wasschen
En ieder op zijn beurt
Krijgt dus de spons; geloof maar,
Dat geen van ons meer zeurt f
De rubriek van Oom Karei.
Wat treffen jelui het met de Poaschvacantie.
Je hebt geen mooier weer kunnen wenschen
En er ^ijn heel wat mcnschen uit geweest ge
loof ik. Ik kreeg van jelui tenminste allemaal
opgewekte brieven over alles wat jelui met dc
Paoschdagen hebt genoten. Ik kon tot mijn spijt
dezen keer niet heel veel schrijven. De volgende
keer zal ik jelui weer meer vertellen, ook over
den opstellenwedstrijd, waarmee jelui allemaal
zeker al bent begonnen. Daar heb je nu juist
mooi den tijd voor. De volgende week zal ik
jelui vertellen wanneer de opstellen klaar
moeten zijn, maar in ieder geval duurt dat nog
wel een paar weken. Hier zijn don eerstde
RAADSELS.
OPLOSSINGEN.
Dc oplossingen van de vorige week zijn
I. Groote Beer met de wooiden reet, teer.
Groet, roet, roer, boor en goor
II. Noor d-B r a b a n t.
De prijs is gewonnen door Winterko
ninkje, die hem Maandag oen ons bureou
kon komen holen.
NIEUWE RAADSELS
X
s-
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
F
X
X
X
<1,1
K"
X
-0!
W
X
X
X
't
S\
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
x ril]
Dc bovenste rij, de onderste rij en ook do
middenrij van boven naar beneden is hetzelfde
woord en wel de naam van een vogel die al
tijd zijn eigen naam roept.
De tweede rij noemt een dagelijksch voedsel.
De derde rij is een hoofddeksel; de vierde rij
een medeklinker. De vijfde rij no t de naam
van een man, die omgekeerd toch dezelfde
blijft en in restaurants een belangrijke rol
speelt. Dc zesde rij geeft de naam van een
soort rijtuig.
(Ingcz. door Winterkoninkje.)
II. Mijn geheel is een leuk bloempje van 10
letters.
3, 4, 7, 5 is eer» ander woord voor stuk.
9, 2, 1 is een lekkernij op brood,
een 10. 6 legt ccn kip.
III. Met een t lust men mij graag.
Met een k speelt men met mij.
Met een m ben ik een maand.
(Ingez. door Watergeus.)
NIEUWE WEDSTRIJD
We zitten nu weer voor een lastig geval.
Welke neef of nicht ons er uit helpen zul
De kwestie dot v/cten jullie allemaal wel.
Het kan toch geen kwaad dot ik 't even vertel
Oom Karei toch zit met dc handen in 't haar
Ja, lachen jullie maar niet, het is werkelijk
waar
Voor slapen toch heeft hij heek-maal geen tijd,
Als een nachtmerrie vervolgt hem de nieuwe
wedstrijd
Beschouwen we allen toch ernstig die kwaal.
Kom op neef en nicht nu met je verhaal I
Vertel aan Oom Karei toch gouw watje denkt,
Dat aan onze krant iets extra's weer schenkt
Als wij nu maar hem op iets aardigs wijzen,
Dan zorgt Oom Karei wel weer voor de prijzen.
Hij legt op onze schouders geen finontieele last.
Hij is toch een echte leuke oom, dat staat vast.
Doen we nu allen eens extra ons best.
En wacht nu eens niet tot 't allerlest.
Als wc willen dan kunnen we 't ook, want
Kijk maar naar 't resultaat der Jubileumkrant.
(Ingez. door Zwartkop.)
Van allies wat.
- NOG ZOO DOM NIET
Een boer liet bij zijn dood 17 paaiden
na en had bij testament aan zijn oudsten
zoon de helft, aan zijn tweeden, zoon een
derde en aan zijn derden zoon een negen
de deel van zijn paarden vermaakt. Dan
waren, volgens het testament, alle paarden
verdeeld.
Daar zaten de jongens nu met een lastige
verdeeling. Hoe zo ook dachten en hoe ze
ook rekenden, dat sommetje konden zij niet
oplossen. De helft van 17 paarden, hoe was
dat mogelijk Men kon toch geen paard
doorsnijden. En dan een derde of een
negende deel I Neen, daar snapten ze niets
van.
Toevallig kwam juist de veearts met zijn
karretje voorbijrijden. Die wist misschien
raad De veearts werd binnengeroepen en
aan de oplossing van het lastige sommetje
gezet.
Nauwkeurig las hij het testament, dacht
een oogenblik na en zei toen:
„Ik ben er. Gaan jullie maar mee.
Nu zette hij zijn paard" naast de 17, die
verdeeld moesten worden en ging aan 't
verdeelen.
De oudste kreeg de helft of 9 paarden.
De tweede een derde deel of 6 paarden.
De jongste een negende deel of 2 paar
den.
En het mooiste was, dat het paard van
den veearts overbleef. Hij spande het weer
voor zijn karretje en zei:
„Hoe vinden jullie het?"
„Uitstekend 1" antwoordden de jongens.
„We hadden nooit gedacht, dat je zoo knap
was in 't verdeelen van paarden."
Berouw
door
C. E. DE LELLE HOGERWAARD
't Was even vóór tweeën en op het ruime
Sohoo'Lplein krioelde het van grootere en
kleinere jongens. De vele sneeuw, welke in
den alge'oopen nacht gevallen was, bood
de schooljeugd een mooie gelegenheid om
een sn eeuwgeve oh t te leveren, een „ouder-
wetsoh sneeuwgevecht" meende Karei van
Dollen, near wiens zin er in den laats-*en
lijd veel te weinig sneeuw gevallen was.
Karei, in d'e .wandeling „de Dolle" ge
noemd een naam, dien hij ten volle ver
diende was een meester in het sneeuw
ballen mikken. Was hij van plan een jongen
„eens eventjes te raken", dan moet j'e niet
denken, dat de sneeuwbal een ander hof
dan dengene, dien hij als doel had gesteld.
Neen, wie eenmaal het mikpunt van „de
Dolde" was, ontliep zijn kans niet.
Ook nu waren de jongens druk in de
wëer, en als ik zeg, dót het er heet toeging,
is dat heel juist, ook al waren de vijande
lijke kogels ijskoud. Juist had „de Dolle"
zijn neef, Frits Reuvers, een geheel ander
type dan hij was, met een sneeuwbal pe-
raakt, toen er plotseling niemand hnrl ge
zien uit welke straat hij kwam een lieer
met een hoogen hoed op midden ovej het
Schoolplein fietste.
Was er mooier mikpunt denkbaar? Zoon
kachelpijp met een kwak sneeuw er tegen!
't Was werkelijk t e verleidelijk! En /oór
„de Dolle" eigenlijk bedacht, wat hij deed
en w i e n hij gooide, vloog er een bal door
de lucht en wel rr.et zóó'n va-art, dat de
hooge hoed ven het hoofd zijns eigenaars
tuimelde, de laatste'vai\ schrik zijn stuur
kwijt raakte en van de fiets vielf
Daar midden over het Schoolplein een pad
door de sneeuw was gebaand, kwam de
vreemde heer met een smak op de steen-en
terecht en bleef hij da-ar onbeweeglijk lig
gen.
Dat was een schrik! Als Karei ooit be
rouw over eên onbezonnen d-aad had ge
had, don was het nu. Het werd den jongen
groen en geel vóór de oogen. Zonder zich
ook ma-ar één oogenblik te bedenken,
snelde hij na-ar den vreemden heer toe. Wal
hij toen zag, was vreeselijk! De heer scheen
bewusteloos te zijn en bloedde uit een wond
aan het hoofd! Karei had wel in den g«cn<l
willen zinken van schaamte over hetgeen hij
geda-an had en angst, welke de gevolgen
van zijn onbezonnen daad zoud-en zijn. Als
dat m-aar goed afliep! Een ijskouds rilling
tiep Kerel over dien rug en hij zag doods
bleek.
„Ellendige jongens!" schold een man, cHo
juist voorbij kwam. En tegen zijn metgezel
gl-ng hij voort:
„Gauw, Steven! Laten we hem in de apo
theek binnendragen; hij kon er wel eens
slecht aan tóe zijn."
Dit alles gebeurde in een enkele minuut
en de onderwijzers, die reeds in school
waren en het ongeluk niet opgemerkt had
den, zagen wel de jongens samenscholen,
doch diit gebeurde zóó dikwijls' en zij joelden
soms in het ééne oogenblik onstuimig, ter
wijl zij in het volgende weer hee! kn!m
samenschoolden, dat caar niets buitenge
woons in gezien werd.
En toon even later da jongens op slag
van tweeën binnenkwamen en die !?s he-
gon, weren de onderwijzers nog geheei on
kundig van hetgeen zich daareven op het
Schoolplein had afgespeeld.
Maar al was het hun dus nog niet be
kend, wat er gebeurd was, Kare's angst
werd er iviet minder door. Steeds was do
jongen met zijn gedachten bij den onbe
kenden heer, die het slachtoffer van zijn
sneeuwballen-gooien geworden was Hoe
had hij toch zoo ondoordacht kunnen z\'nl
Hij zou er alles, zelfs zijn nieuwe fiets,
die hij de vorige week op zijn verjaardag
gekregen had en waarmee hij zoo bijzonder
in zijn schik was, voor hebben willen ge
ven, als het ongeluk niet gebeurd was.
Het angstzweet brak hem telkens uit en
hij had een gevoel, alsof hij op klaarlichten
dag een nachtmerrie had. Neen, veel en
veel erger was het nogf Als die vreemde
heer eens een ernstig ongeluk gekregen
had, of also nee, d a t nietf Het
duizelde Karei plotseling zóó, dat hij zich
aan d-e bank moest vasthouden om er niet
uit te vallen.
De onderwijzer, meneer Verhoef, had al
eenige malen zijn kant uitgekeken en vroeg
nu:
„Karei van Dollen, ben je niet goed?"
„J— ja jawel, meneer!" luidde het
haperende antwoord.
Meneer Verhoef dacht nu, dat de jongen
zich met sneeuwballen-gooien misschien
wat warm en moe gemaakt had en sloeg er
verder geen acht op. Wel viel 't hem op,
dat Karei, die tot de beste leerlingen van
zijn klas behoorde, eenige malen een ge
heel verkeerd antwoord gaf. Doth ook dit
schreef hij aan de sneeuwpret toe en juist
omdat de jongen anders altijd zoo oplettend
was, besloot hij het voor ditmaal maar door
de vingers te zien.
De schooluren waren een ware foltering
voor Kerel. Kwam er dan nooit een eind
aan dien afschuwelijken middag? Toen het
hoofd der school plotseling in de klas
kwam, dacht Karei niet anders, of hij zou
iets vrees-elijks hooren, maar tot zijn niei
geringe verbazing zei meneer van Dam
slechts iets tegen den klasse-onder.vijzer.
Neen, hij wist het nog niet!
Eindelijk daar klonk de bel!
Ma-ar zoo haastig als Karei anders na^-r
buiten liep, zoo langzaam volgde hij nu zijn
makkers.
„Dsn is hij toch bepaald ni-et goed in
orde," dacht meneer Verhoef cn hij zei
te^en Karei:
„Venc-vond maar met een warme kwast
naar bed, jpngen, dat is een best middel
tegen verkoudheid en landerigheid."
Doch Karei deed net, alsof hij niets hoor
de. Wat had hij moeten antwoorden? Hü
ken toch niet zeggen, w a t het was, dat h°m
zoo hevig verontrustte.
Weer stonden de jongens op het School
plein bij elkaar, maar van sneeuwballen-
gooien was nu geen sprake. Het kwam een
voudig niet bij hen op en zelfs cl zouden
zij er aan gedacht hebben, den nog zou hun
.da lust er toe totaal ontbroken hebben.
Intussohen was de heer, die het slacht
offer van Kareis ondoordachtheid geworden
was, in de apotheek binnengedragen. Het
duurde niet lang, of hij sloeg verwonderd
de oogen op, daar hij zich heelema-al geen
voorstelling kon maken ven de plaats; waar
hij was, noch hoe hij daar kwam.
De apotheker legde hem met een enkel
woord uit, wat er gebeurd was, en ja, nu
herinnerde hij zich, hoe hij plotseling ge
schrikt was en als gevolg daarvan het s'.uur
over zijn fiets kwijtgeraakt. Wat er daarna
was voorgevallen, kon hij zich echter niet
meer herinneren.
Nadat de apotheker het bloed van zijn ge
zicht had cfgewosschen, bleek dat de wond
nogal meeviel. Hij verbond haar, gaf den
patiënt nog -ets te drinken en liet toen
hij weer heel e reaal op zijn verhaal gekomen
was een auto komen om hem naar huis
te brengen. y
Dit alles had zich onder schooltijd afge
speeld en hoewel Karei steeds met zijn ge
dachten bij den vreemden, heer was ge
weest, wist hij toch niet, hoe deze cr aan
toe was.
De jongens stonden op het Schoolplein
om Kerel 'heen en Jaap Luikinga, een jon
gen, die nu niet bepaald om zijn oprecht
heid bekend stond, zei tegen hem:
„Niem-ond weet, dat jij het gedaan hebt,
Karei."
'Koos Vermeer voegde er nog aan toe:
„En w ij zullen je niet verklappen."
„Wie weet, of 't nog niet goed is afge-
loopen en als 't -een leuke vent is, maakt
hij er geen werk van. 't Was toch een onge
luk!" zei Willem Peters.
„Als hij maar geen hoogen hoed had op
gehad, was er misschien niets gebeurd,"
meende Herman ten Rave.
Maar w a t zij ook zeiden en h o e zij ook
trachtten verontschuldigingen te vinden
voor Karei, die om zijn open en rond ka
rakter veel vrienden had, niet alleen onder
de jongens, maar ook onder de onderwij
zers, hij werd er niet rustiger door gestemd.
Hij voelde het maar al te goed: hij
moest naar de apotheek gaan en daar
naar den getroffene vragen. Z el f moest hi'
dit doen, ook al kwam daardoor uit, dat hij
en niemand anders de dader was. Ja, Karei
wist wel, wat hij doen moest, maar ,nu het
op de uitvoering ervan aankwam, ontzonk
hem rijn laatste beetje moed. 't Was alsof
hij lood in zijn schoenen had en zijn bee-
nen hem juist den tegenovergest-ekien kant
van de apotheek uittrokken.
De jongen worstelde met zichzelf. Steeds
hoorde hij weer de woorden van Willem
Peters en de anderen in zijn ooren. 't Was
misschien niet zoo erg aangekomen, als hij
wel dacht. De verdenking zou waarschijnlijk
niet eens op hem vallen er waren zoo
veel jongens, die het hadden kunnen
doen maar dan dan zou wellicht
een ander verdacht worden
„Dat nooit!" dacht Karei, de lippen stijl
op elkaar geklemd.
In het volgend oogenblik stond hij in de
apotheek.
Aarzelend vroeg hij:
„Meneer, is is hier vanmiddag iemand
bi nneng ebra cht?"
De apotheker, die het gebeurde dodelijk
met de vraag van Karei in verband bracht,
zei:
„Je komt zeker eens hooren, hoe hij 't
maakt? Was jij het soms, die hem zoo toe
getakeld hebt?"
„Ja meneer enne
„Nu wou je graag weten, hoe 't met hem
ging," zei de apotheker, die toch mede
lijden met den jongen kreeg en het flink
van hem vond, dat hij zoo ruiterlijk voor do
waarh eid uitkwam
Karei knikte slechts.
„Ruim een uur geleden", ging de apo
theker voort, „is hij in een auto naar huis
gegaan."
„Waar woont hij?" vroeg Karei, al zijn
moed verzamelend.
„In de PrinsestTaat, Prinsestraat S3. En
hij heet meneer Ba-kels."
„Zou zou hij beter worden?" vroeg
Karei weer.
„Dat denk ik wel, de wond vie! nogal
mee", luidde het antwoord.
„Gelukkig!" riep Karei uit. Dat was een
pak van 't hart. En vóór Karei net zei!
eigenlijk wist, richtte hij zijn schreden naar
de Prinsestraat. waar hij op nr. 83 aanbelde.
De dienstbode deed open.
„Hoe hoe gaat het met mer.^r?" vroeg
Karei en het meisje, dot meende, dat Karei
het zoontje van een vriend van meneer
Bakels wo/s, liet hem binnenkomen.
Karei had wel door den grond willen zie
ken, maar terugheeren wilde hij toch niet-
Nadat hij even op de mat gewacht had,
kwam het meisje terug en zei:
„Of u maar binnen wilt komen."
Met knikkende knieën en kloppend hart
voegde Karei nu het dienstmeLje. Hij liep
als in een droom achter haar aan, een heel
benauwden droom.
Plotseling stond hig vóór een ruse-bank,
waarop iemand met het hoofd in een ver
band lag.
„Meneer begon Kerel en hij schuifel
de zenuwachtig met zijn voet over den
grond.
„Meneer't spijt mijverder
kwam hij echter niet.
Meneer Bakels begon er iets van (e be
grijpen. JTij zag, dat de jongen berouw had
over het gebeurde en vond het fKnk, dat hij
zoo eerlijk voor d'e waarheid uitkwam.
„Je komt me zeker eens vertellen, da-t het
je spijt", zei hij vriendelijk. „Nu kevel, ik
vergeef het je, maar op één voorwaarde en
die is, dot je mij en mijn kachelpijp voortaan
ongemoeid laat."
„Ja meneer, natuurlijk, enne en hebt
u pijn?"
„Nagenoeg niet. De dokter zei donvev>:n-
dat ik over een paar dagen el weer op o*1
fiets zit
„Gelukkig!" riep Karei verheugd uit. O,
hoe verwenschte hij op dat oogenblik zijn
ondoordachtheid en v;at had hij hot iind
over zijn laffe daad! Als meneer Dakels hem
een geducht stemdije gegeven had, zou hij
dit niet zóó naar gevonden hebben als jjist
daze vriendelijke woorden. Het waren vu
rige kolen op zijn hoofd. Maar h j zou
toonen, dat zijn berouw oprecht was en
loen in het volgend oogenblik meneer Ba
kels hem de hand toestak en zei:
„En dan durf ik al ligt er ook nog
zooveel sneeuw best over het ScSoo'-
plein rijden", legde Karei zijn hand in de
zijne en zei uit den gror.d van zijn hart:
„Dat moet u deen, meneer, en ik ten
blij, dat u mij weer vertrouwt!"
Paaschvogel.
Paaschvogel, kom mij brengen
Een chocolade-ei
En doe er, als het kan, zeg
Ook één van suiker bij.
En dan wou 'k nog zoo héél graag
Een eitje, maar met room.
Dat vind ik zóó verrukk'lijk.
Dat 'k er nu al van droom I
A. SUTORIUS*
UIT LOGEEREN.
Hij was gekomen met den trein.
Hij mocht bij Oom cn Tante zijn,
Twee hééle dogen cn één nacht.
Papaatje hod hem zelf gebracht.
Maar die ging na een uur weer heen,
Toen bleef Jon dopper héél alleen.
Jan had zoo'n pret den hcclcn dog,
Moor toen hij in zijn bedje lag.
Kwam cr ineens zoo'n nare traan,
Hij tuurde naar de zilv'rcn maan
En zei „Zeg, als je mijn moeder ziet.
Stuur ze dan hier, 'k heb zoo'n verdriet. i
(Ingez. door Bruintje.}
CORRESPONDENTIE
Masker. Hoe kom je nu aan bloedvergif**
tiging in je hand Neen, dun gaat het schrijd
ven lastig. Dnt begrijp ik. 't Ls tc hopen, dat
je weer gouw alles met jc hand kunt doen.
Wielowual. Wat heerlijk, zoo'n vacantia
hè. En het weer treft nu ook goed. In Artis
kan je best meerdere dagen doorbrengen zon*
der je te vervelen. Ja, die apen kunnen soms
erg raar doen. En toch moet jc vonk lucheit
om hun dwaze streken.
Eersteling. Ik heb het ook gemerkt.
Gymnast. Je was me dus door dc Paosclw
drukte hcclemoal vergeten f Goed dat jc er op
het laatste oogenblik nog aan dacht.
Rozcknop. Ju, dat heb ik ook. Fijn hè,
dot mooie weer. Heerlijk om tc fietsen cn ta
wandelen.
Quonab. Kort cn krachtig is heel goed.
Maar als jc er nu de volgende keer nog wut
bij vertelt, is het nog beter.
Knor. Wat een prettige uitgangen alle*
muul. Dat heb je dan ook wel verdiend, als ja
zoo'n mooi rapport hebt.
Kampioen. Die uitvoering was heel aarw
dig. Als het tenminste dezelfde is, die ik ge-*
zien heb. Monr dot zal wel. Jo, nu je dc naam'
noemt, was het dezelfde. Maar ik kon natuur-*
lijk niet non je neus zien, of jij „kampioen"'
was.
Scholo. Misschien krijg je er wel een ert
dan kun je naar hartelust genieten.
Speurder. Neen, dat behoort niet bij da
prijsraadsels. Je niag de oplossing wel inzen*
den, maar het telt niet mee voor een pi ijs.
Ton Neveu. Ju, je kunt beter do binnenn
wegen rijden dun de straatweg. Al die auto't
geven veel slof. Daar had ik nog niets van
gehoord. Nu, het is wel hord noodig, want crjj
prettig is het daar niet om te rijdon.
Mol. Jo, waar ben jc toch gebleven Ilc
ben er ook geweest en heb jc gezien ook. Maar
jij zag mij niet. Ik zal er wut voor jc klaar leg-*
gen. Kom je die dan Moandog even holen
't Maasje. Dergelijke boekjes bestaan wcL
Je moet maar eens vragen in een of anderen
boekwinkel. Die weten wel namen van zulk»
boekjes.
Thijs. Ook al zoo'n mooi raadsel, Dank
je wel hoor.
Dikkcrt. 't Is tc hopen, dut je nu weer ge-*
regeld kunt meedoen. Ja, dat was ook zoo+
maar je hebt het toch gevonden.
Pijl'. Welkom. Doe maar stoeds mee mcf
het oplossen van de raadsels en schrijf er maar
lange brieven b'j-
Vlinder. Prettig hè, zoo'n mooie vacon-*
tie. Veel plezier hoor.
Geranium. Ik zul er een paar voor jc kloot
leggen. Waarom doe jc zoo zelden mee
Watergeus. Dot moet je niet zeggen. Daar
weet je vooruit niets vun. Probeer het maar
eens en maak maar een mooi opstel.
Scholekster. Ik zal zien of ik juist dlol
nummers heb. Kom Moandog maar eens hoo-*
ren. Dank jc wel voor dc plaatjes en bonnent
B. D. heeft cr niet omgevraagd.
Wielrenner. Heb nu maar veel plezier mcf
je nieuwe fiets, 't Is er nu goed weer voor.
Nimf. Dut v/as niet erg slim van je. Beter
oppassen in het vervolg hoorZoo, dat doet
mc plezier. Moul; inaar een mooi opstel.
Mandarijntje. Wat heb jij je brief goed
verzegeld. Je was zeker bang, dat hij anders
niet terecht zou komen, hè Dank je wel voox»
het leuke versje.
Stormvogel. Wat heb je hoor voor den'
gek gehouden. Het zou anders niet zoo heel
vreemd zijn, als jc die beesten hier in de
buurt zoa Zien. In de Achterhoek zijn ze nog
wel tc vinden en er zou cr best eens een kun-*
nen afdwalen
Winterkoninkje. Welke plaatjes wil je heb»*
ben. Jo hebt me er wel gezonden, maar niet
gezegd welke je graag wil hebben. Schrijf dat
de volgende keer nog eens even. Dan zal ik
je groog helpen als ik kan.
Vink. Dank je wel voor je raadsels. Zö
zijn heel goed hoor I cn komen gauw in da
krant.
Uil. Het is heel goed Ik kan het best ge*
bruiken.
Kapel. Ja, dat gebeurt meer. Het is daar-*
om maar het boste om het niet uit tc stellen
en er dadelijk mee te beginnen. Kom je za
Maandag' dan even halen
Bobbie. 't Was erg leuk en er werd kranig
gewerkt. Dat is al weer een prettige tijd in het
vooruitzicht
OOM KAREL'.
MOPPENHOEKJE
Wie kaatst
A Mijnheer, u schijnt niet tc weten, hoe eert
fatsoenlijk mensch zich behoort te gedragen.
Ik heb thuis een handboek over dc goede ma-*
nierendat zal ik u eens een dog of acht
leenen I
BO, heel graag, als u het zoolang kunfi
missen I
(Inge*. door Bobbie.)